direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Duizel-Noord, eerste herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0770.BPDnoord1eh1004-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Eersel het bestemmingsplan 'Duizel-Noord' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van Duizel aan de noordzijde van het dorp. Na vaststelling van het bestemmingsplan ‘Duizel-Noord’ heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan. De Afdeling heeft de gemeenteraad opgedragen om een nieuw besluit te nemen omtrent het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van 41 woningen. Bij besluit van 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘Duizel-Noord’ opnieuw vastgesteld, waarbij is besloten om de gronden waarvoor in het oorspronkelijk vastgestelde plan een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen, buiten het plangebied te laten. De plangrens is ten gevolge van deze hernieuwde vaststelling aangepast.

In de afgelopen jaren is de behoefte aan nieuwbouwwoningen aan veranderingen onderhevig geweest en is de gemeente tot het standpunt gekomen dat de ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan niet meer aansluit bij de actuele vraag vanuit de markt. Het huidige verkavelingsplan voldoet daarom niet meer aan de wensen van de gemeente en deze heeft daarom voor het plangebied een nieuwe verkaveling opgesteld, waarbij er in totaal 3 extra woningen toegevoegd zijn aan de plancapaciteit. Ook heeft de nieuwe verkaveling ertoe geleidt dat de woonpercelen in het noorden van het plangebied iets groter worden.

Tevens dient in het bestemmingsplan een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen te worden. Voorheen waren de parkeernormen geregeld in de bouwverordening. Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 (op 29 november 2014) is de Woningwet gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op de intrekking van de grondslag voor de stedenbouwkundige voorschriften in een bouwverordening. De stedenbouwkundige voorschriften, zoals het parkeren, moeten nu in het bestemmingsplan zelf geregeld worden. Dit geldt ook voor het plangebied Duizel-Noord.

Het voorgaande is aanleiding geweest voor deze bestemmingsplanherziening, waarmee in een actuele juridisch-planologische regeling wordt voorzien.

1.2 Ligging

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPDnoord1eh1004-VAST_0001.jpg"

Geldend bestemmingsplan op luchtfoto

Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van Duizel. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische percelen in het buitengebied, aan de noord- en oostzijde door de wegen Hoek en Groenstraat en aan de zuidzijde voornamelijk door de achterpercelen van de Sint Janstraat 1. Ten zuiden van het plangebied ligt de kern Duizel en de autosnelweg A67.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het geldend bestemmingsplan 'Duizel-Noord', zoals opnieuw vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juli 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPDnoord1eh1004-VAST_0002.jpg"

Uitsnede verbeelding 'Duizel-Noord' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen bestemmingsplan 'Duizel-Noord' zijn de gronden bestemd voor 'Agrarisch', 'Groen', 'Verkeer', 'Woongebied', 'Wonen-1' en hebben de gronden de gebiedsaanduiding 'Wro zone - wijzigingsgebied'. Binnen het voorliggend bestemmingsplan worden, behoudens de eerder genoemde aantal woningen en parkeerregeling, verder geen zaken gewijzigd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

Ten zuiden van het plangebied ligt de 30 km/h weg St. Jansstraat die als ‘nieuw lint’ sterk verdicht is ten opzichte van de historische situatie. Ten noorden van het plangebied ligt eveneens een 30 km/h weg ‘Hoek’ die nog duidelijk herkenbaar is als ruimtelijke structuur. Het plangebied is door de kavelrichting sterk oost-west gericht richting het beekdal van de Beerze. De St. Jansstraat ligt met een rij van ‘achterkanten’ richting het plangebied. Ook een deel van de Groenstraat, ten oosten van het plangebied, ligt met achterkanten naar het plangebied. ‘Hoek’ bestaat ondanks verdichting en schaalvergroting nog steeds uit kenmerkende, vrijstaande hoeven. De St. Jansstraat kent een opening in het lint ter plaatse van de ‘witte boerderij’. Van daaraf loopt noord-zuid gerichte beplanting het gebied in (houtwal). Vele wegen zijn beplant met laanbeplanting. De wegen van Hoek zijn in de meeste gevallen beplant met laanbomen. Ten noorden van het plangebied is sprake van een vrij sterke oost-west gerichte boomstructuur met een ‘bosje’ aan de beek. Er is sprake van een noord-zuid gerichte groenstructuur in het oostelijke deel van het plangebied. Verder is er veel openheid in de vorm van agrarische gronden (meest weiland). De lanen in Hoek zorgen voor ‘groene kamers’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPDnoord1eh1004-VAST_0003.jpg"

Luchtfoto plangebied met directe omgeving (bron: Google Maps)

2.2 Functionele structuur

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Duizel, die een overwegende woonfunctie heeft. In de bestaande situatie zijn de gronden van het plangebied nog deels in gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden. Tevens zijn sinds de vaststelling van het geldende bestemmingsplan al enkele woningen gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het planvoornemen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld is drieledig. Het aantal te realiseren woningen wordt in overeenstemming gebracht met de huidige marktvraag, het gemeentelijke parkeerbeleid wordt middels een regeling opgenomen in dit bestemmingsplan en de woonpercelen in het noorden van het plangebied en aan Hoek 17 zijn vergroot/gewijzigd.

3.2 Toevoegen van wooneenheden

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPDnoord1eh1004-VAST_0004.jpg"

Binnen het bestemmingsvlak 'Woongebied' in het zuidwesten van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan een maximum aantal wooneenheden opgenomen van 42. Met onderhavig bestemmingsplan worden binnen deze bestemming 2 wooneenheden toegevoegd dat resulteert in 44 wooneenheden. Binnen het bestemmingsvlak 'Wonen-1' in het noordoosten van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan een maximum aantal wooneenheden opgenomen van 6. Met onderhavig bestemmingsplan wordt hier 1 extra woning mogelijk gemaakt en worden dit er 7 in totaal.

