Plan: | Woensel buiten de Ring I 2017 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80229-0301 |
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen actueel zijn, dat wil zeggen niet ouder dan 10 jaar. Het bestemmingsplan 'Woensel buiten de ring I 2004' is op 20 juni 2007 onherroepelijk geworden. Om die reden is dit actualisatie-bestemmingsplan opgesteld.
Het bestemmingsplan 'Woensel buiten de ring I 2017' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de bijbehorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied ligt in het noordelijk deel van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door de Pastoriestraat/Onze Lieve Vrouwestraat (in het zuiden), de John F. Kennedylaan (in het oosten), de Winston Churchilllaan (in het noorden) en de Dr. Cuyperslaan/Kloosterdreef (in het westen) en omvat de buurten Rapenland en Kronehoef (westelijk deel) en Generalenbuurt en Oude Toren (oostelijk deel).
Het bestemmingsplan 'Woensel buiten de ring I 2017' vervangt het bestemmingsplan: 'Woensel buiten de ring I 2004', vastgesteld door de raad op 30 januari 2006.
Daarnaast vervangt het tevens de volgende bestemmingsplannen:
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken.
Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven.
Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij en de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. Daarin is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6.
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan.
De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
Het vroegere zelfstandige Woensel bestond uit verschillende gehuchten. De middeleeuwse kern was De Oude Toren. De naam 'Woensel' komt van Wodan, de godheid die door de Germaans-Frankische bewoners werd vereerd op het Begijnenbroek.
Veel namen herinneren nog aan vroeger tijden. Erp, het westelijk deel van Woensel-Zuid, was een gehucht aan de oude weg naar Son. De wijk Kronehoef is genoemd naar een boerderij die al in 1378 werd genoemd. De naam 'Rapenland' stamt uit de zeventiende eeuw en duidt erop dat hier vroeger rapen werden verbouwd. De naam 'Begijnenbroek' in het oostelijk deel van Woensel-Zuid is terug te voeren op het begijnenhof dat in de vijftiende eeuw bij de Oude Toren lag. De Oude Gracht heette vroeger de 'Dooiegraef' en is een restant van een dode Dommelarm.
Rond 1900 werden door 'Eindhoven Vooruit', een voorloper van een woningcorporatie, twaalf arbeiderswoningen in twee rijen gebouwd. Van buurtvorming was nog geen sprake. De woningen werden gebouwd aan de reeds bestaande radialen.
Vanaf 1920 werd het steeds drukker met bebouwing aan de radialen, terwijl zich daarachter een landelijk gebied uitstrekte met akkers en weiden. De behoefte aan een sterke stedelijke structuur groeide. De architecten Cuypers en Kooken kregen de opdracht een ontwerp voor een stad te maken, oftewel tot het maken van 'een gezonde, mooie, praktisch aangelegde industriestad'.
Belangrijk element voor het ontwerpen van de hele stad Eindhoven was het 'spinnenweb-idee'. Het annexatieproces om tot één sterke gemeente te komen, waarbij de vijf aanliggende dorpen, waaronder Woensel, samen zouden gaan met Eindhoven, was in 1920 al een feit. Woensel werd een buitenwijk van Eindhoven.
In de jaren dertig werd een aantal buurten gebouwd waarin de op Frank Lloyd Wright geïnspireerde architectuur van de twintiger en dertiger jaren herkenbaar aanwezig is. In de Barrier zijn de stedenbouwkundige elementen uit die periode goed te zien: een heldere hoofdstructuur met gesloten bouwblokken, straatgericht wonen, eenheid van architectuur, openbare pleinen en ontmoetingsplekken.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog had met name het Fellenoordgebied met de spoorwegovergang veel te lijden van bombardementen. Dit gebied werd dan ook een belangrijk onderdeel van het wederopbouwplan waarbij voor een goede spoorwegverbinding veel moest worden gesloopt.
In de wederopbouwplannen stond de wijkgedachte centraal. In de jaren zestig en zeventig richtte de aandacht van de gemeente zich vooral op het centrumgebied en de stadsontwikkeling. Daartussen lag een vergeten gebied dat werd gebruikt voor verkeersdoorbraken. Langs de Veldmaarschalk Montgomerylaan en de John F. Kennedylaan ontstond de 'uitvalswegenarchitectuur' met hoge flats. De Ring werd van grote betekenis voor de verbinding met de aanliggende wijken Strijp enTongelre.
In de jaren negentig ontstond meer visie op de stedenbouwkundige ruimtelijke kwaliteit, waaronder tevens de wens om meer ruimtelijk te gaan verdichten en open plekken in de bebouwde kom te bebouwen. Door de economische welvaart werden eind jaren negentig veel kantoren gebouwd. Ook werd aandacht gevraagd voor een hoogwaardiger architectuur met heldere ontwerpprincipes.
Opbouw
Woensel is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. De stad Eindhoven is te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. Voor Woensel wordt de scheiding tussen de lobben gevormd door de westelijk en oostelijk gelegen groengebieden die vanuit het buitengebied lopen tot aan De Ring.
De structuur van het stadsdeel Woensel wordt bepaald door de radiale- en tangentstructuur ('rasterstructuur') van Eindhoven. De radialen verdelen Woensel als het ware in 'taartpunten' en worden gevormd door de toegangswegen naar het centrum van Eindhoven zoals de John F. Kennedylaan, de Huizingalaan, Dr. Cuyperslaan en de Boschdijk. De taartpunten worden doorsneden door zogenaamde ringwegen waarvan De Ring de belangrijkste is. De ringwegen verbinden de radiale wegen, die als spaken in een wiel naar het centrum lopen. Belangrijke ringwegen, naast de reeds genoemde Ring, zijn: Marathonloop - Hondsruglaan - Tempellaan en 1e Lieven de Keylaan - Winston Churchilllaan - Sterrenlaan.
Het plangebied is qua vorm een heldere weergave van de ringen- en radialenstructuur en wordt begrensd door de radialen Dr. Cuyperslaan - Kloosterdreef en de John F. Kennedylaan en de ringen Winston Churchilllaan en Pastoriestraat - Onze Lieve Vrouwenstraat. Binnen dit trapeziumvormige gebied liggen drie buurten: Rapenland, Generalenbuurt en Oude Toren, alsmede het oostelijke deel van Kronehoef.
Opvallend in het plangebied zijn de grote complexen van maatschappelijke voorzieningen zoals het Catharina Ziekenhuis, de verzorgingshuizen Brunswijck en De Horst, Verpleeghuis De Landrijt en verschillende opleidingsinstituten. Deze complexen bepalen voor een deel het beeld van het plangebied.
De woongebieden die geïnspireerd zijn op de ideeën van het Nieuwe Bouwen zijn veelal in de jaren '60 en '70 gerealiseerd. Kenmerkend voor de opbouw van deze gebieden is de duidelijke functiescheiding tussen wonen, werken, winkelen, groen en verkeer.
In het verkeerssysteem is een duidelijke hiërarchie aanwezig in ontsluitingswegen, woonstraten en autovrije zones. Binnen de gebieden is vaak sprake van strokenverkaveling en hofverkaveling waarbij parkeren wordt geconcentreerd en autovrije woonstraten ontstaan.
De gebouwen en gebouwencomplexen bestaan uit eenvoudige, rechthoekige bouwblokken die als abstracte composities in de open ruimte zijn geplaatst. Herhalingen van gelijke complexen, ook wel 'stempels' genoemd, treden op. Deze stempels zijn veelal opgebouwd uit een mix van verschillende woningtypes zoals vrijstaande woningen, rijenhuizen en flatgebouwen waarbij de hogere bouwmassa's aan de randen zijn geplaatst met laagbouwcomplexen daartussen.
Wijkvoorzieningen zijn geaccentueerd door middel van middelhoogbouw. In de gebieden is veel open ruimte voor verkeer en groen.
De industriële bouwmethoden bepalen het uiterlijk van de architectuur. Soms zijn zelfsgeprefabriceerde bouwdelen en betonskeletten van gebouwen zichtbaar in het ontwerp. Veel rijtjeshuizen zijn voorzien van een langskap en in de vrije sectorclusters zijn vooral semibungalows gebouwd in traditionele stijl vrijstaand, één tot twee bouwlagen met kap. Bij oudere flatgebouwen is veel aandacht besteed aan de plasticiteit van de gevel, detaillering en ornamentering, wat bijvoorbeeld naar voren komt in de uitwerking van portieken, dakranden en balkons.
Verkeersstructuur
De structuur van het stadsdeel Woensel buiten de ring I wordt bepaald door de radiale- en tangentenstructuur van Eindhoven. De radialen verdelen Woensel als het ware in 'taartpunten' en worden gevormd door de toegangswegen naar het centrum van Eindhoven, zoals de John F. Kennedylaan, de Veldmaarschalk Montgomerylaan, de Dr. Cuyperslaan en de Kloosterdreef. De door de wegen gevormde taartpunten worden op hun buurt weer doorsneden door de ring en door de doorgaande verbindingen Michelangelolaan - Generaal Marshallweg en Europalaan.
Groen en water
De groenstructuur van het plangebied is een wezenlijk element en wordt bepaald door groene zones, groene aders en solitaire groenelementen. Zij bepalen voor een belangrijk deel de kwaliteit van het woongebied. De groene aders die door het gebied lopen geven een sterke groenimpressie en leggen een ruimtelijke relatie tussen de groene zones en anderegroengebieden.
Deze groenstructuur wordt aangevuld met solitaire groenelementen zoals groenpleinen en kleine buurtparkjes. Het is van belang dat deze ruimtelijke samenhang van de verschillende groengebieden behouden blijft en versterkt wordt. Verstoring door het bebouwen van de groenelementen tast ook de stedenbouwkundige opzet van het plangebied aan.
Naast de groene hofjes, plantsoenen en groene radialen zijn de kerkhoven, het buurtpark aan de Generaal Marshallweg en de groene inbedding van een aantal woonzorgcentra van eminent belang voor het groene karakter van Woensel buiten de Ring I.
Het plangebied Woensel buiten de Ring I bestaat uit een aantal buurten: Rapenland, Generalenbuurt, Oude Toren en een deel van Kronehoef. In het onderstaande wordt per buurt een korte toelichting gegeven.
Rapenland
Centraal in de buurt ligt het bedrijventerrein 'Rapenland'. Dit kleinschalige bedrijventerrein met een gemengd aanbod van bedrijven wordt geheel door woningen omsloten. Op sommige plekken op het bedrijventerrein wisselen woningen en bedrijven elkaar af. Het bedrijventerrein is nogal wisselend van kwaliteit. Aan de randen presenteert het zich redelijk tot goed. Vooral aan de Pisanostraat hebben de bedrijven een representatieve uitstraling. Voor het overige deel maakt het echter een rommelige en deels zelfs verwaarloosde indruk. Ook is er sprake van leegstand en op enkele plekken liggen percelen braak. Het parkeren vindt voor een groot deel plaats op de openbare straat zonder dat daavoor voorzieningen zijn opgenomen. Zeker gezien de fysieke relatie met de directe woonomgeving verdient de verblijfkwaliteit van het bedrijventerrein 'Rapenland' meer aandacht.
Aan de Woenselsestraat ligt een gemeentelijk monument (de Vrije School).
Ten noorden van de Michelangelolaan ligt het grootschalige gebouwencomplex van het Catharina Ziekenhuis. Het ziekenhuis is goed zichtbaar en bereikbaar via de radialen- en ringenstructuur van Eindhoven en ligt voor het autoverkeer en openbaar vervoer (bus) op een ideale locatie. Inmiddels is het ziekenhuis uitgebreid met verschillende ondersteunende functies (zoals een parkeergarage).
