Plan: | VI Woensel buiten de Ring II 2006 (Van Vorststraat) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80286-0301 |
Het plangebied behoort tot het voormalig Summa College aan de Van Vorststraat. De locatie komt in 2017 vrij vanwege inkrimping van het totale ruimtegebruik door het Summa college. In de bestaande situatie is op deze locatie het bestaande schoolcomplex gevestigd inclusief een separaat parkeerterrein gesitueerd aan de overzijde van de Van Vorststraat.
Het planvoornemen voorziet in de herbestemming van de desbetreffende gronden ten behoeve van de realisatie van maximaal 160 grondgebonden woningen, in combinatie met de herinrichting van de openbare ruimte. Het geldende bestemmingsplan biedt geen planologisch-juridische basis voor de gewenste ontwikkeling. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan aan de orde.
Het bestemmingsplan "VI Woensel buiten de Ring II 2006 (Van Vorststraat)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied ligt in het noorden van Eindhoven in het stadsdeel Woensel. Het plangebied betreft het terrein en bijbehorende parkeervoorziening van het voormalig Summa college aan de Van Vorststraat. Voor de volledigheid is ter plaatse de Van Vorststraat tevens opgenomen als onderdeel van het bestemmingsplangebied.
Figuur luchtfoto plangebied (wit omlijnd)
Het bestemmingsplan "III Woensel buiten de Ring II 2006 (Van Vorststraat)" vervangt:
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied, gelegen in de buurt Kronehoef, kent zijn oorsprong in de wederopbouwperiode, een voor Eindhoven zeer belangrijke ontwikkelingsperiode. Kronehoef (1956) is een van de eerste grootschalige naoorlogse stadsuitbreidingen in Eindhoven. Deze uitbreidingen vinden plaats op basis van de in die tijd moderne stedenbouwkundige opvattingen, waarbij de buurten worden opgezet volgens het principe van de 'wijkgedachte': rondom een grote groene zone met buurtvoorzieningen zoals de kerk, buurthuis etc. bevinden zich de woningen. Aan de randen van de buurten, langs de ontsluitende verkeerswegen, wordt voornamelijk hoogbouw of andere representatieve bebouwing (in dit geval het voormalig Summa college) gebouwd.
De centrale groene zone is daarbij functioneel ingericht, in het geval van Kronehoef deels bedoeld als speelveld. De groenaanleg maakte onderdeel uit van een overkoepelend beplantingsplan voor het zuidwestelijk deel van Woensel dat in 1964 werd opgesteld onder supervisie van F. Fontaine, hoofd plantsoenendienst. Binnen dit geheel zijn o.m. de bomenrijen aan weerszijden van de Van Vorststraat nog origineel en op de gemeentelijke bomenkaart als waardevolle bomen aangeduid. De hiervoor beschreven ruimtelijke opzet en 'hiërarchie' in de bebouwing is typerend voor de wederopbouwperiode en in de buurt Kronehoef nog altijd aanwezig en zeer goed herkenbaar.
Met de toename van de bevolking na de oorlog, nam ook de vraag naar (voortgezet) onderwijs toe. Toenmalig wethouder P. van der Putt ijverde voor de komst van een nieuwe school voor voortgezet onderwijs. Deze zou uiteindelijk naar hem vernoemd worden. Na enkele noodvoorzieningen werd begin jaren '60 het gebouw, naar ontwerp van Taen en Nix, aan de Dr. Berlagelaan betrokken.
Het in het plangebied gelegen schoolcomplex is in de periode 1959-1962 gebouwd. Kort daarvoor was iets ten zuiden van het Van der Puttlyceum het gebouw van de 'katholieke vormingsschool voor de detailhandel' naar ontwerp van het Eindhovense architectenbureau Geenen en Oskam al gereed gekomen. Dit gebouw vormt een ensemble met de naastgelegen schoolgebouwen.
Figuur: vogelvlucht bestaande situatie (bron globespotter)
Op 30 september 2015 hebben het Summa College en CRA Vastgoed een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de schoollocatie aan de Van Vorststraat in Eindhoven. De locatie komt in 2017 vrij vanwege inkrimping van het totale ruimtegebruik door het Summa college. Het planvoornemen voorziet in de herbestemming van de desbetreffende gronden ten behoeve van de realisatie van maximaal 160 grondgebonden woningen. In dit stadium is er nog geen definitief bouwplan opgesteld maar is op basis van het onderstaande stedenbouwkundig plan een impressie gegeven van de beoogde toekomstige sfeer en uitstraling.
figuur impressie woningbouw van Vorststraat (bron Mulleners + Mulleners architecten)
figuur impressie woningbouw van Vorststraat (bron Mulleners + Mulleners architecten)
Op basis van de huidige stedenbouwkundige situatie is een passende situering en maatvoering voor de nieuwe woningen bepaald. De bebouwingensembles op de locatie van het voormalig scholencomplex sluiten aan op de bestaande stedenbouwkundige structuur van de Dr. Berlagelaan. Om het bestaande straatprofiel van de Dr. Berlagelaan te handhaven worden de bestaande rooilijnen gerespecteerd en de te realiseren bebouwing dicht op de kavelgrens gepositioneerd. Door bij de woonblokken voldoende afstand te bewaren blijven bovendien alle bomen aan de van Vorststraat behouden. Deze bufferzone zorgt nu voor extra groen in het straatprofiel van de van Vorststraat. Tot slot worden er twee langzaam verkeersverbindingen gecreëerd tussen de Dr. Berlagelaan en de Van Vorststraat. De woningen aan de van Vorststraat zijn via deze twee intieme autovrije woonstraten bereikbaar vanuit de Dokter Berlagelaan.
De woningen zelf zijn georiënteerd op de woonstraten met een tweezijdige oriëntatie ten aanzien van de hoekwoningen. De bebouwingshoogte is conform de bebouwing in de directe omgeving en betreft een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter. Dit vertaalt zich in woningen bestaande uit twee lagen met kap. De uitzondering hierop betreffen 2 hoekwoningen die aan de Dr. Berlagelaan die als 'boekensteunen' een accent krijgen door deze uit te voeren als plat dak en een bouwhoogte van 11 meter.
