direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkstraat 50 Dongen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan Kerkstraat 50 te Dongen de bestaande dubbele garage af te breken. Hiervoor in de plaats wordt één woning teruggebouwd en worden twee nieuwe garages gerealiseerd. De garages zijn ten behoeve van de bestaande woning aan Kerkstraat 50 en de nieuwe woning.

Het perceel Kerkstraat 50 heeft volgens het geldende bestemmingsplan (Zuid en West Dongen, vastgesteld op 30 september 2010) de bestemming 'Wonen', zonder nadere aanduidingen. Het initiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat per bouwperceel ten hoogste één woning is toegestaan.

De gemeente Dongen heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de beoogde ontwikkeling door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Onderdeel van de aanvraag is dat aangetoond dient te worden dat de ontwikkeling past binnen de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Hiervoor is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

1.2 Ligging projectgebied

De globale ligging van de projectlocatie aan Kerkstraat 50 te Dongen is met een rode belijning weergegeven in figuur 1.1. De locatie ligt in het centrum van de kern Dongen, ten noorden van het Wilhelminakanaal en is bereikbaar via omliggende wegen Heuvelstraat/Gerardus Majellastraat, Kardinaal van Rossumstraat en Julianastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging projectgebied (Google Maps, 2014)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het perceelsgedeelte waarop de woning en de twee nieuwe garages gebouwd zullen worden, geldt het bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen' (vastgesteld op 30 september 2010). De gronden van de locatie zijn aangeduid met de bestemming 'Wonen', zonder nadere aanduidingen. Daarnaast geldt ook het bestemmingsplan Zuid en West Dongen - partiële herziening 2015. Met de vaststelling van deze partiële herziening is het bestemmingsplan aangepast op onder meer de meest recente regelingen, om onderlinge verschillen tussen bestemmingsplannen weg te werken en enkele kleine bouwplannen mogelijk te maken.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook zijn deze bestemd voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, parkeervoorzieningen, achterpaden en ontsluitingen, water en nutsvoorzieningen.

Het initiatief om op deze locatie een woning en twee nieuwe garages te bouwen is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat volgens artikel 22.4 onder a per bouwperceel ten hoogste één woning is toegestaan. Aangezien het projectgebied in vigerend bestemmingsplan onderdeel uitmaakt van het bouwperceel Kerkstraat 50, wordt hieraan getoetst. Daarnaast is strijdigheid geconstateerd met artikel 22.2.1 onder a, waarin wordt gesteld dat enkel binnen een bouwvlak hoofdgebouwen met de daarbij horende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd mogen worden. Op de overige gronden zijn volgens het bestemmingsplan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkapping zijnde toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Plankaart geldende bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen'.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In figuur 2.1 is de exacte locatie van het projectgebied met een rode belijning weergegeven. Het gebied bestaat momenteel uit een dubbele garage in een tuinachtige omgeving. De locatie ligt in het historisch centrum, waarvoor een hoge archeologische en cultuur-historische verwachting geldt. Ten noorden van de projectlocatie bevindt zich een horecagelegenheid. Ten oosten bevindt zich De Oude Kerk met de geconserveerde ruïne. Aan de zuid en westzijde grenst de locatie aan de achterzijde van bestaande woonbebouwing. Ten zuiden zijn tevens een groot aantal sportvelden gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Ligging projectgebied (Google Maps, 2014)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan Kerkstraat 50 te Dongen de bestaande dubbele garage af te breken. Hiervoor in de plaats worden één woning en twee nieuwe garages teruggebouwd.

De nieuwe woning wordt gesitueerd tussen de bestaande woningen aan Kerkstraat 46 en 50, op een afstand van 7,2 meter gemeten vanaf de weg. Ter vervanging van de twee bestaande garages worden tussen de woningen twee nieuwe garages gerealiseerd. In figuur 2.2 is de toekomstige situatie weergegeven.

De te bouwen woning bestaat uit één laag met een kap. De goothoogte van de woning bedraagt 3,5 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 8,2 meter. Op basis van het nu geldende bestemmingsplan is een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter toegestaan. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan past de woning binnen de regels ten aanzien van de goot- en bouwhoogte.

