Plan: | I Blixembosch Noordoost (3e fase Laagte/Veldlaan) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80272-0301 |
Het plangebied maakt deel uit van het uitleggebied Blixembosch Noordoost dat is gesitueerd tussen de bestaande wijk Blixembosch en Rijksweg A50. Voor deze nieuwe uitleggebied is het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost opgesteld, in procedure gebracht.en sinds 2 mei 2012 onherroepelijk van kracht. Voor de in het gebied te bouwen woningen voorziet het bestemmingsplan in zes uit te werken bestemmingen waarvan het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan er een van is. Omdat is gebleken dat de voor deze locatie te bouwen woningen voor de woningmarkt niet haalbaar is, is er een alternatief plan opgesteld. Dit alternatieve plan stemt niet overeen met de voor deze locatie geldende uitwerkingsregels. Vanwege de strijdigheid met het geldend bestemmingsplan is het bestemmingsplan I Blixembosch Noordoost (Veldlaan-Laagte) opgesteld dat als het nieuwe ruimtelijk juridisch kader dient voor de benodigde omgevingsvergunning voor het woningbouwproject. Het woningbouwproject voorziet in de bouw van 23 grondgebonden woningen. Qua woningaantal is er geen verschil met het ter plaatse oorspronkelijk beoogde woningbouwproject. Het plan wijkt slechts qua verschijningsvorm af en is daarom ook niet in overeenstemming met het voor Bliixwembosch Noordoost vastgestelde beeldkwaliteitsplan
Het bestemmingsplan "I Blixembosch Noordoost (3e fase Laagte/Veldlaan)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van Eindhoven, aan de rand van de stad, in het stadsdeel Woensel Noord. Het gebied sluit aan de zuidzijde aan op de Amerikaanse buurt van de bestaande wijk Blixembosch. Het plangebied wordt begrensd door de Laagte in het noorden en een groenzone aansluitend aan de Veldlaan in het zuiden en het oosten en een groengebied tussen de Veldlaan en Laagte in het westen.
afbeelding situering plangebied
Het bestemmingsplan "I Blixembosch Noordoost (3e fase Laagte/Veldlaan)" vervangt deels het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost, vastgesteld door de raad op 15 maart 2011. Deze locatie heeft in het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost de bestemming 'Woongebied-Uit te werken-3". Deze bestemming is in het geheel vervangen door het plangebied van dit nieuwe bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding Blixembosch Noordoost met plangebied (rood omlijnd)
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
Inleiding
Als gevolg van de ombouw van het snelwegenknooppunt Ekkersrijt in 2009 is ruimte beschikbaar gekomen om een nieuwe woonbuurt te realiseren tussen de bestaande wijk Blixembosch en het snelwegenknooppunt.
De nieuwe woonbuurt, Blixembosch Buiten, bied ruimte voor ongeveer 450 woningen en sluit aan op de bestaande wijk Blixembosch met aanwezige voorzieningen zoals een winkelcentrum en scholen.
De bestaande wijk Blixembosch heeft buurten waarbij de architectuur ontleend is aan landenthema's (Engels, Frans, Italiaans en Amerikaans). De nieuwe buurt Blixembosch Buiten krijgt het thema het gecreëerde landschap met twee plandelen, namelijk de Velden en de Terrassen.
Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken is in maart 2011 het
bestemmingsplan Blixembosch Noordoost vastgesteld waarin de woongebieden in
het plan Blixembosch Buiten uitgewerkt dienen te worden. De eerste woningen in
Blixembosch Buiten zijn inmiddels opgeleverd. In het 2e wijzigingsplan
Blixembosch Noordoost wordt het mogelijk gemaakt om fase 3b te realiseren in het
plandeel de Velden.
Doel van het bestemmingsplan
Het mogelijk maken van realiseren van 23 grondgebonden woningen met bijbehorende infrastructuur en groenvoorziening.
Stedenbouwkundige opzet Blixembosch Buiten
De aanwezige en nieuw aan te leggen geluidwallen bepalen de identiteit van de nieuwe woonbuurt Blixembosch Buiten. Door de hoogteverschillen te combineren met aanwezige groenstructuren ontstaat een landschap waarin nieuwe woningen worden gerealiseerd. De gemeenschappelijke drager van Blixembosch Buiten is het gecreëerde landschap. Hiermee wordt bedoeld: het wonen in een buurt waarbij bestaande en nieuwe, landschappelijke elementen aanleiding zijn voor het maken van woonmilieu's. Dit is aanleiding geweest om af te stappen van de landenthema's van de bestaande wijk Blixembosch.
Fig. Het gecreëerde landschap-zijaanzicht
De bestaande geluidswal blijft deels gehandhaafd en samen met de nieuwe geluidswal wordt de lay-out van Blixembosch Buiten bepaald. Deze bestaat uit twee woongebieden, namelijk de Velden en de Terrassen, omarmd door groen ingerichte wallen met daartussen een lager gelegen gebied dat verbonden wordt met de Aanschotse Beemden en Esperheide. De twee woongebieden hebben ieder een eigen identiteit en maken op verschillende wijze gebruik van aanwezige hoogteverschillen. De inrichting van het landschap en de openbare ruimte zorgt voor eenheid. De hoofdontsluiting van Blixembosch Buiten is de Buitendreef. Deze centraal gelegen weg sluit aan op de Tempellaan en heeft aansluitingen op de bestaande wijk Blixembosch via de Opera en Duke Ellingtonlaan.