Voor het bouwblok tegenover het kinderdienstencentrum 'Het Koraal' is gekozen om geen woningen te realiseren met twee lagen en een kap maar eveneens te kiezen voor een plat dak met een bebouwingshoogte van maximaal 11 meter als verwijzing naar het schoolgebouw van het Van der Puttlyceum.
Ten aanzien van het bebouwingsensemble ter plaatse van het voormalig parkeerterrein is het uitgangspunt om een woonblok te realiseren in het park dat qua vorm afwijkt van de omliggende verkavelingsstrucuur. Hierdoor wordt een overgang gecreëerd van de hoogbouw aan de Menno van Coehoornlaan en de Van Thienenlaan naar de groenzone ten zuiden van het plangebied. Om wandvorming te voorkomen is voor deze woningen gekozen voor de toepassing van een gebogen voorgevelrooilijn en wordt een doorsteek gecreëerd, ditmaal tussen de Van Vorstraat en de Van Thienenlaan. Het bebouwingsensemble wordt uitgevoerd met een plat dak waarbij de bebouwingshoogte maximaal 11 meter bedraagt.
Tot slot zijn in het stedenbouwkundig plan het merendeel van de parkeervoorzieningen gerealiseerd via interne parkeerhoven, per bebouwingensemble. Op deze manier worden auto's zoveel mogelijk geweerd uit het openbare straatbeeld en wordt het groen maximaal behouden.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie. Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1). De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd.
Ladder van duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onderhavige ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Hierna wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Beschrijving van de behoefte
In de onderhavige situatie zijn de regionale woningbouwafspraken relevant zoals vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van Zuidoost-Brabant. Om in de totale woningbehoefte voor de eerstkomende 10 jaar, exclusief vervangende nieuwbouw door sloop, te kunnen voorzien moeten de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant samen circa 31.000 woningen realiseren. Een goede afstemming van vraag en aanbod is hierbij van blijvend groot belang.
In Eindhoven en omgeving is sprake van een (sub)regionale woningmarkt. Daarom werkt de gemeente samen met de 21 andere gemeenten in de regio (MRE) en de provincie. Jaarlijks stelt de gemeente een voortschrijdend 10-jaren woningbouwprogramma vast in het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant.
Daarnaast is er een intensieve samenwerking in het Stedelijk Gebied Eindhoven (Eindhoven, Helmond, Son en Breugel, Nuenen, Best, Oirschot, Geldrop-Mierlo, Waalre en Veldhoven). In december 2013 is het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de (9) gemeentebesturen, met instemming van de afzonderlijke gemeenteraden. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht (terugdringen van scheefheid) tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.
In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2016 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2016) en de eerder vastgestelde uitgangspunten (RRO van 16 december 2015), de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2016 t/m 2025. Voor Eindhoven zijn dit 3.780 woningen in een periode van 10 jaar. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop.
Om invulling te geven aan de gemeentelijke woningbouwopgave heeft de gemeenteraad de Beleidsnota 'Prioriteiten bouwlocaties 2015' vastgesteld. Deze prioriteitennota biedt de mogelijkheid om regie te voeren op de stedelijke ontwikkelingen in Eindhoven. Dit instrument heeft tot doel om de dynamische groei die Eindhoven te wachten staat, in goede banen te leiden om de aantrekkelijkheid en kwaliteit van de leef-, woon- en werkmilieus van Eindhoven te behouden en te versterken. Aansluitend op de woonvisie kiest de gemeente Eindhoven voor een onderverdeling van projecten en medewerking te blijven verlenen aan projecten, conform de bijlage bij de beleidsnota 'Overzicht bouwlocaties anno 2015'.
Daarnaast heeft de provincie in mei 2017 een geactualiseerde woningbehoefteprognose uitgebracht en de prognose bijgesteld naar gemiddeld 1.182 woningen per jaar (komende 10-jaarsperiode). Hieruit blijkt dus dat de gemaakte regionale afspraken zijn verouderd. De toekomstige behoefte aan woningen is groter dan in de afspraken van 2016 is opgenomen. De geactualiseerde prognose is vooralsnog niet geconcretiseerd in herziene afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg. Het regionaal ruimtelijk overleg heeft 13 juli 2017 wel een voorzet gegeven in het 'Afsprakenkader Wonen 2017'. Hierin is opgenomen dat ruim baan gegeven wordt aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding (Afspraak C).
Het woningbouwplan aan de Van Vorstraat is opgenomen als bouwlocatie in de beleidsnota 'Overzicht bouwlocaties anno 2015' en past binnen Afspraak C van het Afsprakenkader Wonen 2017. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de beoogde woningbouwontwikkeling past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag en behoefte van de gemeente Eindhoven.
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied behoort tot het voormalig Summa College aan de Van Vorststraat. De locatie komt in 2017 vrij vanwege inkrimping van het totale ruimtegebruik door het Summa college. De beoogde ontwikkeling vindt op basis van de themakaart 'stedelijke ontwikkeling' van de Provinciale Verordening Ruimte plaats binnen het bestaand stedelijk concentratiegebied. Daarnaast heeft op basis van de prioriteitennota reeds de keuze en afweging plaatsgevonden dat een stedelijke ontwikkeling, die betrekking heeft op de herontwikkeling van het voormalig Summa College aan de Van Vorstraat, ten behoeve van woningbouw passend is op deze locatie.
Conclusie
De woningbouwontwikkeling ligt in bestaand stedelijk gebied en voorziet in een concrete behoefte. De beoogde ontwikkeling voldoet dus aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Het plangebied valt niet binnen de zone van de hoogspanningsverbinding.
Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuurnetwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
Dit plangebied valt binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 8 juli 2017 is de 'Wijziging Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017' vastgesteld. In de verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
Themakaarten
Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is de themakaart stedelijke ontwikkeling van belang. Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen.
Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Het bestemmingsplangebied ligt buiten een transformatiegebied.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.
In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast. Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen .
In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2016 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2016) en de eerder vastgestelde uitgangspunten (RRO van 16 december 2015), de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2016 t/m 2025. Voor Eindhoven zijn dit 3.780 woningen in een periode van 10 jaar. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop.
In mei 2017 heeft de provincie een geactualiseerde woningbehoefteprognose uitgebracht en de prognose bijgesteld naar gemiddeld 1.182 woningen per jaar (komende 10-jaarsperiode). Hieruit blijkt dat de gemaakte regionale afspraken zijn verouderd. De toekomstige behoefte aan woningen is groter dan in de afspraken van 2016 is opgenomen. De geactualiseerde prognose is vooralsnog niet geconcretiseerd in herziene afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg.
