Plan: | De Baron RO |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0766.OABP20150009-VG01 |
Baron projectontwikkeling B.V. is voornemens een aantal woningen en voormalige bedrijfspanden aan de Tramstraat (nummers 33 tot en met 37) ter hoogte van de aansluiting met de Sint Josephstraat te slopen. Haaks op de Sint Josephstraat staan twee gebouwen die in gebruik zijn voor groepsopvang voor mensen met een verstandelijke beperking. Ook deze gebouwen worden gesloopt. De vrijkomende locatie wordt herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Het perceel aan de Tramstraat / Sint Josephstraat is juridisch planologisch geregeld in het vigerende bestemmingsplan Zuid en West Dongen en heeft daarin de bestemming 'wonen'. De beoogde woningbouwontwikkeling past niet in dit bestemmingsplan, omdat de bouwhoogtes en het bouwvlak afwijken. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning zal worden afgeweken van het bestemmingsplan. Voor de onderbouwing van het afwijken van bestemmingsplan is de voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
De ligging van de projectlocatie aan de Tramstraat/Sint Josephstraat in Dongen is met een rode cirkel aangegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Globale ligging projectlocatie (Google Maps, 2014)
Ter plaatse van de projectlocatie vigeert het bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen' (vastgesteld op 30 september 2010). De gronden van de projectlocatie zijn aangeduid als 'Wonen' met op de locatie van de huidige zorgwoningen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1'.
Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen' (Gemeente Dongen, 2015)
De beoogde locatie aan de Tramstraat /Sint Josephstraat ligt in het centrum van Dongen. De Sint Josephstraat maakt deel uit van de centrumring. In de directe omgeving van de locatie komen voornamelijk woningen voor en aan de achterzijde van de locatie tevens een kinderdagverblijf. De woningen in de directe omgeving van de locatie bestaan voornamelijk uit rijwoningen en halfvrijstaande woningen van twee bouwlagen met een kap. Naast woningen zijn er in het centrum ook andere functies aanwezig zoals detailhandel, kantoren en horeca.
De huidige panden op de locatie aan de Tramstraat / Sint Josephstraat zijn opgebouwd uit twee bouwlagen met een kap, uitgezonderd het pand op de hoek van deze straten, dit pand is opgebouwd uit één bouwlaag met een kap. Het perceel is grotendeels verhard en er staan enkele bomen.
In figuur 2.2 en 2.3 zijn zij-aanzichten van de projectlocatie te zien.
figuur 2.1 Ligging projectlocatie (Google Maps, 2014)
Figuur 2.2 Aanzicht vanaf de Tramstraat in huidige situatie (Google Maps, 2014)
Figuur 2.3 Aanzicht vanaf de Sint Josephstraat in de huidige situatie (Google Maps, 2014)
De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van 30 appartementen. De appartementen worden gesitueerd aan de Sint Josephstraat en Tramstraat. Aan de achterzijde van de woningen worden 36 parkeerplekken gerealiseerd en 11 garageboxen. Het oostelijke gedeelte van het gebouw wordt opgebouwd uit drie bouwlagen, het westelijke gedeelte aan de Tramstraat uit vier bouwlagen. Op de begane grond van het westelijke gedeelte wordt een parkeergarage gesitueerd met nog eens 12 parkeerplaatsen. Het projectgebied wordt grotendeels verhard. Aan de voorzijde en aan de achterzijde tussen de parkeerplaatsen worden groenvoorzieningen aangelegd.
De ontwikkeling is weergegeven in figuren 2.4 en 2.5. In bijlag , en zijn het bovenaanzicht, de doorsnedes en de zij aanzichten op groot formaat bijgevoegd.
Figuur 2.4: Toekomstige situatie
Figuur 2.5: Voorgevel aan Tramstraat/Sint Josephstraat
In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beoordeeld op basis van het geldende beleidskader en de sectorale aspecten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is het beleid op nationaal niveau met betrekking tot ruimte en mobiliteit vastgelegd . Deze visie geeft doelstellingen van de overheid weer voor 2028.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst bekijken of er in de regio vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens bekijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Toetsing
De woningbouw speelt in op een specifieke vraag binnen de gemeente naar woningen: door te voorzien in deze vraag wordt aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking voldaan. Daarnaast valt de locatie van het bestemmingsplan binnen het bestaand stedelijk gebied van Dongen. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor de overige beleidsonderdelen zoals opgenomen in de SVIR geldt dat een kleinschalige ontwikkeling als bedoeld in deze onderbouwing niet van invloed is op de visie en de doelstellingen zoals opgenomen in de SVIR. De ontwikkeling wordt daarom niet verder getoetst aan het nationale beleid.