Tevens is bij een nadere verkaveling van het gebied de woonpercelen in het noorden van het plangebied vergroot. Hier wordt een driehoekig stuk grond bij de woonbestemming betrokken. In het geldend bestemmingsplan is hier de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Met onderhavig bestemmingsplan wordt deze bestemming gewijzigd in de bestemming 'Wonen-1'.

3.3 Wijziging woonpercelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPDnoord1eh1004-VAST_0005.png"

Het voornemen is een stuk grondruil plaats te laten vinden tussen de gemeente en de eigenaar van het perceel aan de Hoek 17 in het noorden van het plangebied. Hierbij zal een strook grond naast het perceel aan Hoek 17 bij dit perceel worden betrokken, waarbij een deel van de voorzijde van dit perceel wordt betrokken bij de weg. De grondruil is op bovenstaande afbeelding inzichtelijk gemaakt.

Op de strook naast het woonperceel ligt nu nog een bestemming 'Agrarisch' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Deze strook wordt in dit bestemmingsplan gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Het deel aan de voorzijde dat onderdeel uitmaakte van het woonperceel, maar straks van de weg had een woonbestemming, maar krijgt in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer'.

3.4 Opnemen parkeerregeling

In het geldende bestemmingsplan is het gemeentelijke parkeerbeleid zoals vastgelegd in het 'Parkeersbeleidsplan Eersel' niet opgenomen. Zoals reeds aangegeven is met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 (op 29 november 2014) de Woningwet gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op de intrekking van de grondslag voor de stedenbouwkundige voorschriften in een bouwverordening. De stedenbouwkundige voorschriften, zoals het parkeren, moeten nu in het bestemmingsplan zelf geregeld worden.

Met deze bestemmingsplanherziening is het gemeentelijk parkeerbeleid vertaald in een bestemmingsplanregeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een drietal wijzigingen dan wel aanvullingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan dat is vastgesteld op 7 juli 2015. Een uitgebreide afweging met betrekking tot het geldende beleid heeft reeds plaatsgevonden in het kader van dit bestemmingsplan. Hierbij is geconcludeerd dat de ontwikkelingen op deze locatie passen binnen het landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidskader. Het beleid met betrekking tot onderhavige locatie in Duizel is op hoofdlijnen ongewijzigd. Een uitgebreide beleidstoets is daarom niet van toegevoegde waarde. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan worden echter 3 wooneenheden toegevoegd aan de huidige plancapaciteit. Derhalve wordt hierna nog wel ingegaan op de ladder van duurzame verstedelijking en of deze van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Verder zal ook nog kort worden ingegaan op de bevolking- en woningbehoefte binnen de gemeente en het gemeentelijk parkeerbeleid.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking beoogt zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren door een motivering verplicht te stellen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt:

1. een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling;

en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied:

2. een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder geldt volgens artikel 3.1.6, lid 2 Bro als 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt op een woningbouwlocatie. Het Besluit ruimtelijke ordening geeft inzicht wat er onder een woningbouwlocatie verstaan dient te worden. Uit jurisprudentie kan worden afgeleid in welk geval er sprake is van een verantwoordingsplicht op grond van de ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis hiervan vallen kleinschalige woningbouwontwikkelingen niet onder de werkingssfeer van de ladder, waarbij de Raad van State heeft geoordeeld dat ontwikkellocaties waarop een toevoeging van 6 woningen mogelijk worden gemaakt als kleinschalig worden beoordeeld (zie ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4).

Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand als zodanig bestemde woningbouwontwikkelingsgebied, om beter te kunnen voldoen aan de hedendaagse woningbehoeften. Met het planvoornemen worden in het hele plangebied in totaal 3 woningen toegevoegd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Derhalve is feitelijk al geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

Er is echter toch sprake van zorgvuldig ruimtegebruik beoordeeld op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking. De woningen passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.3). De woningen voorzien derhalve in de binnen dit programma geraamde actuele regionale behoefte. Dit is ook afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg. In deze behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijke gebied.

4.3 Bevolking- en woningbehoefteprognose

Op 26 mei 2015 heeft de raad van de gemeente Eersel vastgesteld hoe zal worden omgegaan met de gevolgen van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose 2014 voor bouwplanning en verdeling restcapaciteit woningbouwprogrammering.


De provincie Noord-Brabant heeft eind oktober 2014 de nieuwe bevolkings- en woningbehoefteprognose vastgesteld. Bij het toetsen van bestemmingsplannen in het kader van de Verordening ruimte 2014 gaat de provincie uit van deze woningbouwaantallen. De prognose te bouwen woningen is 630 woningen tussen 1 januari 2014 en 31 december 2023.


Uit het woonbehoefteonderzoek 2014 en uit gesprekken met de dorpsraden en leefbaarheidsgroepen in het kader van de Woonvisie 2015 blijkt dat er nog steeds een flinke behoefte aan nieuwbouwwoningen is. Zeker nu de markt lijkt aan te trekken is er ook daadwerkelijk zicht op dat deze verkocht kunnen worden.


De ontwikkellocatie binnen onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van de harde plancapaciteit. In totaal mogen in de gemeente Eersel tot 1 januari 2024 nog 582 woningen worden gebouwd. De harde plancapaciteit bestaat uit 482 woningen. Hiervan worden echter 75 woningen naar waarschijnlijkheid pas na 2024 gerealiseerd. Blijkens de Regionale Agenda Wonen Zuid-Oost Brabant telt de provincie deze op dit moment niet mee in de harde plancapaciteit. Zoals blijkt uit de brief van de provincie van 23 maart 2015 heeft de gemeente Eersel de komende 10 jaar een totale plancapaciteit 78% van de prognose. Van de benodigde plancapaciteit is 65% hard. Er is volgens de provincie dus ruimte om de komende jaren nieuwe plannen toe te voegen en flexibel in te spelen op kansen die zich voordoen.


Op basis van de provinciale matrix en het gemeentelijke woningbouwprogramma (deze zijn identiek) is nog ruimte om 167 woningen toe te voegen. Het totale aantal verzoeken komt bij elkaar opgeteld neer op 149 woningen.