Het regionaal ruimtelijk overleg heeft 13 juli 2017 wel een voorzet gegeven in het 'Afsprakenkader Wonen 2017'. In het afsprakenkader staan maatregelen en plannen om voldoende woningen te realiseren voor het opvangen van de groei van de bevolking. Er wordt ruim baan gegeven aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding (Afspraak C).
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft. We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is. We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Beleidsnota 'Prioriteiten bouwlocaties 2015'
Eindhoven groeit nog steeds en wil dit blijven doen om haar internationale positie als centrumstad van de Brainportregio te kunnen behouden. Aantrekkelijke woon- en werkmilieus zijn hiervoor belangrijke randvoorwaarden. De prioriteitennota biedt de mogelijkheid om regie te voeren op de stedelijke ontwikkelingen in Eindhoven.
Dit instrument heeft tot doel om de dynamische groei die Eindhoven te wachten staat, in goede banen te leiden om de aantrekkelijkheid en kwaliteit van de leef-, woon- en werkmilieus van Eindhoven te behouden en te versterken. Aansluitend op de woonvisie kiest de gemeente Eindhoven voor een onderverdeling van projecten en medewerking te blijven verlenen aan projecten, conform de bijlage bij de beleidsnota 'Overzicht bouwlocaties anno 2015'. Het woningbouwplan aan de Van Vorstraat is hierbij specifiek opgenomen als bouwlocatie.
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.
Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.
De huisvestingsverordening is van toepassing naast onderhavig bestemmingsplan.
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Uitsnede archeologische waardenkaart
Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied zelf niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied. Het plangebied staat eveneens niet op de landelijke Archeologische Monumentenkaart als een gebied van (hoge) archeologische waarde. Vanwege de directe nabijheid tot een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied heeft wel reeds met de gemeentelijk archeoloog afstemming plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat er geen archeologische waarden in het geding zijn en er dus geen nadere onderzoeksplicht aanwezig is.
Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
Cultuurhistorische waardenkaart
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Zoals zichtbaar op de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven bevinden zich binnen de begrenzing van het plangebied zelf geen specifieke cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving behoren de Barrierweg en Frankrijkstraat tot de historische wegenstructuur voor 1900.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Beleidskader
Het beleidskader voor cultuurhistorie wordt gevormd door de nota 'Vitaal Verleden' en de 'Integrale Visie Erfgoed Eindhoven' (2012). Een belangrijke doelstelling is het herkenbaar houden van de historische gelaagdheid en verscheidenheid van de stad. Het projectgebied, gelegen in de buurt Kronehoef, kent zijn oorsprong in de wederopbouwperiode, een voor Eindhoven zeer belangrijke ontwikkelingsperiode.
De wederopbouwperiode neemt binnen het bestek van de Integrale Visie en de opgave w.b. inventarisatie, waardering en selectie van het erfgoed (zowel afzonderlijke bouwwerken als gebieden) een centrale plaats in.
Voor dit deel van de buurt Kronehoef betreft dit de parkzone die als een grote groene long van meerdere kanten wordt omringd door woningcomplexen en de groene dooradering tot de woonstraten daaromheen. De in het projectgebied gelegen schoolgebouwen zijn in de periode 1959-1962 gebouwd en hebben geen monumentale status. Deze bouwwerken zijn wel van waarde op basis van hun verschijningsvorm aan de Dr. Berlagelaan en hun historische achtergrond.
Ter plaatse van het voormalig parkeerterrein is gekozen om een nieuw woonblok te realiseren. Met de toepassing van een afwijkende verkavelingsstructuur en een gebogen voorgevelrooilijn wordt dit woonblok omzoomd door groen en vormt dit een overgang van de hoogbouw aan de Menno van Coehoornlaan en de van Thienenlaan. Het parkeren is geconcentreerd binnen het bouwblok zodat maximaal gebruik wordt gemaakt van het beschikbare openbare groen.
Er is in het voortraject op basis van de bevindingen, zoals de grote mate van asbest in de bestaande gebouwen, het na te streven woonprogramma en woonkwaliteit besloten de schoolgebouwen niet te behouden maar te kiezen voor een nieuwbouwoplossing. Ter referentie worden aan de Dr. Berlagelaan twee hogere accenten (boekensteunen) toegevoegd in de vorm van drie bouwlagen met een maximale hoogte van 11 meter. Ook het hoofdgebouw bij de kruising Van Vorststraat en Dr. Berlagelaan heeft deze hoogte. Deze woningen zijn uitgewerkt in het typische gevel-grid dat verwijst naar het oorspronkelijke hoofdgebouw. Met deze variatie in hoogte wordt verwezen naar de wisselende bebouwing van het Van der PuttLyceum.
Kunstwerken
Het college stelt in het collegebesluit 'Behoud Beeldende Kunst (2007) dat alle aanwezige kunstwerken meegenomen dienen te worden in een nieuwe ontwikkeling. In het projectgebied gaat het om de onderstaande kunstwerken van hoge kwaliteit. De overige aanwezige kunstwerken zijn van mindere kwaliteit of zodanig aangetast dat deze niet meer te herstellen zijn.
In de anterieure overeenkomst is de verplichting opgenomen om het behoud en/of verplaatsing van de kunstwerken te waarborgen. De mogelijkheden hiertoe worden in overleg met de Henri van Abbestichting, Erfgoedvereniging Heemschut en de Stichting Wederopbouw Eindhoven nader onderzocht. Gezien het feit dat het behoud en/of verplaatsing van de kunstwerken privaatrechtelijk is geborgd bevat het bestemmingsplan zelf geen nadere regels ten aanzien van het behoud van de cultuurhistorische waarden.
De parkeernormen van de gemeente Eindhoven zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW (Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). Op basis van deze parkeerkencijfers wordt per ruimtelijke ontwikkeling de parkeereis bepaald. De parkeernormen gaan uit van een gebiedsindeling centrum, schil en rest. Dit onderscheid is gebaseerd op het uitgangspunt dat het autobezit in het centrum lager is en dat voorzieningen beter bereikbaar zijn middels andere vervoerswijzen, zoals (H)OV en trein. De planlocatie aan de Van Vorststraat behoort tot de schil.