Fig. Stedenbouwkundige opzet Blixembosch Buiten
Stedenbouwkundig plan fase 3b
Fase 3b van Blixembosch Buiten
betreft een woningbouwkavel in het noordelijke gedeelte van het plandeel de Velden. De woningen van de 1e en 2e fase zijn opgeleverd en/of in aanbouw. Ditzelfde geldt voor de CPO woningen en de IVS-kavels. Met 9 woningen in fase 3b moet nog begonnen worden.
Fig. ligging fase 3b in het plandeel de Velden.
Fase 3b ligt wordt aan drie zijden begrensd door waardevolle bomen. Aan de zuidzijde ligt een Eikenlaantje (Veldlaan) dat in de toekomst een ontsluitingsweg wordt voor het plandeel Terrassen. Ook de parkeerplaatsen van de woningen in fase 3b worden hierop ontsloten. Aan de west- en oostzijde staan waardevolle solitaire eiken in groen. Aan de noordzijde van fase3b komt een doorgaande fietsroute Eindhoven-Ekkersrijt. Deze fietsroute maakt onderdeel uit van de Slowlane die campussen in de regio Eindhoven met elkaar verbind. Op dit moment ligt aan de noordzijde van fase3b de bestaande geluidwal. Deze zal in de toekomst verwijderd worden om plaats te maken voor het plandeel Terrassen. Tussen de Terrassen en fase3b komt de Laagte waar de waterberging van Blixembosch Buiten wordt opgelost.
In fase 3b is ruimte voor 23 grondgebonden woningen. De bebouwingshoogte wordt 2 lagen met kap.
De woningen zijn georiënteerd op het groen en de toekomstige Laagte. Het parkeren wordt opgelost op eigen terrein achter de woningen. Deze parkeerplaatsen zijn ontsloten via de Veldlaan (Eikenlaantje).
Het architectuurbeeld van de woningen sluit aan op de architectuur van de woningen die projectmatig worden ontwikkeld in de Velden. Het architectuurbeeld is vertrouwd, helder en ingetogen en enigszins geïnspireerd op traditionele bouwstijl. In een roodbruine baksteen.
Fig. suggestieverkaveling fase 3b
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is inmiddels opgenomen in het Bro (art. 3.1.6, lid 2). De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten (kantoorlocaties,
woningbouwlocaties) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige
afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Middels de 'ladder voor duurzame verstedelijking' vindt een toetsing plaats.
Ladder voor duurzame verstedelijking
ad. 1 Behoefte
Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien?
Actuele (regionale) woningbehoefte
De woningbouwopgave voor het gebied Blixcembosch Noordoost omvat de realisatie van 450 woningen. Deze harde plancapaciteit is reeds opgenomen in het vastgestelde en onherroepelijk bestemmingsplan Blixembosch Noordoost. De 23 grondgebonden woningen waarin dit bestemmingsplan voorziet, maakt reeds deel uit van de zogenaamde harde plancapaciteit voor het gebied Blixembosch Noordoost. In het kader van het "moederplan" Blixembosch Noordoost is reeds verantwoording afgelegd dat de woningbouw die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, past binnen de regionale woningbouwafspraken.
In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2014 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2014) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 t/m 2023 vastgesteld. Voor Eindhoven zijn dit 3775 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. In de regionale Agenda Wonen 2014 is voor de eerst komende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave/-afspraken. Het aandeel harde plancapacaciteit voor de tienjaarsperiode bedraagt in het merendeel van de gemeenten in Zuidoost-Brabant gemiddeld 55%. Voor Eindhoven is dit percentage 64%. Daarmee is er, in ieder geval kwantitatief, ruimte om nog harde plancapaciteit toe te voegen.
Kwalitatief
Het programma Wonen 2010-2015 (gemeente Eindhoven) en het meest recente woonbehoefte onderzoek Zuidoost-Brabant van najaar 2014 (opdrachtgever SRE) constateren een grote vraag naar wonen in groenstedelijke woonmilieus zowel voor huurwoningen als koopwoningen. Dit type woonmilieu kenmerkt zich m.n. door eengezinswoningen met een tuin in een groene en ruime woonomgeving. Een dergelijk woonmilieu in Eindhoven is aantrekkelijk voor alle huishoudtypen tot 55 jaar in alle inkomenscategorieën. Blixembosch Noordoost is een groenstedelijk woonmilieu en beantwoordt daarmee aan de actuele (kwalitatieve) woonbehoefte.
ad 2.Binnen- of buitenstedelijk
Indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
Op grond van de provinciale Verordening Ruimte 2014 is het gebied Blixembosch Noordoost, met een woningbouwopgave van 450 woningen, aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Dit gebied is als zodanig al in ontwikkeling. Een deel van de woningen zijn reeds gerealiseerd. Een aantal woningen hebben (planologisch gezien) reeds een directe bouwtitel. Onderhavig plangebied maakt deel uit van dit gebied en met de 23 te bouwen woningen wordt voorzien in genoemde woningbouwopgave. Hiermee wordt voldaan aan het vereiste dat de actuele woningbehoefte kan worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet hierop wordt aan trede 3 van "de ladder" niet toegekomen.
Op basis van deze toets kan worden gecomncludeerd dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor de regio Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Het plangevbied valt niet binnen de zone van de hoogspanningsverbinding.
Daarnaast zijn de belangen van luchthaven Eindhoven geborgd. In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied (zie ook paragraaf 3.2.5).
De visie, verwoord in de Luchtvaartnota, is gericht op het verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame luchtvaart en luchthavens voor een sterke Nederlandse economie. Een optimale internationale bereikbaarheid door de lucht is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Deze voorwaarde speelt bij de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan het juridisch kader voor vormt geen enkele rol..
Het luchthavenbesluit Eindhoven is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd.