Op grond van de woonvisie wil de gemeente de volgende woningen bouwen:

  • voldoende sociale huurwoningen;
  • middeldure koopwoningen;
  • huurappartementen;
  • streven naar 40% sociale nieuwbouwwoningen (goedkope koop/sociale huur); daarnaast is in de woonvisie opgenomen dat de gemeente er voor wil zorgen dat ouderen en mensen met beperkingen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen.


Aan de verzoeken die aan bovenstaande eisen uit de woonvisie voldoen wil de gemeente medewerking verlenen. De verzoeken moeten dan uiteraard ook nog getoetst worden ten aanzien van ruimtelijke aspecten, milieueisen, parkeren etc.


Onderhavige herziening van het bestemmingsplan geeft invulling aan de bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarbij 3 extra wooneenheden worden mogelijk gemaakt.

4.4 Parkeerbeleidsplan Eersel

In januari 2014 heeft de gemeente Eersel het parkeerbeleidsplan vastgesteld (zie Bijlage 1 bij de regels). Dit plan vormt een toetsingskader voor vraagstukken omtrent parkeren en bevat de volgende aspecten:

  • parkeernormen voor nieuwe ontwikkelingen;
  • beoordelingskader voor klachten en meldingen;
  • instrumenten om specifieke parkeervraagstukken te benaderen.

Indien nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zal dus moeten worden getoetst aan de parkeernormen uit het parkeerbeleidsplan.

Hoofdstuk 5 Milieuhygiënische en planologische aspecten

5.1 Inleiding

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een herziening van het bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. Voorliggende herziening betreft een wijziging dan wel aanvulling van het geldende bestemmingsplan. Een uitgebreide afweging met betrekking tot milieuhygiënische aspecten heeft reeds plaatsgevonden in het kader van het geldende bestemmingsplan. De wijzigingen en aanvullingen zoals beschreven in Hoofdstuk 3 zijn dusdanig kleinschalig dat een nieuwe, uitgebreide toetsing niet van toegevoegde waarde is. Derhalve wordt dan ook verwezen naar de toelichting van het geldende bestemmingsplan.

5.2 Plan m.e.r.

Sinds 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage) gewijzigd. Een belangrijke wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling zijn gewijzigd van absolute naar indicatieve waarden. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan, dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, aandacht moet worden besteed aan de milieueffectrapportage (m.e.r.), met als doel de milieugevolgen van een besluit in beeld te brengen. Met betrekking tot de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is in de D-lijst een drempelwaarde van een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen, een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer opgenomen.


Dit plan maakt de realisatie van maximaal 73 woningen mogelijk. Voor 1 april 2011 kon op basis van dit aantal nog worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was. Op grond van de momenteel geldende regeling moet bevoegd gezag een nadere motivering geven in de vorm van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.


De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt ver onder de drempelwaarde van de D-lijst. In de navolgende paragrafen van dit hoofdstuk wordt aangetoond dat met deze ontwikkeling geen sprake is van negatieve effecten op milieu- en omgevingsaspecten (archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna, bodem, externe veiligheid, geluid, bedrijven en milieuzonering, geur, lucht en water). Er is bovendien geen sprake van overige ontwikkelingen in de directe omgeving van het plangebied, waardoor geen cumulatieve effecten te verwachten zijn.


Betekenis voor het plangebied

Geconcludeerd wordt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, ook geen cumulatieve, te verwachten zijn. Een nadere m.e.r.-beoordeling wordt niet noodzakelijk geacht.

5.3 Water

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uit-eindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en be-sluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimte-lijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening. Hierdoor worden waterbeheerders actief betrokken bij de ruimtelijke besluit-vormingsprocessen en krijgt water een duidelijke plek in de ruimtelijke ordening. Door SRE Milieudienst is een watertoets opgesteld (Waterparagraaf Duizel-Noord, project-nummer 510178 augustus 2012). Deze waterparagraaf is het resultaat van de uitgevoerde watertoets met betrekking tot de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling Duizel-Noord. In de beschrijving is uitgegaan van twee situaties: de huidige en de situatie na voltooiing van het bouwplan.

5.3.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Duizel en wordt gekenmerkt door land-bouw. Rondom en binnen het plangebied zijn sloten aanwezig. De omgeving wordt voornamelijk gekenmerkt door landbouw, infrastructuur en woningbouw.


Ten westen van het plangebied ligt een hoofdwaterloop, de Kleine Beerze. Binnen het plangebied ligt de voormalige zijwatergang BZ 93 TV (nu schouwsloot) en Schouwsloot 936 (nu 447). De gemeente heeft in overleg met waterschap de Dommel een deel van de watergang BZ 93 TV aangekocht en dit deel zal gedempt worden om de voorgenomen plannen te kunnen realiseren. Het huidige terrein is voornamelijk in gebruik als agrarisch gebied. Het grootste deel is dus onverhard en hoeft niet af te wateren op sloten of riolering. Het gebied kent geen ecologische functie en er zijn geen ecologische ambities. Het plangebied ligt niet in, en grenst niet aan, een beschermd gebied.


De gemiddelde hoogte van het maaiveld is ter plaatse van het plangebied circa 29,8 m + NAP. De hoogte loopt richting het noorden geleidelijk af.


In de directe omgeving zijn geen TNO-peilbuizen of metingen uitgevoerd die inzicht geven in het meerjarig verloop van het grondwater. In de omgeving van het plangebied zijn enkele kleine grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening aanwezig. Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of boringvrije zone.

5.3.2 Toekomstige situatie

Ten behoeve van het plangebied zal nieuwe riolering aangelegd dienen ten worden. Bij de gemeente Eersel is de voorkeur een gescheiden stelsel aan te leggen. De vuilwaterafvoer kan aangesloten worden op het bestaande stelsel van Duizel.