Om te waarborgen dat het planvoornemen voorziet in voldoende parkeervoorzieningen is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat bij de afgifte van een omgevingsvergunning en/of afwijkingsvergunning, indien de omvang of de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, op of onder dat gebouw dan wel op het bij het gebouw horende perceel, afhankelijk van de bestemming, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer, een door burgemeester en wethouders, conform de Parkeernormen, te bepalen aantal parkeerplaatsen aanwezig dient te zijn.
Op basis van de Nota parkeernormen 2016 bedraagt de gemiddelde parkeernorm 1,7 pp voor een grondgebonden woning in de categorie midden (60 m2 tot 120 m2). Dit betekent een totale parkeerbehoefte van 160 woningen x 1,7 pp = 272 parkeerplaatsen. Het bouwproject is opgezet uit meerdere woonblokken. Per woonblok worden de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd, op basis van de formule 1,7 parkeerplaats per woning, zodanig dat in totaal 272 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
In het stedenbouwkundig schetsplan wordt het merendeel van de parkeervoorzieningen gerealiseerd via interne parkeerhoven, per bebouwingensemble. Op deze manier wordt auto's zoveel mogelijk geweerd uit het openbare straatbeeld. De ontsluiting van deze interne parkeerhoven vindt plaats via de van Vorstraat.
De van Vorstraat betreft een erftoegangsweg (30 km per uur). Via de van Vorststraat kan vervolgens via de Dr. Berlagelaan aangesloten worden op de rest van het Eindhovens wegennet. De Dr. Berlagelaan betreft een gebiedsontsluitingsweg (50 km per uur) en is onderdeel van het fietsnetwerk (snelfietsroute).
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Het plangebied en de directe omgeving heeft een relatief groen karakter vanwege de bestaande (waardevolle) laanstructuren en de aangrenzende groenzone. De beoogde woningbouw vindt grotendeels plaats middels de sloop en herontwikkeling van het voormalige schoolcomplex van het Summa college en de aangrenzende parkeervoorzieningen. De bestaande groenstructuren worden hierbij als waardevol beschouwd en (waar mogelijk) behouden en/of versterkt.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming.
De Wet natuurbescherming is van toepassing op de volgende houtopstanden, voor zover deze buiten de 'bebouwde kom Boswet' vallen:
Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing. Bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Boswet, vallen onder de Verordening Bomen / Nadere Regels Bomen zoals opgesteld door de gemeente Eindhoven.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting bij houtopstanden.
Het plangebied
Het plangebied betreft een kadastraal perceel groter dan 500 m2. Bomen op deze percelen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de natuurlijke en cultuurhistorische identiteit van de wijk of het stadsdeel waarin het perceel ligt. Een omgevingsvergunning tot het vellen van de boom wordt slechts verleend indien verwijdering de leefbaarheid in (een deel van) de wijk niet in gevaar brengt of juist ten goede komt en alternatieven zijn onderzocht en ongeschikt zijn gebleken.
Tot dit doel is in oktober 2016 een bomenonderzoek verricht welke in juni 2017 is uitgebreid met een Bomen Effect Analyse (BEA). Dit met als doel om te beoordelen of een duurzame instandhouding van de bomen in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling is gewaarborgd. Om de kwaliteit van de bomen te bepalen is gebruik gemaakt van de VTA-methode (Visual Tree Assessment). Hierbij zijn de bomen beoordeeld op hun conditie, structuur, wortelaanlopen, stam en kroon. Alle 111 bomen binnen het projectgebied zijn omschreven. De waardering is ingedeeld in zeer goed, goed, matig, slecht en zeer slecht. Aan de hand van het stedenbouwkundig plan en de aan te brengen (of te vervangen) kabels en leidingen is vervolgens de invloed op de instandhouding beoordeeld. De bevindingen zijn beschreven in de desbetreffende rapportages, die als bijlage bij deze toelichting zijn opgenomen.
Bij de uitwerking van het initiatief is gestreefd om zoveel mogelijk bomen te behouden. Voor de bomen die moeten worden gekapt dient een compensatie plaats te vinden. Conform de 'Nadere regels bomen' gaat de voorkeur uit om (indien mogelijk) binnen het project te herplanten. Tot dit doel komen meerdere bomen terug op de binnenhoven en vindt groeiplaatsverbetering plaats voor de bestaande bomen. De aanvraag omgevingsvergunning voor het kappen met bijbehorend compensatieplan wordt voor advies voorgelegd aan Trefpunt Groen Eindhoven.
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig noch komen er straalpaden voor.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit inderdaad geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben:
De uitgevoerde onderzoeken (bodem, luchtkwaliteit, archeologie en cultuurhistorie, externe veiligheid en flora en fauna) tonen aan dat het realiseren van woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen en een verantwoorde situatie inhoudt vanuit milieuoogpunt. De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten en dat een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is.
Er moet een noodzakelijke ruimtelijke scheiding worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven moet worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdontsluiting liggen behoren eveneens tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Binnen het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand uit de richtafstandenlijst met één afstandstap worden verminderd. De beoogde ontwikkeling is gesitueerd in de directe nabijheid van de Dr. Berlagelaan. De Dr. Berlagelaan is binnen het Eindhovens wegennet aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. Voor de inschatting van de gewenste richtafstanden op basis van de milieucategorie wordt derhalve uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
In het vigerend bestemmingsplan is beschreven dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan behorende tot de milieucategorie 1 en 2 of die qua milieubelasting met milieucategorie 1 en/of 2 gelijk kunnen worden gesteld. Bedrijven in deze milieucategorie kunnen in gemengd gebied, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, worden toegelaten naast en tussen woningen. In het kader van het planvoornemen wordt de vigerende bestemming 'Maatschappelijk' behorend tot het voormalig Summa College omgevormd tot een woonbestemming. Hierdoor zijn er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen aanwezig voor de beoogde ontwikkeling. De herbestemming van de desbetreffende gronden zorgt daarbij niet voor belemmeringen voor de omliggende woningen.
