direct naar inhoud van Toelichting
Plan: II Stratum binnen de Ring II (Kanaaldijk-Havenstraat)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80282-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2008 is een bouwvergunning verleend voor het bouwen van woningen en kantoorruimten op de locatie van het voormalig Tapijtcentrum op de hoek Havensingel, Havenstraat en Kanaaldijk-Zuid. Nadien is de vergunning gewijzigd ten behoeve van het splitsen van zeven woningen in onder- en bovenwoningen. Het bouwplan is in 2014 verwerkt in het bestemmingsplan Stratum Binnen de Ring II. Echter zijn er ondertussen andere inzichten die niet passen bij de bouwregels van het huidige bestemmingsplan. De stedenbouwkundige structuur is aanzienlijk gewijzigd. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is daarom een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd "II Stratum binnen de Ring II (Kanaaldijk - Havenstraat)".

Het bestemmingsplan "II Stratum binnen de Ring II (Kanaaldijk-Havenstraat)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0001.png"

Luchtfoto ligging plangebied (rood omlijnd)

1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen het stadsdeel Stratum en op loopafstand van het centrum van Eindhoven. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door Kanaaldijk-Zuid. Aan de noordwestelijke zijde grenst het plangebied aan het naastgelegen pand van het motorfietsen reparatie- en servicebedrijf (Kanaaldijk-Zuid 9a). De zuidwestelijke grens wordt gevormd door de Havenstraat en in het zuidoosten vormt het driehoekige groenperceel aan de Havensingel de grens. In het noordoosten grenst het plangebied aan het woongebouw tussen de Kanaaldijk-Zuid en de Havensingel.

1.3 Voorgaande plannen

Het bestemmingsplan "II Stratum binnen de Ring II (Kanaaldijk-Havenstraat)" ligt binnen het geldende bestemmingsplan "Stratum binnen de Ring II", vastgesteld door de raad op 13 mei 2014 en onherroepelijk geworden op 4 juli 2014. In het geldende bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Wonen - 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0002.png"

Uitsnede uit de verbeelding van het geldende bestemmingsplan (plangebied bruin gekleurd)

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 18 stadswoningen in de buitenste rand van het plangebied en 38 appartementen in het middengebied. Dit komt neer op totaal 56 woningen, een gelijk aantal woningen zoals die zijn toegestaan in het huidige bestemmingsplan. Alleen de maatvoering uit het geldende plan voldoet niet aan het stedenbouwkundig ontwerp van onderhavig plan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te kunnen maken zal daarom een nieuw bestemmingsplan moeten worden vastgesteld voor deze locatie.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Historisch perspectief

Het plangebied maakte tot 1920 nog onderdeel uit van de gemeente Stratum. Het historisch landschap was een gebied met natte beekdalen en hoge en droge dekzandruggen. Het plangebied maakte onderdeel uit van een gebied dat zich grotendeels bevond in het beekdal van de Dommel. Tot in de Volle Middeleeuwen (circa 1200 jaar na Christus) waren de hoger gelegen dekzandruggen de meest gunstige plaats voor bewoning. Vanaf de Late Middeleeuwen en vooral vanaf de Nieuwe Tijd werden de hogere zandgronden gecultiveerd en vervolgens de nattere beekdalgronden, waardoor deze geschikt werden voor graslanden en akkerbouw.

Tot aan het einde van de negentiende eeuw, vormden de aanleg van het Eindhovensch Kanaal met haar kanaaldijken en havenhoofd én de aanleg van de Tongelresestraat de enige planmatige, stedenbouwkundige ingrepen binnen en rondom het plangebied. Na de voltooiing van het Eindhovensch Kanaal in 1846 kwamen er aan de Kanaaldijk en aan de Tongelresestraat naast textielfabrieken tal van andere bedrijven zoals de houtindustrie en sigarenfabrieken. De ontwikkeling van bewoning en bedrijvigheid was ongereguleerd. Bebouwing vond vrijwel uitsluitend plaats op kavels binnen de historische percelering, welke vermoedelijk ontsprongen was aan de eisen die werden gesteld aan het agrarische gebruik van deze grond. De meeste industrie verdween hier in het laatste kwart van de twintigste eeuw, na de sluiting van het Eindhovensch kanaal in 1974.

De aanleg van de Havenstraat kan planmatig worden genoemd, hoewel het tracé werd bepaald door oude kavelgrenzen die al te zien zijn op de kadastrale kaart van 1832. Het is ook niet uit te sluiten dat de aanleg van de straat niet veel meer inhield dan het verbreden en het doortrekken van paden die de al bestaande bebouwing ontsloten. De straat zal zijn aangelegd om verdichting van de bebouwing te kunnen reguleren én om een eenvoudige verbinding tot stand te brengen tussen het kanaalhoofd en de Geldropseweg.

Wijk- en buurtniveau

Onderhavig plangebied is gelegen in het meest noordwestelijke puntje van de Irisbuurt in de wijk Oud-Stratum. De Irisbuurt ligt ten zuidoosten van de binnenstad, binnen de ring en wordt begrensd door Bleekstraat, de Kanaaldijk-Zuid, de Hugo van der Goeslaan, de Geldropseweg en Vestdijk. Deze wegen vormen belangrijke verkeersaders voor het gebied.

De Irisbuurt heeft overwegend een woonbuurt, waarbij de bebouwing (m.u.v. de bebouwing aan de hoofdwegenstructuur en het Eindhovensch Kanaal) voor het grootste deel bestaat uit grondgebonden woningen. Het gebied ten noordwesten van de Tongelresestraat, waar onderhavig plan gelegen is, is het oudste deel van de Irisbuurt. Dit ontstond na de aanleg van de Eindhovensch Kanaal in 1846 rond het Havenhoofd en langs de Tongelresestraat. Het bebouwingsbeeld is gevarieerd en heeft deels nog het oude, industriële karakter, waarbij de oorspronkelijke bebouwing overwegend kleinschalig is. Voor het overige is de Irisbuurt in grote lijnen vanaf het begin van de 20e eeuw ontwikkeld vanuit de richting van het stadscentrum en de Geldropseweg.