Bij de lokale overheden en het waterschap is de ambitie aanwezig om de kwaliteit van de oppervlaktewateren te verbeteren. Een belangrijk middel hierbij is het afkoppelen van schone oppervlakken en het schone hemelwater lokaal op te vangen. Ten behoeve van het hemelwater zal binnen het plangebied een berging gerealiseerd dienen te worden.


De uitvoering van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een toename van het verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak en het nieuwe waterbeleid hebben gevolgen voor het watersysteem. In het nieuwe watersysteem dient het afvalwater en hemelwater gescheiden verwerkt te worden. Dit betekent dat het hemelwater apart opgevangen wordt en ter plaatse via de voorkeursvolgorde wordt verwerkt. Bij realisatie van de plannen Duizel-Noord wordt de toename van het verhard oppervlak gesteld op 32.150 m2.


Met de huidige regelgeving dient bij de toename in verhard oppervlak, opvang voor het afstromend hemelwater gecreëerd te worden. Met het toetsinstrumentarium “Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen” van Waterschap de Dommel en Waterschap Aa en Maas is de benodigde berging in het plangebied berekend. Het instrument is gebaseerd op het rapport ”Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk”. Uit het toetsinstrument blijkt dat, uitgaande van een toename van het verhard oppervlak van 32.150 m2, een bergingscapaciteit van 1.630 m3 nodig is.


De gemeente Eersel heeft in het waterplan opgenomen dat het infiltreren en het bergen met vertraagde afvoer naar oppervlaktewater de voorkeur geniet. Ook Waterschap de Dommel heeft deze voorkeur geuit. Waterberging zal plaats vinden in een centrale voorziening binnen de wijk. Extra voorzieningen om verontreiniging van afstromend hemelwater tegen te gaan zijn niet noodzakelijk.


Infiltratie is afhankelijk van enkele punten. Zo dient de grondwaterstand voldoende laag te zijn zodat er voldoende ruimte is in de bodem voor het hemelwater. Verder dient de bodem waterdoorlatend te zijn. Tevens is het belangrijk dat het water, dat zal afwateren op het infiltratiesysteem, relatief schoon is.


Voor lokale berging is het belangrijk dat voor een periode van enkele uren ruimte is voor een hoeveelheid water. Het water dient opgevangen te worden alvorens het door middel van wegzijging, verdamping en doorstroming het gebied verlaat.


Er dient een bergvoorziening met een open bodemstructuur aangelegd te worden met een vertraagde afvoer. Om verontreiniging van de bodem tegen te gaan kan in de bergvoorziening een toplaag van circa 30 cm dik aangelegd worden. Deze toplaag dient voldoende doorlatend te zijn en voorzien van een goed gehalte lutum en organisch stof, zodat eventueel nog aanwezige zware metalen, olie en Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK) kunnen accumuleren in deze laag.


Er wordt gekozen voor berging aan het oppervlak met infiltratiemogelijkheid. Dit is een makkelijk te onderhouden vorm van berging. Het plangebied betreft een woonwijk, de voorziening mag daarom niet te diep worden. De voorzieningen kunnen aangelegd worden als openbaar groen wat bij hevige neerslag tijdelijk onder water komt te staan.


Gezien de grootte van het plangebied wordt geadviseerd binnen het plangebied water-berging aan te leggen. De voorzieningen dienen een open bodemstructuur te hebben ten behoeve van infiltratie en de mogelijkheid om het water af te laten stromen op de schouwsloot; de voormalige BZ 93 TV, indien nodig. Het totale oppervlak van de bodem van de voorzieningen heeft een afmeting van 7.160 m2. Op deze manier kan de volledig benodigde berging (inclusief een bui die eens in de honderd jaar voorkomt) gerealiseerd worden wanneer een maximale stijghoogte van 0,32 m in de voorziening wordt gehanteerd.


De voorzieningen dienen zo aangelegd te worden dat ze een open bodem structuur hebben/behouden, zodat het mogelijk is om te infiltreren. De doorlatendheid van de bodem is geschat op basis van infiltratieonderzoek ter plaatse en waterkaarten. Volgens de kaarten is infiltratie zeer goed mogelijk, volgens het infiltratieonderzoek dient rekening te worden gehouden met een verminderde doorlatendheid. Wel kan door bodemverbetering de infiltratie verbeterd worden.


Ten behoeve van onderhoud dienen de voorzieningen toegankelijk te zijn en vrij van obstakels. Tevens is het van belang dat de berging niet volledig omgeven wordt door bomen met een hoog bladverlies. Het bladverlies, wanneer deze terecht komt in de berging, heeft een negatief effect op de infiltratie. Onderhoud van de bergingsvoorziening is de verantwoording van de eigenaar van het terrein en bestaat uit het regelmatig maaien en bladvrij houden van de voorziening.


Ten slotte dient in het kader van de Keur van waterschap de Dommel (2009) tijdig ontheffing aangevraagd te worden bij het waterschap voor alle waterhuishoudkundige ingrepen. Met betrekking tot het lozen van hemelwater op een watergang opgenomen in de Keur van het waterschap is door het waterschap een vergunningsplicht ingesteld. Lozingen afkomstig van gebieden tot 2.000 m2 verhard oppervlak of tot ca. 40 m3/h hebben in de overige gebieden minder relevantie voor het watersysteem en worden niet als vergunningplichtig beschouwd. Bij de lozing van grotere hoeveelheden water is sprake van een versnelde afvoer waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de omgeving. Om deze reden is er in deze keur voor gekozen in artikel 4.2 en 4.3 om lozingen tot en met 40 m3/h uit te zonderen van de vergunningplicht en hiervoor in de plaats algemene regels te introduceren. Hierin wordt degene die loost of afvoert in overige gebieden (onder meer) verplicht de voor die activiteit benodigde lozingswerken zodanig aan te leggen dat hierdoor het onderhoud aan de watergang niet belemmerd wordt. Volgens artikel 4.2 dienen voor plangebieden groter dan 2.000 m2 aan te leggen verhard oppervlak, een vergunning aangevraagd te worden voor het afwateren naar oppervlaktewaterlichamen. Het waterschap heeft op 8 augustus 2012 over de waterparagraaf geadviseerd en de waterparagraaf is hierop aangepast.