In de directe nabijheid van het plangebied vormt alleen de maatschappelijke bestemming aan de Van Vorststraat 1a een relevant toetsingskader. Binnen deze maatschappelijke bestemming is het kinderdienstencentrum 'Het Koraal' gevestigd, speciaal gericht op kinderen van 0 tot 18 jaar met een matige tot ernstige ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking. Een dergelijke activiteit is niet specifiek opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Gezien het feit dat vigerend bestemmingsplan spreekt over bedrijven tot en met categorie 2 wordt uitgegaan van een indicatieve richtafstand van 30 meter voor milieucategorie 2. Binnen het omgevingstype 'gemengd gebied' kan deze richtafstand met één afstandstap worden verminderd tot 10 meter. De afstand tussen de toekomstige woningen en het perceel van het kinderdienstencentrum 'Het Koraal' bedraagt minimaal 17 meter. Derhalve is er geen belemmering aanwezig.
In het kader van de onderhavige bestemmingsplanprocedure zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken. De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen.
Om te bepalen of er sprake is van een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat is een akoestisch onderzoek verricht om de geluidbelasting te bepalen ten gevolge van het verkeer op de gevels van de nieuw te realiseren woningen. De bijbehorende onderzoeksrapportage, d.d. 19 december 2016, is als bijlage aan deze onderbouwing toegevoegd.
In het kader van een ruimtelijke procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Doctor Berlagelaan. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de relevante 30 km/uur-wegen in de directe nabijheid van het plangebied meegenomen.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Doctor Berlagelaan bedraagt ten hoogste 58 dB inclusief aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt gerespecteerd. Maatregelen zijn onvoldoende doeltreffend en stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard. De gemeente wordt verzocht om een hogere waarde te verlenen ten behoeve van het plan. Wanneer een hogere waarde wordt aangevraagd, dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen vanwege de niet-zoneplichte wegen (30 km/h) tevens inzichtelijk gemaakt. Als gevolg van de Van Vorststraat bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van één bouwblok meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De optredende geluidbelastingen zijn wel lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Gezien de beperkte overschrijding ter plaatse van één woning is het niet mogelijk of wenselijk om bronmaatregelen (stiller asfalt) of overdrachtsmaatregelen (afscherming) te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Geconcludeerd wordt dat vanwege de 30 km/h-wegen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Cumulatie
Cumulatie in het kader van de Wet geluidhinder is niet aan de orde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn wel de gecumuleerde geluidbelastingen vanwege alle wegen inzichtelijk gemaakt. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 63 dB (exclusief aftrek ex art. 110g Wgh). De hoogste gecumuleerde geluidbelasting worden veroorzaakt door de zoneplichtige Doctor Berlagelaan. Er vindt ter plaatse geen significante geluidbijdrageplaats vanwege andere omliggende wegen. Geconcludeerd wordt dat vanwege de gecumuleerde geluidbelastingen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wordt bij het college van burgemeester en wethouders een verzoek om hogere waarde voor de geluidsbelasting op de gevels verzocht. Ingevolge het bepaalde in artikel 110c, eerste lid Wet geluidhinder juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt een ontwerp van dit hogere waarden besluit tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd.
Na het verlenen van een hogere waarde voor de van toepassing zijnde woningen vormt het aspect geluid vanwege omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De omvang van de geluidzone (het planologisch aandachtsgebied) langs een spoorweg is afhankelijk van het feit of de spoorweg is aangegeven op de geluidplafondkaart of de zonekaart.
De Spoorlijn Eindhoven – Boxtel is weergegeven op de geluidplafondkaart. Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wort in de artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. Het geluidplafond bedraagt 73 dB. Dit vertaalt zich naar een zone van 900 meter breed aan weerzijden van de spoorweg.
De beoogde woningen zijn niet gelegen binnen de zone van deze spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai is niet aan de orde op onderhavig plan.
Het plangebied ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.
Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 6 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen. Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 160 grondgebonden woningen op de plaats van een voormalige schoollocatie met parkeerterrein. De te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Een dergelijk project zal een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging en derhalve mag deze zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Onderhavig plan maakt geen functies mogelijk waarop het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing is. Er worden ook geen woningen toegevoegd langs een drukke rijksweg, provinciale weg of stroomweg binnen de stad Eindhoven. Het plan is voor wat betreft luchtkwaliteit dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Om inzicht te verkrijgen in de mogelijke externe veiligheidsrisico's is in het kader van het onderhavig bestemmingsplan een inventarisatie verricht op basis van de nationale risicokaart. De risicokaart geeft een zo actueel en volledig mogelijk beeld van de risico's in de woon- en leefomgeving en vormt een belangrijke informatiebron op zowel gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal niveau. Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is op basis van de risicokaart het planvoornemen binnen een straal van ruim 900 meter niet gesitueerd in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, transportroutes of leidingen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:
Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.
Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar.
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is ook Rijksbeleid. Hoewel er op dit moment geen eis tot 'aardgasloos bouwen' kan worden opgelegd, is het verstandig voor bouwers en ontwikkelaars om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden. Het is wijs om nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst mogelijk is.
Duurzame Mobiliteit richt zich onder andere op het voorkomen van verplaatsingen, het veranderen van de keuze van vervoermiddelen naar meer duurzaam vervoer en het verschonen van het vervoer (Trias Mobilica). Duurzame mobiliteit leidt tot minder energiegebruik en het gezonder worden van de leefomgeving. Duurzame mobiliteit en energiebesparing zijn belangrijke ambities in de in 2013 vastgestelde visie 'Eindhoven op weg, duurzaam verbinden van mensen en locaties in Eindhoven veelzijdige stad'. De visie geeft met een inspirerend vergezicht voor 2040 invulling aan de ambities.
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is voor ons een belangrijke en uitdagende opgave. Aan de ene kant zijn wij er voor het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving en doen we impliciet dus aan MVO. Aan de andere kant zijn we een organisatie als elke andere en kunnen MVO-thema's ook gewoon binnen de eigen muren aan de orde komen. MVO richt zich enerzijds op het verduurzamen van de eigen bedrijfsvoering en anderzijds op samenwerking met en het stimuleren van MVO bij partners in de stad, waaronder bedrijven en kennisinstellingen.
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:
De nieuwe woningen zullen worden gebouwd conform het bouwbesluit met een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van 0,4. Dit resulteert in woningen met energielabel A. Om deze coëfficiënt te behalen wordt in de woningen waarschijnlijk gebruik gemaakt van een hoge isolatiewaarde, een lagetemperatuurverwarming en/of zonnepanelen. De exacte invulling van de duurzaamheidsmaatregelen zal in een latere fase worden bepaald en is afhankelijk van de EPC-berekeningen.