Kaart luchthavengebied
Het luchthavenbesluit Eindhoven legt de gebruiksmogelijkheden van de militaire luchthaven Eindhoven vast voor zowel militaire vliegtuigen als burgervliegtuigen. Het gaat daarbij om de openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximum aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar.
Het beperkingengebied
Het beperkingengebied bestaat uit:
Kaart beperkingengebied
Onderhavig bestemmingsplan is niet van invloed op de in verband met de aanwezigheid van luchthaven Eindhoven gestelde beperkingen.
Conclusie ten aanzien van het rijksbeleid.
Het onderhavige bestemmingsplan past binnen de hierboven beschreven landelijk ruimtelijke uitgangspunten.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn beschreven in vier ruimtelijke structuren:1. de
groenblauwe structuur; 2. het landelijk gebied; 3. de stedelijke structuur; 4. de infrastructuur
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
Themakaarten
Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is de themakaart Stedelijke Ontwikkeling van belang.
Themakaart stedelijke ontwikkeling
Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Conclusie ten aanzien van het beleid van de provincie.
Het onderhavige bestemmingsplan past binnen de hierboven beschreven provinciale ruimtelijke uitgangspunten.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Het plangebied is in de interimstructuursvisie aangeduid als 'bebouwd gebied' en 'transformatiegebied'. Zo'n gebied is bedoeld voor alle functies die noodzakelijk zijn voor een woongebied. Voor verdere verstedelijking met nieuwe woon- of werkgebieden is in Eindhoven nauwelijks nog ruimte. In Landelijk Strijp is plaats voor de Brainport Innovation Campus (zie onder Economie), en in het uiterste noorden van de stad zijn drie afrondende projecten voorgenomen (Blixembosch Noord-Oost, Castiliëlaan, Esp-Noord). Onderhavig plangebied maakt deel uit van het nieuwe woongebied Blixembosch Noord-Oost.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als Wonen
Wonen
Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast. Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen .
Regionaal woningbouwprogramma
Gemeenten moeten in hun bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis. Uit deze prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+.
In 2014 zijn de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 tot en met 2023 vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Eindhoven in de periode tot en met 2023 nog 3775 woningen aan de woningvoorraad kan toevoegen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen worden aan dit woningbouwprogramma getoetst.
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Huisvestingsverordening
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.
Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.
Gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken. De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijk cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Archeologische waarden en archeologische onderzoeken
Voor een groot gedeelte van het totale plangebied Blixembosch Noordoost gold bij aanvang van het woningbouwproject een hoge archeologische verwachting. Het gebied stond weliswaar nog niet op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, maar bij de eerstvolgende actualisatie zou een groot gedeelte, op grond van nieuw verworven kennis en inzichten een hoge archeologische verwachting krijgen. De directe aanleiding hiervoor vormden de resultaten van de opgravingen in het gebied Ekkersrijt-IKEA in de Gemeente Son en Breugel in 2006-2008, juist ten noorden van Blixembosch Noordoost. Omdat door de geplande ontwikkelingen de archeologische waarden verloren zouden gaan, werd besloten het gebied vooraf archeologisch te onderzoeken.
Het gebied ten zuiden van de geluidswal, waar de Laagte en Veldlaan onder vallen, is in de jaren 2009 en 2010 archeologisch onderzocht (fase 1 van het archeologisch onderzoek).In de periode 28 september tot en met 16 oktober 2009 heeft hier een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Daarbij werden twee vindplaatsen aangetroffen die als behoudenswaardig werden beschouwd. Deze twee vindplaatsen zijn nader archeologisch onderzocht door middel van een opgraving in de periode van 19 april tot en met 21 juli 2010. Daarna werd dit deel van Blixembosch Noordoost vrijgegeven voor de ontwikkeling. De archeologische waarden in dit gebied waren veiliggesteld door middel van het archeologisch onderzoek. Hiermee verviel de archeologische verwachting voor het zuidelijk deel en daarmee dus ook voor het onderhavig plangebied. Er hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met archeologie.
Archeologisch vrijgegeven en nog te onderzoeken gebieden situatie medio 2010. Later zijn
ook fase 2b en 3 ten noorden van de geluidswal archeologisch onderzocht. Bron:
bestemmingsplan Blixembosch Noordoost 2010.
Archeologische toevalvondsten
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat, voor de gronden waarvoor geen dubbelbestemming archeologie geldt, altijd een meldingsplicht geldt voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens de grondwerkzaamheden voor de ontwikkeling van woningbouw archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988) direct gemeld te worden aan de Afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhstorische waarden.
In de toelichting van het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost is een beschrijving en onderbouwing opgenomen van de aanpak van de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de infrastructuur voor het gebied. Daarbij is ingegaan op de verkeerproductie, verkeersveiligheid, parkeer- en verkeersvoorzieningen. De in genoemd bestemmingsplan opgenomen beschrijving van het verkeersaspect dient als onderlegger voor de verkeersparagraaf van onderhavig bestemmingsplan.
Met onderhavig project wordt voorzien in de bouw van 23 grondgebonden woningen. De uitvoering van dit nieuwbouwproject zal niet leiden tot een onaanvaardbare toename van verkeersbewegingen waardoor het woon- en leefklimaat zou kunnen worden aangetast. De ontsluiting van het project is voor het aurtoverkeer beperkt tot de toegang tot het parkeerterrein voor de te bouwen woningen. Het project is zodanig ontworpen dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten afvalophaaldiensten is gegarandeerd. De ontsluiting van het plangebied geschiedt via de in-/uitrit tot het parkeerterrein naar het bestaande wegennet in de wijk Blixembosch. Aan de noordkant van het plangebied wordt voorzien in een fietspad dat onderdeel is vanhet trace van de zogenaamde Slowlane. De Slowlane is een nieuwe infrastructuur voor de fiets die de economische toplocaties in de Braiport Avenue op een snelle en milieuvriendelijke manierr met elkaar gaat verbinden.
