Plan: | Philipsdorp 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80190-0301 |
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (juli 2012). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).
1. Plaatsgebonden Risico (PR):
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
2. Groepsrisico (GR):
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Visie Externe Veiligheid
Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de ruimtelijke Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Onderstaand zijn de uitkomsten verwoord ten aanzien van externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten. De meest relevante risicobronnen zijn het spoor en het risicovolle bedrijf Polymer Vision.
Basisnet spoor
Het kabinet is voornemens om een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water vast te stellen. Met Basisnet beoogt het rijk een goede afweging en balans tussen ruimtelijke-, vervoers- en veiligheidsbelangen. Op die manier wil het kabinet het vervoer van gevaarlijke stoffen zo duurzaam mogelijk maken en duidelijkheid bieden over de (ruimtelijke) consequenties van dit vervoer.
Aan Basisnet liggen drie doelstellingen ten grondslag:
Om dit te bereiken wijst Basisnet voor heel Nederland hoofdroutes aan waarover vervoer van gevaarlijk stoffen mag plaatsvinden. Daarnaast worden per transportroute risicoplafonds vastgelegd. Ten slotte stelt Basisnet veiligheidszones in, waarbinnen bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen worden uitgesloten of aanvullende bouwvoorschriften gaan gelden. Om het Basisnet wettelijk te verankeren wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) opgesteld. Om de vervoerskant van Basisnet te regelen wordt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) aangevuld met onder andere risicoplafonds en de handhaving van de risicoruimte. Naar verwachting treden deze medio 2013 in werking.
Inrichtingen
Nabij het plangebied is één risicovolle inrichting gelegen, te weten, Polymervision aan de Kastanjelaan. Dit bedrijf heeft een invloedsgebied dat over een deel van het plangebied is gelegen.
1. Plaatsgebonden Risico (PR)
Bij geen enkele risicobron vormt het plaatsgebonden risico een knelpunt.
2. Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico van de risicobronnen is afzonderlijk berekend. Uit de risico-informatie blijkt dat het groepsrisico van het spoor boven de ordientatiewaarde ligt en niet verandert. Voor dit het bedrijf Polymeer Vision geldt dat geen sprake is van een groepsrisico. Het maximale aantal slachtoffers bedraagt 1.
Conclusie
Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.
Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. Op 22 maart 2013 is advies van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven, toegezonden. Dit advies is verwerkt in deze verantwoording van het groepsrisico.
Samengevat luidt dit advies als volgt:
Bovenstaande punten worden hieronder nader behandeld en toegelicht.
Op 19 mei 2009 heeft de raad de visie “Externe Veiligheid, risico's de maat genomen” vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen. In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico wordt een afweging gemaakt ten aanzien van enerzijds het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. In artikel 13 van het Bevi, artikel 12 van het Bevb en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen zijn de elementen beschreven die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Hieronder is de verantwoording per element beschreven.
Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/ hoogte van het groepsrisico.
Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen de invloedsgebieden van het spoor en de inrichting Polymervision. Bij het bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse gevoegd. Het betreft een kwantitatieve risicoanalyse van SRE Milieudienst (nr. 513211, d.d. 21 februari 2013). Voor de exacte hoogtes wordt verwezen naar de risicoanalyse.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
Voor de risicovolle bedrijven zijn milieuvergunningen verleend. Hierin is geregeld dat het bedrijf voldoet aan de stand der techniek (BBT). Met de invoering van Basisnet worden diverse maatregelen aan het spoor doorgevoerd. Voor het spoor zijn bronmaatregelen, zoals ATVVV en het 'Warme-BLEVE-vrij' rijden denkbaar. Op 14 mei 2012 is het convenant 'Warme-BLEVE-vrij' samenstellen en rijden van treinen ondertekend. In het convenant is vastgelegd dat de kans op een warme BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) moet worden verlaagd. Een warme BLEVE kan ontstaan als een wagon met brandbare vloeistof lek raakt in de directe nabijheid van een wagon met brandbaar gas. Hierdoor kan bij een brand de tank met brandbaar gas bezwijken. De reactie tussen beide stoffen kan leiden tot een vuurbal met een doorsnee tot 200 meter.
Door de twee stoffen niet in wagons achter elkaar te vervoeren, maar rekening te houden met een veiligheidsafstand, vermindert de kans op een gaswolkontploffing.
Mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Er wordt conserverend bestemd.
Mogelijke bron- en/end of pipe-maatregelen om het groepsrisico te beperken
Binnen het gebied kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden.
Voor alle drie de scenario's gelden andere maatregelen.
Explosie
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunningen de Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR ++ glas) wordt dit niet verplicht gesteld in het bestemmingsplan.
Brand
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 30 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 35 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Binnen 30 meter van het spoor worden geen gebouwen gerealiseerd.
Toxisch
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog doden vallen. Enige maatregel is het luchtdicht uitvoeren van de gebouwen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. De maatregel is makkelijk uit te voeren door een noodstop bij bijvoorbeeld de receptie van panden. Deze maatregel geldt voor alle (nieuwe) gebouwen waar personen verblijven binnen het bestemmingsplan, m.u.v. woningen.
Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten
In het advies van de Veiligheidsregio d.d. 22 maart 2013 is aangegeven dat er onvoldoende bluswater is op een deel van plangebied. Er dienen negen primaire bluswatervoorzieningen gerealiseerd te worden. Het tekort is niet ontstaan door onderhavig bestemmingsplan, maar het gevolg van eerder vastgesteld beleid over bluswatervoorzieningen, de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland en het bouwbesluit 2012. Door het tekort aan bluswatervoorzieningen wordt het groepsrisico op het aspect voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp niet aanvaardbaar geacht. Inmiddels is er een traject ingezet om een plan van aanpak op te stellen voor het tekort aan de primaire bluswatervoorzieningen binnen de stad. In dit plan van aanpak zal een prioritering worden geven aan het extra plaatsen van bluswatervoorzieningen.
Verder is in het advies van de Veiligheidsregio aangegeven dat er een trap met toegangspoort ter hoogte van het stadionkwartier dient te worden aangelegd. Ook deze voorziening is niet noodzakelijk in verband met dit bestemmingsplan. De voorziening heeft te maken met een snelle bereikbaarheid bij een calamiteit op het spoor. De zorgnorm opkomsttijd bedraagt 8 minuten. Voor de locatie aan het spoor wordt deze norm ruimschoots gehaald. De opkomsttijd hier bedraagt ongeveer 5 minuten (zowel dag als nacht). Nu er een toegang tot het spoor aanwezig is bij het PSV-stadion en er een wordt aangelegd op Strijp-S, kan hier op het spoor worden gekomen. Gelet op de relatief korte afstand van deze toegangen tot het spoor ter hoogte van het Stadionkwartier en de ruim gehaalde opkomsttijd wordt het in dit stadium niet noodzakelijk geacht een toegangspoort bij het Stadionkwartier te realiseren.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
In onderhavig bestemmingsplan zijn binnen de invloedsgebieden geen functies toegestaan voor verminderd zelfredzame personen, binnen de invloedsgebieden van Polymervision en het spoor.
Conclusie
Het groepsrisico wordt verantwoordt geacht.