direct naar inhoud van Regels

Kom Eersel, eerste herziening

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0770.BPE2011-VAST

Artikel 29 Leiding – Riool

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse rioolwatertransportleiding.

 

29.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, gelden voor het bouwen van bouwwerken op deze gronden de volgende bepalingen:

 

29.2.1 Gebouwen

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse rioolpersleiding worden gebouwd.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 5 m².

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

29.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse rioolpersleiding worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 29.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

  1. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding dient te zijn gewaarborgd;

  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

29.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

29.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 29.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

29.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 29.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolpersleiding zijn gewaarborgd.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.