direct naar inhoud van 3.4 Archeologische en cultuurhistorische waarden
Plan: Blixembosch Noordoost
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80027-0501

3.4 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.4.1 Cultuurhistorie

De gemeente Eindhoven kent een Cultuurhistorische Waardenkaart in de vorm van de nota 'Vitaal Verleden, over cultuurhistorische waarde in de ruimtelijke ordening (2001)'.

Binnen het plangebied bevindt zich een klein gedeelte van het historische wegenpatroon van Aanschot dat dateert van voor 1900. De weg wordt begeleid door een laanstructuur. Deze cultuurhistorische waarden blijven in het plan behouden door de laanstructuur in de vorm van een bestaande weg te handhaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80027-0501_0012.jpg"

Fig. Cultuurhistorie: historische wegenstructuur voor 1900 (rood) en historisch landschap (groen).

Voor het overige kent het plan geen specifieke waarde. De in de nabijheid van het plangebied gelegen historische landschappen en groenstructuren zijn voor het plangebied niet relevant omdat deze van het plangebied worden gescheiden door infrastructuur of bebouwing van recente datum.

3.4.2 Archeologie

Nationale regeling

Het Europese Verdrag van Malta (1992) is in de Nederlandse wetgeving onder meer verankerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Op basis hiervan dient in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met het archeologische erfgoed.

Het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het archeologisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch geografische en historisch bouwkundige waarden. Het rijksbeleid is mede gebaseerd
op het Verdrag van Malta (1992).

Belangrijke instrumenten zijn op rijksniveau de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Op de AMK staan terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben. Voor een deel zijn deze archeologische monumenten beschermd ex artikel 3 van de Monumentenwet 1988. Voor een deel betreft het archeologische monumenten waarvoor deze bescherming (nog) niet gerealiseerd is, maar waarvoor wel een planologische bescherming noodzakelijk is.

Op de IKAW staan gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde en gebieden waar geen verwachtingswaarde van bekend is. Deze laatste categorie betreft veelal stads- en dorpskernen. Deze terreinen zijn echter archiefplaatsen bij uitstek van de bewoningsgeschiedenis van Noord-Brabant en verdienen het om op lokaal niveau beschermd te worden.

Hieronder is een afbeelding van de IKAW, AMK en waarnemingen in de omgeving van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80027-0501_0013.png"

Fig. IKAW, AMK en waarnemingen

Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. Zo is als essentieel element opgenomen dat in ruimtelijke planvorming rekening gehouden dient te worden met het archeologisch erfgoed. Voor archeologisch waardevolle terreinen en voor gebieden met een (middel)hoge verwachtingswaarde voor archeologisch erfgoed moeten bij voorgenomen ruimtelijke activiteiten de archeologische waarden door middel van een vooronderzoek in kaart worden gebracht. Gestreefd moet worden naar behoud ter plaatse door middel van inpassing. Alleen in het uiterste geval, als behoud ter plaatse niet mogelijk is zoals in onderhavig plan, kan worden overgegaan tot archeologische opgravingen. De veroorzaker van de verstoring is verantwoordelijk voor de kosten die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen, veilig te stellen.

Op provinciaal niveau geeft de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (CHW) een indicatie waar archeologische waarden verwacht kunnen worden. Voor het noordelijke deel van het plangebied wordt voor wat betreft de 'indicatieve archeologische waarden' een middelhoog tot hoge verwachting aangegeven.

Gemeentelijk beleid

De Gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en
provinciale beleid. Dit beleid staat in het Beleidsplan Archeologie 2008-2012 dat door de gemeenteraad is vastgesteld (september 2008). De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De Gemeente Eindhoven kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

Voor de vroegste geschiedenis van de stad zijn is men volledig aangewezen op de archeologische ondergrond. De stadsbranden van 1486 en 1554 hebben de middeleeuwse stadsarchieven vrijwel compleet verwoest. Aansluitend op het Verdrag van Malta is in het gemeentelijke beleid opgenomen dat plannen met betrekking tot de ruimtelijke ordening structureel en in een vroeg stadium worden getoetst op archeologische waarden.