Om verslechtering van de waterkwaliteit na realisatie van het plan te voorkomen, dienen geen uitlogende (bouw)materialen toegepast te worden. Hierbij kan gedacht worden aan zink, lood en koper. Tevens moet geen gebruik gemaakt worden van chemische onkruid- en gladheidsbestrijding.


Vooraf aan de uitvoering van de plannen zal door de gemeente Eersel in overleg met waterschap de Dommel nog een uitwerkingsplan (waterhuishoudkundig- en rioleringsplan) worden opgesteld. Hierin zullen de details met betrekking tot de hemel- en afval-waterhuishouding nader uitgewerkt worden. Na overeenstemming over het uitwerkingsplan (waterhuishoudkundig- en rioleringsplan), zal er nog een watervergunning worden aangevraagd.

Voorgaande watertoets ging uit van de ontwikkeling van het volledige gebied Duizel-Noord met 100 woningen. Aangezien uiteindelijk in het gebied Duizel-Noord 73 woningen zijn/worden gerealiseerd is er geen aanvullende waterberging nodig.

5.4 Bodem

De SRE Milieudienst heeft in opdracht van de gemeente Eersel bodemonderzoek verricht en daarvan in januari 2010 verslag gedaan in de rapportage die als bijlage aan de toelichting van het bestemmingsplan 'Duizel-Noord' toegevoegd.


De conclusie van het rapport luidt als volgt:


De bovengrond van deellocatie A is licht verontreinigd met cadmium en lood. De ondergrond van deellocatie A is licht verontreinigd met kobalt. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium, nikkel en zink en matig verontreinigd met koper.


De bovengrond van deellocatie B is licht verontreinigd met cadmium, kobalt, lood, zink en PAK. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en koper.


De bovengrond van deellocatie C is licht verontreinigd met PAK. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.


De hypothese ‘onverdacht’ wordt niet bevestigd door de lichte verontreiniging met cadmium, kobalt, lood, zink en PAK in de grond. En de lichte verontreinigingen met barium, cadmium, nikkel en zink en de matige verontreiniging met koper in het grondwater.


Echter door de geringe overschrijdingen van de streefwaarde in de grond is een aanvullend of nader onderzoek niet noodzakelijk. De matige verontreiniging met koper in het grondwater is te relateren aan de verhoogde achtergrondwaarden in het gebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.


De verontreinigingen vormen, gezien het concentratieniveau en het ontbreken van directe contactmogelijkheden, geen gevaar voor de volksgezondheid en het milieu. Op basis hiervan hoeven geen beperkingen aan het gebruik van het terrein te worden gesteld.

Met dit bestemmingsplan wordt de geldende woonbestemming nauwelijks uitgebreid of gewijzigd. De strook grond aan de westzijde van het perceel Hoek 17 en het stukje agrarische grond dat wordt toegevoegd aan de woonpercelen in het noorden, zijn destijds ook meegenomen in het bodemonderzoek. In de tussentijd hebben hier geen activiteiten plaatsgevonden die bodemverontreiniging tot gevolg hebben gehad. De gronden zijn alleen als weiland in gebruik geweest. In dat kader wordt een nieuw bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.5 Luchtkwaliteit

Door de SRE Milieudienst is in maart 2010 een onderzoek verricht naar de invloed op de luchtkwaliteit van de ontwikkeling in Duizel Noord. Het onderzoeksrapport is aan de toelichting van het bestemmingsplan 'Duizel-Noord' toegevoegd.


Onderzocht is of er inzake luchtkwaliteit mogelijke belemmeringen zijn vanuit de Wet milieubeheer. Verder is beoordeeld of het in deze context aanvaardbaar is om dit project op de beoogde locatie te realiseren; of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.


Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Het project betreft geen ‘gevoelige bestemming’ binnen 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg;
  • Het project leidt ‘niet in betekenende mate’ tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • De concentraties luchtvervuilende stoffen liggen in het onderzoeksjaar 2010 onder de grenswaarden, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.


In het huidige bestemmingsplan is het aspect luchtkwaliteit reeds getoetst en hieruit is naar voren gekomen dat de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor de realisering van het initiatief. Het wijzigen van het maximum aantal wooneenheden van 70 naar 73 heeft hierop verder geen noemenswaardige invloed.

5.6 Geurhinder

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Duizel-Noord' is het aspect geurhinder reeds nader onderzocht. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen geurhinder uit veehouderijen. De wet bevat twee regimes:

  • normen voor de maximaal toelaatbare geurbelasting van een veehouderij. Deze normen zijn uitgedrukt in geureenheden: odour units (ouE/m3). Het wetsvoorstel kent vier standaardnormen: voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden met daarbinnen een onderscheid tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Gemeenten mogen van de wettelijke normen afwijken binnen een in de wet vastgelegde bandbreedte. Dergelijke afwijkende normen gelden alleen in een bepaald gebied. Voor dat gebied moet de gemeente de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in een gebiedsvisie vastleggen. Op basis daarvan wordt de achtergrondbelasting t.g.v. meerdere veehouderijen berekend en wordt een onderbouwing gevonden voor de afwijkende individuele normstelling. De afwijkende normen worden in een gemeentelijke verordening vastgelegd; of
  • vaste afstanden voor een groep dieren waarvoor geen odour units beschikbaar zijn. Voor deze groep gelden vaste afstanden: 100 meter naar een woning in de bebouwde kom en 50 meter naar een woning in het buitengebied. Deze groep van 'vaste afstand dieren’ kenden we ook al onder de 'oude' regelgeving. Op basis van deze normen of vaste afstanden wordt een aanvraag om een milieuvergunning van een veehouderij getoetst. Afhankelijk van de uitkomst wordt de vergunning verleend dan wel geweigerd.

