Plan: | Tegenbosch |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80042-0501 |
Nota ruimte
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. In de nota ruimte worden vier algemene doelen in onderlinge samenhang nagestreefd:
De nota stelt ‘ruimte voor ontwikkeling’ centraal en gaat uit van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Het accent verschuift van ‘toelatingsplanologie’ naar ‘ontwikkelingsplanologie’. Het beleid is gericht op de bundeling van verstedelijking en economische activiteiten, de bundeling en ruimtelijke inpassing van infrastructuur, de borging van milieukwaliteit en externe veiligheid, het anticiperen en mee bewegen met het water, het investeren in de kwaliteit van de natuur en het ontwikkelen van landschap met kwaliteit.
Ter bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast, ter veiligstelling van de zoetwatervoorraad en ter voorkoming van de vervuiling van grond- en oppervlaktewater is water één van de ordenende principes bij de bestemming, de inrichting en het beheer van de ruimte.
Van alle ruimtelijke relevante besluiten van rijk, provincie, kaderwetgebieden en gemeenten in het hoofd-, het regionale- en het grondwater- systeem moeten de effecten op de waterhuishouding getoetst worden door het daartoe bevoegde gezag. Uitgangspunt bij de watertoets is het afzien van besluiten die leiden tot negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in de vorm van vermindering van de bescherming tegen overstromingen, toename van de wateroverlast, toename van de bodemdaling, afname van de waterkwaliteit, aantasting van de drinkwatervoorziening en toename van de verdroging van natuurgebieden.
Een aantal ruimtelijke structuren en netwerken dat in belangrijke mate ruimtelijk structurerend is voor Nederland als geheel (van nationaal belang), vormt samen de nationale Ruimtelijke HoofdStructuur (RHS). Het rijk zal zich intensief bemoeien met de uitwerking van het beleid voor deze gebieden. Tot de RHS behoren onder andere de zes stedelijke netwerken, de mainports, natuurbeschermingsgebieden en de Ecologische HoofdStructuur (EHS). Buiten deze RHS zal het rijk zich terughoudend en selectief opstellen en wordt een generieke basiskwaliteit nagestreefd.
Eindhoven behoort tot het nationaal stedelijk netwerk Brabantstad, waarbinnen een daadkrachtige bestuurlijke samenwerking tot stand moet worden gebracht en de ontwikkeling van centra een van de belangrijkste opgaven is. Karakteristiek voor Brabantstad is de verwevenheid van de steden met de groene ruimte, onder meer door de aanwezigheid van het nationaal landschap Groene Woud. Om de positie van Brabantstad te behouden en te versterken is het van belang voldoende ruimte te bieden voor woningbouw, bedrijven en instellingen, de kennisinfrastructuur verder te ontwikkelen en een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen.
Gezien de spilfunctie van Eindhoven als toptechnologieregio wordt de regio aangeduid als brainport en geldt het als een van de toonaangevende kennis- en innovatieregio’s van Europa.
Structuurvisie Noord- Brabant en Verordening Ruimte 2011
In de Wro is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van de ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen de gemeenten, provincies en het rijk. Zo kan de provincie (instructie)regels opstellen waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen: de planologische verordening. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
De onderwerpen die in de Verordening Ruimte staan komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De Verordening Ruimte is opgedeeld in een tweetal fasen. De 1e fase is op 23 april 2010 vastgesteld en op 1 juni 2010 in werking getreden. Deze 1e fase regelde een beperkt aantal onderwerpen. De bepalingen voor deze onderwerpen waren gebaseerd op het bestaande beleid dat voorheen was opgenomen in de Interimstructuurvisie en de Paraplunota. De 2e fase behelst onderwerpen waarvoor nieuw beleid is ontwikkeld. Dit zijn onderwerpen waarvan de uitwerking wordt gekoppeld aan totstandkoming van de structuurvisie. Deze 2e fase van de Verordening Ruimte is op 17 december 2010 vastgesteld en op 1 maart 2011 in werking getreden.
De nieuwe provinciale structuurvisie is vastgesteld op 1 oktober 2010 en in werking sinds 1 januari 2011. De invoering van de Verordening Ruimte heeft er toe geleid dat de Paraplunota ruimtelijke ordening geen functie meer heeft en is ingetrokken.
Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Verordening Ruimte 2011. Daarmee wil de provincie de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen en de huidige omvang van het landelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de betreffende gemeente.
In feite gaat het hier om toepassing van de zogenaamde SER-ladder:
Het plangebied is gesitueerd binnen de stedelijke regio Eindhoven in het gebied integratie stad-land. De stedelijke regio’s worden gezien als ruimtelijk samenhangende, verstedelijkte gebieden. Binnen deze regio's liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing ervan is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties.