2.2 Beschrijving projectgebied

Het plangebied is gelegen tussen de Kanaaldijk-Zuid en de Havenstraat. Het plangebied ligt al geruime tijd braak ten behoeve van de bouwplannen waarvoor in 2008 een vergunning is verleend. Op het terrein was een bedrijfsgebouw behouden. Het betrof een karakteristiek jaren '30 bedrijfsgebouw. Dit gebouw is enkele jaren geleden echter afgebrand, maar de ruïne ervan is nog steeds binnen het plangebied aanwezig (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0003.png"

Obliekfoto plangebied met de ruïne van het afgebrande bedrijfsgebouw (plangebied rood omlijnd)

Het gebied wordt omringd door diverse soorten bebouwing. Ten noordwesten van het plangebied is een bedrijfsgebouw van een bouwlaag aanwezig, met een deels monumentale status. Deze bedrijfsbebouwing heeft aan de Kanaaldijk-Zuid een zadeldak of extra bouwlaag met schilddak. Ook in de Havenstraat is bedrijfsbebouwing van één bouwlaag aanwezig. Op de hoek van de Havenstraat met de Kleine Bleekstraat is bedrijfsbebouwing van twee bouwlagen aanwezig.

In de Kleine Bleekstraat zijn verder diverse grondgebonden aaneengebouwde woningen aanwezig, van één tot twee bouwlagen. Deze woningen hebben een mansarde- of zadeldak, waarvan de nok evenwijdig aan de weg loopt. De Havenstraat bevat diverse grondgebonden woningen van een of twee bouwlagen (vrijstaand of twee-onder-een-kap), zowel parallel aan als haaks op de Havenstraat. Hier wordt echter in de nabije toekomst het woningbouwplan 'Vestdijk - Havenstraat' ontwikkeld. Dit plan bevat tientallen stadswoningen van driebouwlagen met een plat dak. Ook komt hier een doorsteek richting de Vestdijk.

Ten oosten van het plangebied is aan de Kanaaldijk-Zuid een woongebouw van vijf bouwlagen aanwezig. Aan de Havensingel, ten zuidoosten van het plan, zijn twee rijen grondgebonden woningen aanwezig. Deze woningen bestaan uit drie bouwlagen en hebben een plat dak.

2.3 Beschrijving projectprofiel

Dit plan heeft betrekking op de realisatie van 18 stadswoningen en 38 appartementen. Bij het stedenbouwkundig ontwerp van het gebied stond de omgeving centraal. Met het plan is geprobeerd om een overgang te creëren tussen de kleinschalige woningbouw enerzijds (o.a. Havenstraat en Havensingel) en de grotere appartementenblokken aan de Kanaaldijk-Zuid anderzijds.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0004.png"

Concept Artist Impressie van het plan, gezien vanaf het zuidwesten


In feite bestaat de ruimtelijke structuur uit twee plandelen: de buitenste ring aan de zuid- en westzijde plus een binnenring met geschakelde appartementenblokken rondom het beeldbepalende gebouw aan de Kanaaldijk-Zuid.

De buitenste ring woningen vormt een directe aansluiting aan de kleinschalige opzet van de omliggende buurt. Hier worden 18 stadswoningen gerealiseerd met de voordeuren aan het openbare gebied. Parkeren gebeurt aan de achterzijde van deze woningen onder het parkeerdek.

Met het woonblok in het noorden van het plangebied wordt aangesloten bij het volume van de naastgelegen appartementen aan de Kanaaldijk-Zuid. De hoofdmassa van het nieuwe appartementenblok heeft een opbouwende hoogte. Aan de westzijde telt het appartementenblok drie woonlagen plus kap, aan de zuidzijde vier bouwlagen plus kap en aan de noordzijde (Kanaaldijk-Zuid) vier bouwlagen met extra optopping met setback. De daken zijn uitgevoerd als sheddak. Hiermee wordt gerefereerd aan het industriële verleden van het gebied.

Tussen de bebouwing worden verhoogde buitenruimtes gerealiseerd met randbebouwing. Ook het restant van het karakteristieke en beeldbepalende bedrijfsgebouw, waarvan de ruïne zich in het plangebied bevindt, wordt in de randbebouwing betrokken. De ruïne wordt gesloopt en er komt vervangende nieuwbouw dat qua bouwstijl, massa en uitstraling herkenbaar is met de oorspronkelijke situatie. In het middengebied wordt het hoogteverschil (circa een bouwlaag) tussen de Kanaaldijk-Zuid en de Havenstraat gebruikt om een parkeerdek (dubbel maaiveld) met daarbovenop een binnenterrein (met zowel privé als gemeenschappelijke buitenruimtes) te realiseren.

Het binnenterrein ligt op het peilniveau van de Kanaaldijk-Zuid en wordt door middel van trappen verbonden met het één verdieping lager gelegen straatniveau van de Havenstraat. Deze wandelverbinding tussen de Kanaaldijk-Zuid en de Havenstraat levert een bijdrage aan een betere verbinding tussen stadsdelen in Eindhoven. De doorgang zal in de toekomst breder gemaakt worden op het moment dat het perceel van de buren herontwikkeld zou worden. De in dit project te realiseren smallere verbinding zal overdag toegankelijk zijn en wordt 's nachts om veiligheidsredenen afgesloten. Het kan in de toekomst een permanent openbaar karakter krijgen als de verbinding aan de noordzijde wordt uitgebreid.

Het stedenbouwkundige ontwerp bevat een diversiteit aan typen woningen en appartementen. Het gaat om woningen die zowel in de koop- als particuliere huursector kunnen worden afgezet. De stadswoningen hebben dubbele dakterrassen aan het openbaar gebied en aan de gemeenschappelijke binnentuin. Het beeldbepalende gebouw waarvan de ruïne thans nog in het plangebied aanwezig is, bepaalt grotendeels de identiteit van de buurt. Daarnaast zijn er ook andere verwijzingen in de architectuur naar de industriële historie van het gebied. Een voorbeeld daarvan zijn de sheddaken van de appartementen in het middengebied. Ook met de extra laag op het appartementencomplex aan de Kanaaldijk-Zuid wordt gerefereerd aan de fabrieksgebouwen die voorheen in dit gebied stonden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0005.png" Concept Artist Impressie van het plan, gezien vanaf het zuidwesten

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Conform artikel 3.1.6 Bro moet bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Dit dient te gebeuren door middel van de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder werkt volgens drie stappen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.


Het voorliggende plan maakt de bouw van in totaal 56 woningen mogelijk. Op basis van het geldende bestemmingsplan was binnen dit plangebied de realisatie van 56 woningen al mogelijk gemaakt. Deze planologische mogelijkheden zijn thans echter nog onbenut. In onderhavig bestemmingsplan worden deze onbenutte planologische mogelijkheden dan ook overgenomen

Dit bestemmingsplan voorziet in een andere regeling (stedenbouwkundige structuur) dan in het voorheen geldende bestemmingsplan was opgenomen. De opzet is niet wezenlijk anders. Er vindt geen verandering plaats in het aantal te realiseren woningen. Er is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan hoeft dan ook niet onderbouwd te worden met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking; artikel 3.1.6 lid 2 Bro is niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder wel nog kort ingegaan op de actuele regionale behoefte.

