Plan: | Blixembosch Noordoost |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80027-0501 |
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de toepasselijke wet- en regelgeving met betrekking tot het aspect natuur in relatie tot het plan. Daarna zijn de conclusies van het flora- en faunaonderzoek opgenomen.
Flora- en faunawet en ruimtelijke planvorming
De bescherming van specifieke soorten is in Nederland geregeld via de Flora- en faunawet (1 april 2002). Dit is een raamwet gebaseerd op reeds bestaande Nederlandse soortbeschermingswetten en zorgt voor de implementatie van de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. Doel van de Flora- en faunawet is dan ook om het voortbestaan van honderden van de 40.000 in Nederland voorkomende planten- en diersoorten te garanderen. Onder de beschermde soorten vallen voor het grootste deel alle van nature in Nederland voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën en een groot aantal vissen. Daarnaast nog redelijk wat planten en enkele veelal zeldzame ongewervelden en schaal- en schelpdieren die niet onder de Visserijwet vallen. Consequentie van deze wet is dat een ontheffing moet worden aangevraagd als door activiteiten een beschermde soort of leefgebied van een beschermde soort kan worden aangetast.
Ruimtelijke ingrepen hebben verschillende consequenties. Zo kan er o.a. verstoring, versnippering of vernietiging van leefgebieden optreden. Een activiteit in het projectgebied kan daarnaast ook directe en indirecte negatieve effecten hebben op beschermde soorten in de omgeving. De procedure kan worden vereenvoudigd door de planning van de werkzaamheden af te stemmen op de periode waarin de soorten het minst kwetsbaar zijn. Zo kunnen de negatieve effecten van de maatregelen tot een minimum worden beperkt.
Verbodsbepalingen:
Iedere initiatiefnemer voor een ruimtelijke ingreep heeft de plicht zich te houden aan de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet. Globaal komt het er op neer dat alle handelingen die een negatieve invloed hebben op beschermde soorten in principe verboden zijn (zie kader 1).
Daarnaast heeft iedere initiatiefnemer ook een zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen betrokken bij het project zó dient te handelen, of juist deze handelingen na te laten, dat de in het wild voorkomende plant- en diersoorten daarvan géén of zo min mogelijk hinder ondervinden.
In bijna ieder projectgebied is wel een beschermde soort aanwezig of te verwachten, omdat er ook zeer algemene soorten beschermd zijn. Dit betekent dat de hierboven genoemde verbodsbepalingen daarom vrijwel altijd van toepassing kunnen zijn op elk project. Concreet houdt dit in dat er dus vrijwel altijd een onderzoek moet worden uitgevoerd waarin wordt vastgesteld of negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde soorten.
Kader 1
Samenvatting van de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet:
AMvB artikel 75
Op 23 februari 2005 is de 'AMvB artikel 75' van de Flora- en faunawet in werking getreden. De beschermde soorten van de Flora- en faunawet worden in de AMvB in drie verschillende beschermingsniveaus verdeeld: streng beschermde soorten, algemene soorten en overige soorten (zie kader 2) (LNV, 2005).
Kader 2
Streng beschermd bijzondere beschermde soorten die staan in bijlage 3 van de AMvB (incl. Rode lijst categorie bedreigd, ernstig bedreigd of verdwenen) en/of in de Habitatrichtlijn op bijlage 4.
Overig beschermd soorten die niet onder niveau 1 en 3 vallen.
Algemeen zeer algemene soorten (genoemd in de bijlage van de AMvB).
De AMvB regelt een vrijstelling voor algemeen voorkomende beschermde soorten voor drie
categorieën van activiteiten:
• bestendig beheer en onderhoud
• bestendig gebruik
• ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Als de maatregelen onder één van deze categorieën vallen, is een ontheffingsaanvraag voor algemene beschermde soorten niet nodig. Als er volgens een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt, is ook geen ontheffing nodig voor de normaal beschermde (overige) soorten. Voor vogels moeten de maatregelen buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, ofwel er moet worden gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Alleen voor streng beschermde soorten is vrijwel altijd een ontheffing nodig. Ook als de maatregelen niet vallen onder de bovengenoemde drie categorieën is altijd een ontheffing nodig.