Langs de Veldmaarschalk Montgomerylaan bevinden zich in een groenstrook middelhoge flats die zijn afgewisseld door hoge woontorens. Deze begeleiden de brede laan en creëren zodoende verhoudingsgewijs een goed profiel. Tevens fungeert de hoog- en middelhoogbouw als afscherming voor het autoverkeer van de achterliggende laagbouwwoningen. Het verkeerslawaai wordt daardoor in mindere mate ervaren.
Ten zuiden van het bedrijventerrein, ingeklemd door de Thorvaldsenlaan en Europalaan, is een kenmerkend buurtje opgenomen met ééngezins rijtjeshuizen in een zogenaamde 'stempelverkaveling'. De geometrische verkaveling wordt nog versterkt door het centraal in het buurtje gelegen groengebied.
Generalenbuurt
Deze woonbuurt die qua oppervlakte en inwonersaantal verreweg de grootste is van het plangebied Woensel buiten de Ring I, kenmerkt zich door een rechthoekige verkavelingopzet en hoogbouw aan de randen. Nagenoeg alle woningen (van het totale aantal van ongeveer 2400 in de buurt) zijn naoorlogs waarvan circa de helft in de periode 1945-1969 is gebouwd en de andere helft na 1970. De buurt heeft een groene uitstraling.
Door de zware auto-infrastructuur, gevormd door de John F. Kennedylaan, Europalaan, Veldmaarschalk Montgomerylaan en de Winston Churchillaan, wordt de buurt gescheiden van de omliggende buurten en vormt het een sterk op zich zelf staand geheel. Aan bovengenoemde hoofdwegenstructuur liggen ook de meeste maatschappelijke voorzieningen en kantoren die in de buurt zijn opgenomen zoals de woonzorgcentra aan de Winston Churchillaan en John F. Kennedylaan en kantoren aan de Europalaan. Het buurtwinkelcentrum aan de Generaal Coenderslaan is via de Europalaan goed bereikbaar.
Het groene karakter van de buurt wordt gevormd door de groenstroken aan de randen en verschillende groene hofjes, plantsoenen en het park aan de Generaal Marshallweg. Het park heeft een belangrijke functie binnen de woonbuurt. Het wordt gebruikt voor buitensportactiviteiten door de aanliggende school en is de locatie voor sociaalrecreatieve activiteiten in de wijk. Daarnaast heeft het centraal gelegen park een belangrijk oriënterende functie en geeft het de buurt, naast de neutrale vormgeving van de bebouwing, een eigen identiteit.
Oude Toren
De woonbuurt oude Toren bestaat uit ongeveer 800 woningen. Een kleine 100 woningen zijn voor 1945 gebouwd en de overige woningen in de periode na 1970. Er wonen relatief veel ouderen en driekwart van het woningbestand bestaat uit meergezinswoningen. De buurt ligt ingekapseld tussen de Ringweg en de radialen. Door de hoge randbebouwing heerst er een aangename stilte nabij het centraal gelegen kerkhof. Dit is ook de reden dat veel ouderen het aangenaam wonen vinden in de buurt.
Ook het rijksmonument de Oude Toren, die vroeger de middeleeuwse kern was van het oude Woensel, wordt hogelijk gewaardeerd door de bewoners. De kerk was in de vroege middeleeuwen al belangrijk. In een oorkonde van 1107 vermeldde de toenmalige paus reeds het altaar van Woensel! In de kerk hield de deken zijn diensten. In die tijd liep het dekenaat van Heeswijk bij Den Bosch tot Peer in België en telde ongeveer 80 kerken en kapellen!
Kronehoef
Het deel van de buurt Kronehoef dat deel uitmaakt van het plangebied wordt begrensd door de Europalaan, Veldmaarschalk Montgomerylaan, Pastoriestraat en Kloosterdreef. De buurt wordt gedomineerd door relatief grootschalige complexen zoals verzorgingshuis De Horst, begraafplaats H. Petrus, residentie Petruspark en de School voor Consumptieve Beroepen. Voor het overige heeft de buurt voornamelijk een woonfunctie.
Rond de Petruskerk (een rijksmonument) bevindt zich een sterke concentratie ouderenhuisvesting in de vorm van grote gebouwencomplexen. Hoewel dit deel van de buurt een eenzijdig woningaanbod geeft is toch een gewaardeerde woonomgeving gecreëerd. De hoogbouwflats zijn aantrekkelijk vormgegeven en passen, ondanks het contrast met de aanliggende laagbouw en de Petruskerk, dankzij de gevarieerde massaopbouw goed in hun directe omgeving. Ook de groene aankleding van de openbare ruimte helpt daarin mee.
In het oostelijk deel van de buurt, aan de Veldmaarschalk Montgomerylaan, liggen de laag- en middelhoogbouwwoningen die door middel van 'stempelverkaveling' zijn weergegeven. De middelhoogbouw is in een groenstrook opgenomen. De laagbouw bestaat uit ééngezins rijtjeshuizen met de entrees aan de straatzijde en de tuinen aan de achterzijde.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid.
Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedenlijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderzoek nodig is.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2.) Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Het onderhavig plangebied ligt niet in de geluidszone behorende bij het luchtvaartterrein. Voor dit plangebied is wel het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Dit gebied is op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 3.2.5 wordt nader ingegaan op het beperkingengebied. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
Kaart beperkingengebied
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. Het onderhavige bestemmingsplangebied ligt niet binnen het obstakelbeheergebied van de vliegfunnel.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.
Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
Van de bebouwing die ligt binnen het obstakelgebied van de IHCS is de bestaande hoogte als maximale hoogte toegestaan in het bestemmingsplan.Op grond van het bestemmingsplan zijn dus geen hogere objecten toegestaan dan nu het geval is.
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).
Kaart ILS-verstoringsgebied
Het onderhavige bestemmingsplangebied ligt niet binnen het obstakelbeheergebied van het ILS.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
Kaart Vogelbeheersgebied
Het onderhavige bestemmingsplangebied ligt voor een klein gedeelte (in het noord-westen) in het vogelbeheersgebied. Binnen deze zone staat het bestemmingsplan geen gebruik of bestemming toe van:
Voor zover water is toegestaan binnen bestemmingen gelegen in het vogelbeheersgebied, is het, gelet op de bestaande bebouwing en inrichting van terreinen, niet mogelijk om een oppervlaktewater te realiseren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 8 juli 2017 is de 'Wijziging Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017' vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
Themakaarten
Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is de themakaart stedelijke ontwikkeling van belang.
Themakaart stedelijke ontwikkeling
Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan dat niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen. Het past dan ook binnen het provinciale beleid.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Het bestemmingsplan ligt buiten een transformatiegebied.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie hoofdzakelijk aangeduid als 'wonen'. Daarnaast is een klein gedeelte aangeduid als 'zorg en opvang' (Catharinaziekenhuis) en 'werken' (bedrijventerrein Rapenland).
Zorg en opvang
Deze gronden zijn bedoeld voor geclusterde stedelijk/ regionale zorggerelateerde opvangvoorzieningen zoals ziekenhuizen, verslavingszorg, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, revalidatiecentra en gevangenissen.
Wonen
Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
Werken
Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid, dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement).
In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen voor wat betreft wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.
In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast. Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen .
Regionaal woningbouwprogramma
Gemeenten moeten in het bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis. Uit deze prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+.
In 2015 zijn de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2015 tot en met 2025 vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Eindhoven in de periode tot en met 2025 nog 3775 woningen aan de woningvoorraad kan toevoegen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop.
Eind 2015 is het woningbouwprogramma tot en met 2024 vastgesteld. De onderlinge verdeling per gemeente is nog niet vastgesteld. Dat gebeurt voor het einde van 2016.Tot die tijd toetst de provincie nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen aan het woningbouwprogramma van 2014. Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maakt zij de richting waarin zij zich wil ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2017. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Woningwet in 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren van (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Huisvestingsverordening
Het wijzigen van een woning naar kamerverhuur en het splitsen van een woning, of een kamersgewijs verhuurde woning, in meerdere woningen wordt in bestemmingsplannen in de gemeente Eindhoven niet toegestaan. Ter voorkoming van een dubbel vergunningstelsel zijn de regels in de (op 1 januari 2016 in werking getreden) 'Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven 2016' aangepast.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit gemeentelijk beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met bekende of verwachte archeologische waarden.
De gemeente gaat daarbij uit van de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, waarop de bekende en verwachte archeologische waarden in Eindhoven zijn vastgelegd. Deze kaart maakt deel uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart, die door de raad is vastgesteld in 2008.
Het is het beleid van de gemeente Eindhoven om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke kaart. Ingevolge het Beleidsplan Archeologie worden de archeologische gebieden, die op de Archeologische Waardenkaart staan, onderverdeeld in 5 categorieën. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven
Archeologische waarden plangebied
Op de Archeologische Waardenkaart van 2008 zijn binnen het plangebied Woensel Buiten de Ring I 2015 twee gebieden aangegeven waarvoor een hoge archeologische verwachting (categorie 3) geldt. Dit zijn de gebieden A64 Woenselsestraat en A12 Oude Toren.
A64 Woenselsestraat: gegevens uit enkele opgravingen wijzen erop dat de strook aan weerszijden van de Woenselsestraat reeds in de late middeleeuwen (1200-1500) bewoond was. De straat zelf zal ook uit die tijd dateren. In de bodem zullen zich nog archeologische overblijfselen bevinden die afkomstig zijn van eerdere bewoners. Dit betreft onder meer perceelsgreppels, waterputten, afvalkuilen, potscherven, metalen voorwerpen en vermoedelijk ook dierbegravingen.
A12 Oude Toren: historische, archeologische en historisch-geografische gegevens wijzen erop dat het gebied rondom de Oude Toren van Woensel reeds in de vroege middeleeuwen bewoond was. Ook zijn hier tenminste vanaf omstreeks 950 AD mensen begraven. Mogelijk bevindt zich in de nabijheid van de Oude Toren ook nog een grafveld uit de Merovingische tijd (circa 600-725 AD). Aannemelijk is dat de kerk zelf van oorsprong uit de vroege middeleeuwen dateert, maar de kerk wordt pas in 1107 voor het eerst vermeld in een pauselijke oorkonde. De kerk was gedurende de vroege en volle middeleeuwen eigendom van de abdij van Sint Truiden. Tot een eeuw geleden lag het kerkterrein van de Oude Toren los temidden van een uitgestrekt akkercomplex. In het zuidoosten van Noord-Brabant zijn enkele tientallen van dergelijke losse kerkterreinen bekend. Uit opgravingen in de regio weten we dat deze kerkterreinen stuk voor stuk overblijfselen zijn van middeleeuwse dorpen, die in de 12-13e eeuw zijn verplaatst naar de randen van beekdalen. Tijdens verschillende opgravingen bij de Oude Toren is dit ook in Woensel aangetoond. Bovendien zijn hier vondsten aangetroffen die dateren uit de jaren omstreeks het begin van onze jaartelling.
Dubbelbestemming Waarde – Archeologie: hoge archeologische verwachting
In onderhavig bestemmingsplan is voor de archeologische verwachtingsgebieden een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd worden. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Door middel van de bouwregels en vergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.Bij verstoringen die in oppervlakte groter zijn dan 100 m² én dieper gaan dan 50 centimeter onder het maaiveld geldt een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en bij bepaalde werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste. Voor enkele locaties binnen het gebied Oude Toren geldt geen archeologische verwachting meer, omdat deze locaties zijn opgegraven of onderzocht met een proefsleuvenonderzoek. Hiervoor is dan ook geen dubbelbestemming archeologie opgenomen.