De nieuwe woning wordt gerealiseerd in een cultuurhistorisch waardevol gebied. In paragraaf 4.5 wordt aandacht besteed aan de cultuurhistorische waarde en de inpassing van de woning. De nieuwe woning wordt qua materialisering en architectuur in een vergelijkbare stijl gebouwd als de bestaande woningen. Met het gebruik van natuurlijke materialen wordt aangesloten bij het bestaande straat- en bebouwingsbeeld. In figuur 2.3 is het voorgevelaanzicht in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Inrichtingsschets toekomstige situatie (Condor bouwadvies, 2017 - bewerkt)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0005.png"Figuur 2.3 Voorgevelaanzicht in de toekomstige situatie (Condor bouwadvies, 2017)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie, Infrastructuur en Ruimte (2012)

Toetsingskader

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De SVIR is in maart 2012 in werking getreden. In de SVIR worden de dertien onderwerpen aangegeven die het Rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht.

Toetsing

In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid opgenomen voor de omgeving van het projectgebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)

Toetsingskader

Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat in iedere regio vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking dient een beschrijving van de behoefte aan de beoogde ontwikkeling te worden gegeven. Tevens dient, wanneer dit niet het geval is, gemotiveerd te worden waarom de beoogde ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient plaats te vinden.

Toetsing

De ontwikkeling van één woning en twee nieuwe garages binnen bestaand stedelijk gebied, is geen stedelijke ontwikkeling (uitspraak Raad van State van 16 september 2015, zaaknummer 201501297). Derhalve is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie provincie Noord-Brabant

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Deze is in 2014 partieel herzien. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennis innovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

Toetsing Structuurvisie provincie Noord-Brabant

Bij de opgave voor wonen en werken ligt het accent op de herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Zoals te zien is in figuur 3.1, is het plangebied geheel gelegen in het door de provincie aangewezen 'stedelijk concentratiegebied' en voorziet de voorgenomen ontwikkeling in herstructurering, waardoor het bestaand stedelijk gebied optimaal gebruikt wordt.

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte Noord-Brabant. Deze Verordening is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om eerder genoemde doelen te realiseren. De Verordening Ruimte Noord-Brabant vertaalt zijn kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen. De Verordening Ruimte Noord-Brabant wordt hierna besproken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0006.png"

Figuur 3.1. Uitsnede structuurvisie provincie Noord-Brabant, met projectgebied (rode cirkel)

Verordening Ruimte Noord-Brabant

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgesteld hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening tussen rijk, provincies en gemeenten zijn verdeeld. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening Ruimte Noord-Brabant opgesteld.

De Verordening Ruimte Noord-Brabant is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 19 maart 2014 in werking getreden. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 deze verordening in gewijzigde vorm opnieuw vastgesteld. De gewijzigde verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden. Hierna wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de relevante hoofdstukken en artikelen.

Toetsing Verordening Ruimte Noord-Brabant

In de Verordening Ruimte Noord-Brabant is in hoofdstuk twee, artikel 3 opgenomen dat een bestemmingsplan of omgevingsvergunning dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording dient te bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Toepassing moet worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte Noord-Brabant aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied', zoals te zien in figuur 3.2. In de Verordening Ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Daarnaast wordt de woning passend in het straatbeeld gerealiseerd, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kwaliteiten van de omgeving. Hierdoor wordt voldaan aan de regels zoals opgenomen in de Verordening Ruimte Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0007.png"Figuur 3.2. Uitsnede Verordening Ruimte Noord-Brabant, met plangebied (rode cirkel)

Conclusie

Het initiatief voor de realisering van een woning en een tweetal garages sluit aan op het provinciale beleid voor stedelijke herontwikkeling. Er wordt binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Dongen gebouwd.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Dongen 2020

Het terrein aan Kerkstraat 50 is op de structuurvisiekaart aangewezen als 'bestaand bebouwd gebied'. Verder ligt de locatie binnen de structuren 'beheer en onderhoud bestaande woongebieden', en 'Kwaliteit I' van het versterken karakter bebouwinglinten binnen cultuurhistorie.