Stedelijke regio's ontwikkelen zich tot complete stedelijke gebieden. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu bieden.
Het uitgangspunt de verstedelijking te bundelen in stedelijke regio's heeft directe gevolgen voor de groeimogelijkheden in landelijke regio's. Voor de landelijke regio's geldt in het algemeen de regel dat zoveel woningen gebouwd mogen worden als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei, dat wil zeggen de groei die optreedt als het saldo van alle verhuisbewegingen op nul wordt gesteld (migratiesaldo-nul).
Nieuwe stedelijke ontwikkeling is mogelijk buiten bestaand stedelijk gebied binnen:
Integratie stad – land
Bij gebieden integratie stad – land gaat het om gebieden die om landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische redenen bepalend zijn voor de regionale landschappelijk structuur. Het provinciaal belang van een specifieke afweging in relatie tot mogelijke stedelijke ontwikkeling is gelegen in de bescherming van deze landschappelijke structuur, maar soms ook van een bijzondere cultuurhistorische 'site' (bijvoorbeeld een kloostertuin) of in het behoud van een sportpark. Onder voorwaarden is, aldus de Verordening Ruimte 2011, in gebieden integratie stad – land stedelijke ontwikkeling mogelijk in samenhang met een groene en blauwe landschapsontwikkeling.
Met het onderhavige bestemmingsplan wordt beoogd om binnen het plangebied 8 vrijstaande woningen te kunnen realisern. Hiermee komt een op grond van het geldende bestemmingsplan nog niet benutte bouwmogelijkheid voor een woongebouw dat 8 woningen kan omvatten, te vervallen. De locatie waar de vrijstaande woningen zijn geprojecteerd sluit aan op de locatie waar de reeds bestaande vrijstaande woningen zijn gerealiseerd. Deze percelen hebben een gemiddelde oppervlakte van ca. 2000 m2. De woonbestemmingsvlakken worden onderling van elkaar gescheiden door groenstroken en bosaanplant, zodat er een ruime landschappelijke setting ontstaat.
De inbedding van de woonpercelen in het landschap is op een zodanige wijze planologisch/juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan, dat het beoogde beeld is gewaarborgd. Hiertoe zijn de woonbestemmingen van de individuele woonpercelen van elkaar gescheiden door bos- en groenzones. De omzomende groenbestemming en individuele situering van de woonpercelen in een versterkte landschappelijke omgeving. Tussen de gemeente en de ontwikkelaar KERO bouw en vastgoed bv is een anterieure exploitatieovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomst is onder andere geregeld hoe de kosten voor openbare voorzieningen gefinancierd worden. De voorgestane stedelijke ontwikkeling vervangt een reeds in dit plangebied bestaande bouwmogelijkheid van één woongebouw voor 8 woningen. De setting en de uitstraling van de buitenplaatswoningen past in het specifieke karakter van de locatie. De kavelgrootte en de landschappelijke setting zijn niet mogelijk binnen reguliere in- of uitbreidingsplannen. Inbedding in de natuurlijke omgeving, met een landschappelijke kwaliteitsslag ten aanzien van de restanten (storende bebouwing en verruigd terrein) van de ooit hier gevestigde Tennisvereniging Tegenbosch dragen bij aan een afronding van de buitenplaats Tegenbosch.
EHS
Enkele delen van het plangebied zijn onderdeel van de Ecologische HoofdStructuur.
De ecologische hoofdstructuur hangt samen met de ecologische hoofdstructuur in de andere delen van Nederland en met het Europese net van natuurgebieden, bekend onder de naam Natura 2000.
Voor de ecologische hoofdstructuur geldt op basis van het Rijksbeleid (Nota Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Hiertoe geldt het zogenaamde “nee, tenzij”-regime. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Zolang een dergelijke aantasting niet plaats vindt, is er vanwege de ecologische hoofdstructuur geen grond om de activiteit geen doorgang te laten vinden. Wel vindt er dan (nog) uiteraard een afweging plaats op ander (ruimtelijk) beleid of regelgeving.
Wanneer de wezenlijke kenmerken worden aangetast, hangt af van de actuele en potentiële waarden van het gebied. De ecologische hoofdstructuur bestaat uit:
Ingeval van nog niet gerealiseerde nieuwe natuur gaat het meestal om agrarische gronden, die in het Natuurbeheerplan zijn aangewezen als nieuwe natuur maar waar de landbouwfunctie of een andere niet-natuurbestemming nog aanwezig is.
De gronden gelegen langs de Kromme Veldloop zijn van belang als ecologische verbindingszone. Dit geldt met name voor gronden ten westen van de watergang.
