Plan: | Grasrijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80142-0301 |
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (augustus 2004; gewijzigd en verlengd augustus 2008). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).
1. Plaatsgebonden Risico (PR):
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk wordt getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
2. Groepsrisico (GR):
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.
Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
Onderstaand zijn in verschillende paragrafen uitkomsten verwoord ten aanzien van externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten. Voor het plangebied Grasrijk te Eindhoven zijn de volgende bronnen van belang die nadere afweging behoeven op het onderdeel externe veiligheid. Het betreft:
- Visie Externe Veiligheid;
- Vliegveld;
- Hoge druk aardgasleiding;
In het plangebied is een ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen Z-506-01 (323,9 mm en 40 bar). Volgens de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) dient het plaatsgebonden risico voor de buisleiding te worden berekend met het rekenprogramma “Carola”.
Plaatsgebonden Risico
Door SRE Milieudienst is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) (SRE Milieudienst, nr. 504153, d.d. 1 februari 2012) opgesteld voor de ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. Uit de berekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op de leidingen liggen. Hierdoor zou volgens het nieuwe beleid op de leidingen kunnen worden gebouwd. Echter blijft een belemmeringenstrook van 4 meter gelden. Nieuwe ontwikkelingen en de bestaande bouw liggen buiten deze belemmeringenstroken. De ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen vormen geen belemmering voor ontwikkelingen voor wat betreft het plaatsgebonden risico of belemmeringenstrook.
Uit de berekeningen is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen.
Het plangebied is gelegen op enige afstand (circa 2 km) van het luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport).
Wetgeving
Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. De luchthaven Eindhoven is een militaire luchthaven en blijft daarmee volledig onder de verantwoordelijkheid vallen van de minister van Defensie. In de systematiek van deze wet zal voor Luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit moeten worden vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Verder moet in het luchthavenbesluit worden vastgelegd het luchthavengebied, het beperkingengebied (geluidszone, obstakelbeheergebied en vogelbeheersgebied) en één maximum aantal bewegingen recreatief medegebruik. Het luchthavenbesluit moet binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet worden genomen.
Het in werking treden van de Wet luchtvaart betekent niet dat deze wet en de daarop gebaseerde regelgeving per 1 november 2009 in volle omvang van toepassing zijn op de nu bestaande luchthavens. Het in deze wet opgenomen overgangsrecht voorziet namelijk in een gefaseerde invoering van het nieuwe wettelijke regime voor luchthavens. Concreet betekent dit dat het regime van de Wet luchtvaart pas van toepassing zal zijn als eerst de minister van Defensie een luchthavenbesluit heeft genomen. De minister zal van die mogelijkheid op een nader te bepalen tijdstip gebruik gaan maken. Voor het bestemmingsplan Grasrijk is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving en op basis van de vigerende regelgeving nagegaan in hoeverre deze belemmeringen kan opwerpen voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid en Geluid
Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. In dit besluit wordt tevens de geluidszone vastgelegd. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER. Uit de rapportage blijkt dat het plangebied in zijn geheel is gelegen binnen de 10-8 contour van het vliegveld.
Overige belemmeringen
Vanwege de nabijheid van luchthaven Eindhoven moet rekening worden gehouden met een aantal beperkingen die uit gaan van een vliegveld. Het betreft: beperkingen vanwege het obstakelbeheergebied (IHCS); Instrument Landing Systeem (ILS); de vliegfunnels; Bakens. Het obstakelbeheergebied houdt in dat rondom de luchthaven een obstakelvrij vlak moet worden aangehouden waarin hoogbouw wordt uitgesloten. Het betreft een gebied met een straal van 4 km rond het vliegveld waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd (ten opzichte van 21 m N.A.P.). Buiten de zone van 4 km gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog. Het plangebied ligt buiten het obstakelbeheergebied. Voor een goede werking van ILS (hulpmiddel voor landing bij slecht weer) is eveneens een vrije zone noodzakelijk. Het plangebied ligt buiten de ILS. De vliegfunnels geven hoogtelijnen aan waarboven niet gebouwd mag. De vliegfunnels zijn niet gelegen binnen het plangebied. In de omgeving van het vliegveld zijn bakens aanwezig om het vliegverkeer te kunnen volgen. Ook een baken dient te beschikken over een bebouwingsvrije zone om een goede werking van het communicatiesysteem met vliegtuigen mogelijk te maken. De toetsingsgebieden behorende bij de bakens liggen voor een deel over het plangebied maar hebben, gezien de maximale hoogtebeperkingen in het bestemmingsplan, geen gevolgen voor de voorziene ontwikkelingen in het plangebied.
Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de regionale brandweer. Op 11 juli 2012 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven. Dit advies is verwerkt in deze verantwoording van het groepsrisico.
Samengevat luidt dit advies als volgt:
Bovenstaande punten worden hieronder nader behandeld en toegelicht.
In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico wordt een afweging gemaakt ten aanzien van enerzijds het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. In artikel 13 van het Bevi, artikel 12 van het Bevb en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen zijn de elementen beschreven die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Hieronder is de verantwoording per element beschreven.
Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/ hoogte van het groepsrisico
Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen het invloedsgebied de aardgasleidingen. Bij het bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse gevoegd. Het betreft een kwantitatieve risicoanalyse van SRE Milieudienst (nr. 504153, d.d. 1 februari 2012). Uit deze analyse blijkt dat het invloedsgebied een het noordelijke gedeelte van het plangebied bestrijkt. Uit de risicoanalyse blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft. Voor de exacte hoogtes wordt verwezen naar bijlage.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
Voor buisleidingen geldt dat wanneer deze dieper liggen de kans en effect op/van een ongeval kleiner wordt. Gezien de al kleine risico afstanden en het lage groepsrisico is het niet zinvol om kosten te maken om de leiding dieper te leggen.
Mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Op de bronnen weg en buisleiding heeft het bestemmingsplan, behoudens de eigen personencapaciteit, geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Mogelijke bron- en/end of pipe-maatregelen om het groepsrisico te beperken
Voor brand als het gevolg van een ongeval bij een buisleiding geldt dat naarmate verder van de bron de warmtestraling afneemt. De effectafstand (1% lethaal) van de leiding binnen en nabij het plangebied Grasrijk is 140 meter, de hitte op deze afstand bedraagt 12,5 kW/m2. Effectafstanden worden bepaald door een zogenaamde guillotinebreuk. Het gas ontsteekt en er treedt een flashfire op gevolgd door een flare. De kans op een guillotinebreuk is klein. Het meest geloofwaardige scenario is een lek in de buisleiding. De effectafstand voor de leiding van 12 inch en 40 bar ligt op de leiding. Gelet op de kleine kans op een guillotinebreuk en de extra kosten die gemaakt moeten worden aan panden is het niet zinvol dit op te leggen in het bestemmingsplan. Verder zijn de effectafstanden zeer klein bij een lek van een buisleiding dat het niet zinvol is hier iets voor op te nemen in het bestemmingsplan.
Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten
De bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is voldoende.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
Binnen het invloedsgebied is een zeer klein gedeelte bestemd voor gemengde doeleinden. Gemengde doeleinden kan zijn woningen voor ouderen, een basisschool, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en woningen waar mensen met een verstandelijke beperking verblijven. Andere objecten binnen het invloedsgebied betreffen alleen woningen. In het advies van de Veiligheidsregio is aangegeven dat woningen voor ouderen, een basisschool, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en woningen waar mensen met een verstandelijke beperking verblijven niet wenselijk zijn binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Zij verzoeken om bij een herinrichting van het plan deze groepen personen binnen het invloedsgebied uit te sluiten. Bij herinrichting van het plan zal hier naar worden gekeken.
Risicocommunicatie
Er wordt geadviseerd om over de risico's te communiceren naar de personen binnen het plangebied. Risicocommunicatie wordt binnen de gemeente op een bredere manier opgepakt. Dit terrein zal hierbij worden meegenomen.
Conclusie
Op basis van vorenstaande overwegingen wordt het restrisico binnen het plangebied acceptabel geacht.
Toetsingskader
Obstakelbeheergebied (Inner Horizontal en Conical Surface, IHCS)
In deel 3 van het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen1 is voor militaire luchtvaartterreinen een uitbreiding van het obstakelbeheergebied aangekondigd in overeenstemming met de norm die door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) wordt gesteld. Dit betekent dat rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak (IHCS) ligt van 45 m hoog ten opzichte van de start- en landingsbaan; dit is NAP +65 m omdat de baan op een hoogte van NAP +20 m ligt. De straal van het IHCS bedraagt 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km. De hoogte van dit obstakelvrije vlak is gerelateerd aan de ligging van de drempels van de start- en landingsbaan ten opzichte van NAP.
Aanleiding voor de uitbreiding van het obstakelbeheergebied is het besluit van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) om deze norm die al geldt voor burgerluchtvaartterreinen, om veiligheidsredenen ook van toepassing te verklaren op militaire luchtvaartterreinen. Uit de ICAO-norm vloeien aanvullende hoogtebeperkingen voor objecten rondom een luchtvaartterrein voort.
Funnels
Daarnaast zijn er obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten (zogenaamde 'funnels') in de verlengden van de start- en landingsbanen. Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 m boven NAP).
Instrument Landing System (ILS)
De luchthaven beschikt over ILS-apparatuur teneinde een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Hiervoor bestaat een ICAO-norm die richtlijnen biedt omtrent het beperken van gebieden waarin obstakels kunnen worden opgericht. Deze gebieden bestaan uit meerdere vlakken, zowel horizontaal als oplopend. Om te voorkomen dat de werking van het ILS wordt verstoord, is het noodzakelijk om binnen het betreffende gebied, voordat een object wordt opgericht, een toetsing te laten plaatsvinden.
Onderzoek
Obstakelbeheergebied
Het plangebied valt binnen het obstakelbeheergebied. Er geldt een hoogtebeperking van NAP +65 m. Het maaiveld ligt gemiddeld op circa NAP +20 m. De hoogste maximale bebouwingshoogte die voorkomt in het gebied bedraagt 23 m, waardoor aan deze hoogtebeperking wordt voldaan.
Funnels
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de funnel, waarvoor aan de rand van de funnel een hoogtebeperking van NAP +60 m geldt. Het maaiveld ligt op circa NAP +20 m, waarmee de maximale bouwhoogte 40 m bedraagt. Het plan voorziet in een maximale bebouwingshoogte van 23 m, waardoor aan deze hoogtebeperking wordt voldaan.
De funnel voor de zweefvliegstrip is een geheel andere dan die voor de hoofdbaan en ligt door de geografische ligging van de zweefvliegstrip op ruime afstand van het plangebied. Zweefvliegen vindt plaats op basis van ontheffing volgens artikel 34 Luchtvaartwet.
ILS
Het plangebied van Grasrijk bevindt zich buiten de hoogtebeperking als gevolg van ILS.