Het versterken van bebouwingslinten binnen cultuurhistorie is binnen het plangebied aangemerkt als 'Kwaliteit I'. Deze bebouwingslinten hebben een zeer hoge waardering gekregen. Het bebouwingsbeeld van de Kerkstraat bestaat overwegend uit vrijstaande, een- en tweelaagse bebouwing, met afwisselende nokrichtingen en rooilijnen. De bebouwingslinten en ontginningsassen zijn bepalend voor de ruimtelijke structuur van de gemeente en dienen als zodanig behouden te blijven.

Wat betreft de cultuurhistorische waarde van de bebouwingslinten in de gemeente wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën: kwalitatief zeer hoog, hoog en redelijk hoog. Behoud en versterking van deze kwaliteiten is van groot belang. De belangrijkste ruimtelijke en functionele kenmerken die bepalend zijn voor de kwaliteit van de linten zijn het kenmerkende gedifferentieerde bebouwingspatroon met karakteristieke (historische) bebouwing, variatie in functies en gebruik en beeldbepalende groenelementen van (open) particuliere kavels en erven en structuren in de openbare ruimte. Ontwikkelingen met betrekking tot functieveranderingen en nieuwe bebouwingselementen kunnen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de bebouwingslinten onder druk zetten. Nieuwe ontwikkelingen zullen daarom te allen tijde binnen de kleinschalige context van de linten moeten worden bezien. Grootschalige ontwikkelingen zoals glastuinbouw passen daar bijvoorbeeld niet bij. De welstandsnota, waarin de waarden van de bebouwingslinten zijn beschreven en waarin gebiedsgerichte welstandscriteria voor de bebouwingslinten zijn gegeven, vormt hiervoor samen met groenstructuurplannen het toetsingskader. Het aspect cultuurhistorie wordt verder toegelicht in paragraaf 4.5.

Welstandsnota Gemeente Dongen (2008)

Het beleid is enerzijds gericht op het behouden en versterken van diversiteit in bebouwing en uiterlijk en anderzijds op het aanmoedigen van contrasten. De Oude Kerk en de Looierij zijn twee historische knooppunten gelegen aan Kerkstraat. Wat betreft deze historische knooppunten voert de gemeente Dongen een actief monumentenbeleid waarin aandacht wordt besteed aan onderzoek en inventarisatie van cultuurhistorische waarden, met inbegrip van de archeologische monumenten en waarden. Voor bijzondere gebieden zijn of worden historische verkenningen opgesteld. Zo zijn er verkenningen opgesteld voor het gebied rond Kerkstraat, Heuvel en Heuvelstraat.

Woningbouwplanning

De gemeente beschikt over een door de provincie goedgekeurd woningbouwprogramma, dat in de periode 2016-2025 voorziet in de bouw van in totaal 1.100 woningen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd, er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is en dat de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd.

De parkeerbehoefte is bepaald op basis van het rapport 'Actualisatie Verkeersbeleidsplan' (2013) van de gemeente Dongen. Voor de berekening van de verkeergeneratie is uitgegaan van kencijfers uit CROW publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Hierbij geldt een ligging in de rest bebouwde kom. De gemeente Dongen heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Onderzoek

Ontsluiting

De projectlocatie wordt ontsloten via de Kerkstraat. De Kerkstraat is gecategoriseerd als erftoegangsweg en behoort tot de 30 km-zone. In oostelijke richting gaat de Kerkstraat over in een éénrichtingsweg rondom de kerk. Verder in oostelijke richting wordt ontsloten op de Julianastraat. De Kerkstraat wordt in het westen ontsloten via de Heuvelstraat/Gerardus Majellastraat. Via de omliggende wegen is een goede ontsluiting in verdere richtingen mogelijk. Fietsers delen op de Kerkstraat de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Voor voetgangers zijn trottoirs aanwezig aan beide zijde van de weg.