Uitsnede uit de Archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven.
De archeologische gebieden zijn rood gerasterd. Gebied A64 Woenselsestraat (links in het midden) en gebied A12, Oude Toren (rechtsonder) vallen binnen het plangebied. Voor enkele locaties binnen het gebied Oude Toren geldt geen archeologische verwachting meer, omdat deze locaties zijn opgegraven of onderzocht met een proefsleuvenonderzoek.
Bron: GeoFundament gemeente Eindhoven, 14 december 2016.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten, een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Binnen het plangebied is een historische stedenbouwkundige structuur gelegen, namelijk de vroegere kern van Woensel. Verschillende wegen maken deel uit van de historische wegenstructuur van vóór 1900 en van de historische wegenstructuur van na 1900, terwijl een deel van de aan deze wegen gerelateerde bebouwing eveneens van cultuurhistorische waarde is. Daarnaast is in het plangebied een viertal monumenten gelegen.
Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart met daarop de cultuurhistorisch waardevolle gebieden en structuren en de gemeentelijke monumenten (rood) en rijksmonumenten (blauw).
Woensel
Kern van Woensel, tot 1920 een zelfstandige gemeente. De vroegere kern lag bij de Oude Toren. De bebouwing ontstond aan de Kloosterdreef na de bouw van de St. Petruskerk in 1870 en is nu nog herkenbaar aan een ensemble van monumenten. Ten zuiden daarvan ontstond rond 1900 op een splitsing van wegen de Woenselse Markt. In het noorden sloot deze kern via de Runstraat aan op de Frankrijkstraat met een gevarieerde lintbebouwing. Ondanks een gewijzigd bebouwingsbeeld is de historische structuur nog herkenbaar.
Historische wegstructuur
De omgeving van Eindhoven, vóór de eerste stadsuitbreidingen en de annexatie van de randgemeenten Woensel, Gestel, Stratum, Strijp en Tongelre in 1920, werd gekenmerkt door een radiale wegenstructuur die nog goed herkenbaar is. Het waren wegen die de stad met de dorpen en met de regio verbonden. De oudste wegen volgden het natuurlijk beloop van de zandruggen tussen de beekdalen. De Woenselsestraat vormt een restant van het oude Woenselse dorpslint, dat thans gefragmenteerd gelegen is over de stadsdelen Woensel-Noord en Woensel–Zuid. Dit lint was de doorgaande weg tussen Eindhoven/Woensel en Son. De Eckartseweg Zuid en Noord vormden de verbinding door het broek tussen Eindhoven/Fellenoord en Eckart/Nuenen. Ook de Generaal Dibbetslaan (voorheen Bleekersweg, verbinding tussen Woenselsestraat en Eckart) en de Byrdstraat (verbinding Woenselse dorpslint en Oude Toren) behoren tot de infrastructuur die in het begin van de 19e eeuw al aanwezig was. Met de komst van de Sint Petruskerk in 1874 werd een nieuwe dorpskern gecreëerd met de Kloosterdreef als belangrijke verkeersroute.
Al voor de oorlog werd in fragmenten een start gemaakt met de aanleg van de ring. Deze werd in het uitbreidingsplan van Cuypers en Kooken uit 1918 ontworpen als verbinding tussen de staddelen en in gewijzigde vorm voltooid in 1957. De Pastoriestraat maakt onderdeel uit van de naoorlogse aanleg van de ring. Vanaf eind jaren '50 kwamen in Woensel grootschalige stadsuitbreidingen tot stand. Deze stadsuitbreidingen gingen gepaard met de aanleg van ruim opgezette boulevards met veel groen. De Veldmaarschalk Montgomerylaan is de as van het uitbreidingsplan Woensel uit 1957 en was oorspronkelijk als doorgaande weg geprojecteerd. De J.F. Kennedylaan, uitgevoerd in de periode 1960-1970 als parkway met viaducten, werd de nieuwe uitvalsweg richting Son en Nijmegen.
Aan de weg gerelateerde bebouwing
In het plangebied komen drie stroken aan de weg gerelateerde bebouwing voor. Allereerst betreft het de bebouwing aan weerszijden van de Woenselsestraat. Aan deze straat bevinden zich nog enkele vooroorlogse gebouwen, waaronder de school aan de Woenselsestraat 316 (gemeentelijk monument). De jongere bebouwing sluit qua maat en schaal aan bij de oorspronkelijke bebouwing, waardoor de straat zijn oorspronkelijke dorpse karakter behoudt. De begeleidende bebouwing ondersteunt in zijn perceelsgewijze opbouw de herkenbaarheid van de historische structuur.
Aan delen van de naoorlogse parkways, de Veldmaarschalk Montgomerylaan en de J.F. Kennedylaan hangt de structuur en de typologie van de bebouwing samen met de aanleg van de radiaal. Kenmerkend is de ruime opzet van de bouwblokken, passend bij de schaalgrootte van de radiaal, en de samenhang van de bebouwing. Flatgebouwen, omgeven door groene zones schermen de achterliggende woonwijken af.
Wederopbouwcomplexen
Hoewel deze niet op de cultuurhistorische waardenkaart worden aangeduid is er in het gebied een aantal waardevolle wederopbouwcomplexen gelegen. Het betreft de hofjes gelegen in Rapenland (hof wordt omkaderd door de Thorvaldsenlaan, Pisanolaan, Europalaan en Dr. Cuyperslaan) en de Generalenbuurt (hof wordt omkaderd door de Generaal Pattonlaan, Generaal Coenderslaan en Generaal Van der Duynlaan). De hofjes worden voor de auto ontsloten door overliggende oost-weststraten. Hierdoor ontbreekt het doorgaande verkeer in de hofjes waardoor er een fijnmazige en veilige voetgangersstructuur ontstaat die aansluit op een centrale groene zone. Op deze manier wordt in een heldere opzet een aantrekkelijk woonmilieu gecreëerd.
Verankering van de beschreven waarden in het bestemmingsplan
Ten aanzien van de historische wegstructuren en de wederopbouwcomplexen, zoals hierboven omschreven, geldt dat de hoofdbestemmingen ter plaatse de beschreven waarden voldoende borgen. Dit geldt ook voor de aan de weg gerelateerde bebouwing aan de John F. Kennedylaan. Voor de historische stedenbouwkundige structuur 'Woensel' zijn naast de in dat gebied gelegen monumenten ook een aantal cultuurhistorisch waardevolle objecten aangeduid, die in dit bestemmingsplan de bouwaanduiding 'karakteristiek' krijgen. Met betrekking tot de aan de weg gerelateerde bebouwing aan de Woenselsestraat voorzien de hoofdbestemmingen ter plaatse in voldoende borging van de waarden. Enkele cultuurhistorisch waardevolle objecten krijgen vanwege hun verschijningsvorm en karakteristieke beeld en ligging aan deze historische wegstructuur de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Voor de aan de weg gerelateerde bebouwing aan de Veldmaarschalk Montgomerylaan wordt vanwege de waardevolle historische structuur van dit gebied, alsmede de uitzonderlijke architectuur, een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen.
Dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie
In het plangebied is het volgende gebied aangeduid met de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie:
De aan de weg gerelateerde bebouwing aan de Veldmaarschalk Montgomerylaan
Deze bebouwing vormt als geheel in combinatie met de ligging in het groen een waardevol ensemble. De repeterende complexen portiek-etagewoningen in haakverkaveling uit 1961 van architectenbureau Van den Berg zijn een fraai voorbeeld van wederopbouwarchitectuur. Gelegen in een ruim opgezette groene omkadering vormt deze structuur een passende begeleiding, aansluitend bij de maat en schaal van de parkway Veldmaarschalk Montgomerylaan.
In onderhavig bestemmingsplan is voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin een cultuurhistorische dubbelbestemming opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden beschermd worden.
Cultuurhistorisch waardevol object
In het plangebied komen de volgende cultuurhistorisch waardevolle objecten voor:
adres functie
Kloosterdreef 23 kapel
Pastoriestraat 108 school
Woenselsestraat 350 woonhuis
Woenselsestraat 343-347 en 353-361 woonhuizen
De kapel van de Kronehoef, Kloosterdreef 23
Kapel in een eenvoudige neogotische stijl, gebouwd in 1902. De kapel hoorde oorspronkelijk bij het klooster en liefdesgesticht uit 1880 van de Zusters van Liefde uit Schijndel. Deze congregatie maakte zich verdienstelijk met goede werken, zoals onderwijs, zieken- en bejaardenzorg. Het complex omvatte een bejaardenhuis, gasthuis en scholen. De kapel is cultuurhistorisch van belang door de functionele relatie met het verzorgingshuis en markeert samen met de overige (religieuze) bebouwing, zoals de St. Petruskerk en de pastorie, de oude dorpskern van Woensel. De context van het verzorgingstehuis is echter ingrijpend veranderd.
Voormalige R.K. meisjesschool, Pastoriestraat 108
De voormalige R.K. meisjesschool aan de Pastoriestraat 108 markeert samen met de overige bebouwing, zoals het raadhuis en de St. Petruskerk de oude dorpskern van Woensel.
Woonhuis uit de jaren '30, Woenselsestraat 350
Het woonhuis is een nog gave representant van een vrijstaand woonhuis dat in verschijningsvorm, maat en schaal het vroegere vooroorlogse Woenselse dorpslint representeert.
Woonhuizen uit de jaren '30, Woenselsestraat 343-347 en 353-361
De woonhuizen vormen een ensemble dat in verschijningsvorm, maat en schaal en perceelsgewijze opbouw het vroegere vooroorlogse Woenselse dorpslint representeert.
De cultuurhistorisch waardevol objecten zijn op de verbeelding aangegeven met de bouwaanduiding 'karakteristiek'. In de regels is voor dit object een sloopvergunningstelsel opgenomen.
Monumenten
In het plangebied komen de volgende beschermde monumenten voor:
adresfunctietype monument
Kloosterdreef 29 kerk rijksmonument
Kloosterdreef 31 pastorie rijksmonument
Oude Torenstraat 1 kerktoren rijksmonument
Woenselsestraat 316 school gemeentelijk monument
De Sint Petruskerk en de daarbij behorende pastorie (resp. Kloosterdreef 29 en 31) markeren de vroegere dorpskern van Woensel. De Sint Petruskerk uit 1874 van architect H. van Tulder is een neogotische kruisbasiliek die werd gebouwd op een toen centraal gelegen plek in de gemeente Woensel. Daarna ontstond hier een nieuwe dorpskern. De toren stortte in 1875 in en werd pas in 1912 vervangen door een nieuw ontwerp van L.J.P. Kooken. De kerk is van architectuurhistorische waarde als belangrijk werk uit Van Tulders tweede periode. De pastorie uit 1910 is cultuurhistorisch van belang vanwege het bouwtype en is van architectuurhistorische waarde vanwege de stijl en detaillering. Het pand heeft ensemblewaarde door de situering naast de kerk, die samenhangt met de ontwikkeling van de vroegere dorpskern van Woensel.
De Oude Toren (Oude Torenstraat 1) is de toren van de vroegere middeleeuwse St. Petruskerk, de voorganger van de kerk aan Kloosterdreef 29. De toren van de middeleeuwse St. Petruskerk van Woensel werd in de 15e eeuw gebouwd in Kempense gotiek op de plaats van een oudere kerk. De oorspronkelijk veel hogere torenspits stortte tijdens een storm op het dak van de kerk. De spits werd vervangen in 1801 en het zwaar beschadigde schip van de kerk werd in 1816 gesloopt. De kerk van Woensel was in de middeleeuwen de moederkerk van Eindhoven en de hoofdkerk van het dekenaat Kempenland.