Woningbouwplanning
De provincie Noord-Brabant heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de 'Verordening ruimte Noord-Brabant 2014'. Hierin zijn de prognoses van de woningbehoefte richtinggevend voor de jaarlijks ,en telkens voor de eerstvolgende periode van tien jaar, te maken regionale woningbouw afspraken en dienen gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen, te passen binnen dit regionale afspraken kader.
De gemeente beschikt over een door de provincie goedgekeurd en in de regio afgestemd woningbouwprogramma voor de periode 2014-2024, dat voorziet in de bouw van 1003 woningen over deze periode. In dat programma zijn voor de locatie Tramstraat/Sint Josephstraat 30 appartementen in de koopsector opgenomen.
Welstandsnota gemeente Dongen
Het beleid is enerzijds gericht op het behouden en versterken van diversiteit in bebouwing en uiterlijk en anderzijds op het aanmoedigen van contrasten.
Structuurvisie Dongen 2020
De projectlocatie is op de structuurvisiekaart aangewezen als 'bestaande bebouwing'.
Toetsing
Op de locatie is binnen het huidige bestemmingsplan de mogelijkheid voor de realisatie van 27 woningen. Deze onbenutte plancapaciteit wordt met de realisatie van 30 wooneenheden iets verhoogd. De 3 extra woningen passen in de woningbouwplanning. Momenteel is er al sprake van bestaande bebouwing. De beoogde ontwikkeling zorgt ervoor dat de kwaliteit op de projectlocatie wordt verhoogd. Dit strookt met de uitgangspunten van de Welstandsnota.
Toetsingskader
Op de projectlocatie zal herontwikkeling plaatsvinden. Hierbij wordt de oude bebouwing gesloopt en nieuwe bebouwing teruggezet. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen de projectlocatie en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren.
De archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 februari 2011 en moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening. Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart zijn de gronden aangeduid met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bij zones met een hoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht als het planoppervlak groter of gelijk is aan 100 m² en bij bodem ingrepen die dieper dan 0,5 m het maaiveld ingaan.
Het archeologisch onderzoek bestaat uit bureau onderzoek. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt een advies gegeven of vervolgstappen nodig zijn en zo ja, in welke vorm. De archeologische beleidskaart van de gemeente Dongen vormt hierbij het uitgangspunt.
Onderzoek
Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart zijn de gronden aangeduid met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze kaart is te vinden in figuur 3.1. Bij zones met een hoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht als het planoppervlak groter of gelijk is aan 100 m² en bij bodem ingrepen die dieper dan 0,5 m het maaiveld ingaan.
Onderliggende locatie is behoorlijk verstoord door de versnippering aan bebouwing. Verwachting dat hier tijdens een verkennend onderzoek iets aan vondsten wordt gedaan, wordt door de gemeente zeer minimaal geacht. Dit heeft daarom ook geen meerwaarde.
Aangezien nooit volledig uitgesloten kan worden dat er vondsten van archeologische aard worden gedaan, is het bij deze ontwikkeling voldoende om een meldingsplicht te treffen. Dit houdt in dat conform artikel 53 van de monumentenwet 1988 dat degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet, dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Men kan hiervoor ook rechtstreeks contact opnemen met de gemeente Dongen, Team vergunningen en handhaving.
Figuur 3.1: Archeologische beleidskaart (Gemeente Dongen, 2010)
Conclusie en aanbeveling
Na overleg met de gemeente Dongen is besloten dat onderzoek geen meerwaarde zal hebben. Wel is er sprake van een meldingsplicht. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Op de projectlocatie worden nieuwe woningen ontwikkeld. Dit kan zorgen voor toename van de verkeersdruk op de omliggende wegen. Daarom wordt onderzoek gedaan naar de verkeersontsluiting, de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte.