Onderhavig plan voorziet in energiezuinige woningen (energielabel A). Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Eindhoven.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is inzicht te verkrijgen of en in hoeverre het voormalige, dan wel het huidige gebruik van de locatie geleid kan hebben tot verontreiniging van de bodem. Het onderzoek is zodanig uitgevoerd, dat een milieuhygiënische beoordeling wordt gegeven ten aanzien van het (toekomstige) gebruik van de locatie.
De onderzoeksrapportage, d.d. 17 juli 2015, is als bijlage aan deze onderbouwing toegevoegd. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek, de veldwerkzaamheden en de uitgevoerde analyses worden hierna de conclusies en bevindingen beschreven
Deellocatie A: voormalige ondergrondse tank
In de grondmonsters zijn geen verontreinigingen met minerale olie aangetoond. Het grondwater blijkt (zeer) licht verontreinigd te zijn met minerale olie. Het aangetoonde gehalte aan minerale olie in het grondwater nabij de voormalige ondergrondse tank is dermate laag dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
De voormalige ondergrondse tank is in 1998 onderzocht. Hierbij zijn een kleine, maar sterke verontreiniging met minerale olie in de grond (3,75 m³) en in het grondwater (42 m³) aangetoond. De tank zou in 1999 gesaneerd zijn. Het is niet bekend of de sterke grond- en grondwaterverontreiniging tijdens de tanksanering eveneens zijn verwijderd. De locaties van de boringen van onderhavig onderzoek zijn gebaseerd op tekeningen van eerdere onderzoeken. Hierbij zijn zowel zintuiglijk als analytisch geen sterke verontreinigingen aangetroffen.
Verwacht wordt dat de sterke verontreinigingen niet (meer) aanwezig zijn. Omdat het verontreinigingen betroffen van een zeer beperkte omvang, kan het niet worden uitgesloten dat de verontreinigingen nog aanwezig zijn nabij de uitgevoerde boringen. Hiermee dient tijdens de ontwikkeling rekening te worden gehouden.
Deellocatie B: parkeerterrein met sintelverharding
In de puinhoudende grond zijn overwegend lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en PCB aangetoond. In één mengmonster werd een matige verontreiniging met nikkel aangetoond. Om te onderzoeken of sprake was van een sterke verontreiniging met nikkel is dit monster uitgesplitst. Twee deelmonsters bleken eveneens maximaal matig verontreinigd te zijn met nikkel. Er is derhalve geen sterke verontreiniging met nikkel aangetoond.
Verwacht wordt dat over het gehele parkeerterrein de grond overwegend licht tot matig verontreinigd is met nikkel. Nader onderzoek hiernaar wordt niet zinvol geacht.
In de bodem van het parkeerterrein zijn over het algemeen bijmengingen met puin van dien aard gevonden, waardoor de bodem op de locatie formeel als asbestverdacht moet worden beschouwd. Daarnaast is op het zuidelijke gedeelte van het parkeerterrein asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen. Om deze reden is dit terreindeel aanvullend onderzocht op asbest.
In het grondwater is een matige verontreiniging met nikkel aangetoond. Daarnaast is het grondwater licht verontreinigd met barium en zink. Nader onderzoek naar de matige grondwaterverontreiniging is formeel noodzakelijk, maar wordt weinig zinvol geacht. Op basis van de grondwaterkwaliteitskaart en eerder uitgevoerd onderzoek in de omgeving mag worden aangenomen dat de gemeten gehaltes verhoogde achtergrondconcentraties betreffen.
Deellocatie C: onverdacht terreindeel (schoolterrein)
In de bovengrond werden lichte verontreinigingen met kwik, PAK, PCB minerale olie aangetoond. Het gehalte aan minerale olie gaf aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. In één mengmonster van de bovengrond werd een matige verontreiniging met minerale olie aangetoond. Aan het oliechromatogram is af te lezen dat het gaat om een zwaardere oliesoort.
De aanwezigheid van een matige verontreiniging in een mengmonster geeft aanleiding voor het vermoeden van een sterke verontreiniging. Om deze reden zijn de vier deelmonsters separaat geanalyseerd op minerale olie. De deelmonsters bleken geen minerale olie te bevatten. Naar aanleiding van de analyseresultaten zijn heranalyses uitgevoerd op het originele mengmonster. Uiteindelijk is het gemiddelde van drie metingen gerapporteerd als gehalte voor minerale olie. Het mengmonster blijkt licht verontreinigd te zijn met minerale olie. Mogelijk zijn de resultaten beïnvloed doordat er een stukje asfalt of koolas meegenomen is in het mengmonster.
Het grondwater op het schoolterrein is plaatselijk sterk verontreinigd met nikkel. Verder is het grondwater licht verontreinigd met barium, cadmium, zink, xylenen en naftaleen. In 2008 werd op dezelfde locatie, bij een onderzoek door de SRE milieudienst, ook al een sterke verontreiniging me nikkel in het grondwater aangetoond. Op basis van de grondwaterkwaliteitskaart en eerder uitgevoerd onderzoek ter plaatse mag worden aangenomen dat de gemeten gehaltes verhoogde achtergrondconcentraties betreffen.
Verkennend asbestonderzoek
Voorafgaand aan de veldwerkzaamheden is het maaiveld visueel geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Tijdens de graafwerkzaamheden is het uitkomende materiaal eveneens beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij is ter plaatse van een inspectiegat asbestverdacht materiaal waargenomen. Verder zijn in de opgegraven grond zwakke tot uiterste bijmengingen met puin en sintels aangetroffen. In de grondfractie (kleiner dan 16 mm) op het overige terrein is analytisch geen asbest aangetoond.
Vanwege het aantreffen van asbestverdacht materiaal ter plaatse van dit inspectiegat, is dit gedeelte nader onderzocht op asbest. Aangezien op het overige onverdachte terreindeel zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond, kan worden geconcludeerd dat de bodem niet asbesthoudend is.