De geplande woningen in het plangebied worden door de gemeente Eersel beschouwd als woningen gelegen in de bebouwde kom. De gemeente wil inzicht in de mogelijkheden en beperkingen als gevolg van de veehouderijen in de omgeving. De gemeente Eersel heeft SRE Milieudienst een opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de geuruitstoot door veehouderijen en betekenis voor ruimtelijke plannen in het licht van de Wet geurhinder en veehouderij.


In het kader van dit onderzoek zijn de geurcontouren van omliggende veehouderijen in kaart gebracht en is er een beoordeling gemaakt van het leefklimaat. Het onderzoek betreft de doorwerking van de Wet geurhinder en veehouderij in de ruimtelijke ordening cq. de omgekeerde werking (rapport Wet geurhinder en veehouderij Omgekeerde werking en leefklimaat voor de ontwikkeling van woningbouwproject Duizel-Noord, gemeente Eersel, projectnummer 463743, 1 juli 2010). Het onderzoeksrapport is aan de toelichting van het bestemmingsplan 'Duizel-Noord' toegevoegd.


Conclusies

  • 1. De vaste afstandscontour van 50 meter van de veehouderij aan de Groenstraat 59 ligt gedeeltelijk over het plangebied. Met andere woorden, indien woningbouw buiten de geurcontour van de bestaande veehouderij plaats vindt worden de belangen van de omliggende veehouderij niet geschaad.
  • 2. De geurbelasting op het plangebied is laag. Dit geldt voor zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting in zowel de huidige als de te verwachten toekomstige situatie. Het leefklimaat wordt beoordeeld als goed op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd.


Aanbevelingen

Het gedeelte buiten de 50 meter vaste afstandscontour is gelet op geurhinder geschikt voor woningbouw en kan worden ontwikkeld. Binnen de vaste afstand is immers geen acceptabel leefklimaat te garanderen. In het plangebied gelegen binnen de vaste afstand kunnen niet-geurgevoelige objecten als bijvoorbeeld garageboxen, parkeerplaatsen of groenstroken worden gesitueerd.

5.7 Geluid

Wegverkeerslawaai

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gepland is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling een akoestisch onderzoek noodzakelijk ter bepaling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarbij dient aan het toetsingskader van de Wet geluidhinder te worden gerelateerd.


Voor het bestemmingsplan ‘Duizel-Noord’ is een akoestisch onderzoek ingesteld. Het onderzoeksrapport d.d. 5 juli 2010 is aan de toelichting van het bestemmingsplan 'Duizel-Noord' toegevoegd.


Betekenis voor het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de zones van de Hoef en de Akkerstraat. De geluidsbelastingen zijn berekend tengevolge van deze wegen.


Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer van de Hoef en de Groenstraat ter plaatse van vier nieuwe woningen binnen het plangebied wordt overschreden. Deze overschrijding bedraagt maximaal 3 dB. Voor deze vier woningen zal een hogere waarde procedure doorlopen moeten worden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn onderzocht maar niet mogelijk gebleken en sorteren tevens te weinig effect om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen. Voor de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet door het college van B&W een ontheffing worden verleend. De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat in het verblijfsgebied de geluidsbelasting maximaal 33 dB bedraagt.

Het wijzigen van het maximum aantal wooneenheden van 70 naar 73 heeft voor de toegevoegde eenheden verder geen noemenswaardige invloed, omdat deze zich niet bevinden in de nabijheid van de Akkerstraat en de Hoef.


Luchtverkeerslawaai

De locatie is niet gelegen binnen de wettelijke 35 KE-contour. In het kader van het Alders traject dat opgestart is voor Airport Eindhoven een 20 KE-contour opgesteld. Het project Duizel Noord is gesitueerd binnen deze contour. Hoewel er formeel geen 20 KE-beleid (c.q. 47 Lden-beleid) is zoals bij Schiphol en de regionale burgerluchthavens, is het wel van belang dat er omwille van een goede ruimtelijke inpassing en vanuit hinderbeperking een goede afstemming plaatsvindt tussen de ontwikkelingen in de lucht en de ontwikkelingen op de grond.

5.8 Verkeer

Door de SRE Milieudienst heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de verkeersaantrekkende werking vanwege het nieuwe woongebied Duizel-Noord. Het onderzoeksrapport is aan de toelichting van het bestemmingsplan 'Duizel-Noord' is toegevoegd.

Het bouwplan Duizel Noord te Duizel heeft tot gevolg dat de ontsluitingswegen een beperkt aantal extra motorvoertuigbewegingen per dag krijgen te verwerken. Uiteindelijk zal het merendeel van het verkeer ontsluiten via Hoef/Akkerstraat. Op de Hoef/Akkerstraat zal een toename van 630 motorvoertuigbewegingen plaatsvinden. Voor geen van de wegen geldt dat de toename van het aantal verkeersbewegingen zal leiden tot verslechtering van de verkeersveiligheid.

5.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.


Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).


Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.


Door SRE milieudienst is in juni 2010 een onderzoek verricht waarin geconcludeerd wordt dat het initiatief niet ligt in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, van transportroutes en van leidingen. Op het gebied van externe veiligheid zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten voor de beoogde ontwikkeling.

5.10 Kabels en leidingen

Op basis van de informatie van de gemeente Eersel, de N.V. Gasunie, de ‘Stichting buisleidingenstraat Rotterdam’ en ‘Stichting Klic’ (Kabels en Leidingen informatiecentrum) bevinden zich geen ondergrondse buisleidingen, hogedruk gasleidingen of brandstofleidingen, binnen of in de nabijheid van het plangebied.

5.11 Flora en Fauna

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van Duizel-Noord is door SRE Milieu-dienst een quickscan uitgevoerd (Quickscan Natuurwaarden Duizel-Noord, rapport-nummer 463746, d.d. 18 januari 2010). Het onderzoeksrapport is aan de toelichting van het bestemmingsplan 'Duizel-Noord' is toegevoegd.