Onderzoek
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt in westelijke richting ontsloten via de Tramstraat en in oostelijke richting via de Sint Josephstraat. Deze doorgaande route, onderdeel van de centrumring, is binnen de gemeentelijke wegenstructuur aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. Op beide wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/h. Vanaf de Tramstraat wordt in noordwestelijke richting verder ontsloten via de Kardinaal van Rossumstraat naar de Middellaan/Gasthuisstraat. Deze wegen zijn allen gebiedsontsluitings- wegen. De Sint Josephstraat leidt in noordoostelijke richting naar de Jan Mertenslaan, Monseigneur Nolenslaan/Vennen. Ook deze wegen zijn gebiedsontsluitingswegen. Vanaf de gebiedsontsluitings- wegen wordt verder ontsloten naar de provinciale wegen N629 ten westen van de kern en de N260 ten oosten van de kern. De ontsluiting van het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer goed.
Ontsluiting langzaam verkeer
Ook het langzaam verkeer wordt primair ontsloten via de Tramstraat en de Sint Josephstraat. Deze wegen beschikken over fietssuggestiestroken ten behoeve van het fietsverkeer. Verder ontsluting loopt over dezelfde wegen als bij het gemotoriseerde verkeer. Ter hoogte van de Middellaan/Gasthuisstraat wordt aangesloten op de aan deze weg parallel gelegen vrijliggende fietspaden. Ten behoeve van voetgangers zijn trottoirs aanwezig. De ontsluiting van het langzaam verkeer is goed.
Ontsluiting openbaar vervoer
De meest nabijgelegen halte voor openbaar vervoer ligt op circa 140 meter van de projectlocatie aan de Tramstraat. Vanaf deze halte rijdt buslijn 298 richting Rijen en 's Gravenmoer en bus 205 richting Oisterwijk en Udenhout. De ontsluiting van het plangebied met het openbaar vervoer is goed.
Parkeren
Binnen de ontwikkeling wordt één nieuwe functie mogelijk gemaakt in de vorm van 30 appartementen. Het aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd dient te worden wordt bepaald op basis van de parkeernormen van de gemeente Dongen ('Actualisatie Verkeersbeleidsplan; Werkdocument 2 Integraal beleid', juli 2013). Voor appartementen in de middeldure sector geldt een parkeernorm van 1,0 tot 1,8 parkeerplaatsen. Op basis van het gemeentelijk beleid dient de bovengrens van deze bandbreedte aangehouden te worden. Op basis van deze parkeernorm bedraagt de parkeerbehoefte 54 parkeerplaatsen. Binnen het plan is de realisatie van in totaal 48 parkeerplaatsen voorzien en 11 garageboxen. Deze garageboxen kunnen meegerekend worden als 0,5 parkeerplaats. In totaal wordt er dus in 53,5 parkeerplaatsen voorzien. Er kan dus gesteld worden dat in de parkeerbehoefte wordt voorzien, aangezien deze is berekend op basis van de bovengrens van de door de gemeente gehanteerde bandbreedte. Enige marge is hierin aanwezig. De parkeervoorzieningen zijn vrij toegankelijk.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgangspunt hierbij is een ligging in matig stedelijk omgeving (bron: CBS) en binnen het centrumgebied van de bebouwde kom. Voor appartementen in de middeldure sector geldt dan een verkeersgeneratie van 5,5 mvt/etmaal (weekdag). De totale verkeersgeneratie voor 30 woningen bedraagt dan 165 mvt/etmaal op een weekdag. Deze verkeersgeneratie wordt omgerekend naar werkdag op basis van een omrekenfactor van 1,11. De verkeersgeneratie op een werkdag bedraagt dan 185 mvt/etmaal. Uit het verkeersmodel van de gemeente Dongen (Regionaal verkeersmodel Hart van Brabant) blijkt voor de Tramstraat een verkeersintensiteit van 3.900 mvt/etmaal in 2010 en van 4.300 mvt/etmaal in 2030. Op basis van deze waarden is, op basis van interpolatie de verkeersintensiteit bepaald voor het planjaar 2025. De verkeersintensiteit bedraagt dan 4.195 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is hier vervolgens bij opgeteld, wat leidt tot een etmaalintensiteit van 4.380 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie is dermate gering dat deze nauwelijks van invloed is op de verkeersafwikkeling op het omliggend wegennet. De Tramstraat kent een beperkte inrichting voor een gebiedsontsluitingsweg. Zo zijn bij een gebiedsontsluitingsweg normaliter vrijliggende fietsvoorzieningen gewend. Echter is dit langs de Tramstraat door ruimtegebrek niet mogelijk. Daarom is voorzien in fietssuggestiestroken. In verband met veiligheid voor fietsers bedraagt de maximaal wenselijke intensiteit hier 5.000/6.000 mvt/etmaal. Deze grens zal als gevolg van de ontwikkeling niet worden overschreden.