Aan de Woenselsestraat 316 bevindt zich een schoolgebouw uit 1912 van architect A. Bogers. Het pand is van cultuurhistorische waarde als typisch schoolbouw uit het begin van de 20e eeuw. Door zijn ligging markeert het bovendien een restant van de historische structuur van het oude Woensel.
Deze monumenten zijn op de verbeelding aangegeven met: 'specifieke bouwaanduiding - monument'.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het gebied Woensel buiten de ring I beschreven.
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.
In het plangebied komen geen stroomwegen voor. Er is een beperkt aantal gebiedsontsluitingswegen, waar het verkeer wordt gebundeld en het snelheidsregime 50 km/uur is: deeel van de Winston Churchilllaan, Veldmaarschalk Montgommerylaan en Europalaan. Dit zijn de donkerpaarse wegen in onderstaande afbeelding. De JF Kennedylaan valt buiten dit gebied.
In het plangebied komt ook een weg uit de categorie 'wijk- en buurtontsluitingswegen' voor, waar een snelheidsregiem geldt van 30 of 50 km/uur. Dit is de De. Cuyperslaan en deel Kloosterdreef. Dit zijn de lichtpaarse wegen in onderstaande afbeelding. Vaak maken deze 'wijk- en buurtontsluitingswegen' deel uit van busroutes of primaire of secundaire routes voor hulpdiensten. Dat legt beperkingen op met betrekking tot het aantal en de vorm van snelheidsremmende voorzieningen.
Alle overige wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregiem van 30 km/uur.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding
De snelfietsroute in het plangebied worden gevormd door de Kloosterdreef, Dr Cuyperslaan, Woenselsestraat en Veldmaarschalk Montgommerylaan (onderdeel van snelfietsroute Best - Geldrop). De snelfietsroutes zijn van het hoogste kwaliteitsniveau. Op een snelfietsroute moet een fietser in principe non-stop, comfortabel en veilig kunnen fietsen. Het zijn brede, vrijliggende asfaltfietspaden met goede verlichting en in principe voorrang op kruisend verkeer.
In en nabij het plangebied is ook een aantal primaire fietsroutes gelegen: Veldmaarschalk Montgommerylaan en Winston Churchilllaan. De primaire fietsroutes zijn ook van een hoog kwaliteitsniveau. De kenmerken komen overeen met die van snelfietsroutes, maar het ambitieniveau om deze kenmerken te realiseren is iets lager.
Daarnaast is een groot aantal secundaire fietsroutes aanwezig in het plangebied. Dat zijn de dunne gestippelde lijnen in onderstaande afbeelding. Secundaire fietsroutes hebben geen specifieke inrichtingseisen, maar worden wel gekenmerkt door een of andere vorm van fietsvoorzieningen. Dat kunnen vrijliggende of aanliggende fietspaden zijn, maar ook fietsstroken of fietssuggestiestroken.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Het plangebied wordt zowel door HOV-routes als ontsluitende lijnen ontsloten. De Veldmaarschalk Montgommerylaan en de Winston Churchilllaan zijn onderdeel van de HOV-route, zie onderstaande afbeelding.
De HOV-routes hebben een hoge kwaliteit: het zijn directe routes met in principe eigen infrastructuur (busbaan of busstrook), prioriteit bij verkeerslichten en een hoge busfrequentie. Ook de haltevoorzieningen zijn van hoge kwaliteit en zijn voorzien van goede fietsparkeervoorzieningen.
In de huidige OV-concessie (vanaf 2016 tot 2021) volgen de doorgaande buslijnen 2, 3, 9 321, 322, 323, 404, 405 en 406 de HOV-routes.
De ontsluitende lijnen zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Wegen die onderdeel zijn van een busroute dienen zodanig te worden ingericht dat de overlast voor het openbaar vervoer wordt geminimaliseerd, bijvoorbeeld door toepassing van busvriendelijke snelheidsremmende voorzieningen. Wijzigingen van busroutes zijn alleen mogelijk over wegen die voldoende ruimte en verkeersveilige en leefbare verkeersoplossingen (kunnen) bieden.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld.
De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.
Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen 'het verhaal van de stad', wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het Groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad-gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het Groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Stad, groen beeldbepalend'. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategieën aangehouden:
Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Structureel stadsgroen
Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebeiden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voor handen zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van het per saldo verloren deel van de groenstructuur.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de provincie Noord-Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing. Bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Boswet, vallen onder de Verordening Bomen / Nadere Regels Bomen zoals opgesteld door de gemeente Eindhoven.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningsvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
In het plangebied staan vele waardevolle bomen, met name in lanen maar ook verspreid in plantsoenen en enkele op particuliere gronden. Verder staan er veel basisbomen in het gehele plangebied. Dit bestemmingsplan gaat uit van het conserveren van de bestaande situatie, zodat hiermee geen effecten op de bomen zijn te verwachten.
Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In het plangebied is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals een ziekenhuis, kerken, scholen, kinderopvang en een begraafplaats.
Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien moeten regionale afspraken worden gemaakt in het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking en vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming.
Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld. Deze is op 2 november 2016 gepubliceerd.
De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er is een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.
Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.
Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven
Specifieke thema's
Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).
Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).
Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.
Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.
In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.
Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven
Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.
De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.
Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van 'in en om het huis'. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.
De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.
Nieuwe initiatieven
Het Rijk heeft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:
Op 15 december 2015 is de detailhandelsnota 'Wie kiest, wordt gekozen' opgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
Beleid op onderdelen
Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:
Internethandel
Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:
1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.
Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.
2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).
Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.
Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.
Trafficlocaties
Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werkers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.
Voormalige (buurt)winkelstrips
Achtergrond
Een vitale detailhandelsstructuur bestaat slechts uit concentraties met een verondersteld positief toekomstperspectief. Zoals gezegd staat de toekomstwaarde van (buurt)winkel-strips, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Deze perspectiefarme (buurt)winkelstrips vormen niet langer een onderdeel van de vitale winkelstructuur. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. Het betreft nu de volgende winkelstrips (per stadsdeel):
In alle gevallen betreft het een winkelstrip die ten tijde van de ontwikkeling van de buurt en / of wijk daar gepland is. Het streven om de inwoners op een zo kort mogelijke afstand van de woning verzorging te bieden, leidde tot een uitgebreide hiërarchische verzorgingsstructuur. De buurtwinkelstrip was de onderste laag van deze structuur. De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en voorkomen van verpaupering.
Aanpak
Het heeft de voorkeur dat de 'plek' voor de buurt behouden blijft, maar dit is geen randvoorwaarde. In het geval van (dreigende) verpaupering reageren we direct op signalen uit de buurt. De initiële rol van de gemeente in een dergelijke situatie is het faciliteren van het gesprek tussen en met de belanghebbenden (eigenaren, beleggers, bewoners, ondernemers). Bij misstanden als illegale activiteiten of veiligheidsrisico's reageert de gemeente uiteraard direct.
De winkelstrips hebben tientallen jaren een functie voor de buurt gehad. Dit waren plekken waar buurtbewoners elkaar bijvoorbeeld ontmoetten. Bij voorkeur krijgen deze plekken dus weer een functie die iets toevoegt aan de buurt. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen voor dit soort gebieden meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Het 'verzinnen' van een oplossing werkt veelal niet op langere termijn. Wanneer echter direct betrokkenen of nabije betrokkenen met een oplossing komen, blijken deze vaker haalbaar en ook voor de langere termijn. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de pandeigenaren of bewoners met iets komen, ook organisaties en verenigingen uit de buurt kunnen een rol spelen. In sommige gevallen kan een naast of nabij gelegen instelling (onderwijs, bedrijvigheid, kinderopvang, zorg etc.) een oplossing bieden. Er kan dus voldoende potentie in de wijk zijn om tot een oplossing te komen. Naar deze potentie moet dus actief gezocht worden. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving. Dit vergt op dat moment een nader uit te werken integrale aanpak.
Winkelleegstand
Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over Voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.
Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkel locaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.
Bijzondere initiatieven
In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.
Positie en perspectief per stadsdeel
In de detailhandelsnota 'Wie kiest, wordt gekozen' is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
Stadsdeel Woensel-Zuid ligt ten noorden van het centrum en is vanuit boodschap-penoogpunt vooral bekend van de weekmarkt op de Woenselse Markt. De Woensel-se Markt (inclusief de Kruisstraat) is tevens veruit de omvangrijkste concentratie in dit stadsdeel. Op afstand volgt het kleine wijkcentrum Cassandraplein. Tot slot zijn drie buurtsteunpunten in Woensel-Zuid gevestigd. Zetten we het aanwezige aanbod af tegen het aantal inwoners, blijkt dat vooral het niet-dagelijks aanbod achterblijft bij het gemeentelijk gemiddelde per 1.000 inwoners. Ook het dagelijkse aanbod blijft licht achter.
Het perspectief van de winkelconcentraties in het stadsdeel Woensel-Zuid kan niet los worden gezien van de structuur in Woensel-Noord. De locaties hebben deels overlappende verzorgingsgebieden. Zo zijn de inwoners van Woensel-Zuid in belangrijke mate georiënteerd op WoensXL.
Kruisstraat – Woenselse Markt
Op termijn is verbetering van de structuur in Woensel-Zuid wenselijk. Centraal hierbinnen staat de positie van de Woenselse Markt (inclusief de Kruisstraat). Deze historisch gegroeide concentratie heeft een primaire verzorgingsfunctie voor de inwoners binnen de ring. Na de recente herinrichting is het zaak de concentratie een stevige positie te laten innemen. Waakzaamheid voor de toenemende leegstand is gewenst.
Cassandraplein
Winkelcentrum Cassandraplein heeft een belangrijke functie voor de oostelijke buurten. Het verdwijnen van de Aldi supermarkt in winkelcentrum Eckart, biedt perspectief voor het Cassandraplein. Eventuele uitbreidingen worden beoordeeld op de effecten voor de structuur.
Mensfort, Boschdijk, Rapenland
Ook gelet op de komst van een nieuw buurtcentrum aan het Gerretsonplein in Woensel-Noord is het perspectief voor de overige concentraties matig tot slecht. Vooral buurtcentrum Mensfort gaat hier hinder van ondervinden, zeker gezien de toch al korte afstand tot WoensXL en de supermarkt in Rapenland. De verzorgingsgebieden overlappen elkaar dusdanig dat het draagvlak per concentratie zeer beperkt is. In dit perspectief is de nieuwe supermarkt aan de Boschdijk geen structuurversterkende ontwikkeling. Laatste locatie is bovendien op zeer korte afstand van Woensel West en de supermarktconcentratie aan de Woenselse Markt gelegen. Wenselijker is een relocatie van de ondernemers naar centra in de verzorgingsstructuur met voldoende perspectief.
Woensel West Side Stores
Hoewel van weinig tot geen betekenis voor de verzorgingsstructuur is deze strip heel belangrijk voor zijn omgeving in Woensel West. Het aanbod in deze strip kent nog weinig samenhang maar heeft zeker aansluiting met de diverse bevolkingssamenstelling in de omgeving. Substantiële uitbreiding van het aanbod in Woensel West is echter niet gewenst. De ontwikkelingsrichting voor de Woensel West Side Stores kan niet in termen als versterking of stabilisatie worden geschetst. De Woensel West Side Stores moeten een beeldbepalend element worden als onderdeel van de Edisonstraat. De Edisonstraat is namelijk belangrijk als vitale ruggengraat en huiskamer in / van / voor het nieuwe Woensel West
Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.