Parkeren

De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. De parkeernorm voor één vrijstaande woning bedraagt minimaal 1,8 tot maximaal 2,6 parkeerplaatsen. Volgens het gemeentelijk beleid dient, door het hoge percentage autogebruik in de gemeente, de maximale norm te worden aangehouden. De norm van 2,6 parkeerplaatsen voor één woning bedraagt afgerond 3 parkeerplaatsen. De initiatiefnemer realiseert 2 parkeerplaatsen en een garage op eigen terrein. Theoretisch wordt hiermee voldaan aan de parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen. Echter wordt dit theoretisch aantal in de praktijk niet altijd gebruikt (CROW publicatie 317). Volgens het CROW kan voor een garage met oprit met maximaal 1,8 parkeerplaatsen gerekend worden. Hiermee wordt voldaan aan de minimale parkeernorm, de parkeerbehoefte voor eigen gebruik. De overige parkeerbehoefte, om te voldoen aan de maximale parkeernorm, zal met name voor bezoekers zijn, wat wordt voorzien in de openbare parkeerplaatsen nabij de kerk.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie van één woning is dusdanig beperkt dat dit zal opgaan in het heersende verkeersbeeld van de Kerkstraat.

Conclusie

De ontsluiting van de projectlocatie is voor alle vervoerswijzen goed. De parkeerbehoefte wordt deels voorzien op het eigen terrein en in de openbare parkeerplaatsen nabij de kerk. De nieuwe woning heeft een beperkte verkeersgeneratie wat zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

De beoogde woning en garages blijven binnen het bouwvlak van de bestemming wonen. In de huidige situatie dient reeds rekening te worden gehouden met de realisatie van woningen binnen het bouwvlak. Ter plaatse zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende bedrijven worden niet in de eigen bedrijfsvoering beperkt.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;

vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het projectgebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Circa 280 m ten zuiden van het projectgebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen (Z-522-01). De leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 95 m. Het projectgebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied.

Verder vindt in of nabij het projectgebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of het water.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het projectgebied.

4.4 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het projectgebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie en cultuurhistorie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van de archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

4.5.1 Archeologie

Toetsingskader

Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)

De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgelegd op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.

De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.

Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016

De erfgoedverordening is op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Centrale beleidsregel daarin is dat het verboden is om in een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Op het verbod zijn verstoringen uitgezonderd in een gebied:

  • met een lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 50.000 m2;
  • met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2;
  • waarvoor in het bestemmingsplan reeds bepalingen zijn opgenomen voor archeologische monumentenzorg.

Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Toetsing

In de gemeente Dongen is het archeologisch beleid vastgelegd op de Archeologische beleidsadvieskaart Dongen (2016). In figuur 4.1 hieronder is het projectgebied weergegeven in de archeologische beleidsadvieskaart. Hierop is te zien dat het hele projectgebied valt binnen archeologisch waardevol gebied. Bodemingrepen zijn hier in principe niet toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,5 meter minus het bestaande maaiveld en een planoppervlak heeft van 100 m² (vrijstellingsgrens uit de Monumentenwet) of meer is een omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen (voorheen de aanlegvergunning) verplicht.

Zoals weergegeven in figuur 4.2, 4.3 en 4.4, het in bijlage 3 opgenomen bodemonderzoek en het in bijlage 4 opgenomen archiefonderzoek, blijkt dat op de locatie van de beoogde ontwikkeling in vroegere tijden een leerlooierij heeft gestaan. In deze looierij zaten putten die bij de sloop van de looierij zijn weggehaald. De grond is daarna afgegraven en vervolgens met nieuwe grond opgehoogd. Door deze werkzaamheden zijn de gronden reeds geroerd en zijn eventuele archeologische waarden verstoord. De verstoringsoppervlakte buiten de contour van de oude looierij is - zoals afgebeeld in figuur 4.5 - niet groter dan 100 m2. Deze informatie is voorgelegd aan de heer Schellekens van de gemeente Dongen en Monumentenhuis. Op basis van deze aanvullende informatie is aangetoond dat er geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Dongen (gemeente Dongen, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0009.png"

Figuur 4.2 Historische afbeelding Kerkstraat 50

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0010.png"

Figuur 4.3 Historische afbeelding Kerkstraat 50

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0011.png"

Figuur 4.4 Historische luchtfoto Kerkstraat 50

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0012.png"

Figuur 4.5 Contouren oude looierij (oranje) t.o.v. de nieuwe woning (paars/grijs) (Condor bouwadvies, 2017 - bewerkt)

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het archeologische beleid van de gemeente.