Extensiveringsgebied
Het plangebied is gesitueerd binnen het extensiveringsgebied. Dit betreft gebieden waarbinnen uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.
Reconstructieplan Boven-Dommel
Algemeen
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 23 april 2005 de reconstructieplannen voor de acht reconstructiegebieden in Noord-Brabant vastgesteld. Buitenplaats Tegenbosch valt onder het reconstructieplan Boven Dommel. De correctieve herziening van dit reconstructieplan is op 27 juni 2008 vastgesteld en inmiddels in werking getreden.
Integrale zonering intensieve veehouderij
In het plan staat de verbetering van de omgevingskwaliteit en versterking van de leefbaarheid en de sociaal-economische structuur centraal. De bedoeling van de integrale zonering, zoals deze in dit reconstructieplan is opgenomen is het planologisch reguleren van de intensieve veehouderij. Dit betekent het terugdringen van deze bedrijfstak in kwetsbare gebieden maar ook het bieden van mogelijkheden voor de bedrijfstak in gebieden die ruimtelijk en milieutechnisch hiervoor geschikt zijn.
Alle bestaande en nieuwe natuur (reeds begrensde EHS), waterwingebieden, kernrandgebieden, GHS landbouw subzone kwetsbare soorten (minus weidevogels) en, conform het Streekplan, 250 m zones rondom zeer kwetsbare natuurgebieden (A-gebieden) zijn begrensd als extensiveringsgebied. Daarnaast zijn gronden rondom steden en dorpen, niet-agrarische andere grote stankgevoelige objecten, (stank)zones gezoneerd als extensiveringsgebied.
Dientengevolge zijn nagenoeg alle gronden in het buitengebied van Eindhoven aangeduid als extensiveringsgebied. Buitenplaats Tegenbosch is aangeduid als extensiveringsgebied: natuur. In extensiveringsgebieden hebben intensieve veehouderijen geen duurzaam perspectief. In de extensiveringsgebieden met het primaat natuur geldt, net als bij de verwevings- en de landbouwontwikkelingsgebieden een lager beschermingsniveau van stankgevoelige objecten.
Stedelijk uitloopgebied
Stedelijke uitloopgebieden zijn multifunctionele gebruiksgebieden in de stadsrandzones van de grotere kernen. In deze gebieden is sprake van een gevarieerde ruimtelijke structuur en een eveneens gevarieerd (extensief en intensief) recreatief gebruik van de ruimte. Stedelijke uitloopgebieden kunnen bestaan uit parken, bos- en natuurgebieden, landbouwgebieden, gebieden met struinnatuur en openluchtrecreatiegebieden. In deze gebieden kunnen uiteenlopende voorzieningen komen, afgestemd op het karakter en de stedelijke druk van het gebied.
Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp
De visie is vastgesteld door de raad op 17 maart 2009. Landelijk Strijp is één van de deelgebieden van de A2-zone ‘de Geniale Brainportlocatie’, een zone die is aangewezen als ruimtelijk project van nationaal belang. Voor de toekomst van Landelijk Strijp zijn twee belangrijke ambities te noemen: het creëren van stadspark Landelijk Strijp en de aanleg van het bedrijventerrein ‘Brainport Innovatie Campus’. Dit moet leiden tot een unieke en groene identiteit voor Landelijk Strijp, op stedelijk en internationaal niveau.
Voor de Brainport Innovatie Campus is efficiënt ruimtegebruik door het zoveel mogelijk stapelen van functies uitgangspunt. Dit betekent toepassing van meerdere bouwlagen en clustering van parkeren. Een voorwaarde voor de ontwikkeling van Landelijk Strijp is de aanleg van een nieuw aansluitpunt op de A2 en interne ontsluiting van de omgeving daarop.
De basis voor de ontwikkelingsvisie is het groene raamwerk, waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit raamwerk wordt versterkt door nieuwe groene elementen als ecologische verbindingszones, uitbreiding van bos, de Oirschotsedijk die zich ontwikkelt tot autoluwe ‘groene corridor’ en een verbinding via een parkplateau over de A2.
Uitgangspunt voor het groene raamwerk zijn de bestaande laan- en bosstructuren uitgebreid met (ecologische) verbindingen langs het Beatrixkanaal, de Oirschotsedijk en de beekloop de Ekkersrijt. Het stelsel van paden en lanen is vooral in het zuidelijk deel van Landelijk Strijp erg fijnmazig en goed in tact. Veel paden zijn onverhard. Volgens de Cultuur- en landschapshistorische analyse (BRO / Gemeente Eindhoven, juli 2004) maken enkele paden en lanen deel uit van een zeer waardevol historisch geografisch patroon. Het gaat dan met name om de Tegenboschweg en structuren tussen de Oirschotsedijk en de huidige afslag naar Eindhoven-Airport. Ondanks de doorsnijding door de snelweg en het spoor zijn de patronen nog zichtbaar. Bij het maken van nieuwe verbindingen, door ontwikkelingen in landelijk Strijp, dient aangesloten te worden op deze patronen. Zo krijgen oude, vanzelfsprekende lijnen, weer betekenis en functie.