Typen horeca
Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:
Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.
Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.
Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Lijst van horeca-activiteiten).
Gebiedstypen
In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:
Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.
Het plangebied
Woongebieden
Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.
Winkelcentra/-gebieden
Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.
Parken
Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed. grenzen stellen aan de mogelijkheden.
Sportconcentratiegebieden
Eindhoven telt drie grootschalige sportconcentratiegebieden; De Genneper Parken, Sportconcentratiegebied Eindhoven Noord en De Karpen. Bij deze gebieden gaat het om de omvang van de sportieve activiteiten en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat nieuwe horecavoorzieningen op de sportconcentratiegebieden een autonome horecafunctie hebben. De Sportconcentratiegebieden worden gezien als toelatingsgebied.
Scholen
Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.
Culturele instellingen
In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.
Sportverenigingen
In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de sportverenigingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Ze richten zich hoofdzakelijk op activiteiten van sportieve of recreatieve aard. Het is ze niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij hun activiteiten betrokken zijn. Het is maximaal twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die de gestelde schenktijden overschrijden. Deze bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.
Werklocaties
De werkgelegenheidsstructuur van Eindhoven is de afgelopen decennia fundamenteel gewijzigd. Eindhoven is getransformeerd van een industriestad naar een stad waar de meeste mensen in een kantoor(achtige) omgeving werken. De werklocaties in de stad zijn dienovereenkomstig mee veranderd. Fabriekslocaties (vooral van Philips) hebben de laatste jaren plaats gemaakt voor moderne bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Geheel in lijn met de traditionele ruimtelijke ordeningskaders, zijn vanaf de jaren '80 de meeste van deze werklocaties monofunctioneel opgezet. Wonen, werken en recreëren zijn zoveel mogelijk gescheiden van elkaar gehouden. Mede ingegeven door Het Nieuwe Werken en bijbehorende technische ontwikkelingen op ICT-gebied, is de laatste jaren een weg ingeslagen waarbij werken steeds meer wordt vermengd met wonen en vrije tijd. Dit stelt andere eisen aan de werklocatie van de toekomst; monofunctionaliteit is 'uit'. Mensen willen juist in een multifunctionele omgeving werkzaam zijn, waarbij men de mogelijkheid heeft om onder werktijd - dan wel aansluitend daarop - een boodschap te doen, iets te gaan eten of drinken, mensen te ontmoeten, etc. Horecavoorzieningen kunnen zo van toegevoegde waarde zijn op een werklocatie. Het biedt mensen de mogelijkheid om elkaar zakelijk te ontmoeten, het kan bijvoorbeeld fungeren als 'aanlandplek' tussen twee afspraken. De High Tech Campus Eindhoven geldt in dat opzicht als een veel geprezen voorbeeld.
Het onderbrengen van een horecavoorziening op een werklocatie kan dus een meerwaarde hebben voor het gebied en zijn 'bewoners'. Het uitgangpunt is daarbij wel dat dergelijke horeca-inrichtingen alleen zijn toegestaan voor zover deze ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie van het gebied. Door een plaats te creëren voor zakelijke ontmoetingen, lunches of avondeten, wordt ruimte geboden aan de hierboven genoemde nieuwe manier van werken. Voorwaarde is wel dat op de werklocatie zelf voldoende draagvlak aanwezig is om de voorziening draaiende te houden. Afhankelijk van de grootte van dat draagvlak, is er ruimte voor één of meer voorzieningen. Het is aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen. Avond- en nachthoreca heeft op een werklocatie géén toegevoegde waarde. Een horeca-inrichting op een werklocatie kan dus géén zgn. autonome (evenement)functie (of feestfunctie) hebben. Ook een logiesfunctie is normaal gesproken niet toegestaan. Werklocaties worden aangemerkt als toelatingsgebied.
Bedrijventerreinen algemeen
De exploitatie van een horeca-inrichting op een bedrijventerrein mag geen onevenredige afbreuk doen aan of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De horeca- inrichting moet voldoen aan het meest recente gemeentelijke beleid op het gebied van de externe veiligheid, waarbij rekening gehouden moet worden met het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van een risicoveroorzakende inrichting. Een horeca-inrichting op een bedrijventerrein is dus bij voorkeur gelegen aan de rand van een industrieterrein en is niet te groot, zodat er geen grote groepen personen tegelijkertijd zich in het pand bevinden (minder dan 50 personen). Dit laatste heeft dus te maken met de hoogte van het groepsrisico.
Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.
Het plangebied
In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen. Onderhavig plangebied is aangewezen als binnenstedelijk gebied.
Binnenstedelijk kenmerkt zich door een dichtbebouwde versteende omgeving met functionele kwaliteit en uitstraling van vastgoed en een niet-bijzondere kwaliteit van openbare ruimte. Vaak zijn de terreinen divers, met een verscheidenheid aan functies. Zorgpunt daarbij is dat we waakzaam moeten blijven dat bedrijvigheid er plek en plaats kan blijven houden als broeiplaats-, starters- en ontwikkellocatie van MKB bedrijvigheid. Rapenland en Vlokhoven / De Tempel zijn dergelijke stadsverzorgende terreinen met een meer divers karakter. Dit uit zich in vestiging van kleinere bedrijven met een focus op bijvoorbeeld internet, autoreparatie of sport.
Verkleuring
Op een aantal bedrijventerreinen neemt de groei van andere functies toe, ook wel ‘verkleuring’ genoemd. Denk hierbij aan vestiging van sportscholen, detailhandel en (kamer)bewoning. Dit is vooral waarneembaar op binnenstedelijke terreinen. Daarnaast vindt met name op de modernere bedrijventerreinen een toename van kantoorachtige bedrijvigheid (herprofilering) plaats.
De terreinen krijgen hierdoor een andere uitstraling, maar ook nieuw toekomstperspectief. Verkleuring kan de waarde van de bedrijventerreinen vergroten. Tegelijkertijd kan verkleuring bedrijventerreinen beperken in hun functionaliteit voor de oorspronkelijke bedrijvigheid. Verkleuring moet dus zorgvuldig plaatsvinden, passend bij de desbetreffende locatie. De huidige bestemmingsplannen zijn nog veelal gebaseerd op de ‘oude fabrieksbedrijvigheid’ en behoeven mogelijk actualisatie.
In onderstaande tabel staat per type bedrijventerrein de huidige eerste strategie en te volgen lijn. In het vervolg op de bedrijventerreinennota worden deze richtingen / strategieën uitgewerkt.
Kleinschalige bedrijfslocaties
Naast de 16 bedrijventerreinen groter dan 5 hectare kent Eindhoven een 32-tal kleinere bedrijfslocaties. Van deze locaties zijn er 4 kleiner dan 2 hectare en 26 zelfs kleiner dan 1 hectare. Deze terreinen liggen verspreid door de stad, met een hoge concentratie in het stadsdeel Gestel. Het gaat om circa 200 bedrijven met totaal 1500 tot 2000 werknemers.
Het gaat veelal om kleinschalige bedrijven met lage milieu categorieën (1 en 2) die goed passen in het binnenstedelijk milieu. Naast de traditionele bedrijfsfuncties zijn er bedrijven die zich vooral richten op de wijk, bijvoorbeeld een sportschool of een reparatiebedrijfje.
De kleinschalige bedrijfslocaties in Eindhoven zijn aantrekkelijk voor bedrijvigheid vanwege de wijkgebondenheid en de prijs-kwaliteit verhouding. Deze terreinen zijn van waarde voor de stad door het bieden van werkgelegenheid, het geven van ruimte voor start ups, de doorontwikkeling van de lokale bedrijvigheid, de stedelijke dienstverlening en de sociaaleconomische wijkfunctie.
De Kantorenstrategie 2012-2020 (vastgesteld op 26 juni 2012) is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere 'kantoorgemeenten' in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.
Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 15%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2016 circa 215.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.
In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.
Binnen Eindhoven zijn er drie afzonderlijke kantorenmilieus waar nog nieuwbouw mogelijk is (te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum). Deze verschillende milieus voorzien elk in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk om ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomst- bestendige nieuwbouw, te voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en door middel van toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk.
De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een 'Eindhovense leegstandsmonitor kantoren' (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten 'iets' met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze 'slimme regio' zijn legio partijen die samen in staat zijn om 'slimme oplossingen' te bedenken.
De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan de transformatie van leegstaande kantoren. Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.
Geen van bovenstaande drie geprioriteerde kantorenmilieus is gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn dus geen nieuwe kantoorontwikkelingen toegestaan anders dan renovatie en/of herontwikkeling van bestaande kantoorgebouwen.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk.
Een rustige woonwijk is als volgt gedefinieerd: Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor.
Een gemengd gebied is als volgt geformuleerd: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot gemengd gebied.
De indeling van de bedrijven of bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze lijst worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieu-emissies. Op grond van deze lijst wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf of elke drijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.
De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand:
Voor dit bestemmingsplan is de lijst van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen en kantoren). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in het onderhavige plangebied thuis horen en/of kunnen voorkomen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met afwijking van het bestemmingsplan, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 3.1). In dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de Bedrijventerreinennota 'Aan de slag voor waardevolle werklocaties'. Bedrijventerrein Rapenland biedt, als binnenstedelijk bedrijventerrein, een basis voor het aldaar gevestigde type bedrijvigheid, vaak lokaal geworteld MKB. Het terrein is stadsverzorgend met een divers karakter. Dit uit zich in vestiging van kleinere bedrijven met een focus op bijvoorbeeld internet of autoreparatie.
Op de locaties waar de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2' gelden passen geen grootschalige groothandelsactiviteiten. Het betreft hier middelgrote en kleine bedrijventerreinen waarop groothandel alleen is toegestaan zoals opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten en bovendien tot een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 2000 m.²
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggend plan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.
Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM 2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m³, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse 'Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de Algemene Maatregel van Bestuur gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het plan omvat geen ontwikkelingen. De luchtkwaliteit verandert hierdoor ook niet. Het plan is NIBM.
Conclusie
Aangezien het plan geen nieuwe woningen/kantoorruimte omvat kan gesteld worden dat geen sprake is van een 'in betekende mate' project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen.
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau gelden verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015) . Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015).
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Inrichtingen
Gasdrukregel- en meetstations
Binnen het plangebied zijn een tweetal gasdrukregel- en meetstations (type B, open opstelling/vrijstaand gebouw) gelegen, te weten aan de Michelangelolaan 2 en de Generaal van Haersoltelaan. Volgens het activiteitenbesluit gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.
Tabel 3.12 Activiteitenbesluit, veiligheidsafstanden |
|||
Categorie-indeling | Opstellingswijze | Kwetsbare objecten | Beperkt kwetsbare objecten |
B | Kast | 4 meter | 2 meter |
(semi-)Ondergronds station | 4 meter | 2 meter | |
Kaststation | 6 meter | 4 meter | |
Open opstelling/vrijstaand gebouw | 10 meter | 4 meter | |
C | Alle stations t/m 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas | 15 meter | 4 meter |
Alle stations boven 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas | 25 meter | 4 meter |
Er dient voor deze regelstations dus een afstand gehanteerd te worden van 10 meter tot kwetsbare objecten en 4 meter tot beperkt kwetsbare objecten (gemeten vanuit de inrichting).
Gemeentelijke wegen
De locatie ligt binnen het invloedsgebied van de J.F. Kennedylaan. In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816). Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) worden berekend. Verder ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde.
Begin 2008 zijn met de Veiligheidsregio afspraken gemaakt dat in bepaalde gevallen niet om advies gevraagd hoeft te worden, maar dat kan worden volstaan met een standaard advies. Het betreft ontwikkelingen langs lokale wegen met kleine omvang (< 50 woningen). Het plan maakt geen ontwikkeling mogelijk. Onderhavig initiatief voldoet dan ook aan de gestelde criteria.
De gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie Externe Veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (onder meer het gebied > 200 meter van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd. In de visie Externe Veiligheid is Woensel aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.
Conclusie
Het plan levert geen belemmeringen op voor het aspect externe veiligheid.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:
The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:
In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij actualisatiebestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang. Dit bestemmingsplan richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er worden geen nieuwe bouwontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren is op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. Uit al deze onderzoeken blijkt dat op diverse locaties in Eindhoven de bodem verontreinigd is of verontreinigd is geweest. Het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen.
De bodemkwaliteit in Woensel buiten de ring is met diverse bodemonderzoeken in beeld gebracht. Uit deze onderzoeken blijkt dat in het gebied de volgende ernstige verontreinigingen aanwezig zijn (geweest):
Bovengenoemde bodemverontreinigingen zijn aangegeven op onderstaand kaartje.
Bekende bodemverontreinigingen
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
De Wet Natuurbescherming die per 1 januari 2017 van kracht is, biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden en aan hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. In het onderhavige gebied liggen geen Natura 200-gebieden. In het kader van dit bestemmingsplan worden ook geen negatieve effecten verwacht op elders gelegen Natura 2000-gebieden.
Verspreid over het hele plangebied zijn de laatste jaren beschermde soorten waargenomen, zowel in groengebieden als in bebouwd gebied. Voorkomende soorten als huismus, gierzwaluw en de gewone dwergvleermuis hebben hun verblijfplaatsen, die het hele jaar door zijn beschermd, in gebouwen. Het is aan te bevelen de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te bevorderen door in eventuele toekomstige nieuwbouwprojecten standaard verkrijgbare alternatieven te verwerken (bijvoorbeeld nestpannen, neststenen en vleermuizenkokers).
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en richt zich voornamelijk op bestendiging van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Hierdoor zijn dan ook geen effecten op beschermde soorten te verwachten.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan Woensel buiten de Ring I 2017 heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het'Visiedocument' (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen 'Taken en Bevoegdheden' en 'Maatregelen' zijn achterhaald.
Checklist Watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | nee |
B-wateren binnen plangebied | nee |
beschermde keurgebieden binnen plangebied | nee |
binnen 25-100 jaarszone | nee |
binnen boringsvrije zone | nee |
binnen ecologische verbindingszone | nee |
binnen reserveringsgebied waterberging 2050 | nee |
attentiegebied EHS | nee |
rioolwatertransportleiding | nee |
waterschap gemaal | nee |
landelijke afvoernorm binnen plangebied | ??? |
verdachte/verontreinigde locaties | vermeld in de Bodemparagraaf |
infiltratie praktisch mogelijk | nee |
uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | nee |
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum in het stadsdeel Woensel-Zuid en bestaat uit de buurten Rapenland, Generalenbuurt, Kronenhoef en Oude Toren. Binnen het plangebied zijn geen legger watergangen van het waterschap aanwezig.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied.
In het plangebied treft men een toplaag aan die sterk is geroerd door de stedelijke ontwikkelingen. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.
In het plangebied bevinden zich peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 14,20 & 15,80 meter.
Het regenwater dat op daken en wegen valt stroomt overwegend af naar de gemengde riolering. In dit gebied zijn twee type rioolstelsels aanwezig. De riolering in het gebied is hoofdzakelijk gemengd uitgevoerd, waarbij regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. In het noorden van het plangebied, in de Winston Churchilllaan, ligt hemelwaterriolering. In de huidige situatie loost het hemelwaterstelsel in het plangebied op het gemengd rioolstelsel. Bij afronding van waterstructuur Eindhoven Noord wordt het hemelwaterstelsel afgekoppeld en wordt het hemelwater via de waterstructuur afgevoerd.
Overtollig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.
Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren onder vrij verval af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.
Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een grootschalige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied is voorzien van twee type rioolstelsels, namelijk een gemengd riool en gescheiden riolering. Er zijn plannen om het hemelwater van het gescheiden stelsel van het Catharina Ziekenhuis af te koppelen en via de Dr. Cuyperslaan af te wateren op watersysteem Eindhoven Noord. Indien zich in de toekomst binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengde rioolstelsel verder om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten.
De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een wijk- dan wel herinrichting of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.
Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt dient er gescheiden te worden aangesloten. Voor enkele activiteiten (bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te bereiden en het verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.
Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewatersysteem.
Bij het afkoppelen - en duurzame watersystemen in het algemeen - verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bijvoorbeeld olie van parkeerterreinen en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking 'afkoppelen & niet aankoppelen' dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
In september 2015 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:
Op 27 oktober 2015 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.
Het bestemmingsplan 'Woensel buiten de Ring I 2017' is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wet ruimtelijke ordening, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik, al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.
In Artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.
In ' Artikel 2 Wijze van meten' worden de te gebruiken meetmethodes opgenomen.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming “Bedrijf - 1 ' ( Artikel 3 Bedrijf - 1
Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied tot en met ten hoogste categorie 2 als bedoeld in de bij deze regels behorende 'Lijst van
bedrijfsactiviteiten'. Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
Bedrijven die op grond van de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en detailhandel zijn eveneens uitgesloten.
Bepaalde vormen van detailhandel, met name perifere detailhandel zijn op basis van een nadere afweging toegelaten.
Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst
van bedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd.
De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Bestemming Bedrijf - 2 (Artikel 4)
Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied categorie 2 tot en met ten hoogste 3.1 als bedoeld in de bij deze regels behorende 'Lijst van
bedrijfsactiviteiten'. Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”.
Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en detailhandel zijn eveneens uitgesloten.
Bepaalde vormen van detailhandel, met name perifere detailhandel zijn op basis van een nadere afweging toegelaten.
Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de 'Lijst
van bedrijfsactiviteiten' maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Bestemming Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG (Artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen tankstations zonder LPG-functie waar deze bestaand zijn, en voor zover dit mogelijk is vanuit het oogpunt van externe veiligheid en milieuhinder.
Bestemming Centrum ( Artikel 6)
Deze bestemming is gelegd op de buurtsteunpunten en winkelstrips. De bestemming beperkt zich niet alleen tot winkels. Naast detailhandel zijn ook dienstverlenende bedrijven en dienstverlenende instellingen alsmede woningen toegelaten. Het gaat dan om kantoren of bedrijven met een publiekgerichte functie die in hoofdzaak zijn gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van personen, zoals makelaarskantoren, adviesbureaus, reisbureaus en banken. Binnen de bestemming `Centrum' is ook horeca toegestaan. Deze is beperkt tot en met categorie 1 ingevolge de 'Lijst van horeca-activiteiten'. Detailhandel, horeca en dienstverlening zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan. De grenzen van de bouwvlakken zijn ook voor deze bestemming dusdanig bepaald en de maximum bebouwingspercentages en hoogtes zijn zo gekozen dat slechts een incidentele uitbreiding van een individuele voorziening plaatselijk mogelijk is.
Bestemming `Detailhandel´ ( Artikel 7 Detailhandel )
Deze bestemming is gelegd op solitair gelegen detailhandelsvestigingen. De planregeling voorziet tevens in de aanwezigheid van woningen. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is. Binnen de bestemming `Detailhandel´ is horeca uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit van de detailhandel ter plaatse .
Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan. Detailhandelsvestigingen die zijn gelegen in een centrum-/concentratiegebied, zijn opgenomen in de bestemming `Centrum'.
Bestemming `Dienstverlening” (artikel Artikel 8 Dienstverlening )
Deze bestemming is gelegd op vestigingen ten behoeve van dienstverlening waarbij sprake is van meer dan beroepsuitoefening aan huis (bijvoorbeeld makelaarskantoren, financiële adviesbureaus, reclame-adviesbureaus en dergelijke). De planregeling voorziet tevens in de aanwezigheid van (boven)woningen. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig bepaald dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Dienstverlenende bedrijven die zijn gelegen in centrum-/concentratiegebied, zijn meegenomen in de bestemming `Artikel 6 Centrum'.
Bestemming `Gemengd´ (artikel Artikel 9 Gemengd )
Deze bestemming voorziet in een veelheid aan functies, die onderling uitwisselbaar zijn. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies gewenst is. Op bepaalde locaties kan zowel op de begane grond als op de verdieping gewoond worden. In beginsel is kamerverhuur (wonen in onzelfstandige woonruimten) niet toegestaan. Dit geldt ook voor het splitsen van een zelfstandige woonruimte in meerdere zelfstandige woonruimten. Indien hiervoor een vergunning is verleend, is dit in de regels ondervangen door te verwijzen naar de bestaande situatie. In artikel 1 (Begrippen) is opgenomen wat onder 'bestaande situatie' wordt verstaan. Het gaat hier altijd om een legale situatie. Andere functies dan wonen zijn uitsluitend op de begane grond mogelijk, tenzij deze reeds legaal bestaand zijn op de verdiepingen.
Bestemming `Groen” (artikel Artikel 10 Groen )
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.
Bestemming `Horeca´ (artikel Artikel 11 Horeca )
Deze bestemming is gelegd op de solitair gelegen horecavestigingen in het plangebied. De planregeling kan ook voorzien in de aanwezigheid van woningen (ondergeschikt aan de horecafunctie). Horecavestigingen die zijn gelegen in centrum-/concentratiegebieden, zijn opgenomen in de bestemming `Artikel 6 Centrum´. Naar analogie van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' bij de bestemming `Bedrijf - 1´ is Bij deze bestemming is gebruik gemaakt van een 'Lijst van horeca-activiteiten'. Deze is gebaseerd op het Horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad.'
De Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bieden onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder ten gevolge van de aanwezigheid van horeca-activiteiten te voorkomen.
De 'Lijst van horeca-activiteiten' behorende bij de regels van het bestemmingsplan wordt gehanteerd als een aanvulling op de reikwijdte van beide genoemde instrumenten en ter uitvoering van het Horecabeleidsplan.
Horeca - 1 "Maaltijdverstrekkend"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden.
Horeca - 2 "Drankverstrekkend"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse.
Horeca - 3 "Multifunctioneel horecabedrijf"
Een inrichting die gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen.
Horeca - 4 "Vermaak, sport, spel en ontspanning"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak, sport, spel en ontspanning.
Horeca - 5 "Logiesverstrekkend"
Hotels en pensions.
Horeca - 6 "Ontmoetingscentra / Maatschappelijke instellingen"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het in verenigingsverband of anderszins georganiseerd bieden van ontmoetingsgelegenheid al dan niet in combinatie met verstrekking van drank en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden.
Bestemming `Kantoor” (artikel Artikel 12 Kantoor
Deze bestemming is gelegd op specifieke kantoorvestigingen waarbij sprake is van meer dan beroepsuitoefening aan huis. De grenzen van de bouwvlakken zijn ook in dit geval dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is. Kantoren die zijn gelegen in centrum-/concentratiegebied, zijn meegenomen in de bestemming `Centrum'.
Bestemming `Artikel 13 Maatschappelijk' ( Artikel 13)
Het betreft hier een 'verzamelbestemming' ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. al dan niet in combinatie met (boven)woningen. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd en/of er is gekozen voor een dusdanig maximaal bebouwingspercentage en/of een dusdanige maximum hoogte dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Binnen de bestemming `Maatschappelijk' is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.
Bestemming `Maatschappelijk - Begraafplaats” (artikel Artikel 14 Maatschappelijk - Begraafplaats )
Deze bestemming is gelegd op de aanwezige begraafplaats(en) in het plangebied.