Voor onderhavig plangebied wordt de parkeernorm van Blixembosch Buiten gehanteerd. Dat is voor een rijenwoning 1,8 pp waarvan 0,3 pp bezoekers. Dit betekent voor onderhavig woningbouwproject 41 parkeerplaatsen afgerond waarvan 7pp in de openbare ruimte. Voor de overige vereiste parkeerplaatsen is, zoals ook is vastgelegd voor het gebied Blixembosch Noordoost, voorzien in een parkeerterrein/parkeerhof bij het woningbouwproject dat uitsluitend voor de bewoners is bestemd.
De feitelijke parkeertoets wordt gemaakt in het kader van de afgifte van de omgevingsvergunning.
Er kan worden geconcludeerd dat verkeer en parkeren geen knelpunt vormt voor het plan.
Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.
Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Groen en recreatievoorzieningen
Onderhavig plangebied is in de kaart 'Groen- en recreatievorzieningen' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als multifunctioneel groen. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden.
Strategie 5: Multifunctioneel groen
Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.
Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in de Groene Hoofdstructuur. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten. Versterking van multifunctioneel groen als element van de ruimtelijke hoofdstructuur is in het bijzonder gewenst langs de Oirschotsedijk (verbinding met groengebied Groene Woud).
Wijziging groenfunctie
Gelet op de realisatie van de woonwijk Blixembosch Noordoost en gelet op de groene omgeving met verbindingen in het groen (fietspad) zal de wijk worden opgevat als ' Stad, groen beeldbepalend'. Het gebied kan daarmee aansluiten op de hoofdgroenstructuur. Het beleid is er dan op gericht op het behouden en ontwikkelen van het groene imago.
Conform de eerder genoemde ordeningsprincipe wordt voor dit gebied de volgende strategie aangehouden:
Strategie 2: Stad, groen beeldbepalend
Het betreft gebieden met een bijzonder groen imago, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter.
Het huidige bomenbeleid omvat het Bomenbeleidsplan 2008 "Ruimrte voor bomen", het kapvergunningstelsel uit de APV en het kapbeleid Eindhoven zoals vastgelegd in de Nota "Niet kappen tenzij.
In de Algemene plaatselijke Verordening (APV) is onder het hoofdstuk "Houtbestanden" een vergunningstelsel opgenmen voor het kappen van bomen, In deze bepalingen is aangegeven in welke gevallen er een vergunningplicht geldt. Omdat in de praktijk is gebleken dat de uitvoering van het vergunnngenstelsel niet altijd juist is toegepast, heeft het college van burgemeester en wethouders op 19 juni 2002 nieuwe criteria voor vergunningverlening vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in de nota 'Niet kappen tenzij...".
Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.
In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.
Binnen het plangebied zijn geen bomen. In de nabijheid van het plangebied staan wel veel bomen. Deze bomen staan in het plangebied van het vigerend bestemmingsplan Blixembosch Noordoost. Alle bomen hebben de status van basisboom. Links van het plangebied staat een solitaire boom die in de omgeving als een bijzondere boom wordt ervaren. Desondanks heeft deze boom ook de status van basisboom. Omdat de bescherming van deze bomen op grond van het kapvergunningstelsel in de APV (Verordening bomen 2015) afdoende is geregeld, is een afzonderlijke beschermingsregeling in het bestemmingsplan overbodig, mede in het kader van de deregulering. In verband met de activiteiten ter uitwoering van het woningbouwproject dienen er maatregelen te worden genomen ter bescherming van de bomen. Met het oog op de uit te voeren bouwactiviteiten dient een BoomEffectAnalyse te worden uitgevoerd.
Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV 2012), het Bomenbeleidsplan (2008) en de Nota Niet kappen tenzij (2002). De Verordening bomen 2015 treedt in werking op een door het college te bepalen datum, welke wordt gekoppeld aan het vaststellen van de 'nadere regels Bomen'. Volgens de planning worden de 'nadere regels Bomen' in het tweede kwartaal van 2015 vastgesteld.
De verordening is nog niet in werking getreden. Dit gaat samen lopen met de vaststelling van de Nadere Regels (B&W). De verwachting is dat deze in de loop van 2016 worden vastgesteld. Als dit het geval is zal hier door de afdeling Groen (intern) over gecommuniceerd worden. Als beiden zijn vastgesteld / in werking getreden vervangen deze stukken het Bomenbeleidsplan (2008) en Nota Niet Kappen tenzij (2002). De Boomeffect analyse blijft in stand voor werkzaamheden binnen 10 meter afstaand van de boom (incl. kroon). Hier dient echter aan toegevoegd te worden dat indien er sprake is van bronbemaling in de nabijheid van beschermde bomen er ook een Boom effect analyse uitgevoerd dient te worden. Afstand tot de boom in deze wordt nog precies bepaald. Komt overigens ook in de Nadere regels.
Indien kap wenselijk wordt geacht dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor die bomen die onderdeel uitmaken van de groene kaart en een minimale omtrek hebben van 45 cm (op een stamhoogte van 130 cm).
De groene kaart kent de volgende onderdelen:
In de nadere regels Bomen worden criteria voor de onderdelen van de groene kaart verder uitgewerkt. Ook worden richtlijnen uitgewerkt voor overlast, compensatieplicht, weigeringsgronden, indienen vergunningaanvraag en aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd
gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.Onderhavig plangebied kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk. Binnen het plangebied komt geen bedrijvigheid voor. Wel is bedrijvigheid in de vorm van beroep of bedrijfaan huis als ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie toegelaten.