De gemeentelijke archeologische waardenkaart is actueler en gedetailleerder dan de rijks- en provinciale kaarten. Het beleid van de Gemeente Eindhoven is er op gericht om uit te gaan van de gemeentelijke waardenkaart die is opgenomen in het Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012. De huidige Archeologische Waardenkaart van de Gemeente Eindhoven is vastgesteld als onderdeel van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente (maart 2008).

Momenteel wordt een actualisatie van de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart voorbereid. De kaart wordt op een aantal punten aangepast. Zo worden de gebieden op de gemeentelijke waardenkaart ingedeeld in categorieën, met daarbij behorende ontheffingscriteria bij het verlenen van bouw-, sloop- en aanlegvergunningen. Daarnaast worden van een aantal archeologische gebieden de grenzen aangepast. Verder komt er een aantal gebieden bij en valt er een aantal gebieden af.

Voor het plangebied Blixembosch Noordoost betekent deze actualisatie dat een groot gedeelte van het plangebied, op grond van nieuw verworven kennis en inzichten een hoge archeologische verwachting krijgt. De directe aanleiding hiervoor is het resultaat van de opgravingen in het gebied Ekkersrijt-IKEA in de Gemeente Son en Breugel in 2006-2008.

Ingevolge het beleidsplan Archeologie 2008-2012 worden de archeologische gebieden met een archeologische waarde of verwachting, die op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven staan onderverdeeld in 5 categorieën:

  • 1. Gebied aangewezen als (rijks- of gemeentelijk) archeologisch monument;
  • 2. Gebied met archeologische waarde;
  • 3. Gebied met hoge archeologische verwachting;
  • 4. Gebied met middelhoge archeologische verwachting;
  • 5. Gebied met een lage of geen archeologische verwachting. Voor deze gebieden is vanuit het oogpunt van de archeologie geen vergunning nodig.

Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten.

In onderhavig plangebied is zowel sprake van een gebied met een hoge archeologische verwachting, als van een gebied met lage of geen archeologische verwachting (entreegebied in het zuiden).

In gebieden met een hoge archeologische verwachting is het uitgangspunt dat een vergunningplicht wordt ingesteld voor initiatiefnemers waar het gaat om ruimtelijke ingrepen groter dan 100 m2 / dieper dan 0,50 m. Vergunningaanvragen worden om advies voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Daarnaast is geen nader onderzoek noodzakelijk in gebieden met een lage of geen archeologische verwachting.

Stappen archeologisch onderzoek

Het uitvoeren van archeologisch onderzoek bestaat in de regel uit de volgende stappen.

1. Bureauonderzoek
Het doel van bureauonderzoek is het verwerven van informatie - aan de hand van bestaande bronnen - over bekende of verwachte archeologische waarden binnen of relevant voor het plangebied. Daarnaast moet het bureauonderzoek inzicht bieden in eventueel benodigd inventariserend onderzoek (stap 2, zie onder). In de regel is de archeologische waardenkaart van de Gemeente Eindhoven voldoende concreet en is apart bureauonderzoek niet noodzakelijk.

2a. Inventariserend veldonderzoek (IVO), karterende fase
Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het zeer gericht aanvullen en toetsen van de uitkomsten van het bureauonderzoek. Tijdens de kartering wordt het terrein systematisch onderzocht op aanwezigheid van vondsten en/ of sporen.

2b. Inventariserend Veldonderzoek (IVO), waarderende fase
In deze fase wordt vastgesteld wat de omvang en begrenzing van vindplaatsen is en hoe archeologisch waardevol ze zijn. Waarderen onderzoek heeft tot doel de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijk kwaliteit van de archeologische resten vast te stellen.

3. Opgraven
Indien het niet mogelijk is een 'behoudenswaardige of beschermenswaardige' vindplaats in situ te bewaren, zal het hier aanwezige bodemarchief voor het nageslacht bewaard dienen te worden door middel van een vlakdekkend onderzoek. Alleen dan is deze stap (stap 3) noodzakelijk.