Actuele regionale behoefte

In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van 16 december 2015 is wel het regionaal woningbouwprogramma 2015 t/m 2024 voor de subregio Stedelijk Gebied vastgesteld, maar nog niet de onderlinge verdeling per gemeente. De onderlinge verdeling per gemeente zal in een extra RRO worden vastgesteld. Tot die tijd wordt door de provincie uitgegaan van aantallen van de BOR/BSGE-afspraken. Daarmee zijn we bij het besluit van het RRO van november 2014.

In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2014 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2014) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 t/m 2023 vastgesteld. Voor Eindhoven zijn dit 3.775 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop.
In de regionale Agenda Wonen 2014 is voor de eerst komende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave/-afspraken.
Het aandeel harde plancapaciteit voor de tienjaarsperiode bedraagt in het merendeel van de gemeenten in Zuidoost-Brabant gemiddeld 55%. Voor Eindhoven is dit percentage 64%.


Daarmee bestaat kwantitatief in ieder geval ruimte voor onderhavig initiatief.


Het voorliggende plan voorziet in zowel koop- als particuliere huurwoningen in de typen stadswoningen en appartementen. Het gaat om 18 grondgebonden koopwoningen en 38 appartementen die zowel in het koop- als particuliere huursegment kunnen worden afgezet. Op basis van het reeds geldende juridisch-planologische regime is binnen het plangebied momenteel al ruimte voor deze 56 woningen. Deze woningen maken dan ook al onderdeel uit van de harde plancapaciteit van de gemeente Eindhoven.

Onderstaande figuren zijn afkomstig uit het meest recente woningmarktonderzoek voor Eindhoven, "De sterke stad" (2014). Uit dit woningmarktonderzoek blijkt dat in de koopsector een duidelijke vraag naar goedkope en middeldure eengezinswoningen bestaat. De stadswoningen voorzien in deze vraag. Daarnaast is in de middeldure huursector nog behoefte aan appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0006.png"

Woningbehoefte van woningzoekenden in Eindhoven


Binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering / transformatie
Onderhavig plan heeft betrekking op een herstructureringsopgave binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarbij zijn de herstructureringsplannen die al in 2008 zijn gemaakt nogmaals tegen het licht gehouden in het kader van de huidige trends en ontwikkelingen. Op basis daarvan is het plan aangepast tot het huidige plan. Er is ten opzichte van het vorige woningbouwplan binnen het plangebied geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Doordat sprake is van herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied, wordt aan de derde trede van de ladder niet toegekomen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2). Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding of binnen de EHS. Ook is het plangebied niet gelegen binnen het beperkingengebied zoals is opgenomen in het Luchthavenbesluit Eindhoven. Het is dan ook niet nodig om hier afzonderlijk nader op in te gaan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

  • 1. de groenblauwe structuur
  • 2. het landelijk gebied
  • 3. de stedelijke structuur
  • 4. de infrastructuur


In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0007.png"

Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (plangebied blauw omlijnd)

Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant, mits voldaan wordt aan de afspraken uit het RRO en de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de regionale woonafspraken in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking.

Op de structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is een paars gestreepte lijn ten westen van het plangebied getrokken. Deze lijn is aangeduid als 'OV-netwerk HOV regionaal - in studie'. Het betreft de HOV-verbinding tussen het centrum van Eindhoven en de High Tech Campus. De HOV-verbinding is inmiddels gerealiseerd ter plaatse van de Vestdijk en loopt niet door het plangebied. De ligging nabij het HOV-netwerk zorgt voor een goede bereikbaarheid van het plangebied middels het openbaar vervoer.

3.3.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0008.png"

Uitsnede Integrale plankaart structuren en aanduidingen Verordening Ruimte 2014 (plangebied rood omlijnd)

Toepassing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Het kanaal ten noorden van het plangebied is in de Verordening Ruimte 2014 aangeduid als Ecologische hoofdstructuur. Daarnaast is het kanaal inclusief een kleine zone rondom het kanaal aanwezen als ecologische verbindingszone en voor het behoud en herstel van watersystemen. Deze aanduidingen hebben geen gevolgen voor onderhavig plan of vice versa. Bovendien is de provincie Noord-Brabant conform de 'Wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 5', die thans als ontwerp ter inzage ligt, voornemens de aanduiding 'behoud en herstel van watersystemen' te verwijderen.

Verder is het belang 'zorgvuldig ruimtegebruik' in de Verordening Ruimte 2014 aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2. In deze paragraaf is uitvoerig ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Gebruik van de ruimte

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0009.png"

Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied blauw omlijnd)

Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

Beoordeling
Zoals uit de ambitie 'Ambitieuze stad' blijkt, zal het inwoneraantal in Eindhoven de komende jaren nog groeien. Eindhoven wenst de extra wooncapaciteit binnen de rondweg op te vangen. Daarbij zijn initiatiefnemers, waaronder projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties, aan zet. Bij nieuwe initiatieven dienen ze in te gaan op een aantal punten, zoals het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Het plangebied is gelegen binnen de rondweg. Deze woningbouwlocatie maakt al langer deel uit van het woningbouwprogramma van de gemeente Eindhoven en is ook opgenomen in het overzicht van bouwplannen d.d. oktober 2015 dat behoort bij de Woonvisie die op 15 december 2015 is vastgesteld. Vanwege nieuwe trends, ontwikkelingen en inzichten is het oorspronkelijke woningbouwplan gewijzigd tot het huidige plan.

Het plan draagt bij aan de ambitie 'solidaire stad' doordat de woningen onder andere bestemd zijn voor de middeninkomens in zowel de koop- als particuliere huursector. Deze groep heeft een groeiende en specifieke behoefte als het gaat om een passende woning.

3.5.2 Huisvestingsverordening

Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.

Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.