Nader asbestonderzoek
Voor het nader onderzoek is het verdachte terrein opgedeeld in 3 RE's. RE 1+2 bevinden zich ter plaatse van het braakliggende terreindeel en RE3 is het gedeelte van het parkeerterrein rondom het inspectiegat van het verkennend asbestonderzoek. Bij de uitvoering van het nader onderzoek is in 5 sleuven (zowel in RE 1+2 als in RE 3), in de fractie > 16 mm asbestverdacht materiaal aangetroffen. Het in de opgegraven grond aangetroffen materiaal bevat 2-5 en 10-15% hechtgebonden chrysotiel (serptentijnasbest). Het materiaal gevonden in SL04 bevat geen asbest.
Uit de analyseresultaten van de fijne fractie blijkt dat ter plaatse van RE 1 +RE 2 asbest is aangetoond. Het betreft niet-hechtgebonden chrysotiel asbest in de fractie 0,5 mm - 4 mm. In de fractie < 0,5 mm zijn losse bundels (60-100 % chrysotiel) aangetoond. Om humane risico's te kunnen uitsluiten is de fractie < 0,5 mm aanvullend onderzocht op respirabele vezels door middel van een SEM-analyse. Uit de analyseresultaten blijkt dat het mengmonster van de fijne fractie geen respirabele vezels zijn aangetoond.
De asfaltverharding op de locatie heeft een oppervlakte van circa 2.000 m². De asfaltverharding blijkt te zijn opgebouwd uit een dichte asfaltbetonlaag met daaronder een open asfaltbetonlaag en een grindasfaltbetonlaag. Alle asfaltlagen blijken niet teerhoudend te zijn. Uit het onderzoek blijkt dat de asfaltverharding volledig in aanmerking komt voor hergebruik.
De onderzoeksresultaten van het milieuhygiënisch onderzoek leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen van de betreffende locatie. In overleg met de gemeente Eindhoven is ten aanzien van de sterke verontreiniging met nikkel in het grondwater de vervolgaanpak afgesproken. Indien ten behoeve van de herontwikkeling grondwater moet worden onttrokken, dan dient eerst een nader onderzoek uitgevoerd te worden om de verontreiniging in beeld te brengen.
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden die uniek zijn voor Nederland en Europa, de bescherming van planten en dieren en van bossen en andere houtopstanden. Goed natuurbeleid zorgt voor het behouden, ontwikkelen en verbinden van de natuur maar ook dat economisch ontwikkelen mogelijk is. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.
De eerste stap in het onderzoeken of beschermde soorten of gebieden in (de omgeving van) een plangebied voorkomen is de zogenoemde quickscan flora en fauna. De quickscan flora en fauna is een oriënterend onderzoek. Door middel van een literatuuronderzoek en veldbezoek wordt beoordeeld welke natuurwaarden worden verwacht in het plangebied. De bijbehorende onderzoeksrapportage, d.d. december 2016, is als bijlage aan deze onderbouwing toegevoegd. Hierna zijn de conclusies en bevindingen beschreven.
Beschermde gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ongeveer 6,5 kilometer ten zuiden van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux”. Gezien de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebieden en de lokale aard van de voorgenomen plannen, zijn negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling hierop uitgesloten.
Het terrein behoort niet tot het NNN. Het dichtst bij het plangebied gelegen deel van het NNN betreft het bos bij de Groote Beek. De afstand van het NNN tot het plangebied bedraagt circa 750 meter. Het is uitgesloten dat de sloop van de gebouwen en nieuwbouw negatieve effecten op het NNN heeft.
Beschermde soorten
In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten voor die onder de Wet natuurbescherming zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten waarvoor in de provincie Noord-Brabant een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen, beheer en onderhoud. Het is derhalve niet noodzakelijk mitigerende maatregelen te nemen.
Ten aanzien van vleermuizen hebben de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten op mogelijk aanwezig foerageergebied. Vanwege de constructie van de bebouwing kan de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen op voorhand niet worden uitgesloten. Het plangebied is tevens geschikt als foerageer- en broedgebied voor algemene vogelsoorten. Door bomen en struiken met nesten buiten het broedseizoen te verwijderen wordt voorkomen dat er negatieve effecten zullen optreden ten aanzien van algemeen voorkomende vogelsoorten. Er kan echter niet worden uitgesloten dat het plangebied (onderdeel van) het leefgebied van de huismus en/of de gierzwaluw vormt.
Tot slot maakt het plangebied mogelijk onderdeel uit van het grotere foerageergebied van ransuil en/of kerkuil. In de toekomstige situatie blijft het gebied echter geschikt als foerageergebied. De voorgenomen werkzaamheden hebben daarom geen negatief effect op uilen.
In de onderhavige situatie kon niet worden uitgesloten dat vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen een verblijfsplaats hebben in de te slopen bebouwing. Om eventuele overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen is een nader onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn in een separate notitie beschreven. De desbetreffende notitie, d.d. 18 oktober 2017, is als bijlage bij deze onderbouwing opgenomen.
Huismussen
Er zijn vier veldbezoeken uitgevoerd specifiek gericht op huismussen. Tijdens de veldbezoeken voor huismussen zijn in het plangebied geen huismussen waargenomen. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de voorgenomen plannen geen negatief effect hebben op de huismus.
Op advies van Trefpunt Groen Eindhoven is in de anterieure overeenkomst de toepassing van vogelvides onder de dakpannen opgenomen. Tevens wordt deze maatregel als voorwaarde gesteld bij de omgevingsvergunning voor het bouwen. Deze vogelvides bieden een duurzame nestplaats voor de huismus en worden geplaatst aan de 'koude kant' (noord- en noordoostzijde).
Gierzwaluwen
Er zijn drie veldbezoeken uitgevoerd specifiek gericht op gierzwaluwen. In de lucht boven de wijk wordt gefoerageerd door gierzwaluwen. De voorgenomen plannen hebben hier geen negatief effect op. Rond het plangebied (ten oosten, noorden en westen) zijn giervluchten en bezette nesten van gierzwaluwen waargenomen, maar in het plangebied zelf niet. De voorgenomen plannen hebben dus hier geen negatief effect op.
Op advies van Trefpunt Groen Eindhoven is in de anterieure overeenkomst de toepassing van Gierzwaluwstenen opgenomen. Tevens wordt deze maatregel als voorwaarde gesteld bij de omgevingsvergunning voor het bouwen. Deze inbouwstenen zijn duurzaam en vragen geen onderhoud en bieden een goede nestplaats voor de gierzwaluw. De Gierzwaluwstenen worden toegepast op de kopse kant van elk rij huizen (noord- of noordoostzijde).