Verwachtingen bestemmingsplangebied (bureauonderzoek)

Het plangebied bevindt zich op het noordelijke uiteinde van een langgerekte, zuidwest-noordoost georiënteerde pleistocene dekzandrug. De dekzandrug wordt in het westen doorsneden door het beekdal van de Grote Beek, een zijrivier van de Dommel. Het meest westelijk deel van het plangebied reikt tot in dit beekdal. Centraal in het plangebied ligt een dalvormige laagte. De 'strategische' ligging in het landschap is mede de reden geweest om dit gebied aan te merken als een mogelijk archeologisch relevant terrein.

Hieronder is een afbeelding opgenomen van de aardkundige lagen in en rondom het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80027-0501_0014.png"

Fig. Geomorfologie plangebied

Het plangebied ligt in een in archeologisch opzicht rijke omgeving. Er zijn in de directe omgeving (binnen een straal van 2 km) 47 archeologische waarnemingen geregistreerd. Vermeldenswaard zijn met name de vindplaatsen Blixembosch (vuurstenen bijl, middeleeuwse nederzetting), Aanschot (mesolithisch vuursteen en natuursteen, ijzertijd en middeleeuws aardewerk), Heesterakker, Castiliëlaan en Ekkersrijt. Op deze laatste locatie (Ekkersrijt), direct ten noorden van het huidige plangebied gelegen, zijn in 2006 t/m 2008 opgravingen uitgevoerd waarbij een grote bronstijdnederzetting met twee grafheuvels is aangetroffen. Deze nederzetting bevindt zich op het meest noordoostelijke uiteinde van de hierboven genoemde dekzandrug, waar ook het plangebied Blixembosch Noordoost op ligt.

Voor het grootste gedeelte van het bestemmingsplangebied Blixembosch Noordoost geldt op basis van de landschappelijke, historische, bodemkundige en archeologische gegevens een hoge archeologische verwachting. Een klein gedeelte (de zuidoostelijke staart) valt onder de categorie 'gebied met een lage of geen archeologische verwachting'. De hoge verwachting geldt voor het gehele bestemmingsplangebied vanaf het noorden tot aan iets ten zuiden van de grens tussen de wijken Italiaanse buurt en Sprookjesbos. Het zuidoostelijk deel tot aan de Tempellaan valt in de categorie lage tot geen archeologische verwachting. In dit zuidoostelijke deel kan nadere onderzoek naar archeologische waarden dan ook achterwege blijven. Het onderzoek richt zich hieronder dan ook op het gebied daarboven.

Aantasting ondergrond (inventariserend veldonderzoek- stap 2b)

Vanwege de hoge archeologische verwachting in het gebied en vanwege het feit dat de ondergrond deels flink verstoord zal raken is nader onderzoek noodzakelijk. Om de archeologische ondergrond in kaart te brengen is opdracht gegeven tot een onderzoek waarbij middels het graven van proefsleuven de bodem wordt geinventariseerd.

Doel van dit onderzoek is het in kaart brengen en waarderen van de archeologische ondergrond in het plangebied. Aan de hand van de verkregen informatie kan tot een waardestelling worden gekomen (conform de richtlijn KNA 3.1). Tevens zal de verkregen informatie gebruikt worden voor het actualiseren van het bestemmingsplan voor het plangebied Blixembosch Noordoost. Waar gaandeweg het bestemmingsplanproces blijkt dat gronden kunnen worden vrijgegeven na archeologisch onderzoek zal de regeling daarop worden aangepast. Dat betekent dat de verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren voor die locaties zal worden verwijderd.

Aanpak onderzoeken

De ondergrond zal vanwege het woningbouwproject op sommige plaatsen dusdanig worden aangetast dat archeologische vindplaatsen geheel of gedeeltelijk worden verstoord. Vanwege de te verwachten archeologische waarden is er voor gekozen om proefsleuven aan te leggen. Als uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat nader onderzoek noodzakelijk is, dan zal dat plaatsvinden. Indien noodzakelijk zullen de archeologische waarden, nadat daarover een besluit is genomen, worden behouden door middel van het opgraven. De archeologische waarden zullen in dat geval niet ter plekke worden behouden. De inschatting is dat er geen archeologische waarden de status van beschermd monument zullen krijgen. Dat is ook nog niet eerder voorgekomen in Eindhoven.