Toetsing
Het verschil tussen de beschermingsniveaus zit verder in de toetsing die plaatsvindt om de ontheffingsaanvraag te beoordelen. Deze is veel uitgebreider bij streng beschermde soorten en bij vogels. Bij de zeer algemene soorten en overige beschermde soorten wordt alleen getoetst of de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar brengen.
Voor streng beschermde soorten en vogels wordt een uitgebreide toets uitgevoerd, die globaal
bestaat uit:
Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (=LNV) toetst een ontheffingsaanvraag eerst op volledigheid en legt de aanvraag voor inhoudelijk advies voor aan de regiodirectie van LNV. LNV beoordeelt vervolgens op juistheid en actualiteit van verspreidingsgegevens, effectinschatting, gevolgen van de ingreep voor de gunstige staat van instandhouding van de betreffende beschermde soorten, maar ook het verkennen van alternatieven en het afwegen van belangen (Broekmeyer et al., 2003). Dit advies wordt vervolgens voorgelegd bij Dienst Regelingen, die wel of niet de ontheffing verleent. Dienst Regelingen neemt in principe binnen 8 weken een besluit over de ontheffingsaanvraag. Deze termijn kan verlengd worden tot 6 maanden wanneer daar aanleiding toe is. De praktijk van de afgelopen jaren wijst uit dat een termijn van 5-6 maanden regelmatig voorkomt.
Ecologisch onderzoek plangebied
Door buro Ecologica is in augustus 2009 onderzoek in het plangebied uitgevoerd om de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten dieren en planten in het kader van de Flora- en faunawet vast te stellen. Het onderzoek is verwoord in het rapport 'Beschermde flora en fauna Blixembosch Noordoost te Eindhoven, Quickscan in het kader van de Flora- en Faunawet, Fase 1' (bijlage). Het onderzoeksrapport doet verslag van 'fase 1' waarin is aangegeven voor welke ingrepen een ontheffingsaanvraag nodig is. De resultaten worden hieronder samengevat weergegeven.
Gebiedsbeschrijving
De wal bestaat uit een ruige begroeiing met algemene grassoorten en een grote hoeveelheid ruigtekruiden zoals ruige zegge, jacobskruiskruid, late guldenroede en grote brandnetel. Daarnaast is er veel struweel aanwezig met name bestaand uit diverse wilgensoorten waaronder de grauwe wilg en boswilg. Plaatselijk zijn er binnen het gebied ook oudere bomen aanwezig. Dit betreft met name zomereiken aan de zijde van de woonwijk en een aantal populieren aan de zijde van de A58. Verreweg de meeste houtvormende soorten bestaan uit jong loofhout. De zomereiken zijn met name aangeplant langs het fietspad dat de woonwijk omgrensd. Verder staan er aan de akkerrand nog enkele oudere exemplaren.
Fig. Afbeelding deel plangbied.
Tussen de wal en de woonwijk zijn nog enkele akkers aanwezig die zijn ingezaaid met een kruidenmengsel en niet meer in agrarisch gebruik zijn. De begroeiing bestaat uit ingezaaide phacelia en malva’s en verder diverse algemene ruigte- en ruderale soorten.
Planten
Er is één algemene beschermde soort aangetroffen. Daarnaast kan nog één andere algemene beschermde soort worden verwacht. Voor deze soorten geldt in het kader van de geplande werkzaamheden een vrijstelling. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.