Ten noorden van de Wielewaal ligt, binnen het raamwerk van paden en lanen, Tegenbosch. De Tegenboschweg is een historisch lint, waardevol voor de beleving en karakter van het gebied. De weg sluit aan op het Parkplateau en is een recreatieve dwarsrelatie over de A2 heen. Het gebied ten noorden van De Wielewaal leent zich voor een (buitensport)functie met een sterk publiek karakter. De centrale plek, goed ontsloten richting stad en Groene Woud, is een geschikt startpunt voor ruiterroutes richting Groene Woud en Oirschotse heide. Een manege met een kleine horeca voorziening past in dit beeld.
Tegenbosch is tevens een woningbouwlocatie waar volgens het principe van de buitenplaats wordt gebouwd. Ten aanzien van woningbouw stelt de ontwikkelingsvisie een zeer terughoudend beleid voor. Uitgegaan dient te worden van het raamwerk van paden en lanen en een heldere opzet waarbinnen het streven is gebieden duidelijk af te bakenen. In een landschappelijk gebied, waar openbaarheid, ruimte en natuur belangrijke kenmerken zijn kan woningbouw verrommelend werken. Woningbouw bestempelt ruimte voor privaat gebruik daar waar de kwaliteit van Landelijk Strijp, in dit gebied, schuil gaat in het eenduidige beeld van een groot stadspark. Het verspreid laten plaatsvinden van woningbouw dient dus voorkomen te worden.
Ruimtelijke basisstructuur
Beeldkwaliteitplan
Op 6 juni 2006 heeft de raad een geactualiseerd beeldkwaliteitplan voor Tegenbosch vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan vormt het toetsingskader bij bouwaanvragen voor de 10 slotplaatswoningen, het centrale gebouw aan de slotplaats en de zeven vrijstaande boswoningen. Met het oog op de acht nieuwe woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is het beeldkwaliteitsplan herzien. Het herziene beeldkwalitietsplan zal tegelijk met dit bestemmingsplan worden vastgesteld.
Slotplaatswoningen
De hoofdmassa van de woningen is op de rooilijn geplaatst. Plaatselijk kunnen de woningen worden teruggeplaatst ten behoeve van aan de hoofdmassa ondergeschikte erkers. Binnen de regelmatige aanleg van de slotplaats kunnen de woningen individueel verschillen. Wel zijn de woningen architectonisch sterk verwant aan elkaar. De gevels zijn witgeschilderd en de dakbedekking ligt vast. De twee hoekwoningen bij de hoofdingang van de slotplaats hebben een symmetrische hoofdvorm en een haakvormige plattegrond ter versterking van de omsluitende werking.
Centraal gebouw
Het gebouw vormt in ligging en verschijning het monumentale zwaartepunt van de slotplaats. Het oorspronkelijk beeldkwaliteitsplan en het bestemmingsplan “I Buitenplaats Tegenbosch” gingen uit van drie appartementen boven elkaar. In dit plan is ervoor gekozen op de kop van de slotplaats drie onder één kap woningen te realiseren. De architectuur ademt dezelfde geest als de slotplaatswoningen. De gevels zijn witgeschilderd en de dakbedekking is gelijk aan die van de slotplaatswoningen.
Boswoningen
De boswoningen liggen ten zuiden en ten noordoosten van de slotplaats. Ze hebben een vrije positie op de kavel en worden geplaatst in een losse schikking in het omringende groen. De kleuren van gevels en dakbedekking zijn binnen een vooraf vastgelegde bandbreedte vrij. De woningen hebben zadeldaken en de nokrichting is vrij.
Boslaanwoningen
Dit zijn de acht nieuwe woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De woningen hebben een vrije positie op de kavel. Ze worden geplaatst in een losse schikking in het omringende groen. De kleur van de gevels is wit en de dakbedekking is uitgevoerd in keramisch materiaal met een natuurrode kleur. De woningen hebben zadeldaken waarbij de nokrichting vrij is. De dakhellingen van zowel de hoofd- als bijgebouwen bedragen 45 tot 55 . De topgevels zijn vlak en hebben geen overstekken. De plaats van de bijgebouwen is naar keuze.
Bijgebouwen en aanbouwen hebben zadeldaken en vlakke topgevels zonder overstekken. Erkers zijn toegestaan met een maximale diepte van 1,0 m.