Het proefsleuvenonderzoek

Van 28 september tot en met 16 oktober 2009 heeft het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond in opdracht van Gemeente Eindhoven, de eerste fase van een proefsleuvenonderzoek in het plangebied uitgevoerd. Hieronder zijn de uitgangspunten en resultaten van het eerste onderzoek weergegeven.

Wegens de ligging in een archeologisch attentiegebied van de Gemeente Eindhoven diende eerst een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden om na te gaan of de te verwachten archeologische resten aanwezig waren en zo ja wat de spreiding daarvan was. Wegens logistieke redenen (zoals de aanwezigheid van een geluidswal, de aanwezigheid bomen en het feit dat een deel van het terrein nog in gebruik is door Rijkswaterstaat) kon niet het hele plangebied in één keer onderzocht worden. Daarom is er voor gekozen om het zuidelijke deel (fase 1) alvast te onderzoeken, zodat van dit deel snel duidelijk wordt of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is.

Fase 1 (zuidelijk deel)

Doel van het archeologische onderzoek is het in kaart brengen van de archeologische ondergrond in het plangebied om zo tot een waardestelling te komen conform stap 2b. In totaal zijn 14 proefsleuven aangelegd en onderzocht waarbij verschillende resten van menselijke activiteiten zijn aangetoond. Deze lopen qua datering uiteen van de ijzertijd en middeleeuwen tot de nieuwe tijd. Er zijn tijdens het onderzoek voornamelijk 'losse' paalsporen, kuilen en greppels aangetroffen. Deze kunnen momenteel nog niet geïnterpreteerd worden. Omdat snel duidelijk was dat de noodzaak bestond om een deel van het terrein in een vervolgonderzoek op te graven (aangezien bewaring 'in situ' vanwege de grote verstoringen in het gebied geen optie is) is slechts een beperkt aantal sporen gecoupeerd. Ook zijn er naar verhouding zeer weinig vondsten aangetroffen. Vervolgonderzoek zal hierover meer informatie kunnen verschaffen. Tevens kan er meer duidelijkheid komen over de definitieve datering van de sporen die nu als ijzertijd worden bestempeld: mogelijk gaat het hier om inheems-Romeinse overblijfselen.

Daarnaast zijn een aantal leemkuilen gevonden waarvan niet duidelijk is uit welke periode ze komen. Wat betreft de leemkuilen (uit vermoedelijk de nieuwe tijd) is nader onderzoek gewenst omdat er nog maar zo weinig over bekend is. Leem is reeds zeer lang in gebruik voor de productie van aardewerk maar in de loop van de 14e eeuw kwam de baksteenfabricage hier nog bij. In Eindhoven en omgeving zijn reeds vaker leemkuilen aangetroffen maar deze konden nooit nader onderzocht worden. Ook de aanwezigheid van veel greppels, waarvan een groot deel terug te vinden is op de kadasterkaart van 1832, is een belangrijk onderzoekspunt, omdat dit soort sporen (evenals spitsporen) tot op heden weinig aandacht hebben gekregen.

Uit dit proefsleuvenonderzoek is tevens opgemaakt dat een deel van het terrein van fase 1 reeds in die mate verstoord is dat geen nader archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden.

Waardestelling

Omdat het in dit onderzoek gaat om een Inventariserend Veldonderzoek (stap 2b) wordt hieronder een waardestelling opgenomen. Het proces van een waardestelling vindt plaats in een aantal stappen. In eerste instantie wordt de belevingswaarde vastgesteld. Het gaat hierbij om de schoonheid en de herinneringswaarde.

Omdat de vindplaats boven het maaiveld niet zichtbaar is maar wel eventuele relatie heeft met de vindplaatsen Aanschot en Ekkersrijt wordt de schoonheid als 'midden' gewaardeerd. Wat betreft de herinneringswaarde bestaat er geen verbondenheid met een feitelijke historische gebeurtenis of een associatie met een toegeschreven betekenis waardoor dit punt als 'laag' wordt gewaardeerd.

Ten tweede wordt er gekeken naar de fysieke kwaliteit van de archeologische overblijfselen. Dit is onderverdeeld in gaafheid en conservering.