Zoogdieren
Er zijn voor grondgebonden zoogdieren alleen effecten te verwachten op vaste rust- en verblijfplaatsen van enkele algemene beschermde soorten. Met betrekking tot de geplande maatregelen en ontwikkelingen geldt voor deze soorten echter een algemene vrijstelling, waardoor nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing niet nodig is. Er kunnen vier beschermde vleermuissoorten in het onderzoeksgebied voorkomen. Het gebied is door de ligging van zeer drukke snelwegen en de beperkte hoeveelheid oude bomen alleen van belang als foerageergebied en mogelijk (deels) als een vaste vliegroute. Nader onderzoek naar het terreingebruik van vleermuizen wordt aangeraden. Dit zal worden uitgevoerd in de zomer van 2010.
Vogels
Het is noodzakelijk maatregelen die van invloed zijn op broedvogels buiten het broedseizoen uit te voeren, aangezien een ontheffingsaanvraag voor broedvogels vrijwel niet haalbaar is. Er dient te allen tijde rekening te worden gehouden met vaste verblijfplaatsen. Deze zijn niet aangetroffen, maar door het dichte bladerdek kunnen er nesten zijn gemist. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van vasten nesten (na bladval) wordt aangeraden. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in de 'Notitie aanvullend veldonderzoek vaste nesten Blixembosch Noordoost' en zijn hieronder opgenomen.
Onderzoek vaste nesten
Op 1 december 2009 is het onderzoeksgebied onderzocht. Het onderzoek was gericht op de mogelijke aanwezigheid van vaste, jaarrond beschermde nesten en de aanwezigheid van holtes die door mogelijk door vleermuizen kunnen worden gebruikt.
Tijdens het veldonderzoek zijn geen vaste nesten aangetroffen. De bomen en struikgewas op de geluidswal zijn ook nog dermate jong dat er geen holtes in aanwezig zijn. De eiken die aan weerszijden van het fietspad zijn aangeplant zijn eveneens te jong. De laan is echter wel uitermate geschikt als vliegroute voor vleermuizen.
Nesten die zijn aangetroffen betroffen nesten die niet jaarrond beschermd zijn, zoals nesten van merels en vinken. De kans bestaat dat een enkel spechtengat over het hoofd is gezien. Alleen de oudere eiken en populieren binnen het onderzoeksgebied zijn hiervoor geschikt. Binnen de nieuwe zienswijze van LNV op de Flora- en faunawet zijn deze nesten niet meer jaarrond beschermd. Dergelijke holtes kunnen echter ook door vleermuizen worden gebruikt.
Conclusie
Er zijn geen vaste nesten van vogels binnen het onderzoeksgebied vastgesteld.
Amfibieën
Het onderzoeksgebied bevat geen voor amfibieën geschikt open water. De in het onderzoeksgebied te verwachten amfibieën hebben betrekking op zwervers of betreffen algemene beschermde soorten waarvoor geen ontheffing nodig is. Nader onderzoek of ontheffing is niet nodig.
Reptielen, ongewervelden en vissen
Er zijn geen beschermde reptielen of ongewervelden aanwezig of te verwachten in het onderzoeksgebied. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag voor deze soortgroepen is niet nodig.
Ook beschermde vissen zijn niet te verwachten aangezien er geen open water binnen het onderzoeksgebied aanwezig is. De nabijgelegen Groote beek is slechts matig geschikt. Bovendien zal deze naar verwachting niet worden getroffen door de maatregelen. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag voor deze soortgroep is niet nodig.