Het plangebied en de directe omgevng is aan te merken als een rustige woonwijk. De niet-woonfuncties in het plangebied zijn slechts beperkt tot aan huis verbonden beroepen en kleinscahelige bedrijvigheid
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand. Voor de hier relevante categorieën 2 en 2 is de grootste afstand respectievelijk 10 meter en 20 meter.
Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied toegelaten milieucategorie (categorie 1). Specifiek voor het plangebied is hier de lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen opgenomen.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggend bestemmingsplan ziojn slechts woongebouwen als geluidgevoelige bestemmingsen opgeniomen.
Ten behoeve van de bouw van nieuwe woningen in het plan Blixembosch Buiten – Fase 3 is een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeer. Het plangebied is gelegen in de zones van de Rijkswegen A50 en A58. De overige wegen binnen het onderzoeksgebied betreffen 30 km/u wegen en hebben daarom geen zone conform artikel 74, Wgh. Derhalve hoeven deze wegen niet te worden getoetst. Gezien de zeer geringe verkeersintensiteiten op deze wegen, is de bijdrage van deze wegen in de gecumuleerde geluidbelasting verwaarloosbaar.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost is dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden. Om hieraan te kunnen voldoen zijn ingrijpende afschermende voorzieningen noodzakelijk, zoals onder meer een wal van 13 m hoog. Omdat zowel de woningen als de geluidafschermende voorzieningen in fasen worden gebouwd, wordt voor het plan Blixembosch Buiten – Fase 3 nader akoestisch onderzoek ingesteld naar de situatie dat nog niet alle afschermende voorzieningen zijn gerealiseerd. Het doel van het akoestisch onderzoek is het vaststellen van de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer ter plaatse van de gevels van nieuw te realiseren gevoelige objecten (woningen). Deze waarden worden getoetst aan de grenswaarden zoals gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh) en het daarbij horende Besluit geluidhinder (Bgh).
Uit de berekeningsresultaten van het akoestisch onderzoek (bijlage 1 Akoestisch onderzoek) blijkt dat, ten gevolge van het wegverkeer op de Rijkswegen A50 en A58 in de toekomstige situatie 2026, voor de nieuw te realiseren woningen ter hoogte van Blixembosch Buiten – Fase 3, de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB wordt overschreden. De ten hoogste toelaatbare waarde van Lden 53 dB voor nieuw te realiseren woningen ten gevolge van het wegverkeer op de Rijkswegen A50 en A58 wordt niet overschreden. Wanneer (tijdelijk) niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, dan kan voor het bestemmingsplan een hogere waarde worden vastgesteld voor het gebied waar de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaatsvindt.
Gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure zal ook de procedure tot vaststelling van hogere swaarden worden doorlopen. Vóór de vaststelling van het bestemmingsplan zal de vaststelling van de hogere grenswaarden hebben plaats gevonden.
Het plan ligt niet in de zone van de spoorlijn.
Het plan ligt niet in de zone van industrieterrein.
Het plangebied ligt niet binnen de 25 K.E.-lijn vliegveld Eindhoven.
Regelgeving algemeen
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen op het gebied van luchtkwaliteitseisen en voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en wel zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen waardoor ruimtelijke ontwikkelingen toch doorgang kunnen vinden terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten van een bepaalde omvang grenzen vastgesteld, op grond waarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor kantoorlocaties geldt een NIBM-grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van de Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Met deze Amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Conclusie
De beoogde planherziening is in overeenstemming met de voorgeschreven bestemming wonen.Het plan wijkt uitsluitend op een aantal stedenbouwkundige aspecten af (maximum bouwhoogte en de maximale dakhelling). Het aantal woningen wijkt niet af en blijft begrensd op maximaal 65 woningen. Er is geen toename van het aantal bewoners in het plangebied.. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een “in betekende mate“ project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het aspect externe veiligheid. Het wettelijk kader op nationaal niveau wordt beknopt beschreven in paragraaf 4.4.1. De gevoklgen van de planherziening op ecterne veiligheidsaspecten is verwoord in paragraaf 4.4.2 en tot slot wordt in paragraaf 4.4.3 het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt;april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het plan is gelegen op circa 160 meter van de A50. Nabij het plangebied is een hogedrukaardgasleiding gelegen met invloed over het plangebied. Verder is het plan binnen het invloedsgebied van het BRZO-bedrijf Van den Anker te Son en Breugel gelegen. Het plan is buiten de plaatsgebonden risicocontouren van de buisleidingen, de snelweg en Van den Anker gelegen. De beoogde planherziening is in overeenstemming met de voorgeschreven bestemming wonen.
Het plan wijkt uitsluitend op een aantal stedenbouwkundige aspecten af (maximum bouwhoogte en de maximale dakhelling). Het aantal woningen wijkt niet af en blijft begrensd op maximaal 65 woningen. Er is geen toename van het aantal bewoners in het plangebied. Er is ook geen wijziging in de kwetsbaarheid en zelfredzaamheid van de bewoners.
De beoogde stedenbouwkundige wijzigingen hebben dus geen andere (grotere) gevolgen voor wat betreft het aspect externe veiligheid. Zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als ook het groepsrisico, zijn er geen wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
Wel dient bij een bestemmingsplan procedure waarbij kwetsbare objecten mogelijk worden binnen een invloedsgebied van een risicovol bedrijf het groepsrisico conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te worden verantwoord. Tevens dient het groepsrisico met betrekking tot transport beperkt te worden verantwoord. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Bevi, artikel 12 van het Bevb en artikel 7 en 8 van het Bevt, verantwoord te worden. Op 19 mei 2009 is de visie Externe Veiligheid, “risico's de maat genomen” door de raad vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen.