De huisvestingsverordening is van toepassing naast onderhavig bestemmingsplan.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0010.png"

Uitsnede archeologische waardenkaart (plangebied blauw omlijnd)

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0011.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omlijnd)


Zoals op de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven te zien is ligt het plangebied binnen een stedenbouwkundig gebied met een historische stedenbouwkundige structuur. Het gaat om het oude Industriegebied Tongelresestraat. In het kader van eerdere besluitvorming is naar dit gebied een cultuurhistorisch onderzoek verricht. In het geldende bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II wordt als volgt naar dit cultuurhistorisch onderzoek verwezen:
"De straatnamen Bleekweg en Bleekstraat herinneren nog aan de bleekvelden van de textielnijverheid. De meeste industriële bebouwing uit deze fase is inmiddels verdwenen. Dat neemt niet weg dat de geschiedenis van het gebied van grote betekenis is geweest voor de ontwikkeling van Eindhoven en dat de sporen daarvan nog herkenbaar zijn en bijdragen aan de identiteit van het gebied. Van de Karel I fabrieken resteert nog een muur aan de Tongelresestraat en aan de Kanaaldijk-Zuid staat het complex van de voormalige brouwerij van Van Zeeland, waar later installatiebedrijf Nolte was gevestigd (beide gemeentelijk monument). Aan de Tongelresestraat staan nog enkele fabrikantenvilla's en aan de Kleine Bleekstraat en de Stuiverstraat staan nog enige kleine arbeiderswoningen. Vanwege de cultuurhistorische betekenis is behoud van deze bebouwing uitgangspunt voor de gebiedsontwikkeling. In de kaders voor de gebiedsontwikkeling is aangegeven, dat grotere nieuwbouwvolumes hier aanvaardbaar zijn, mits deze typologisch refereert aan het industriële verleden van het gebied. Hoewel de openbare ruimte rond het kanaal en het havenhoofd sinds de sluiting van het kanaal is veranderd, is er nog steeds sprake van een belangrijke historische structuur. Het talud van de kanaaldijk en het havenhoofd is als dominant aangemerkt."

Zoals hierboven is aangegeven zijn grote nieuwbouwvolumes in het kader van gebiedsontwikkeling aanvaardbaar, mits deze typologisch refereert aan het industriële verleden van het gebied. In het geldende bestemmingsplan is daarom een groot nieuwbouwvolume mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Onderhavig plan neemt deze mogelijkheden over. Zoals in paragraaf 2.3 reeds is beschreven is binnen onderhavig plangebied op verschillende manieren rekening gehouden met het industriële verleden van het gebied. Zo wordt de ruïne van een beeldbepalend bedrijfsgebouw herbouwd en betrokken in de bebouwing in het middengebied en krijgen zowel de woningen in het middengebied als de extra bouwlaag op het appartementengebouw aan de Kanaaldijk-Zuid sheddaken. Daarnaast wordt ook door middel van materiaalgebruik gerefereerd aan het industriële verleden, door bijvoorbeeld ruw metselwerk en staalelementen in het zicht. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde dat het nieuwbouwvolume moet refereren aan het industriële verleden. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling of vice versa.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Parkeren

Het plangebied is volgens de Nota Parkeernormen (2016) gelegen in een 'schilwijk'. Onderhavig plan maakt 18 stadswoningen en 38 appartementen mogelijk. Het betreft in totaal 20 middelgrote niet-grondgebonden woningen in de categorie 60 tot 120 m² bruto vloeroppervlakte (bvo), 18 niet-grondgebonden woningen groter dan 120 m² bvo en 18 grondgebonden woningen groter dan 120 m² bvo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0012.jpg" Parkeervoorzieningen binnen het plangebied

Volgens de Nota Parkeernormen geldt een minimale parkeernorm van 0,90 parkeerplaatsen per wooneenheid voor een niet-grondgebonden woning van 60 tot 120 m² bvo, een minimale parkeernorm van 1,20 parkeerplaatsen per wooneenheid voor niet-grondgebonden woningen groter dan 120 m² bvo en een minimale parkeernorm van 1,40 voor een grondgebonden woning groter dan 120 m² bvo. Voor alle woningen geldt een aandeel bezoekersparkeren van 0,3 parkeerplaats per wooneenheid. In totaal zijn dan ook minimaal 65 parkeerplaatsen nodig, inclusief 17 parkeerplaatsen voor het bezoekersparkeren. Onderhavig plan voorziet in circa 84 parkeerplaatsen in de stallingsgarage. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale parkeereis.

De stallingsruimte die in het plangebied is voorzien, wordt gerealiseerd op het straatniveau van de Havenstraat. Vergeleken met het straatniveau van de Kanaaldijk-Zuid is hier een hoogteverschil van ongeveer een bouwlaag. De bebouwing in het middengebied en aan de Kanaaldijk-Zuid wordt dan ook een bouwlaag opgetild en gerealiseerd boven het parkeerveld. Hier is dan ook sprake van gebouwd parkeren.

3.7.2 Verkeer

Het plangebied wordt voor het autoverkeer ontsloten via de Havenstraat. Via deze straat is het parkeerterrein bereikbaar. In het noordwestelijke deel van het plangebied is een doorsteek voorzien vanaf Kanaaldijk-Zuid richting de Vestdijk. Deze doorsteek is enkel toegankelijk voor voetgangers. Via deze doorsteek is het binnenterrein bovenop het parkeerdek bereikbaar.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt niet verwacht dat de ontwikkeling een dusdanige verkeersaantrekkende werking met zich mee zal brengen dat dit voor problemen in de omgeving zal zorgen.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan 2017

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.


Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Dit bestemmingsplan is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.

Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.

Onderhavig plan maakt een verruiming van de bouwmogelijkheden ter plaatse van het plangebied mogelijk. In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met een groene aankleding van het openbaar gebied, door bijvoorbeeld een groene aankleding van het binnenplein.

Bepaal in de kaart ligging bestemmingsplangebied en toets ontwikkeling aan onderstaand beleid per strategie, overige strategieën verwijderen. Let op de aanduiding in de plankaart 'ontwikkeling nader uit te werken' deze locatie zijn locatiespecifiek benoemd op pagina 16 t/m 21 van Groenbeleidsplan.

3.8.2 Verordening bomen

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.


Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basis bomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.


De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op private groter of gelijk aan 500 m².


Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.


Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van de kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0013.png"

Bomen in de omgeving van het plangebied (bron: Geofundament)


Het plangebied
Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Rondom het plangebied zijn wel een aantal 'basisbomen' zonder waardevolle betekenis aanwezig. Drie van deze basisbomen staan binnen 10 meter van het plangebied. Omdat het echter geen waardevolle bomen betreft en er geen werkzaamheden plaatsvinden binnen 10 meter van de bomen, vormt het plan geen belemmering voor de omliggende bomen.

3.9 Kabels, leidingen en straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.


Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.


Toepassing plangebied
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de woonbestemming ter plaatse van het plangebied herbestemd en de maatvoering deels gewijzigd. De afstand tussen het bestemmingsvlak 'Wonen' en omliggende bedrijfsactiviteiten is dan ook gelijk gebleven. Hierdoor zal geen verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied plaatsvinden. Ook worden de naastgelegen bedrijven niet in hun activiteiten beperkt.

Verder worden in dit bestemmingsplan aan-huis-verbonden-beroepen en bedrijven toegelaten die vallen in milieucategorie 1 van voornoemde VNG-brochure. In bijlage 1 bij de regels is een lijst toegevoegd met bedrijfsactiviteiten die bij een woning mogen worden uitgeoefend.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 56 woningen. Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh.