4.5.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)

De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgesteld op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.

De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.

Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)

De 'Cultuurhistorische waardenkaart' (vastgesteld 26 september 2006) van de provincie Noord-Brabant vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden).

De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is in de gemeente doorvertaald naar de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen (vastgesteld op 15 januari 2014).

Toetsing

In figuur 4.6 is het plangebied (zwarte cirkel) weergegeven in de uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen. Uit deze waardenkaart blijkt dat het plangebied zich kenmerkt door historische dorpsstructuur/lintbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0013.png"

Figuur 4.6: Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Dongen (gemeente Dongen, 2014) met aanduiding plangebied (zwarte cirkel)

In 2002 is door Rijksdienst voor de Monumentenzorg een Cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Deze is bijgevoegd in bijlage 2 . Hieruit komt naar voren dat de bebouwing grenzend aan het projectgebied bijdraagt aan de grote verscheidenheid aan het lint Kerkstraat-Heuvelstraat.

In de directe omgeving van het plangebied liggen volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen verschillende cultuurhistorische aanduidingen. Deze waarden worden niet beïnvloed door de ontwikkeling. De historische lijnelementen worden behouden en de omliggende bebouwing wordt niet aangetast.

Het plangebied zelf wordt gekenmerkt door de aanduiding 'historische dorpsstructuur/lintbebouwing'. De historische dorpsstructuur blijft behouden doordat de nieuwe bebouwing wordt geplaatst binnen dezelfde contour als de huidige gebouwen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het aspect cultuurhistorie.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak.

Onderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Ter plaatse zijn lichte verontreinigingen aangetroffen in de grond en grondwater. Deze lichte verontreinigingen geven echter geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. De bodemkwaliteit is voldoende voor de beoogde ontwikkeling.

Bij hergebruik van de grond dient rekening te worden gehouden met de eisen uit de bodemkwaliteitskaart/bodembeleidsplan. Indien deze afwezig is geldt het generieke bodembeleid en moet een partijkeuring conform de AP04 uitgevoerd worden. Tevens dient hierbij een asbestanalyse meegenomen te worden. Op basis van de resultaten kan bepaald worden waar de af te voeren grond toegepast dan wel verwerkt/gereinigd dient te worden.

Conclusie

Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering.

4.7 Water

Waterbeheer en watertoets

Voor alle ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde; infiltreren, retentie binnen het projectgebied, retentie buiten het projectgebied of berging in bestaand watersysteem. Bij de berekening van de retentie worden de eisen zoals gevisualiseerd in figuur 4.8 uit deze paragraaf gehanteerd. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde.

Met de watertoets wordt de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Brabantse Delta, tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Gemeentelijk beleid

Het verbreed GRP Dongen geeft het beleid van de gemeente Dongen weer op het gebied van rioleringszorg (afvalwater en hemelwater) en haar gemeentelijke zorgtaken ten aanzien van grondwater. In het plan komt ook het stedelijke oppervlaktewater aan de orde, omdat hemelwater, grondwater en zelfs afvalwater relaties hebben met het oppervlaktewater. De zorgplichten zijn zodanig geformuleerd dat iedere gemeente een zekere mate van beleidsvrijheid houdt om een eigen invulling te kiezen voor de lokale situatie. Dit verbreed GRP Dongen geldt voor de periode 2016 tot 2020 en is vastgesteld in december 2015.

Onderzoek

Huidige situatie 

Het projectgebied omvat het terrein naast de woning, gelegen aan Kerkstraat 50 in Dongen. Het gebied bestaat momenteel uit een dubbele garage in een tuinachtige omgeving.

Bodem en grondwater

Omdat het projectgebied in de bebouwde kom van Dongen ligt, is het projectgebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In de directe omgeving van de kern van Dongen zijn hoofdzakelijk zandgronden aanwezig. In de omgeving van de kern van Dongen zijn verschillende grondwatertrappen aanwezig. Deze zijn weergegeven figuur 4.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0014.png"

Figuur 4.7 Grondwaterstanden omgeving kern Dongen (Bodemkaart van Nederland)

Waterkwantiteit

Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:

  • a. waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden;
  • b. waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar – in het najaar – schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
  • c. voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd.

Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.

In en nabij het projectgebied zijn geen watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Dongen zijn geen waterkeringen gelegen. Het projectgebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het projectgebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De initiatiefnemer is voornemens om naast de bestaande woning aan Kerkstraat 50 te Dongen de bestaande dubbele garage af te breken. Hiervoor in de plaats wordt één woning teruggebouwd en twee nieuwe garages. De garages zijn ten behoeve van de bestaande woning aan Kerkstraat 50 en de nieuw te bouwen woning.

Waterkwantiteit

Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten binnen de gemeente Dongen worden in principe waterneutraal uitgevoerd, waarbij getracht wordt te voorkomen dat er negatieve effecten op het grond- en oppervlaktewater optreden. Hierbij wordt uitgegaan van een bui t=100 dat overeenkomt met een retentie van 78 mm. Verhard oppervlak wordt in principe niet aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds geborgen en vervolgens geïnfiltreerd.

De gemeente Dongen heeft strengere bergingseisen dan het waterschap Brabantse Delta. Deze eisen zijn gevisualiseerd in figuur 4.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0015.png"

Figuur 4.8 Visualisatie bergingseisen gemeente Dongen

Het verhard oppervlak in de huidige situatie omvat de dubbele garage en tuinverharing. De nieuwbouw van de nieuwe woning en twee garages en hebben een oppervlak van 179 m2. Op basis van de bergingseisen van de gemeente Dongen is voor de nieuwbouw, exclusief bestaande tuinverharding, 14 m3 compensatie benodigd.

Tabel 4.1 Benodigde berging

Verharding   Oppervlak   Bergingseis   Benodigde berging  
Bebouwing   179 m2   78 mm   179* 0,078 = 14 m3  
       
  Totaal: 14 m3  

De benodigde berging moet in principe worden ingevuld binnen het projectgebied. In het projectgebied zijn geen mogelijkheden om open water aan te leggen, omdat er geen ruimte is op de locatie. Er zijn diverse mogelijkheden om toch invulling te kunnen geven aan de compensatie-eis. Zo zouden bijvoorbeeld binnen het projectgebied infiltratiekratten gerealiseerd kunnen worden in de tuin en/of onder de oprit. De exacte uitwerking van deze benodigde waterberging en de vorm waarin dit toegepast wordt zal in overleg met de gemeente Dongen en indien nodig met het waterschap Brabantse Delta plaatsvinden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het projectgebied.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

Op basis van het verbreed GRP Dongen geldt onderstaande voorkeursvolgorde met betrekking tot de omgang met hemelwater en ander afvalwater aan de bron:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van hemelwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet-gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en daarmee vergelijkbaar afvalwater wordt ingezameld en naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld onder d. (in de praktijk dus vooral hemelwater) wordt hergebruikt (zo nodig na zuivering aan de bron);
  • f. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt lokaal in het milieu teruggebracht (zo nodig na zuivering aan de bron);
  • g. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt als stedelijk afvalwater ingezameld en naar een rwzi getransporteerd.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Ten gevolge van de planontwikkeling is sprake van toename in verharding. Er wordt rekening gehouden met de bergingseis van de gemeente Dongen voor verbouwing met toename in verharding. De exacte invulling van de benodigde waterberging wordt in een latere fase nader uitgewerkt in overleg met de gemeente Dongen en het waterschap. Op basis hiervan wordt verwacht dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasen. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bjilage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

 

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (zie figuur 4.9). Het projectgebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (ook wel Natuurnetwerk Brabant/NNB genoemd). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Langstraat, ligt op een afstand van circa 6,6 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNB gebied ligt op een afstand van circa 330 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.OABP20180016-VG01_0016.png"

Figuur 4.9 Ligging projectgebied (rode punt) ten opzichte van beschermde gebieden

Het projectgebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe ontwikkeling en ruime afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Langstraat, genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

De bestaande dubbele garage wordt afgebroken. De garage is ongeschikt voor beschermde soorten omdat de gevel enkelsteens is en het dak uit golfplaten bestaat. Ter plaatse van de tuin zijn door intensief gebruik geen beschermde planten en diersoorten te verwachten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.9 Wegverkeerslawaai

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. Akoestisch onderzoek is volgens de Wgh noodzakelijk wanneer nieuwe geluidgevoelige functies worden mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van gezoneerde wegen.