Conclusie
De ontsluiting voor het verkeer is goed. De verkeerstoename van de ontwikkeling is dermate gering dat dit geen gevolgen zal hebben voor de verkeersafwikkeling. Bovendien wordt binnen het plangebied voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Het aspect verkeer staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Ontwikkeling
Het plan omvat de bouw van 30 appartementen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'De Baron - Akoestisch onderzoek' (Rho Adviseurs, 2016). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 1. Binnen het onderzoek is rekening gehouden met aanpassing van het kruispunt Tramstraat - St. Josephstraat.
Resultaat en conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Tramstraat / St. Josephstraat de voorkeursgrenswaarde op de gevels van beide bouwdelen overschrijdt. Dit is bij alle vormgevingsvarianten voor het kruispunt Tramstraat – St. Josephstraat het geval. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt enkel overschreden bij een rechte aansluiting van de westelijke tak van de Tramstraat op de St. Josephstraat indien het kruisingsvlak wordt uitgevoerd in elementverharding.
Verder wordt geconcludeerd dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting door wegverkeer op de Tramstraat / St. Josephstraat voldoende te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten. Om de ontwikkeling van een woning mogelijk te maken, dient daarom een besluit hogere waarde vastgesteld te worden. De daadwerkelijke vormgeving van het kruispunt Tramstraat – St. Josephstraat is nog niet bekend. Daarom is met de gemeente Dongen overeengekomen dat hogere waarden worden aangevraagd voor de variant met de hoogst benodigde en toelaatbare berekende geluidbelastingen. Het betreft variant 1b, welke tevens overeenkomt met de vormgeving in de huidige situatie.
Tabel 3.1 Ontheffingswaarden wegverkeerslawaai deelgebouw oost
Tabel 3.1 Ontheffingswaarden wegverkeerslawaai deelgebouw west
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
In 2007 en 2009 zijn een tweetal verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Rasenberg Milieutechniek B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Sint Josephstraat 201. Hierin wordt aangetoond dat in de bovengrond een lichte verontreiniging met PAK aanwezig is. Tevens is in het grondwater een verhoogde waarde van de parameter cyanide aangetroffen. Ondanks deze lichte verontreinigingen werd uitvoering van een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. Daarnaast heeft Bakker Milieuadviezen Waalwijk verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie aan de Tramstraat te Dongen. Bij dit onderzoek is een aantal lichte verontreinigingen aangetoond. Het betreft hier de parameters cadmium, koper, lood, minerale olie, 10 Pak van VROM, zink, arseen, olie en aromaten.
Om te bepalen of de grond en/of het grondwater momenteel ter plaatse van het projectgebied verontreinigingen bevatten die een beperking kunnen vormen voor de voorgenomen herontwikkeling van het terrein is, ter actualisatie van het uitgebreide onderzoek van Bakker Milieuadviezen Waalwijk uit 2007, een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd in 2015. De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen grotendeels de resultaten die verkregen zijn in 2007. De bovengrond ter hoogte van de Sint Josephstraat 201 is licht verontreinigd met lood. De bovengrond op de percelen Tramstraat 33, 35 en 37 is gezamenlijk onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met zink, lood, PAK en minerale olie. In het grondwater uit twee peilbuizen is barium boven de streefwaarde aangetroffen. Al deze aangetroffen lichte verontreinigingen vormen echter geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
Gezien de uitkomsten van deze onderzoeken in combinatie met het feit dat er sinds 2009 geen activiteiten plaats hebben gevonden die consequenties kunnen hebben op de bodemkwaliteit en er geen functiewijzigingen hebben plaatsgevonden, kan worden gesteld dat de bodem nog steeds van voldoende kwaliteit is voor de ontwikkeling. De onderzoeken zijn terug te vinden in bijlage 6 en 7.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voor de beoogde ontwikkeling. De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functie.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek en conclusie
Aan de achterzijde van de beoogde woningen is een kinderdagverblijf gevestigd. Tevens zijn de gronden planologisch bestemd voor bibliotheken, gezondheidszorg, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven. In een gebied met functiemenging als het centrum van Dongen worden dergelijke functies naast woningen toelaatbaar geacht. Ten noordoosten van het plangebied, op circa 40 m afstand, is de bestemming 'Centrum' gelegen. Hier zijn bedrijven uit milieucategorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast of beneden woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Verder zijn er geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied, of die belemmerd worden in hun bedrijfsvoering door de beoogde ontwikkeling.
Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het project niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. Dit heeft geresulteerd in een positief wateradvies. Er is geen oppervlaktewater of waterkering aanwezig binnen het plangebied en aan alle voor het waterschap relevante punten wordt in de waterparagraaf aandacht besteed. Dit wateradvies is opgenomen in bijlage 5.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren en waterschapsbeleid geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hiermee geven de waterschappen ook invulling aan de wens van met name de zogenaamde grensgemeentes die in het verleden te maken hadden met verschillend beleid van de waterschappen.
Huidige situatie
Algemeen
Het projectgebied is gelegen aan de zuid rand van het centrum van Dongen. Op de locatie bevinden zich momenteel de huidige panden aan de Tramstraat 33-37 en een groepsopvang aan de Sint Josephstraat 201. Momenteel is de projectlocatie grotendeels verhard.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Conform het dinoloket bedraagt de gemiddelde hoogste grondwatestand circa 3,2 meter +NAP. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 5,3 meter + NAP.
Waterkwantiteit
In (de directe omgeving van) het projectgebied is geen open oppervlaktewater aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
In (de directe omgeving van) het projectgebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het projectgebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan voorziet in de ontwikkeling van 30 appartementen en 55 parkeerplaatsen. Tussen de parkeerplaatsen aan de voor- en achterzijde worden groen voorzieningen aangelegd. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen, omdat het projectgebied in de huidige situatie al nagenoeg volledig verhard is. Echter, omdat het hier een volledig nieuw te ontwikkelen situatie betreft, dient er wel bekeken te worden welke watercompenserende maatregelen mogelijk zijn. Eén en ander is afhankelijk van de grondwaterstand ter plaatse. Het grondwater ter plaatse bedraagt circa 3,2 meter +NAP en de maaiveldhoogte bedraagt 5,3 meter +NAP. Dit resulteert in ongeveer 2 meter om het water te infiltreren. Dit is doorgaans voldoende.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 3.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 30 appartementen. Dit aantal appartementen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Tramstraat/Sint Josephstraat (maatgevende doorgaande weg langs het projectgebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 22,5 µg/m³ voor NO2, 23,6 µg/m³ voor PM10 en 15,0 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 13 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende plannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het projectgebied en in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor het water of door buisleidingen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het projectgebied is grotendeels bebouwd en is vrijwel volledig verhard.
Beoogde ontwikkeling
Het plan voorziet in nieuwbouw van 30 appartementen en de realisatie van 55 parkeerplaatsen. Daarnaast worden er tussen de parkeerplaatsen groenvoorzieningen aangelegd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening Ruimte
Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan. Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.
De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.
Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van de EHS dienen conform de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden.
1. Geomorfologische waarden en processen
2. Waterhuishouding en waterkwaliteit
3. Natuurkwaliteit en areaal
4. Rust en stilte
5. Donkerte en openheid
6. Landschapsstructuur
7. Belevingswaarde
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. In figuur 3.2 is de ligging van het projectgebied te zien. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op ruim 8,4 km en betreft de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van de EHS is gelegen op circa 650 m afstand.
Figuur 3.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (Kaartbank provincie Noord-Brabant)
De natuurgebieden liggen op ruime afstand van het projectgebied, daarom worden negatieve effecten als gevolg van areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. De ontwikkeling is ook dermate gering van omvang dat de beperkte verkeersgeneratie al dusdanig in het verkeersbeeld is opgegaan ter plaatse van de Natura 2000-gebieden dat de stikstofdepositie niet waarneembaar zal toenemen. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Ter plaatse van de beoogde woningen is in 2008 veldonderzoek uitgevoerd. Aan de hand van een veldbezoek in 2015 blijkt dat de situatie niet is gewijzigd. Hierdoor kan worden uitgegaan van de eerder uitgevoerde veldverkenning, waarin de volgende beschermde soorten in het projectgebied verwacht worden.