4.2.2 Wegverkeerslawaai

Het plan is gelegen binnen de zone van de Kanaaldijk-Zuid en Vestdijk. In het kader van "Duurzaam Veilig" hebben de Havenstraat, Havensingel, Kleine Bleekstraat en Nachtegaallaan een maximumsnelheidsregime van 30 km/uur gekregen. Deze wegen hebben op basis van het de Wgh geen geluidzone. Formeel gezien is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk wanneer een ruimtelijk besluit nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt binnen een geluidzone van een weg.

In dit geval worden 56 geluidgevoelige objecten gerealiseerd binnen de geluidzone van de Kanaaldijk-Zuid en Vestdijk. In dat kader heeft op basis van de meest actuele verkeersgegevens van de gemeente Eindhoven een quickscan plaatsgevonden naar de gevelgeluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de genoemde wegen. Daarbij is van belang dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wettelijk is vastgesteld op 48 dB. Bij een geluidbelasting lager dan 48 dB is geen verder onderzoek noodzakelijk. De maximale ontheffingswaarde is 63 dB. In dat geval mag er alleen gebouwd worden met een 'dove' gevel. Bij een geluidbelasting tussen de 48 dB en de 63 dB is het nodig om via een berekening van de gevelgeluidwering aan te tonen dat het binnenniveau maximaal 33 dB is ten gevolge van het wegverkeer.

Uit de quickscan is gebleken dat de maximale gevelgeluidbelasting ten gevolge van de Vestdijk 42 dB bedraagt op de westgevel van de appartementen. Dit is inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh. Hiermee wordt aan de voorkeursgrenswaarde voldaan.

De maximale gevelgeluidbelasting ten gevolge van de Kanaaldijk-Zuid bedraagt 56 dB op de noordgevel van appartementen. Dit is inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wordt en bron - en/of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn, is een hogere grenswaarde vastgesteld. De woningen die een gevelgeluidbelasting hebben van meer dan 53 dB dienen te beschikken over een geluidluwe buitengevel.

In het kader van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen zal een onderzoek naar de geluidwering van de gevels moeten worden uitgevoerd. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.2.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt op ongeveer 700 meter van het Centraal Station van Eindhoven. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijnen Eindhoven - Weert en Eindhoven - Venlo, die vanaf het station in (zuid)oostelijke richting lopen. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.2.4 Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.2.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 7 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m3. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 micogram/m3.

4.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.3.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.5 Planbeschrijving en toetsing

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 56 grondgebonden woningen. Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Een dergelijk project zal een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging en derhalve mag deze zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Onderhavig plan maakt geen functies mogelijk waarop het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing is. Er worden ook geen woningen toegevoegd langs een drukke rijksweg, provinciale weg of stroomweg binnen de stad Eindhoven. Het plan is voor wat betreft luchtkwaliteit dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; april 2015) van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Toepassing plangebied

Op basis van de Professionele risicokaart is bepaald of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0014.png"

Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omlijnd)

Binnen het plangebied zelf zijn geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen aanwezig en het plan maakt deze ook niet mogelijk. Ten noordoosten van het plangebied is een gasdrukregel- en meetstation (gasreduceerstation) gelegen. Het plangebied is gelegen op ruim 120 meter van deze risicovolle inrichting en valt niet binnen het invloedsgebied hiervan. In de nabijheid van het plangebied zijn verder geen risicobronnen aanwezig.

4.4.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200 m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

Binnen of nabij het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen die invloed hebben op het plan. De Visie Externe Veiligheid heeft dan ook geen consequenties voor onderhavig plan.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Duurzaamheid

4.5.1 Duurzame en gezonde ontwikkeling van Eindhoven in het hart van de Brainportregio

Alles wat we als gemeente doen draagt bij aan een goede kwaliteit van leven, nu en in de toekomst. Met name hier in Eindhoven maar ook daarbuiten. Om te werken aan een goede kwaliteit van leven in Eindhoven zorgen we er voor dat we de stad zowel boven- als ondergronds zodanig ontwerpen en inrichten dat deze vanuit economisch, ecologisch en menselijk oogpunt gezond, aantrekkelijk en toekomstbestendig is: gezonde en duurzame verstedelijking. In een gezonde stad is ruimte voor de natuur en duurzame voedsel-, energie-, water-, grondstoffen- en afvalkringlopen. Niet alleen hier en nu maar ook elders in de wereld en voor volgende generaties.

Kwaliteit van leven wordt in steeds grotere mate bedreigd door globale problemen als klimaatverandering en luchtvervuiling. Integrale duurzaamheid gaat daarom ook in deze opgave verder dan de gebouwen alleen. We streven ernaar in elk project ook het gebied/ de openbare ruimte te verduurzamen en daarmee een integrale bijdrage te leveren aan kwaliteit van leven in Eindhoven.

4.5.2 Een systeemaanpak

De gemeente Eindhoven heeft gekozen voor een aanpak die uitgaat van een systeembenadering van duurzaamheid voor de ontwikkeling van Eindhoven tot duurzame, gezonde, energieneutrale, flexibel bestuurde, aantrekkelijke en inspirerende stad; The Natural Step-aanpak.

4.5.3 The Natural Step: Vier principes van een duurzame samenleving

The Natural Step Aanpak is eind jaren '80 ontstaan in Zweden in een nauwe samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven; een Triple Helix. In de kern van The Natural Step-aanpak vinden we vier duurzaamheidsprincipes, gebaseerd op de ecologische en sociale systeemeigenschappen. Aan de basis van deze principes ligt ruim 20 jaar wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing daarvan bij bedrijven, gemeenten, scholen en non-profit organisaties over de hele wereld.

De 4 duurzaamheidsprincipes kunnen we zien als spelregels. Houden we ons aan deze regels dan zijn we duurzaam bezig. Ze vertellen wat de grenzen zijn die we moeten respecteren als we een duurzaam product, een duurzame organisatie of duurzame gemeenschap willen ontwikkelen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0016.png"   Niet meer en sneller stoffen uit de aardkorst in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0017.png"   Niet meer en sneller natuurvreemde stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0018.png"   De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0019.png"   Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het kunnen vervullen van hun behoeften.  

4.5.4 Ambities duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid.

  • Energie/CO2-emissie

Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.

Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar. Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is ook Rijksbeleid. Hoewel er op dit moment geen eis tot 'aardgasloos bouwen' kan worden opgelegd, is het verstandig voor bouwers en ontwikkelaars om zich te realiseren dat aardgas uit gefaseerd zal gaan worden. Het is wijs om nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst mogelijk is.

  • Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins) en daarnaast dat smart mobility concepten een vlucht zullen nemen, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

  • Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.

  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen 

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.5.5 Toepassing plangebied

De sheddaken van het appartementengebouw zijn zongeoriënteerd en zullen op de lange zonzijde zoveel als mogelijk in PV-panelen uitgevoerd worden. Op de daken van de stadswoningen wordt sedem onderzocht, mede om zoveel mogelijk regenwater vast te houden, waarschijnlijk in combinatie met enkele PV-panelen. De huisinstallaties worden verder uitgevoerd om te voldoen aan de geldende EPC-normering.

4.6 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.

Ter plaatse van het plangebied is in het kader van eerdere besluitvorming een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit is gedaan ten behoeve van de omgevingsvergunning voor onderhavig project, die in 2008 is verleend. Uit dit onderzoek blijkt dat in 2007 de met olieproducten en PAK's (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) verontreinigde grond gesaneerd is. Aan de rand van het terrein is nog een sterke verontreiniging met olieproducten in de grond en het grondwater aanwezig. Daarnaast is aan de noordzijde tegen de Kanaaldijk-Zuid een restverontreiniging achtergebleven. Deze dient voorafgaand aan de bouw gesaneerd te worden.

In het kader van het geldende bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II, dat op 13 mei 2014 is vastgesteld, is geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld om de woonbestemming ter plaatse van het plangebied toe te kennen. Daarbij is opgemerkt dat indien het grondwater ter plaatse van de aanwezige diepere verontreinigingen wordt gebruikt, bijvoorbeeld voor koude-warmte-opslag in de bodem of de aanleg van een parkeergarage, hiervoor toestemming gevraagd dient te worden aan het bevoegd gezag van de Wet Bodembescherming. Wordt het diepere grondwater niet gebruikt, dan vormt de verontreiniging geen belemmering.

Onderhavig plan maakt geen gevoeligere bestemming ter plaatse van het plangebied mogelijk. Het plan voorziet slechts in het herbestemmen van het plangebied als woongebied, waarbij de maatvoering wordt gewijzigd. In het geldende bestemmingsplan is reeds afgewogen dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld en geschikt is voor de voorgenomen functie. Een bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Voor het gebruik van grondwater ter plaatse van de diepere verontreiniging dient in bepaalde gevallen toestemming te worden gevraagd in het kader van de Wet Bodembescherming. Verder zal voorafgaande aan de bouw van het project de achtergebleven restverontreiniging worden gesaneerd. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.7 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Flora en faunawet opgegaan in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. De aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. Onderhavig bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.

Ten behoeve van onderhavig plan is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er in de omgeving van het plangebied beschermde natuurgebieden aanwezig zijn waarop het planvoornemen wellicht invloed kan hebben. Daarnaast is gekeken of er zich in het plangebied soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en als bijlage opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen worden hieronder besproken.


Beschermde gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux' bevindt zich op geruime afstand (circa 4 kilometer) en het projectgebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Vanwege de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (herontwikkeling in het stedelijk gebied) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en Natura 2000-gebieden. Gezien het vorenstaande is er geen noodzaak voor toetsing aan zowel de Wet natuurbescherming als het Natuurnetwerk Nederland (gebiedsbescherming).


Beschermde soorten
Onder de werking van de voormalige Flora- en faunawet waren beschermde plant- en diersoorten opgenomen in drie tabellen met een verschillend beschermingsregime. In tabel 1 van de soortenlijst waren algemene en niet bedreigde soorten opgenomen. Voor deze soorten gold vrijstelling van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. In tabel 2 waren schaarse soorten opgenomen en tabel 3 bevatte zeldzame en bedreigde soorten. Soorten van de 'Rode lijst' van bedreigde plant- en diersoorten waren in tabel 2 en met name tabel 3 te vinden. Voor soorten uit tabel 2 en 3 gold geen vrijstelling en kon aanvraag van een ontheffing aan de orde zijn bij overtreding van verbodsbepalingen. Daarnaast gold in sommige situaties voor soorten uit tabel 2 een vrijstelling, indien activiteiten worden verricht volgens een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode.

Voor wat betreft soortenbescherming verandert er weinig in de Wnb ten opzichte van de Flora- en faunawet. Het verbod op activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde plant- en diersoorten blijft behouden. Met de komst van de Wnb wijzigt de lijst van beschermde soorten, doordat beter wordt aangesloten op de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor bepaalde soorten is de bescherming komen te vervallen, andere soorten worden met de Wnb voortaan wel beschermd. Zo blijven de Europese soorten (waaronder vleermuizen) beschermd, maar komen veel nationaal beschermde soorten te vervallen. Daarvoor in de plaats komen de Rode Lijstsoorten (soorten waar het volgens ecologische criteria slecht mee gaat) erbij. De provincie wordt bevoegd gezag.


In de wet zijn drie beschermingsregimes te onderscheiden:

  • Regels ter bescherming van vogels zoals benoemd in de Vogelrichtlijn;
  • Regels ter bescherming van strikt beschermde plant- en diersoorten conform de Habitatrichtlijn;
  • Regels ter bescherming van overige soorten, zoals vermeld in de bijlage bij de wet, waaronder soorten van de Rode Lijst.


In de Wnb is net als in het voorgaande regime opgenomen dat in bepaalde situaties een vrijstelling van verbodsbepaling geldt. Daarnaast komt in de Wnb een bepaling terug die aangeeft dat bepaalde verboden uit de wet niet van toepassing zijn, indien activiteiten worden verricht volgens een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bijvoorbeeld ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.


Quickscan flora en fauna
In de uitgevoerde quickscan flora en fauna wordt nog verwezen naar de soortenlijsten van de voormalige Flora- en faunawet. In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die voorheen vermeld stonden op de lijsten van de Flora- en faunawet. Deze soorten zijn echter niet waargenomen tijdens het veldbezoek en ook een sporenonderzoek heeft niets opgeleverd.


Soorten van FFlijst 1
In het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.


Soorten van FFlijst 2/3
Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan eveneens vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Voor vleermuizen geldt echter dat er geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden, vaste vliegroutes en verblijfplaatsen zijn te verwachten. Het uitvoeren van een nieuw nader onderzoek naar vleermuizen of het aanvragen van een ontheffing is derhalve niet aan de orde.

Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen.


Algemene zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.

Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).

5.2.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.


Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.


Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur;
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.
5.2.3 Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2015 - 2018)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.6 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied

5.3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. De locatie is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingszone (grondwaterbeschermingsgebied / 25-jaarszone, boringsvrije zone of 100-jaarsaandachtsgebied, waterwingebied), reserveringsgebied voor waterberging of natte ecologie (ecologische verbindingszone, EHS of Attentiegebied EHS).