Omdat de omgeving van de vindplaats reeds is volgebouwd is de gaafheid van de fysieke omgeving aangetast maar omdat het plangebied zelf volgens historische bronnen geen bebouwing heeft gekend, is de mate van verstoring hoogstwaarschijnlijk beperkt. De conservering van het archeologisch vondstmateriaal (hieronder vallen ook de aanwezigheid en gaafheid van de sporen) is met name in het westen van het onderzoeksgebied goed, vandaar een hoge waardering op dit vlak.

Tenslotte wordt de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats beoordeeld. Dit aspect wordt onderverdeeld in vier criteria, te weten zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit.

De zeldzaamheid wordt hoog gewaardeerd omdat er binnen de gemeente Eindhoven weinig monumenten bestaan uit de ijzertijd. Binnen de in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie beschreven archeoregio, het Brabant zandgebied, wordt geadviseerd om omgreppelde terreinen te onderzoeken om zo vragen naar de inrichting, grootte, datering en inrichting te kunnen bepalen. In aanvulling hierop is het essentieel om de ruimtelijke context hiervan in ogenschouw te nemen.

Daarom is het van belang om de zeldzaamheid hoog te waarderen. De informatiewaarde wordt eveneens hoog gewaardeerd, ondanks dat er in de nabijheid reeds onderzoeken naar een brons-/ijzertijdnederzetting en een middeleeuwse nederzetting zijn uitgevoerd. De ensemblewaarde krijgt de waardering midden vanwege de aanwezigheid van de vindplaats Ekkersrijt. Door de aanwezigheid van meerdere monumenten binnen een microregio bestaat de mogelijkheid deze onderling te vergelijken.

De representativiteit krijgt eveneens de waardering midden. Hieronder zijn in een tabel de verschillende waarderingen per element weergegeven.

Waarden   Criteria   Parameters  
Beleving   Schoonheid   Midden  
  Herinneringswaarde   Laag  
Fysieke kwaliteit   Gaafheid   Hoog  
  Conservering   Midden  
Inhoudelijke kwaliteit   Zeldzaamheid   Midden  
  Informatiewaarde   Hoog  
  Ensemblewaarde   Midden  
  Representativiteit   Midden  

Fig. Waardestelling archeologie

Op basis van de hoge score voor zowel de fysieke als inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats wordt een deel van het onderzoeksgebied behoudenswaardig geacht. Geadviseerd wordt in dit verband, vanwege de grote verstoringen die in het gebied zullen plaatsvinden, om de vindplaatsen ex situ te behouden door middel van een opgraving.

Selectieadvies

Op basis van bovenstaande gegevens wordt geadviseerd om het onderzoeksgebied fase 1 Blixembosch Noordoost op twee plaatsen nader archeologisch te onderzoeken door middel van een vlakdekkende opgraving. De opgraving dient plaats te vinden aan de hand van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen. Voor deze gronden wordt in het ontwerpbestemmingsplan een bescherming opgenomen. Indien de opgraving voor de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad is afgerond, dan zullen deze gronden vrij worden gegeven voor de verdere ontwikkelingen.

Het overige deel van fase 1 kan worden vrijgegeven voor de verdere ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80027-0501_0015.jpg"

Fig. Ligging van het totale onderzoeksgebied (roodomlijnd) met hierin het gebied van fase 1 (zwartomlijnd en in geel).Binnen fase 1 zijn de gebieden aangegeven waarvoor vervolgonderzoek wordt geadviseerd (zwart gearceerd) en het gebied dat kan worden vrijgegeven (zwart gestippeld).

Regeling bestemmingsplan
Aangezien een deel van het plangebied nog niet toegankelijk is door zowel een nog in gebruik zijnde rijbaan van de snelweg (A58) als een deel van de geluidswal zal het veldonderzoek in dit gebied in een latere fase worden uitgevoerd. Dit gebied en het gebied waar het archeologisch onderzoek nog niet is afgerond krijgt vanwege de te verwachten hoge waarden een beschermende regeling in het bestemmingsplan door middel van een dubbelbestemming archeologie. In de regels staat omschreven hoe dit gebied na onderzoek kan worden vrijgegeven ten behoeve van de onderliggende functie (bijv. woningbouw).

Een deel van de gronden is inmiddels onderzocht en vrijgegeven ten behoeve van woningbouw. Een archeologische regeling is op deze gronden dan ook niet op de verbeelding en in de regels opgenomen.