Flora
Op het terrein zijn tijdens de veldverkenning geen beschermde soorten waargenomen. Gezien de inrichting en het gebruik zijn beschermde planten niet te verwachten.
Vogels
In de tuinen en in/op de bebouwing zijn broedvogels te verwachten. Het betreft hier broedvogels die hun nest in struweel, bomen en rond bebouwing maken. De bomen zijn nog relatief jong daardoor zijn er geen broedvogels met een vaste nestplaats (zoals steenuil en kerkuil) te verwachten. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er op dit moment geen beschermde diersoorten in de onderzochte objecten aanwezig zijn. Wel bevinden zich rondom de gebouwen beschermde vogels. Het buiten houden van vogels is eenvoudig te realiseren door de deuren en ramen van de betrokken huizen gesloten te houden en goede werings-maatregelen te nemen.
Zoogdieren
In de tuin zijn kleine zoogdieren aanwezig (mollen en muizen). Het betreft hier algemene soorten die staan vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet. De bebouwing is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Deze zijn dan ook niet aangetroffen gedurende het onderzoek.
Amfibieën
Door de afwezigheid van open water is het plangebied alleen geschikt als landbiotoop. Dit betreft de algemene soorten als kleine watersalamander en gewone pad. Deze soorten staan vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet.
Toetsing aan Flora- en faunawet
Sloop van de huidige bebouwing, grondwerkzaamheden en de bouw leiden mogelijk tot verstoring en/of aantasting van beschermde soorten zoals de kleine zoogdieren, broedvogels en amfibieën. Het betreft hier algemene soorten (tabel 1 van de Flora- en faunawet) waarvoor een vrijstelling geldt. In het projectgebied komen geen soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet voor. De aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en fau¬nawet is dan ook niet noodzakelijk.
Broedvogels mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is van 15 maart t / m 15 juli) op te starten of door minimaal 20 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
Zorgvuldig handelen
In de Flora- en faunawet staat ook het principe van “zorgvuldig handelen” beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep de gras- en oevervegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde woningbouwontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Wat de gebieds- en soortenbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora- en faunawet geen beletsel vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Bij de ontwikkeling van de woningen zal worden voldaan aan de eisen van duurzaam bouwen. De gemeente Dongen heeft het Convenant Duurzaam Bouwen Midden-Brabant 2008-2011 ondertekend waarin specifieke duurzaamheidseisen zijn vastgelegd. Het convenant is op gemeentelijk niveau vertaald in het eerder genoemde ‘GPR-gebouw’ systeem (zie hoofdstuk 3.2). De ontwikkeling zal voldoen aan de eisen ten aanzien van milieukwaliteit, gebruikskwaliteit, gezondheid en toekomstgerichtheid. Daarnaast voldoet het initiatief aan de (energie)prestatie eisen uit het bouwbesluit.
Ten aanzien van duurzaam veilig voldoet het plan aan de beleidsnota Integrale Veiligheid en Leefbaarheid (november 2004) waarin is bepaald dat nieuwbouw- en inbreidingsprojecten worden uitgevoerd conform het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Onderhavig project zal conform dit keurmerk worden gerealiseerd.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
de kenmerken van de projecten;
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
Binnen de projectlocatie worden nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt.
Onderzoek
Het bouwplan betreft een particuliere ontwikkeling. De uitvoering van het bouwplan komt niet ten laste van de publieke middelen. De grond met opstallen is in eigendom van de initiatiefnemer.
Conclusie
De initiatiefnemer is in staat om de bouw van de woningen en alle voorbereidings- en uitvoeringskosten te financieren. De financiële uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.
Toetsingskader
In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Er is sprake van kosten verhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) als een bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. Het bouwplan wordt als dergelijk bouwplan aangemerkt.
Onderzoek
Voor de beoogde ontwikkeling wordt tussen initiatiefnemer en de gemeente een privaatrechtelijke (zgn. anterieure) overeenkomst gesloten waarin de afspraken over het plan zijn vastgelegd, inclusief het kostenverhaal.
Conclusie
Voor de ruimtelijke onderbouwing hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De verrekening van de gemeentelijke kosten voor de planologische procedure vindt plaats via de heffing van leges.