  • 1. Duizel - Noord ligt op ongeveer drie kilometer afstand van de Kleine Beerze dat onderdeel uit maakt van het Europees beschermd Habitatrichtlijngebied Kempenland-West. Dit gebied valt onder de natuurbeschermingswet. Het gebied is in procedure om aangewezen te worden als Natura 2000-gebied. De meest verstorende effecten van Duizel - Noord op dit gebied zal bestaan uit verzilting en verdroging. Door de grote afstand tot het gebied zijn er geen grote invloeden van deze verstorende ef-fecten te verwachten.
  • 2. Duizel – Noord is niet gelegen in de EHS. De Nota Ruimte is niet van toepassing.
  • 3. Duizel - Noord ligt net buiten de bebouwde kom van de gemeenten Eersel. Hierdoor is de Boswet van toepassing. Gezien de ligging van de ontwikkellocaties zijn er geen strijdigheden met de Boswet te verwachten.
  • 4. In Duizel – Noord zijn flora aangetroffen van de rode lijst en van de flora- en fauna-lijst 1, 2 en 3. Voor de soorten die zijn opgenomen in categorie 1 van de flora- en faunawet geldt een vrijstelling van de artikelen 8 t/m 12 bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffingsaanvraag te worden ingediend. Voor de rode lijstsoort die is aangetroffen moet, als de groeiplaats in het geding komt, een ontheffing worden aangevraagd. Van deze aangetroffen rode lijstsoort is niet bekend of deze ook daadwerkelijk binnen de begrenzing van Duizel - Noord voorkomt. De geplande woningen worden gebouwd op de plaatsen die nu in gebruik zijn als weiland en akker. Om uit te sluiten dat er geen standplaatsen van beschermde soorten worden vernietigd moet het perceel eerst vooraf goed worden geïnventariseerd middels een veldbezoek.
  • 5. Uit de zoogdiergegevens van het Natuurloket en uileninbrabant.nl blijkt dat er in Duizel – Noord soorten voorkomen die in de Habitatrichtlijn en op de flora- en faunalijst 1, 2 en 3 staan. Het gebied is geschikt voor de algemeen voorkomende soorten zoals konijnen, reeën, muizen, mollen en ratten. Door het open karakter van het gebied en de lijnvormige elementen die in de omgeving aanwezig zijn is het aannemelijk dat de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis het gebied gebruiken als foerageer- en migreergebied. De algemeen voorkomende soorten zoogdieren zijn opgenomen in de Flora- en Faunalijst 1. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de artikelen 8 t/m 12 bij ruimtelijke ontwikkelingen. De verschillende soorten vleermuizen zijn opgenomen in de lijsten 2 en 3 van de Flora- en Faunawet en de in de Habitatrichtlijn. Als het leefgebied van de vleermuizen wordt aangetast moet er wel een ontheffing worden aangevraagd. Om te bepalen of een ontheffing nodig is, moet er eerst een nader onderzoek worden uitgevoerd.
  • 6. Uit de gegevens van de Provincie Noord-Brabant blijkt dat er diverse weide- en broedvogels gebruik maken van het gebied rondom Duizel - Noord. Mogelijk maakt ook de kerkuil gebruik van het gebied.
  • 7. Alle vogels zijn beschermd in het kader van de vogelrichtlijn en de flora- en fauna-wet. Broedende vogels zijn opgenomen in categorie 3 (zware bescherming). De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich alleen tot de plaatsen waar gebroed wordt (nesten, holen e.d.) inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Een richtlijn voor de duur van het broedseizoen is van 15 maart tot en met 15 juli. Het belangrijkste is dat er geen broedgeval aanwezig is ongeacht de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd. Dit moet vooraf in het veld worden gecontroleerd.
  • 8. Duizel – Noord is alleen een geschikt leefgebied voor algemene soorten amfibieën zoals de Groene en Bruine kikker, Gewone pad en de watersalamander. Al deze soorten zijn opgenomen in de categorie 1 van de flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de artikelen 8 t/m 12 bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

De beperkte wijzigingen die met voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, hebben geen invloed op de ecologische waarden in het plangebied.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

Door SRE Milieudienst is in oktober 2008 een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is aan de toelichting van het bestemmingsplan 'Duizel-Noord' toegevoegd. Hieronder zijn de conclusies en aanbevelingen van het archeologisch onderzoek aangegeven.


Conclusies verkennend archeologisch onderzoek

Het plangebied ligt op een dekzandrug die gedurende lange perioden in de geschiedenis aantrekkelijk was voor bewoning en begraving. De kans dat tijdens de toekomstige nieuwbouw behoudenswaardige archeologische resten verloren zullen gaan is aanzienlijk. Geadviseerd wordt dan ook om het plangebied archeologisch te karteren en te waarderen door middel van een inventariserend vervolgonderzoek. Gezien de aanwezigheid van een relatief dikke afdekkende laag in de vorm van een enkeerdgrond of esdek is karterend en waarderend vervolgonderzoek door middel van boringen geen geschikte onderzoeksmethode. Om deze reden werd dan ook geadviseerd om archeologisch vervolgonderzoek te verrichten in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.

Voorafgaand aan het inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld. In dit PvE zijn de randvoorwaarden ten aanzien van het archeologisch onderzoek geformuleerd.


Conclusies Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven

Van 19 tot 24 april 2010 heeft, in opdacht van de gemeente Eersel, archeologisch proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden op de locatie Duizel- Noord (gemeente Eersel). Aanleiding voor dit onderzoek is de geplande nieuwbouw op deze locatie en de hiermee gepaard gaande bodemroerende activiteiten. De rapportage is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting


Eventuele aanwezige archeologische waarden op dit terrein zullen hierdoor verstoord raken. Het onderzoek betrof een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-p). Het onderzoek is grotendeels conform het PvE uitgevoerd. Er zijn in totaal 35 proef-sleuven aangelegd met een oppervlak van in totaal 3100 m² (PvE ging uit van 4.780 m²), een areaal dat circa 5% van het totale onderzoeksgebied (circa 7,5 ha) bevat.