Bestemming `Verkeer” (artikel Artikel 15 Verkeer )
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.
Bestemming `Verkeer - Garagebox´ (artikel Artikel 16 Verkeer - Garagebox )
In verband met de specifieke verschijningsvorm is voor solitair staande garageboxen een aparte bestemming opgenomen.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (artikel Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied )
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen dan wel zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming 'Wonen' ( Artikel 18 Wonen )
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven .
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij 'grondgebonden woningen' is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 meter, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 meter te hebben. Indien deze minimum diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 meter aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.
Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel 'grondgebonden woningen' hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 meter. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 meter is substantieel en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten.
Door het bepalen van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast te leggen.
Bij vrijstaande woningen op relatief ruime kavels is als diepte van het bouwvlak in beginsel een maat van 15 meter aangehouden. Ten aanzien van de minimaal resterende diepte van de achtertuinen bestaan dezelfde uitgangspunten als bovenstaand zijn verwoord.
Bij meergezinswoningen is voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden.
Het bestemmingsplan maakt geen uitbreidingen mogelijk aan de voorgevel, met uitzondering van een beperkte uitbreiding. Uitbreidingen aan de voorzijde zijn enkel mogelijk indien dit onder meer vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt geen bezwaren oplevert.
De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels.
Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld waarbij de gevels van de afzonderlijke woningen een aantrekkelijk ensemble opleveren. Daarbij dient ook samenhang te ontstaan tussen de afmetingen van het profiel van de openbare ruimte en de gevelhoogten en gevelbreedten.
Bepalingen in de 'Beleidsregels ruimtelijk omgevingsrecht' zijn gedeeltelijk opgenomen in de bouwregels. In deze beleidsregels zijn ook uitbreidingsmogelijkheden aangegeven voor aan-, uit- en bijgebouwen. Ook zijn hierin mogelijkheden opgenomen voor het realiseren van mantelzorgwoningen.
Aan huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijvigheid aan huis
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Bestemming Woonwagenterrein
Aan de Beekstraat ligt een woonwagenlocatie.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (Artikel 24)
Op het gebied Oud Roosten is deze dubbelbestemming gelegd.
Dubbelbestemming `Waarde - Cultuurhistorie´( Artikel 25 )
De gronden binnen het plangebied die aangeduid zijn als cultuurhistorisch vlak binnen de Verordening Ruimte 2014 zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Hierop is reeds ingegaan in paragraaf 3.3.2.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Algemene gebruiksregels, de Algemene bouwregels, de Algemene afwijkingsregels, de Algemene aanduidingsregels en de 30 Overige regels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Voorts zijn aanduidingen opgenomen voor:
- monumenten (zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten);
voor de desbetreffende panden zijn de 'Erfgoedwet' dan wel de 'Erfgoedverordening 2010' van toepassing;
- karakteristieke panden.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.
In dit programma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en een goede handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, de bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaven zijn duidelijke regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er kan door dit bestemmingsplan in een aantal gevallen sprake zijn van legalisatie van situaties die niet in overeenstemming zijn met voorgaande bestemmingsplannen, maar die uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit betekent dat in die situaties niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van reeds bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.
Wel zal aan de bedrijven die - blijkens de in het voorgaande ('Bedrijven en milieuzonering') vermelde specifieke onderzoeken naar de milieusituaties ter plaatse - in aanmerking komen voor een afwijkingsmogelijkheid ex artikel 3.4 (afwijking voor bedrijven in een hogere milieucategorie dan in beginsel ter plaatse toegestaan) - zo nodig onder voorwaarden - deze afwijking worden toegestaan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde 'kruimelgevallen'. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of een overeenkomst, maar dat er sprake kan zijn van 'kruimelgevallen'. Dit bestemmingsplan is namelijk een zogenaamd actualisatieplan.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 15 januari 2014. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch is de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerp is naar enkele instanties gezonden. Hieronder is een samenvatting weergegeven van de ontvangen reacties.
De provincie Noord-Brabant heeft bij brief van 3 maart 2017 aangegeven dat het voorontwerp-bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Het Waterschap De Dommel heeft bij brief van 27 februari 2017 aangegeven dat het instemt met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure. Wel heeft het Waterschap verzocht om eenduidig in alle bestemmingsomschrijvingen de term 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen' op te nemen, waardoor hemelwaterberging, hemelwaterinfiltratie en water mogelijk zijn.
Gemeentelijke reactie: De betreffende bestemmingsomschrijvingen zijn aangepast.
Per 1 oktober 2008 is de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 2 februari 2017 tot en met 1 maart 2017 ter inzage gelegen. In die periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het voorontwerp in te dienen.
Bovendien is er op 21 februari 2017 een inloopavond gehouden. Voorafgaand aan deze avond zijn er ongeveer 6500 wijkinformatiebrieven bezorgd in het plangebied. In deze brief is aangegeven dat het om een bestemmingsplan gaat waarin voornamelijk de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd. De inloopavond is door ongeveer 35 personen bezocht. Naar aanleiding van de tervisielegging zijn verschillende reacties ontvangen, zowel schriftelijk als ook mondeling op de inloopavond.
Het voorontwerp bestemmingsplan is tevens voor een reactie toegestuurd aan Trefpunt Groen, De Henri van Abbestichting en de Stichting wederopbouw Eindhoven.
De reacties zijn in onderstaande tabel vermeld. Daaronder is een samenvatting van de ontvangen reacties weergegeven. De reacties zijn van een gemeentelijk standpunt voorzien. In verband met de privacy zijn de naam- en adresgegevens van de indieners van een reactie in een aparte bijlage opgenomen voor zover het geen rechtspersonen betreft. Deze bijlage is niet digitaal beschikbaar, maar wel analoog.
Naam + kenmerk | Adres | Datum ontvangst | |
1 | Trefpunt Groen | Postbus 44047 5604 LA Eindhoven |
6 februari 2017 |
2 | Henri van Abbestichting | Postbus 9657 5602 LR Eindhoven |
20 februari 2017 |
3 | Stichting bescherming wederopbouwerfgoed Eindhoven | De Stoutheuvel 92 a 5632 MS Eindhoven |
28 februari 2017 |
4 | Mr. T.I.P. Jeltema namens Ondernemersvereniging Rapenland | Postbus 153 5500 AD Veldhoven |
1 maart 2017 |
5 | Bewoner Daumierstraat | 28 februari 2017 | |
6 | Bewoner Generaal Linckerslaan | 1 maart 2017 | |
7 | Bewoner Generaal Berenschotpad | 21 februari 2017 |
Ad 1: Trefpunt Groen
Reactie 1: In het voorontwerp bestemmingsplan wordt verwezen naar het Bomenbeleidsplan 2008 en de Flora en Faunawet. Beide zijn vervallen en respectievelijk vervangen door de Bomenverordening in 2016 en de Wet natuurbescherming (per 1 januari 2017).
Gemeentelijke reactie: De tekst van de toelichting is op dit onderdeel aangepast.
Ad 2: Henri van Abbestichting
Reactie 1: Verzoek om actualisatie van Beleidsplan 2008-2012 voor wat betreft archeologie en de cultuurhistorische waardenkaart van 2008 voor cultuurhistorie.
Gemeentelijke reactie: Wij onderschrijven het belang hiervan en het heeft onze aandacht.
Reactie 2: Verzoek om onderbouwing van gehanteerde onderzoeksplicht bij verstoringen dieper dan 50 cm in plaats van 30 cm bij archeologie.
Gemeentelijke reactie: Er is geen landelijke richtlijn voor een ondergrens voor wat betreft gehanteerde diepte. Deze varieert en is zeker niet overal 30 cm. De ondergrens is gebaseerd op eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek in Eindhoven. Alle opgravingen in Eindhoven in het voormalig landelijk gebied zijn uitgevoerd op terreinen met een bovenlaag (veelal Esdek) met een dikte van meer dan 50 cm.
Reactie 3: Verzoek om de volgende panden aan te wijzen met de bouwaanduiding 'karakteristiek':
Gemeentelijke reactie: De panden Pastoriestraat 88 en Woenselsetraat 306 hebben geen bijzondere status en zijn niet gelegen in een cultuurhistorisch waardevol gebied of waardevolle structuur op de cultuurhistorische waardenkaart. Wij zien daarom geen reden om de verzochte aanduiding toe te kennen aan deze panden.
De panden Kloosterdreef 23, Pastoriestraat 108, Woenselsestraat 350 en Woenselsestraat 343-347 en 353-361 zijn gelegen in cultuurhistorisch waardevolle gebieden op de cultuurhistorische waardenkaart. De Erfgoedverordening regelt dat het bestemmingsplan bepalingen bevat ten aanzien van de cultuurhistorische waarden die op de cultuurhistorische waardenkaart zijn aangeduid. Aangezien deze panden de beschreven waarden van de aangeduide gebieden op de cultuurhistorische waardenkaart ondersteunen en ze in hun verschijningsvorm de waardevolle cultuurhistorische karakteristiek van deze gebieden vertegenwoordigen, wordt voor deze panden een bouwaanduiding 'karakteristiek' met sloopvergunningstelsel opgenomen. Daarbij is wel het verzoek aan de Henri van Abbestichting om ten aanzien van deze panden een beknopte nadere onderbouwing toe te sturen (bouwjaar, architect, relatie met de cultuurhistorisch waardevolle gebieden waarin het pand is gelegen (zoals aangeduid en toegelicht op de cultuurhistorische waardenkaart) en de uiterlijke waardevolle kenmerken). Deze onderbouwing kan dan in de toelichting van het bestemmingsplan worden opgenomen, zodat bij eventuele ontwikkelingen duidelijk is welke waarden aan de orde zijn.
Reactie 4: In het plan Woensel buiten de Ring 1 zijn voor cultuurhistorie enkele oude verbindingswegen van belang. De regels bevatten alleen verplichtingen voor bouwwerken. Wij vragen ons af of het karakter van die structuren daarmee voldoende wordt beschermd.
Gemeentelijke reactie: Ten aanzien van de historische wegstructuren voorziet de geldende hoofdbestemming ter plaatse in voldoende borging van de belangrijkste karakteristiek: de wegstructuur/tracé. In de toelichting van het bestemmingsplan is dit vermeld. Het betreft een conserverend bestemmingsplan waarin de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd.
Ad 3: Stichting bescherming wederopbouwerfgoed Eindhoven
Reactie 1: De wederopbouwperiode is onderbelicht in het bestemmingsplan. Verzoek om de toelichting hierop aan te passen.
Gemeentelijke reactie: In de cultuurhistorische paragraaf van het ontwerpbestemmingsplan is nu meer ingegaan op de wederopbouwperiode.
Reactie 2: In de toelichting zou moeten worden vermeld dat enkele woningbouwcomplexen binnen het plangebied minimaal de waardering karakteristiek verdienen. Het gaat om woningbouwcomplexen met culturele waarde en op onderstaande verbeelding aangeduid met
A, B en C.