De verantwoording van het groepsrisico wordt gedaan door de raad van de gemeente Eindhoven, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.
In artikel 13 van het Bevi, artikel 12 Bevb en artikel 7 en 8 Bevt zijn de aspecten die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen weergegeven. De verantwoording is per onderdeel van de artikelen verwerkt. Op 22 april 2016 is het advies van de Veiligheidsregio ontvangen. De Veilighweidsregio heeft geen opmerkingen over het plan. Wel vragen zij betrokken te worden bij de verdere uitwerking van het plan. De Veiligheidsregio zal bij de uitwerking worden betrokken.
De te verwachten dichtheid van personen binnen het invloedsgebied en de hoogte van het
groepsrisico
Binnen het gebied is er een drietal risico's te onderscheiden, namelijk het BRZO-bedrijf Van den Anker, en de risico's van transport over de weg en door buisleidingen. Er zijn risicoberekeningen van Van den Anker (8 januari 2014), behorend bij de vergunning uitgevoerd. Tevens is in het kader van Basisnet weg (SRE Milieudienst, Gewijzigde A2 zone Regio Eindhoven , nr.469134, d.d. 3 jun i 2010) een berekening van het groepsrisico uitgevoerd. Voor de buisleiding is door de SRE Milieudienst (nr. 495740, d.d. 14 oktober 2011) een risicoberekening uitgevoerd. Voor de dichtheid en de hoogte van het groepsrisico wordt verwezen naar de genoemde rapportage.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
Voor Van den Anker is een omgevingsvergunning verleend. Hierin is geregeld dat het bedrijf voldoet aan de stand der techniek (BBT). Voor de weg zijn geen bronmaatregelen denkbaar.
De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager
groepsrisico
De wijziging van het bestemmingsplan leidt niet tot een hoger groepsrisico.
Mogelijke bron of end op pipe maatregelen om het groepsrisico te beperken
Binnen het plangebied kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er is een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden.
Voor alle drie de scenario's gelden specifieke maatregelen.
Explosie
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn.
Brand
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 20 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. De maatregelen die te treffen zijn voor een ongeval met brandbare vloeistoffen kunnen zonder hoge kosten worden uitgevoerd. Gezien de ligging de bebouwing binnen het plangebied wordt deze maatregel niet relevant geacht. In het Bouwbesluit zijn bij het in werking treden van het Bevt (Besluit externe veiligheid transport) eisen gesteld aan bouwwerken binnen 30 meter van de weg. Dit is hiermee dan direct geregeld.
Toxisch
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. Als enige maatregel hiertegen is zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Een mechanische ventilatievoorziening moet kunnen worden uitgezet volgens artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012.
Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten
De aangegeven wegstructuur dient zo te worden ingericht dat de brandweervoertuigen het gebied vanuit twee verschillende windrichtingen in kunnen en de verst gelegen woning tot op maximaal 40 meter te bereiken is. Op de aangeleverde tekeningen lijkt het dat de wegen langer dan 40 meter zijn en doodlopend. Vandaar het advies om bij de verdere uitwerkingsplannen de veiligheidsregio te betrekken bij de inrichting van de wegenstructuur en de bluswatervoorziening.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
Personen in het gebied zijn zelfredzaam.
Conclusie
Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.
In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.
Pijler 1: Energie
De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:
1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.
2) Windturbines
In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:
De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen.
Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan.
3) Warmte Koude Opslag
De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportageworden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl (zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.
Pijler 2: Bouwen en Wonen
In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij conserverende bestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang.
Gemeenten zijn op grond van het het Besluit ruimtelijke ordening verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.
Het huidig plangebied (in het voorheen ter plaatse geldend bestemmingsplan Blixembosch Noordoost bestemd als Woongebied Uit te werken -3 (zie figuur begrenzinfg plangebied op plankaart bestemmingsplan Blixedmbosch Noordoost) is gelegen in een gebied waar in het verleden (2008) bodemonderzoek is uitgevoerd. Uit het betreffende rapport blijkt dat de grond ter plaatse maximaal licht verontreinigd is met zink, polycyclische aromaten (PAK), minerale olie en extraheerbare oranische halogeenverbindingen (EOX). Het grondwater is over het algemeene eveneens licht verontreinigd met enkele zware metalen. Plaatselijk is een matige verontreiniging met nikkel in het grondwater aangetoond. Er zijn geen bodemverontreinigingen van betekenis gebleken. Omdat het betreffende onderzoek is gedateerd, wordt de bodem ter plaatse opnieuw onderzocht (conform NEN5740 en NEN5707). In verband hiermede is aan BK Ingenieurs B.V. opdracht gegeven voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek teneinde de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen.
Blijkens het onderzoek is er slechts een geringe overschrijding van de achtergrondwaarde en/of streefwaarde. Gelet hierop is een nader onderzoek niet nodig. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen beperking voor het beoogde gebruik (monen met tuin). Er zijn daarom ook geen beperkingen ten aanzien van de ontwikkeling op deze locatie. Het bodemonderzoeksrapport is als bijlage 2 Bodemonderzoek bij deze toelichting gevoegd.
De Flora- en faunawet biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan de aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
Door buro Ecologica is in augustus 2009 onderzoek in het plangebied uitgevoerd om de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten dieren en planten in het kader van de Flora en faunawet vast te stellen. Het onderzoek is verwoord in het rapport 'Beschermde flora en fauna Blixembosch Noordoost te Eindhoven, Quickscan in het kader van de Flora- en Faunawet, Gemeente Eindhoven Fase 1' (bijlage). Het onderzoeksrapport doet verslag van 'fase 1' waarin is aangegeven voor welke ingrepen een ontheffingsaanvraag nodig is.