Vleermuizen
Het onderzoek naar vleermuizen heeft plaatsgevonden conform het vleermuisprotocol 2017. Het plangebied en de directe omgeving worden gebruikt als foerageergebied door vleermuizen. De bomen langs de Van Vorststraat en Doctor Berlagelaan functioneren als vliegroute voor gewone dwergvleermuis. De voorgenomen plannen hebben geen negatief effect op het foerageergebied en de vliegroute van vleermuizen.
In het schoolgebouw bevinden zich zes paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis. Sloop van het gebouw leidt tot vernietiging van deze paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis. Hiermee wordt de Wet natuurbescherming overtreden (art 3.5 lid 4). Het nemen van mitigerende maatregelen en het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk.
De adviezen van Trefpunt Groen Eindhoven worden bij de nadere uitwerking van deze mitigerende maatregelen meegenomen.
Voor aanvang van sloopwerkzaamheden worden de mitigerende maatregelen uitgewerkt en een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Eén van de te nemen mitigerende maatregelen betreft het ophangen van vleermuiskasten. De vleermuiskasten vormen tijdelijke alternatieve verblijfplaatsen voor de vleermuizen die in het schoolgebouw huizen. Om aan voldoende gewenningstijd te voldoen, worden de vleermuiskasten uiterlijk half februari 2018 opgehangen. Voor de zes vastgestelde verblijfplaatsen worden in totaal 24 vleermuiskasten opgehangen om voldoende alternatieve verblijfplaatsen aan te bieden.
In het kader van de onderhavige bestemmingsplanprocedure zijn er geen belemmering vanuit het aspect flora en fauna voor de beoogde ontwikkeling. Het nemen van mitigerende maatregelen en het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming valt buiten de reikwijdte van deze bestemmingsplanprocedure en vindt plaats voor aanvang van de sloopwerkzaamheden.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie.
Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen.
De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”.
Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Checklist watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | Nee |
Zijwatergang | Nee |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1 l/s/ha |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Nee |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee (tenzij toepassing grondverbetering) |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
Bestaande situatie
Het plangebied behoort tot het voormalig Summa College aan de Van Vorststraat. De locatie komt in 2017 vrij vanwege inkrimping van het totale ruimtegebruik door het Summa college. In de bestaande situatie is op deze locatie het bestaande schoolcomplex gevestigd inclusief een separaat parkeerterrein gesitueerd aan de overzijde van de Van Vorststraat. Het schoolcomplex heeft een bebouwd oppervlakte van circa 7.560 m2 en de overige verharding behorend tot het schoolplein bedraagt circa 5.615 m2. Het separaat parkeerterrein en het overig openbaar gebied behorend tot de Van Vorststraat heeft een oppervlakte van 11.810 m2. In de bestaande situatie bedraagt het totaal verhard oppervlak dus 24.985 m2.
Toekomstige situatie
Het planvoornemen voorziet in de herbestemming van de desbetreffende gronden ten behoeve van de realisatie van woningbouw in combinatie met de realisatie van de openbare ruimte. Om een indicatie te geven van het toekomstig verhard oppervlak is uitgegaan het stedenbouwkundig inrichtingsplan, d.d. 22 september 2017. In het kader van de watertoets wordt 50% van het bebouwd oppervlak (woningen) beschouwd als aanname voor de toekomstige omvang van de bijbouwen en tuin/erfverharding op de woonpercelen.
De gemeente Eindhoven hanteert als beginlimiet voor de realisatie van compenserende waterberging een verhardingstoename van meer dan 250 m2. Ten opzichte van de bestaande situatie vindt echter geen toename plaats van het verhard oppervlak maar een afname van 9.020 – 8.600 = 420 m2. Daarnaast is vanuit het oogpunt van een klimaatbestendige inrichting (water/hittestress) overeengekomen om de parkeervakken in de parkeerhoven uit te voeren in grasbetontegels. Er is dus geen compenserende waterberging vereist.
De aansluiting op het gemengd gemeentelijk rioleringssysteem wordt gerealiseerd worden met een gescheiden rioleringssysteem voor hemel- en vuilwater. Ten behoeve van de waterkwaliteit zal de voorgestelde ontwikkeling bij de aanleg gebruik maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper, zink en zacht OVC niet gebruikt, waardoor de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen wordt. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Geconcludeerd kan worden dat er met het voorliggend initiatief geen waterschapsbelangen in het geding zijn. Er is derhalve geen belemmering aanwezig vanuit het aspect water.
Het bestemmingsplan "VI Woensel buiten de Ring II 2006 (Van Vorststraat)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Enkelbestemming Verkeer – Verblijfsgebied
De gronden met de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied ' zijn bestemd voor woonstraten, pleinen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen alsmede voor onder meer groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is de maximum bouwhoogte voor lichtmasten 8 meten. De maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 4 meter.
Enkelbestemming Wonen
De desbetreffende gronden met de enkelbestemming 'Wonen' zijn bestemd voor grondgebonden woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep alsmede aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder meer tuinen, erven, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gebouwd. Binnen deze bestemming mag het maximum aantal woningen niet meer bedragen dan 160 woningen, uitsluitend bestaande uit grondgebonden woningen. Op de verbeelding is de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd binnen de aanduidingen 'maximale goot- en bouwhoogte' en 'maximale bouwhoogte'.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk. De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven. Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 6 juli 2016. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Twee vooroverleginstanties hebben gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan, te weten de provincie Noord-Brabant en het Waterschap De Dommel. Daarnaast heeft contact en overleg plaatsgevonden met het Trefpunt Groen Eindhoven, Erfgoedvereniging Heemschut, Stichting Wederopbouw Eindhoven en de Henri van Abbestichting ten aanzien van de aspecten natuur, milieu en cultuurhistorie. Hierna is een beknopte samenvatting opgenomen:
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Middels een schriftelijke uitnodiging zijn de omliggende adressen uitgenodigd voor een informatieavond. Dit met als doel om omwonenden te informeren en vragen te beantwoorden ten aanzien van de beoogde herontwikkeling.
De informatieavond heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Bij de bijeenkomst waren circa 25 direct omwonenden aanwezig. De algemene reactie was blij te zijn dat er snel iets op deze locatie gaat gebeuren zodat het pand niet te lang leeg blijft staan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid geweest om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.