In het verleden was het plangebied (circa 4.250 m²) volledig verhard. In 2006 is het voormalige bedrijfspand gesloopt om ruimte te maken voor de toekomstige woningenbouw (waarvoor in 2008 vergunning is verleend). Daarbij is het monumentale pand (circa 159 m²) behouden gebleven. Na de sloop in 2006 is het plangebied enkele jaren braak komen te liggen. Later is het monumentale pand afgebrand en als ruïne in het plangebied achtergebleven. Het plangebied is in de huidige situatie, op het afgebrande monumentale pand na, volledig onverhard. Het totaal aan bebouwd oppervlak blijft in de toekomstige situatie gelijk aan het bebouwd oppervlak voor de sloop in 2006.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0020.png"

Verharding huidige situatie (plangebied rood omlijnd) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

5.3.2 Toekomstige situatie

Voor het in 2008 ontwikkelde plan is destijds een bouwvergunning verleend, uitgaande van een gescheiden afvoersysteem. Hemelwater was daarbij afgekoppeld en werd onder vrij verval naar het Eindhovensch Kanaal afgevoerd. Vanwege ontwerpwijzigingen wordt nu de procedure opnieuw uitgevoerd. Vergeleken met de huidige situatie neemt het verhard oppervlak met ongeveer 4.094 m² toe. Om deze toename te compenseren zijn hemelwater vertragende voorzieningen noodzakelijk.

Hemel- en vuilwaterafvoer
Het uitgangspunt is nog steeds om hemel- en afvalwater gescheiden aan te bieden. Aangezien het riool aan de wijkkant (Havenstraat / Havensingel) reeds een hoge regenbelasting heeft bij piekbuien, wordt het hemelwater zoveel mogelijk aan de Kanaaldijk-Zuid aangeboden. Vanwege de hoogte ten opzichte van het riool aan de Kanaaldijk-Zuid is het lastig om het hemelwater afkomstig van de dakterrassen en bestrating direct aan de Havenstraat en Havensingel op dat riool aan te sluiten. Daarom zal dat hemelwater afwateren op het riool in de Havenstraat / Havensingel en gedeeltelijk in de groene zone op de hoek van de Havenstraat en Havensingel. Er is dus geen sprake meer van overstort op het kanaal. Verreweg het grootste deel van het hemelwater wordt gescheiden aangesloten op het huidige gemengd riool aan de Kanaaldijk-Zuid. Gemeente Eindhoven is voornemens om op korte termijn een gescheiden stelsel aan te leggen aan de Kanaaldijk-Zuid.

Het vuilwater zal eveneens gescheiden van het hemelwater worden ontsloten via het riool in de Kanaaldijk-Zuid. Ook hier is het vanwege de hoogte ten opzichte van het riool in de Kanaaldijk-Zuid lastig om het vuilwater afkomstig van de (begane grond van de) stadswoningen aan de Havenstraat en Havensingel via het riool aan de Kanaaldijk-Zuid te ontsluiten. Het vuilwater van deze woningen wordt dan ook ontsloten via het bestaande riool aan de Havenstraat / Havensingel.

De aansluiting(en) op het gemeentelijke rioolstelsel vindt in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente Eindhoven plaats.


Waterberging
Om wateroverlast te voorkomen wordt ingezet op de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Daarbij wordt getracht hemelwater eerst zoveel mogelijk vast te houden en te bergen, voordat het wordt afgevoerd via het riool. Infiltratie van water in de bodem is nagenoeg onmogelijk, zowel door de hoge grondwaterstand alsook door de beperkte infiltratiecapaciteit van de bodem. Daarom heeft de initiatiefnemer samen met de gemeente Eindhoven afspraken gemaakt over waterberging op de daken van de stadswoningen en op het parkeerdek. Hierdoor wordt het water vertraagd afgevoerd. Afgesproken is dat er een bufferopgave van 4,2 cm per m² verharding wordt gehanteerd. Omdat het waterschap en de gemeente het gebruik van groene daken aanmoedigen, mag bij de toepassing van groene daken met 25mm bergingscompensatie gerekend worden in plaats van de normale 42mm. De bufferopgave voor groene daken bedraagt dan ook 2,5 cm/m².

Het plangebied is gelegen in dicht stedelijk gebied. Zoals hiervoor al is aangegeven zijn ter plaatse niet of nauwelijks infiltratiemogelijkheden. Het toepassen van groene daken kan daarom een duurzame uitkomst bieden. Groene daken dragen namelijk naast de wateropgave ook bij aan andere doelen zoals hitte, biodiversiteit, luchtkwaliteit en energieverbruik. Er is voor gekozen om de stadswoningen aan de Havenstraat en Havensingel uit te voeren met groene daken. In totaal gaat het om 990 m². Ook een deel van de openbare ruimte op het parkeerdek wordt groen uitgevoerd. Het gaat daarbij om ongeveer 500 m² tussen de stadswoningen en de achtergelegen appartementen in het middengebied en circa 130 m² tussen de appartementen in het middengebied en het monumentale pand. In totaal wordt dan ook 1.620 m² aan groene daken gerealiseerd. Het overige deel van het plangebied wordt verhard uitgevoerd in de vorm van daken, balkons en bestrating.


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0021.png"

Afbeelding verharding en richting afwatering hemelwater plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80282-0301_0022.png"

Tabel berekening waterbufferopgave

In bovenstaande afbeelding is de verharding binnen het plangebied getypeerd. Met pijlen is de richting aangegeven waarin het hemelwater afkomstig van die verharding wordt ontsloten. Bovenstaande tabel geeft een berekening van de benodigde waterbufferopgave. Zoals in die tabel is weergegeven is rondom de appartementen een bufferopgave van circa 101,3 m³ benodigd, verdeeld over circa 980 m² dek. Dit komt neer op 10,4 cm buffer per m² dek. In de groengekleurde gebieden op bovenstaande afbeelding zal in deze bufferopgave worden voorzien. Rondom de stadswoningen is een bufferopgave van circa 49,8 m³ benodigd, verdeeld over circa 990 m² dak. Dit komt neer op 5 cm buffer per m² dak. Op de platte daken van de stadswoningen zal worden voorzien in deze bufferopgave. Zoals in bovenstaande afbeelding is aangegeven, wordt het hemelwater verder ontsloten richting het riool aan de Kanaaldijk-Zuid.