Sinds het destijds uitgevoerde fliora- en fauna-onderzoek voor het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost (het zogenaamde moederplan) zijn er in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan geen specifieke landschapselementen aangelegd of ontstaan. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat nieuwe beschermde soorten, buiten die in het destijds uitgevoerde onderzoek zijn genoemd, zullen voorkomen in het gebied. Gezien de redelijk korte tijdspanne sinds het onderzoek en de (bouw)activiteiten die in het gebied plaats vinden is een nieuw flora- en fanau-onderzoek niet noodzakelijk en kan vooralsnog worden volstaan met de bevindingen uit genoemd onderzoek.
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk binnen bestaande (water)structuren af. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.
Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.
Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheersplan zijn:
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.
Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het plan betreft de nieuwbouw van 23 woningen in Blixembosch Buiten. Voor deze ontwikkeling dient een bestemmingsplan te worden opgesteld waarvan deze waterparagraaf onderdeel uit maakt. Het plangebied is in een eerder plan, ( R002KWB-WHH-BBNO Riolerings- en waterhuishoudkundig ontwerp door Royal Haskoning, d.d. 11 november 2009) reeds beschreven. Tevens maakt het plan onderdeel uit van de waterparagraaf Blixembosch Noordoost uit december 2010, waarbij het geheel te ontwikkelen gebied is uitgewerkt. Ten opzichte van het destijds opgestelde detailplan en de waterparagraaf zijn in de ontwikkeling van het deelgebied Blixembosch Noordoost 3e fase een aantal wijzigingen uitgewerkt. Door middel van deze waterparagraaf wordt aangegeven of en welke duurzame maatregelen met betrekking tot het watersysteem te realiseren zijn en of de veranderingen gevolgen hebben voor het bestaande watersysteem.
Huidige situatie
Momenteel is het terrein van het plangebied onverhard. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. In het gebied variëren de grondwaterstanden in de omgeving tussen 0,5 en 2,0 m-mv. Ten zuiden van het plangebied ligt een watergang. Deze watergang heeft een bergende en afvoerende functie.
Checklist Watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Nee |
B-wateren binnen plangebied | Aangrenzend aan het plangebied ligt een B-watergang |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging? | Nee |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1 l/s/ha; over dit plangebied zijn echter andere afspraken gemaakt |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Nee |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee (tenzij toepassing grondverbetering) |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
Toekomstige situatie
Het toekomstig plangebied zal grotendeels verhard worden uitgevoerd met parkeren en groen binnen in het hof. Bijlage 1 geeft de toekomstige situatie weer. Ter compensatie van deze verhardingstoename zijn er reeds waterhuishoudkundige maatregelen getroffen om hemelwater te bergen en vertraagd af te voeren. Dit is deels in de vorm van watergangen binnen het plangebied Blixembosch Buiten gerealiseerd. Bij de verdere uitwerking van de Terrassen wordt de overige berging, in de vorm van oppervlaktewater, voor het totaal plan Blixembosch Buiten geraraliseerd.
Het hemelwater, afkomstig van de verharding, wordt via het regenwaterstelsel afgevoerd naar de bovengrondse bergende voorziening. Het vuilwater van de ontwikkeling loost op het bestaande danwel nieuw aan te leggen vuilwaterriool van Blixembosch Buiten.
Oppervlakten | Huidig m2 | Toekomstig m2 |
daken | 0 | 1298 |
terrein verharding | 0 | 1150 |
onverhard terrein | 4400 | 1952 (tuinen) |
Totaal | 4400 | 4400 |
overzicht huidige en toekomstige situatie verhardingen
Gevolgen voor/ door de waterhuishouding
Door realisatie van de ontwikkeling neemt binnen het plangebied het verhard oppervlak met ca. 2448 m2 toe. Om deze toename te compenseren zijn er reeds hemelwater vertragende voorzieningen gerealiseerd, waarvan de 3e fase onderdeel uitmaakt.
Vertraging
De 2448m2 verhard oppervlak van het plangebied zal het hemelwater afvoeren naar het watersysteem Blixembosch Buiten.
Waterkwaliteit
Bij de inrichting, bouw en beheer fase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden. Ook een gifvrij beheer van de buitenruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit en dient aandacht te krijgen bij het uitwerken van het beheersplan voor de ontwikkeling.
Afspraken
Om de wateropgave te compenseren zijn de volgende afspraken gemaakt:
Afspraken waterschap
In april 2016 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van dit overleg is afgesproken dat zowel de terrein- als gebouwverharding wordt aangesloten op de bestaande bovengrondse bergende voorziening van het watersysteem Blixembosch Buiten, welke onderdeel uitmaakt van het Riolerings- en waterhuishoudkundig ontwerp Blixembosch Noordoost. Het vuilwater van de ontwikkeling loost op het bestaande vuilwaterriool danwel nieuw aan te leggen vuilwater riool. De uitgewerkte versie van het ontwerp dient bij de omgevingsvergunning aanvraag nog ter goedkeuring te worden overlegd. De voorgestelde maatregelen hebben zowel kwalitatief als hydrologische geen ingrijpende effecten op de omgeving. Op 4 april 2016 heeft Waterschap de Dommel daarom ingestemd met de voorgestelde maatregelen en is het wateradvies afgedaan
Het bestemmingsplan "I Blixembosch Noordoost (3e fase Laagte/Veldlaan)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Op de verbeelding zijn de bestemmingen "Groen" en "Wonen" aangeduid.
Op de verbeelding zijn de volgende aanduidingen opgenomen:
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.
In artikel ' 1 Begrippen ' wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.