Aandachtspunten
Verder zal met de volgende aandachtspunten tijdens de bouw en aanleg van de wijk rekening worden gehouden:
• Beschermde broedvogels die tijdens het broedseizoen in het gebied kunnen voorkomen tussen de aanwezige vegetatie. Dit betekent dat maatregelen waarbij vegetatie wordt verwijderd buiten het broedseizoen zal plaatsvinden om verstoring te voorkomen. De kans dat er helemaal geen vogels broeden is namelijk vrij klein. Binnen het plangebied is slechts zeer beperkt geschikte broedgelegenheid aanwezig. Aanwezigheid van broedvogels kan echter niet geheel worden uitgesloten. LNV geeft als richtlijn voor het broedseizoen de periode half maart tot half juni. Algemeen wordt aangehouden dat het broedseizoen van de meeste vogels loopt van half maart tot half juli. Om rekening te houden met een klein aantal soorten die eerder of later broeden zal tussen half februari en eind augustus géén maatregelen worden getroffen. Indien besloten wordt ertoe over te gaan om het gebied vóór de broedtijd kaal te maken en vervolgens in de broedtijd door te werken, dan zal er voor gewaakt worden dat er zich in de nieuwe kale situatie geen nieuwe broedgevallen voordoen zolang er nog maatregelen worden uitgevoerd. De aanwezigheid van nesten worden tijdens alle fasen van de werkzaamheden uitgesloten.
• Ook ten aanzien van andere organisme zal de zorgplicht in acht worden genomen. Dit houdt in dat er volgens normaal gebruik zorgvuldig gewerkt zal worden, waarbij indien mogelijk verstoring wordt voorkomen. Vanzelfsprekend zullen geen dieren actief worden gedood.
Notitie vleermuizenonderzoek
Door Ecologica BV is in de periode juni-september onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen in het plangebied. De inventarisatie is uitgevoerd volgens het Vleermuisprotocol 2010.
De lanen met zomereiken aan de west - en zuidoost zijde zijn belangrijk als voedselgebied voor de gewone dwergvleermuis. Deze moeten bij de ontwikkeling van het gebied zoveel mogelijk worden gespaard.
In de laan met populieren aan de noordzijde bevond zich mogelijk een verblijfplaats van de ruige dwergvleermuis. Vliegroutes zijn aanwezig aan de westzijde waar een beek de A50 passeert, langs de genoemde populierenlaan en mogelijk aan de zuidoost zijde waar viaducten de Kennedylaan passeren. Verder steken vleermuizen mogelijk de Kennedylaan over ten noorden van het industrieterrein Esp.
Figuur Voor vleermuizen (naar verwachting) belangrijke deelgebieden in Blixembosch-Noord. Groen: belangrijke foerageergebieden; gele stippen: mogelijke verblijfplaats in bomen; blauw pijlen: (mogelijke) vliegroutes.
Bij de ontwikkeling van het gebied is het wenselijk met deze functies rekening te houden. De afstand tussen bomen aan weerszijde van de Kennedylaan mag niet te groot worden. De vleermuizen maken vaak gebruik van (de luwte en structuur van) dergelijke bomen om drukke wegen over te steken.
De duiker bij de Groote beek aan de noordzijde van het onderzoeksgebied dient te worden gevrijwaard van extra belichting. Daarnaast dienen de eikenlanen en rij populieren te worden behouden aangezien deze van groot belang zijn als foerageergebied. Daarnaast maakt de rij populieren onderdeel uit van een vaste vliegroute en is er een (mogelijk) verblijfplaats van ruige dwergvleermuis aanwezig. Aangezien er sprake is van een potentieel gevaarlijke situatie met betrekking tot vallende takken zal er vermoedelijk wel een ontheffing kunnen worden verleend, indien de populieren gerooid moeten worden. Hierbij zullen voorwaarden worden gesteld zoals bijvoorbeeld rooien in het meest gunstige seizoen, vervangende aanplant en het ophangen van enkele vleermuiskasten. Deze mitigatie en compensatie is in ieder geval wenselijk.
De plannen zijn op dit moment nog niet voldoende uitgekristalliseerd zodat (mogelijke) negatieve effecten niet volledig kunnen worden ingeschat. Bij (mogelijke) negatieve effecten op de eikenlaan, populierenlaan, de duiker bij de Groote beek en de laan in het zuidelijk deel zal er een ontheffing moeten worden aangevraagd. Indien negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten zal er een ontheffing moeten worden aangevraagd voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en bij effecten op de Groote beek en de daar aanwezige duiker ook voor de watervleermuis.