Gebied met hoge archeologische verwachting

Binnen deze gebieden wordt op basis van de geomorfologische en bodemkundige opbouw, historische gegevens en eerder aangetroffen vondsten een hoge concentratie van archeologische sporen en vondsten verwacht, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd. Hier geldt bij verstoringen die groter zijn dan 100m2 en dieper gaan dan 50 cm (wettelijke normen) een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid in combinatie met een aanlegvergunning. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Dit betekent dat niet kan worden gebouwd en kan kan worden aangelegd (bijv. een weg) in gebieden met deze aanduiding totdat de gronden zijn onderzocht en zijn 'vrijgegeven' door het college van burgemeester en wethouders.

Gebied met een lage of geen archeologische verwachting

Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische resten uiterst klein wordt geacht. Hieronder vallen tevens de gebieden waar het bodemprofiel als gevolg van sanering, ontgronding, onderkeldering of zware fundering zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden, of in ieder geval zodanig zijn aangetast dat zij niet meer voor onderzoek of bescherming in aanmerking komen. Hieronder vallen ook de zogenaamde gedeselecteerde gebieden: gebieden waar het bevoegd gezag (gemeente, provincie of RACM) heeft vastgesteld dat geen verder onderzoek hoeft plaats te vinden, bijvoorbeeld na archeologisch vooronderzoek of opgraving.

Voor deze gebieden gelden vanuit het oogpunt van de archeologie geen regels m.b.t. een vergunning. In het bestemmingsplan hebben deze gebieden dan ook geen dubbelbestemming gekregen.

Fase 1- Opgraving

In de periode van 19 april tot en met 21 juli 2010 heeft een deel van het archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het plangebied Blixembosch Noordoost. Dit onderzoek volgt op het proefsleuvenonderzoek dat in het najaar van 2009 op hetzelfde terrein heeft plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80027-0501_0016.png"

Fig. opgraving zomer Blixembosch Noordoost

In het plangebied zijn in totaal 905 sporen aangetroffen waarvan er 144 tot één van de 18 structuren3 behoren die zijn gevonden. Bij deze structuren gaat het om 15 spiekers 4
(uit verschillende perioden), één hooimijt, één hoofdgebouw (huis) uit de late ijzertijd of het begin van de Romeinse tijd en één groot bootvormig huis uit de jaren circa 1150-1250. Verder is op het terrein één waterput gevonden. Het gaat hierbij om een plaggenput waarbij de plaggen waren gefundeerd op een geheel kompleet houten karrenwiel.


Daarnaast is een aantal greppels aangetroffen, eveneens daterend uit verschillende perioden. Een deel ervan kan hoogstwaarschijnlijk, zoals ook bij het proefsleuvenonderzoek werd geconstateerd, teruggevonden worden op de oudste kadasterkaarten van omstreeks 1832.


Tenslotte is een tiental leemkuilen gevonden. De aanwezigheid van een misbaksel van een baksteen in één van de kuilen duidt erop dat de uit de kuilen afkomstige leem bedoeld was voor de productie van bakstenen. Aannemelijk is dat dit een kleinschalige gebeurtenis is geweest.


De kwaliteit van de grondsporen is, op enkele ijzertijdsporen na, goed te noemen. Opvallend was dat de ijzertijdsporen die tot de plattegronden van enkele spiekers behoren nog niet zo ver uitgeloogd zijn als vaak in en rond Eindhoven het geval is. Hierdoor waren de sporen duidelijker zichtbaar dan normaal het geval is. Er geen onderlinge oversnijdingen van de paalsporen van verschillende gebouwen aangetroffen waardoor er geen twijfel bestaat over welke sporen tot welke structuur behoren.

Na de afronding van fase-1 is het vrij te geven gebied in het kader van archeologisch onderzoek vergroot. Op onderstaande afbeelding is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80027-0501_0017.jpg"

Figuur. Te onderzoek en vrij te geven gebied


Deze afbeelding is verwerkt op de verbeelding. Het nog te onderzoeken gebied is op de verbeelding weergegeven. Daaraan is beschermingsregime in de regels gekoppeld.