Gemeentelijke reactie: Het bestemmingsplan kan enkel nadere bepalingen ten aanzien van cultuurhistorie opnemen als het gebieden betreft die op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente zijn aangeduid. De woningbouwcomplexen A en B zijn weliswaar in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen, maar staan niet op de cultuurhistorische waardenkaart. De beschreven hoofdstructuur van deze complexen wordt overigens wel geborgd in de daar geldende hoofdbestemmingen. Woningbouwcomplex C is wel aangeduid op de cultuurhistorische waardenkaart. Gezien de combinatie van een waardevolle structuur in relatie tot de Veldmaarschalk Montgomerylaan alsmede de zich onderscheidende architectuur van de gebouwen zal voor complex C een dubbelbestemming cultuurhistorie worden opgenomen die bouwregels omvat voor het gebied en de bebouwing ten aanzien van de in de toelichting beschreven ruimtelijke karakteristiek en cultuurhistorische waarden en die een sloopvergunningstelsel voor de gebouwen omvat. Daarbij is wel het verzoek aan de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven om ten aanzien van deze panden een beknopte nadere onderbouwing toe te sturen (relatie met het cultuurhistorisch waardevolle gebied waarin het pand is gelegen (zoals aangeduid en toegelicht op de cultuurhistorische waardenkaart) en de uiterlijke waardevolle kenmerken). Deze onderbouwing kan dan in de toelichting van het bestemmingsplan worden opgenomen, zodat bij eventuele ontwikkelingen duidelijk is welke waarden aan de orde zijn.
Reactie 3: Hoewel het geen wederopbouw betreft wijst de Stichting op de Eckartseweg ten zuiden van de Europalaan, aangeduid met D op bovenstaande verbeelding. Gelet op de bebouwingstypologie verdient deze straat naar de mening van de Stichting dezelfde kwalificatie als de Woenselsestraat in Rapenland.
Gemeentelijke reactie: De cultuurhistorische waardenkaart kent aan de Woenselsestraat de kwalificatie historische wegstructuur met aan de weg gerelateerde bebouwing toe. De overweging om ook deze kwalificatie aan de Eckartseweg toe te kennen moet worden meegenomen bij een actualisatie van de cultuurhistorische waardenkaart.
Reactie 4: In hoofdstuk 2.1 van de Toelichting staat dat het annexatieproces om tot een sterke gemeente te komen pas in 1929 startte. Dit jaartal is niet juist, aangezien de annexatie in1920 al een feit was.
Gemeentelijke reactie: Het foutieve jaartal is gewijzigd.
Ad 4: Mr. T.I.P. Jeltema namens Ondernemersvereniging Rapenland
Reactie 1: Het gehele bedrijventerrein Rapenland zou uit het voorontwerp-bestemmingsplan Woensel buiten de ring I 2017 moeten worden gehaald. Voor dit bedrijventerrein zou een separaat bestemmingsplan moeten worden ontwikkeld op basis van de herprofilering die thans gaande is tussen gemeente en belanghebbenden. Een conserverend bestemmingsplan doorkruist dit traject.
Gemeentelijke reactie: Ontwikkelingen worden in een actualisatieplan zoals dit niet meegenomen, tenzij er besluitvorming is geweest, de benodigde onderzoeken aanwezig zijn en het kostenverhaal geregeld is. Tussen de gemeente en belanghebbenden heeft overleg plaatsgevonden over het bedrijventerrein Rapenland. Dit overleg heeft echter (nog) niet geresulteerd in besluitvorming. Nu er (nog) geen concreet besluit is genomen over een eventuele herprofilering van dit bedrijventerrein kan deze niet worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Indien dit in de (nabije) toekomst gebeurt, zou alsnog een separaat bestemmingsplan kunnen worden ontwikkeld voor het bedrijventerrein Rapenland.
Ad 5: Bewoner Daumierstraat
Reactie: Ongeveer 50 jaar geleden zijn op het perceel aan de Daumierstraat 1 en het naast gelegen perceel een bedrijf en bedrijfswoningen gebouwd. Later zijn de bedrijfsruimten afgezonderd van de woningen. De woningen zijn vervolgens afzonderlijk en meerdere keren in eigendom overgegaan. De feitelijke situatie is hierdoor niet meer aan te merken als dienstwoning. Verzoek om de bestemming van het perceel Daumierstraat 1 te wijzigen in 'Gemengd' en daarmee recht te doen aan de reeds lang bestaande situatie.
Gemeentelijke reactie: De Daumierstraat 1 ligt binnen het bedrijventerrein Rapenland. Nu over een eventuele herprofilering van dit bedrijventerrein nog geen beluit is genomen blijft de situatie zoals deze was in het bestemmingsplan 'Woensel buiten de ring I 2004'. De geldende bestemming blijft dan ook 'Bedrijf - 2', waarbinnen uitsluitend dienstwoningen en geen op zichzelf staande woningen zijn toegestaan.
Ad 6: Bewoner Generaal Linckerslaan
Reactie: In de Generaal Linckerslaan ligt een speeltuin. Deze ligt nu in de bestemming 'Verkeer'. Betekent dit dat deze speeltuin gaat verdwijnen en plaats moet maken voor parkeerplaatsen of een andere bestemming 'verkeer'?
Gemeentelijke reactie: Nee, de speeltuin gaat niet verdwijnen. Dit bestemmingsplan beoogt geen wijziging te brengen in de bestaande groenstructuren.
De bestemming 'Groen' in het bestemmingsplan 'Woensel buiten de ring I 2004' is in het nieuwe bestemmingsplan op een aantal plaatsen verdwenen en vervangen door de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. De structureel groengebieden en de groengebieden met een cultuurhistorische waarde in een wijk hebben opnieuw de bestemming 'Groen' gekregen. Snippergroen is echter in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen om te voorkomen dat voor iedere verplaatsing van een parkeerplaats of wegaanpassing een procedure moet worden doorlopen. De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn ook bestemd voor groenvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Ad 7: Bewoner Generaal Berenschotpad
Reactie: Waarom is de Phoenixschool afgebroken en niet gebruikt ter compensatie voor scouting Jong Nederland? Op het braakliggende terrein is ter compensatie een groenvoorziening gekomen.
Gemeentelijke reactie: Het besluit over het slopen van de school aan het Generaal de Collaertpad 2 heeft al plaatsgevonden voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage werd gelegd. De locatie waarop de school stond ligt momenteel braak en heeft nog geen nieuwe bestemming gekregen. Het is nog niet duidelijk wat er gaat gebeuren met dit terrein. Vooralsnog is scouting Jong Nederland Rapenland gevestigd in het gebouw aan de Generaal Coenderslaan 59 ('t Generaaltje). Of dit op termijn eventueel wijzigt is nog niet duidelijk. Nu er over deze onderwerpen nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden betreft het slechts mogelijke ontwikkelingen die in een actualisatieplan zoals dit niet kunnen worden meegenomen. Om die reden blijven de bestaande bestemming 'Maatschappelijk' en het bestaande bouwvlak gehandhaafd. Het is eventueel mogelijk om in de toekomst met een procedure af te wijken van het bestemmingsplan.
Diverse op de inloopavond van 21 februari 2017 mondeling gestelde vragen en gemaakte opmerkingen:
In de Generalenbuurt ontbreekt op diverse plaatsen de aanduiding 'Groen'.
Gemeentelijke reactie: Dit bestemmingsplan beoogt geen wijziging te brengen in de bestaande groenstructuren.De bestemming 'Groen' in het bestemmingsplan 'Woensel buiten de ring I 2004' is in het nieuwe bestemmingsplan op een aantal plaatsen verdwenen en vervangen door de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. De structureel groengebieden en de groengebieden met een cultuurhistorische waarde in een wijk hebben opnieuw de bestemming 'Groen' gekregen. Snippergroen is echter in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen om te voorkomen dat voor iedere verplaatsing van een parkeerplaats of wegaanpassing een procedure moet worden doorlopen. De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn ook bestemd voor groenvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Het gebouwtje ten behoeve van een glasvezelknooppunt in de groenstrook ter hoogte van het Generaal Hardenbergpad staat niet aangeduid op de plankaart.
Gemeentelijke reactie: De vergunningplichtige nutsvoorzieningen zijn, net als bij andere actualisatieplannen, als aanduiding op de verbeelding (plankaart) opgenomen. Bij de bestemmingen waarbinnen een dergelijke nutsvoorziening is gelegen, is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' tevens een nutsvoorziening is toegestaan.
Voor de bestaande nutsvoorziening gelegen in de bestemming 'Groen' ter hoogte van het Generaal Hardenbergpad is geen aanduiding op de verbeelding opgenomen. Het betreft hier een vergunningvrije nutsvoorziening. Deze zijn niet op de verbeelding aangeduid, omdat deze gelet op hun beperkte omvang (maximaal 3 meter hoog en maximaal een oppervlakte van 15m²) ongeacht de regels van het bestemmingsplan mogen worden gebouwd.
Ter hoogte van de locatie Eckartseweg Zuid 187 en 189 geldt de bestemming 'Bedrijf - 1'. Is op deze locatie nog wel een bedrijf aanwezig?
Gemeentelijke reactie: Zowel op de Eckartseweg Zuid 187 als op nummer 189 is een (auto gerelateerd) bedrijf gevestigd. De bestemming 'Bedrijf - 1' blijft gehandhaafd.
De grond om de flatblokken aan de Veldmaarschalk Montgomerylaan (nrs. 1 - 35, 288 - 336 en 408 - 454) heeft de bestemming 'Verkeer- en verblijfsgebied' gekregen. Maar deze grond hoort bij de flats. Zou deze dan niet beter een woonbestemming kunnen hebben?
Gemeentelijke reactie: In het bestemmingsplan 'Woensel buiten de ring I 2004' is aan deze gronden ook niet een woonbestemming toegekend. In dat plan hebben de gronden gedeeltelijk de bestemming 'Groen' en gedeeltelijk de bestemming 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden'. Aangezien het groen rondom de flats geen structureel groen betreft, is ervoor gekozen om deze gronden geheel de bestemming 'Verkeer- en verblijfsgebied' te geven. Binnen deze bestemming zijn de gronden tevens bestemd voor groenvoorzieningen. Dit actualisatieplan beoogt geen wijziging te brengen in de bestaande situatie.
In het nieuwe bestemmingsplan zijn in de bestemming 'Bedrijf - 2' bedrijven toegestaan in categorie 1 voor zover bestaand en verder bedrijven in categorie 2 en 3 (met uitzondering van geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen). Is dat nu ook zo?
Gemeentelijke reactie: Ja, dat is nu ook zo. Met dien verstande dat van categorie 3 alleen categorie 3.1 is toegestaan.
In het bestemmingsplan staat in de regels bij de bestemming 'Bedrijf - 1' in de omschrijving 'Bedrijf - 2' vermeld.
Gemeentelijke reactie: Dit is een verschrijving. De tekst is aangepast.
In de bestemming 'Bedrijf - 2' zit boven een sportschool kamerbewoning ten behoeve van studenten. Past dat in het bestemmingsplan?
Gemeentelijke reactie: Nee, kamerbewoning past niet in het bestemmingsplan 'Woensel buiten de ring I 2004' en ook niet in dit nieuwe actualisatie-bestemmingsplan. Op bepaalde locaties is binnen deze bestemming in afwijking van het bestemmingsplan een vergunning verleend voor kamerverhuur ten behoeve van studenten.
In het bestemmingsplan staan bij de bestemming 'Wonen' geen bouw- en goothoogte aangegeven op de verbeelding.
Gemeentelijke reactie: De verbeelding is op dit punt aangepast. De standaard goot- en bouwhoogte bij woningen is respectievelijk 6 en 10 meter. Indien sprake is van afwijkende goot- en bouwhoogten is dit op de verbeelding aangegeven.
De grond naast de woningen aan de Generaal van Dedemlaan 26 en 52 is door de eigenaren van deze woningen enige tijd geleden van de gemeente gekocht. Op de kaart heeft deze grond echter nog steeds de bestemming 'Groen'.
Gemeentelijke reactie: De verbeelding is op dit punt aangepast. De betreffende gronden vallen nu in de bestemming 'Wonen'.