Wateroverlast
Bij de in- en uitrit van de parkeergarage wordt een voorziening getroffen, waardoor het hemelwater afkomstig van de bestrating buiten het plangebied niet binnen kan stromen. Daarnaast wordt er binnen het parkeerdek een enkele kolk of goot gerealiseerd, waarmee naar binnen gereden lekwater en eventueel ander water wordt afgevoerd. Dit naar binnen gereden of gestroomd hemelwater wordt afgevoerd naar het vuilwaterriool onder de Havenstraat. Verder wordt het bouwpeil minimaal 0,2 m hoger gelegd dan het straatpeil in de directe omgeving en zal de bestrating op afschot liggen van (globaal) oost naar west. Hierdoor wordt voorkomen dat hemelwater afstroomt in de richting van de bebouwing.


Waterkwaliteit
Omdat het hemelwater dat op verhard oppervlak binnen het plangebied valt, uitsluitend in aanraking komt met daken of extensief gebruikte bestratingen, is het van goede kwaliteit. Toch is het vanwege de gescheiden afvoer belangrijk de waterkwaliteit te bewaken. Dit gebeurt door in en op de verharde oppervlakken en in het gebouw geen uitloogbare materialen (lood, koper, zink) toe te passen. Doordat er binnen het plan geen wegen liggen en er inpandig wordt geparkeerd, vormen strooizout en het wassen van auto's geen probleem.


Uitwerking waterbergings- en vertragingsopgave
Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor dit plan levert initiatiefnemer een technisch uitgewerkt ontwerp aan waaruit op te maken is hoe de ontwikkeling haar totale bergings- en vertragingsopgave definitief invult. Dit dient nog ter goedkeuring voorgelegd te worden aan Waterschap de Dommel en de gemeente Eindhoven.

5.4 Advies / overleg Waterschap

De waterparagraaf is in het overleg van 21 december 2016 tussen de gemeente Eindhoven en waterschap De Dommel besproken. Vervolgens is de waterparagraaf op 22 december 2016 formeel ingediend bij het waterschap De Dommel. Op donderdag 5 januari 2017 heeft het waterschap schriftelijk ingestemd met de waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "II Stratum binnen de Ring II (Kanaaldijk-Havenstraat)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.


Inleidende regels (Artikel 1 en 2)
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.


Bestemmingsregels: Bestemming 'Wonen' (Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van woningen en de bijbehorende erven. In de regels is bepaald dat de woongebouwen en bijbehorende aan-, uit en bijgebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. Door middel van maatvoeringsvlakken worden de verschillende bouw- en goothoogtes aangeduid.


Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m²). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.


Kantoor
Ter plaatse van het beeldbepalende gebouw dat herbouwd zal worden, is de functieaanduiding 'kantoor' opgenomen. Dit gebouw mag naast de functie wonen tevens gebruikt worden voor kantoorfuncties.


Parkeergarage
Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een parkeergarage toegestaan. In dit geval gaat het om een gebouwd parkeerterrein onder het middenterrein en de woningen aldaar.


Specifieke bouwaanduiding - 1
Aan de noordwestelijke grens van het plangebied is de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. Ter plaatse van deze bouwaanduiding is een doorgang voor langzaam verkeer voorzien die Kanaaldijk-Zuid met de Havenstraat verbindt. Aan deze bouwaanduiding zijn regels gekoppeld die ervoor zorgen dat de doorgang niet door bebouwing wordt belemmerd.


Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, de Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de parkeernormen die als bijlage bij de regels zijn opgenomen.


Overgangs- en slotregels
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.


Bijlagen bij de Regels
Als bijlagen bij de regels zijn opgenomen de lijst van bedrijfsactiviteiten, het besluit vaststellen hogere grenswaarden en de Nota Parkeernormen 2016.

De lijst van bedrijfsactiviteiten is opgenomen in verband met de bedrijvigheid als nevenfunctie bij de woonfunctie. Omdat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van de geluidbelasting door het wegverkeer blijkens het geluidonderzoek wordt overschreden is besloten tot vaststellen van hogere grenswaarden. Dit besluit is als bijlage bij de regels opgenomen teneinde de toepassing van de voorwaarden veilig te stellen. In verband met de toepassing van de parkeereis is de Nota Parkeernormen 2016 als bijlage bij de regels opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:

  • 1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • 2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • 3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • 4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • 5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • 6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • 7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 56 woningen op een grotendeels braakliggend terrein. Omdat het hier een ontwikkelplan betreft is handhaving in dit geval dan ook niet aan de orde.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Voor deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Eindhoven. Hierdoor bestaat er voor de gemeenteraad geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan. In deze anterieure overeenkomst worden ook afspraken vastgelegd over de verwerving van een benodigd stuk grond.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op 4 mei 2016 bekend gemaakt. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid opengesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Gezien de aard en omvang van het planvoornemen alsmede het feit dat er met het plan geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Het plan is wel voorgelegd aan provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel. Met de provincie vindt vooroverleg plaats middels het digitale vooroverlegformulier. Met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in paragraaf 5.4 van deze toelichting.

9.3 Inspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. In dat

kader vindt regelmatig afstemming plaats met de werkgroep "Oude Haven". In die werkgroep hebben omwonenden van zowel de Havenstraat, Havensingel als de Kanaaldijk zitting. De huidige plannen zijn periodiek besproken op 11 mei 2016, 11 juli 2016 en 25 oktober 2016. In algemene zin wordt het plan als een verbetering gezien ten opzichte van de huidige bestemming, met name omdat de buitenste bebouwing beter aansluit bij de kleinschaligheid van de omringende wijk. Daarnaast heeft de wijk de voorkeur voor voordeuren aan het openbaar gebied en wenst men liever geen anoniem monotoon gebouw. Het plan voldoet hieraan.

Wel wordt er aandacht gevraagd om maatregelen te treffen om overlast te beperken door daklozen en uitgaanspubliek. Tevens wil men niet dat het plan de parkeerdruk opvoert en vindt men het heel belangrijk om de bestaande groenwaarden in de buurt te behouden of te verbeteren. Wegens het toepassen van een groter parkeerdek kan het project ruimschoots voorzien in de gemeentelijke norm. Dit voorkomt een hoge parkeerdruk in de omliggende wijk. Ten aanzien van openbaar groen blijven het bestaande openbaar groen op de hoek Havenstraat - Havensingel en de bestaande bomen in die straten gehandhaafd. In het plan zelf wordt aandacht besteed aan openbaar groen, door middel van groene daken en openbaar groen op het parkeerdek.

Naast het periodieke overleg is er op 12 juli 2016 een openbare inloopavond geweest voor de hele buurt om toelichting te geven op het plan, voorafgaand aan de publieke procedures. Daarbij zijn de schetsontwerpen gepresenteerd aan de buurtbewoners. Tientallen bezoekers uit de buurt zijn bij deze avond aanwezig geweest. Tijdens die avond zijn eventuele vragen van buurtbewoners beantwoord.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.