Een deel van het plangebied is niet onderzocht doordat hier een afgesloten terrein aanwezig was. Een perceel is in mindere mate onderzocht dan gepland was door de aanwezigheid van een kwekerij. In het westen van het plangebied is een deels intact plaggendek aangetroffen op de flank van een dekzandrug. Plaatselijk is het terrein geegaliseerd. In een oude akkerlaag zijn verschillende laat prehistorische vondsten gedaan. Verder zijn 3 sporen aangetroffen die mogelijk deel uitmaken van bebouwing in de late prehistorie. Het vondstmateriaal (24 stuks) bestaat uit aardewerk, natuursteen, vuursteen en laat- of postmiddeleeuwse spinsteen.


Beoordeling

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt een negatieve beoordeling gegeven ten aanzien van de behoudenswaardigheid van het oostelijk en centrale deel van het onderzoeksterrein. In het oosten en middendeel van het onderzoeksterrein zijn geen archeologische resten aangetroffen. Op de locatie is de bodemgesteldheid dusdanig dat hier ook weinig archeologische waarden verwacht zullen worden op de niet onderzochte terreindelen. Bovendien is de bodemopbouw van deze terreindelen verstoord door egalisatie en zandwinningswerkzaamheden. Alleen in het uiterste westen van het onderzoeksgebied is een intact bodemprofiel aangetroffen. Hier is een fossiele akkerlaag aangetroffen die enkele fragmenten aardewerk uit de IJzertijd bevat. Daarnaast is een zeer gering aantal sporen aangetroffen. Aangezien vrijwel alle vond-sten afkomstig zijn uit een akkerlaag is de relatie tussen de aangetroffen sporen en de vondsten onzeker. Dit omdat (agrarische) bodembewerking van invloed kan zijn op de verspreiding van archeologisch vondstmateriaal.


Deze zaken in acht genomen, doet vermoeden dat de (nog) aanwezige archeologische waarden op het onderzoeksterrein kunnen worden geïnterpreteerd als de randzone van een groter complex waarvan het zwaartepunt van activiteit buiten het plangebied ge-zocht moet worden. Mogelijk kan deze activiteitenzone meer richting het dal van de Beerze gezocht worden. Op grond hiervan wordt voor de aangetroffen archeologische waarden een negatieve behoudenswaardigheid toegekend.


De relatieve lage spoor- en vondstdichtheid in het terrein met de deels intacte akkerlaag doet vermoeden dat we hier aan de rand van een nederzetting zitten. De meest waarschijnlijke locatie voor een dergelijk nederzettingsterrein moet waarschijnlijk hoger op de dekzandrug of op de flank richting het beekdal gezocht worden. De slotsom van het evaluatierapport is dat vervolgonderzoek ter plaatse niet noodzakelijk is. Op grond van deze waardering wordt geadviseerd het terrein vrij te geven voor ontwikkeling.


Conclusie bevoegd gezag

De SRE Milieudienst stemt in met het Evaluatieverslag Inventariserend Vooronderzoek in de vorm van proefsleuven (IVO-P), op plangebied Duizel-Noord (gemeente Eersel), z.d. voldoet aan bovenstaande kwaliteitseisen. Verder stemmen zij in met de aanbeveling om in het plangebeid geen archeologisch vervolgonderzoek te verrichten. De bij het archeologische proefsleuvenonderzoek aangetroffen grondsporen en mobiele vondsten vormen geen reden tot aanpassing van het PvE ten behoeve van de uitwerking en rapportage.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting (zoals onderhavige toelichting), die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels.

6.2 Algemene toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de analoge verbeelding wordt door nadere aanduidingen specifieke informatie weergegeven, zoals bouwvlak, gevellijn en specifieke bouwaanduidingen.

6.3 Algemene toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en het 'Handboek Ruimtelijke plannen Kempengemeenten' (juli 2015) inclusief de daarbij behorende bijlagen.

 

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;

Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene wijzigings- en procedureregels;

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.

 

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen aan te geven.

6.4 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten zijn de bindende regels uit het SVBP 2012 overgenomen, aangevuld met een aanvullende wijze van meten.

6.5 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

 

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

6.6 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

In dit artikel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

 

Artikel 5 Toepassingsverklaring:

In dit artikel bevat een toepassingsverklaring en verwijst naar de regels en bijbehorende verbeelding van het bestemmingsplan 'Duizel-Noord'.

 

Artikel 6 Overige regels

Dit artikel bevat een bepaling dat een plan moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen, conform het gemeentelijk Parkeerbeleidsplan.

6.7 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht:

Hierin is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

Artikel 8 Slotregel:

In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. moeten dan verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).

De economische uitvoerbaarheid van het plangebied is reeds bij het geldende bestemmingsplan aangetoond. In de gemeentelijke begroting zijn reeds middelen hiervoor opgenomen en er is een sluitende grondexploitatie opgesteld.

De gemeente acht de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan derhalve voldoende verzekerd.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient vooroverleg plaats te vinden met de overheidsinstanties waarvan de belangen in het geding zijn bij een ontwikkeling. Het plan wordt daartoe naar de betrokken instanties toegezonden.

8.2 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  • a. Ontwerp:
    • 1. publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro
    • 2. een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
  • b. Vaststelling:
    • 1. vaststelling door de gemeenteraad
    • 2. mogelijkheid reactieve aanwijzing
    • 3. publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
  • c. Beroep:
    • 1. beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
  • d. Inwerkingtreding:
    • 1. na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

In het kader van het ontwerp is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. Na vaststelling van het bestemmingsplan kunnen belanghebbenden beroep aantekenen bij de Raad van State. Hiervoor dient in de fase van het ontwerp een zienswijze te zijn ingediend of dient het plan ten opzichte van het ontwerp te zijn gewijzigd. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

8.3 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan ‘Duizel-Noord, eerste herziening’ is zes weken ter inzage gelegd. In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid zienswijzen in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders.

8.4 Vastgesteld bestemmingsplan

Op 17 april 2018 heeft de gemeenteraad van Eersel het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.