In artikel '2 Wijze van meten' worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming `Groen' ( artikel 3)
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau”. In voorliggende plan zijn deze gronden expliciet voorzien van de bestemming 'Groen`. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen. Binnen de groenbestemming zijn fiets- en voetpaden toegelaten.
Bestemming
`Wonen'
(artikel 4)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden voor de te realiseren woningen met bijbehorende voor- en achtererven. Voor de situering van het hoofdgebouw is binnen de bestemming een bouwvlak aangeduid..
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
De hoofdgebouwen in de woonblokken, bestaande uit een rij grondgebonden woningen, moeten binnen de bouwvlakken worden gesitueerd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. De woningen bestaan uit twee bouwlagen en een kap. Voor de bouw- en goothoogte van de hoofdgebouwen geldt een maximum zoals dat is aangeduid op de verbeelding. De kapvorm is veiliggesteld door een dakhelling in de regels voor te schrijven.
Het bestemmingsplan maakt geen uitbreidingen mogelijk aan de voorgevel. De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels. Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld.
Op het erf is binnen het bouwvlak en binnen het vlak van de aanduiding 'bijgebouw' de mogelijkheid opgenomen voor de bouw van aan-/uitbouwen e/o bijgebouwen. De eisen voor deze bouwwerken zijn conform de in Eindhoven toegepaste standaard aan-/uitbouwen en bijgebouwenregeling. In afwijking van de standaardregel voor de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is hier een maximum bouwhoogte van 2,5 m opgenomen. Voor de erfafscheidingen die zijn gesitueerd op de naar de "openbare ruimte gekeerde zijde" (ook het parkeerterrein voor bewoners wordt aangemerkt als openbare ruimte) is deze afwijkende hoogte toegelaten. De keuze voor deze hoogte is gedaan vanuit estetisch/architectonisch oogpunt.
Binnen de bestemming Wonen is ruimte opgenomen voor parkeervoorzieningen voor de bewoners van de te bouwen woningen. Op de verbeelding is deze parkeervoorziening aangeduid met de functieaanduiding 'Parkeerterrein'.
Binnen de bestemming 'Wonen' is naast de primaire woonfunctie tevens de uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf aan huis als ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie toegelaten. Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Overige regels en de Algemene afwijkingsregels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Zoals in het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost waar onderhavig bestemmingslan van deel heeft uitgemaakt is vastgeslegd zijn de de gronden voor de woningbouwontwikkeling in hetgebied eigendom van de gemeente. Middels de verkoopovereenkomst zullen de exploitatiekosten worden verhaald. Op deze manier is het kostenverhaal voor onderhavig bestemmingsplan anderszins verzekerd en is het ook niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.
Conform artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft een bestuursorgaan dat voornemens is een bestemmingsplan voor te bereiden, hier kenbaarheid aan. De bekendmaking van het plan ex artikel 1.3.1 Bro heeft op de gebruikelijke wijze plaatsgevonden op 13 januari 2016 in het weekblad Groot Eindhoven. De kennisgeving is tevens digitaal geplaatst in de officiële publicaties onder de rubriek bekendmakingen van de gemeentelijke website www.eindhoven.nl.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Blixembosch Noortdoost, waar onderhavig gebied van deel heeft uitgemaakt, overleg gevoerd met de betrokken diensten van het rijk en provincie en de betrokken besturen van Waterschap de Dommel en gemeente Son en Breugel. Onderhavige bestemmingsplan brengt geen verandering in de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost met zich mee. Er is geen provinciaal of nationaal belang met voorligggend bestemminsplan I Blixembosch Noordoost (3e fase Veldaan-Laagte) gemoeid. Omdat met dit bestemmingsplan geen rijksbelangen worden geraakt is conform afspraak vooroverleg met het rijk achterwege gebleven.Omdat met dit bestemmingsplan geen rijks en provinciale belangen in het geding zijn is vooroverleg met de betrokken rijksdienten en de provincie achterwege gelaten. De belangen van de aangrenzende gemeente Son en Breugel worden met dit bestemmingsplan niet geraakt. Ook met deze gemeente is voorverleg achtrerwege gelaten.
Met het Waterschap De Dommel heeft vooroverleg plaatsgevonden. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met de waterparagraaf van dit plan. Dit heeft ook geresulteerd in de waterparagraaf die in hoofdstuk 5 van deze toelichting is opgenomen.
In het kader van de samenspraak heeft er een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Direct-omwonenden van het te ontwikkelen gebied waren middels een wijkinfo uitgenodigd voor de inloopbijeenkomst op 18 februari 2015 in de VTA Blixems aan de Ouverture. Verder waren het bestuur van de buurtvereniging en optanten voor vrije kavels op de aangrenzende eveneens te ontwikkelen gebieden voor deze bijeenkomst uitgenodigd Ongeveer vijftien mensen, waarvan enkele leden van het leefbaarheidsteam, hebben de inloopbijeenkomst bezocht. De bezoekers van de bijeenkomst konden middels het beschikbare informatiemateriaal kennis nemen van de plannen voor de beoogde ontwikkeling en van de daarvoor te doorlopen bestemmingsplanprocedure. De bezoekers waren in de gelegenheid om hun vragen en opmerkingen over het project kenbaar te maken. Medewerkers van het architectenbureau en van de gemeente stonden de bezoekers te woord voor de uitleg over het project en beantwoording van vragen. De algemene indruk over de plannen was positief. Een van de bezoekers heeft gevraagd om bepaalde voorzieningen te treffen in verband met het enigszins toegenomen verkeer op de bestaande wegen in de omgeving van het te ontwikkelen gebied. Buiten het kader van het bestemmingsplan zal afstemming met betrokkene plaatsvinden over het aangehaalde probleem..