De nieuwe woning is een geluidgevoelige functie maar niet gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen). De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Kerkstraat is voor dit plan berekend in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

De geluidbelasting op de nieuwe woning is berekend volgens de Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1.

De geluidbelasting is allereerst berekend op dezelde rooilijn als de huidige woning op Kerkstraat 50. De geluidbelasting bedraagt hier 58 dB, inclusief aftrek artikel 110g Wgh. De richtwaarde van 48 dB wordt hierbij overschreden. Om te voldoen aan de richtwaarde dient de woning op minstens 19 meter vanaf de as van de weg te worden gerealiseerd. Stedenbouwkundig gezien lijkt dit niet haalbaar, waardoor er sprake is van een overschrijding van de richtwaarde.

Conclusie

Doordat het een overschrijding betreft van een niet-gezoneerde weg, hoeft en kan er geen hogere waarde worden aangevraagd. Doordat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het gemeentelijk geluidbeleid stelt bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een aantal voorwaarden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze voorwaarden getoetst ten gevolge van de overschrijding van de niet-gezoneerde weg. Hieruit blijkt dat er, mits minimaal één slaapkamer wordt gesitueerd aan de geluidluwe (achter)zijde van de woning, wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekendende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van één woning en twee garages. De garages zijn ten behoeve van de bestaande woning aan Kerkstraat 50 en de nieuwe woning. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Kardinaal van Rossumstraat. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor is er ter plaatste van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële aspecten

5.1.1 Wet ruimtelijke ordening en grondexploitatie

In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. Doel hiervan is om bij de ontwikkeling van bouwlocaties een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. De kosten worden verhaald via de omgevingsvergunning voor het bouwen. Het exploitatieplan is in feite een publiekrechtelijke terugvaloptie; privaatrechtelijk kan meer geregeld worden.

Kostenverhaal dient te worden verzekerd bij onder andere een bestemmingsplan dat rechtstreeks bouwplannen mogelijk maakt (niet via wijzigingsbevoegdheid).

Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren met exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).

In een ruimtelijke onderbouwing is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) mogelijk wordt gemaakt. Welke kosten verhaalbaar zijn (kostensoortenlijst) is ook in het Bro geregeld (artikel 6.2.3 tot en met 6.2.5).

Een exploitatieplan moet gelijktijdig met het vaststellen van het daarbij behorende bestemmingsplan worden vastgesteld. Dit betekent dat het ontwerp van een exploitatieplan gelijktijdig met een ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage moet worden gelegd.

Nieuwe ontwikkeling

In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt een ontwikkeling voorzien die wordt aangemerkt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro.

Voor de beoogde ontwikkeling dient de gemeente met de grondeigenaar een zogeheten "anterieure" overeenkomst af te sluiten. Daarmee wordt verzekerd dat kosten van de kostensoortenlijst uit het Bro en alle projectgebonden kosten verhaald worden op de initiatiefnemers. Voor het overige worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk gemaakt. Dit betekent dat voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

5.1.2 Financiële uitvoerbaarheid

Voor de ontwikkeling die thans rechtstreeks juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt hebben de initiatiefnemers gegevens voorgelegd aan de gemeente waaruit blijkt dat deze de investeringen financieel kan dragen. Gelet op het vertrouwelijke karakter zijn de financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen. De gemeente heeft inzicht gehad in de financiële gegevens en is tot de conclusie gekomen dat de ontwikkeling financieel uitvoerbaar is.

De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het oog op het voorgaande afdoende gewaarborgd.

5.2 Maatschappelijke aspecten

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.17 van het Besluit omgevingsrecht juncto artikel 5.1.1 van het Bro zal aan de volgende besturen en/of diensten de omgevingsvergunning en de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing worden toegezonden met het verzoek om, onder verwijzing naar artikel 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen vier weken te reageren:

  • Provincie Noord-Brabant;