direct naar inhoud van Bijlage 1 Beleidskader
Plan: Dongen Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0766.BP2009000001-0001

Bijlage 1 Beleidskader

Het bestemmingsplan buitengebied is niet alleen een belangrijk beleidsinstrument voor de uitvoering van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied maar het dient ook ter uitvoering van het ruimtelijk beleid van rijk en provincie. Dit beleidskader is vastgelegd in een groot aantal wetten, nota's, plannen en andere documenten.

In deze bijlage worden de belangrijkste en voor het buitengebied meest relevante onderdelen en gegevens uit deze documenten vermeld.

Wet ruimtelijke ordening

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet brengt heel wat verandering teweeg op het terrein van de ruimtelijke ordening. De bevoegdheid van de gemeenten om bestemmingsplannen vast te stellen en projectbesluiten te nemen, blijft bestaan maar wordt wel in een nieuw jasje gegoten, zowel inhoudelijk als procedureel. Zo is er bijvoorbeeld geen goedkeuring meer nodig van Gedeputeerde Staten voor een bestemmingsplan of een projectbesluit. De nieuwe Wro verplicht gemeenten om bestemmingsplannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar op te stellen.

1.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte (2005)

Met de Nota Ruimte verschuift het accent in het nationale ruimtelijk beleid van "het stellen van beperkingen" naar "het stimuleren van ontwikkelingen". Kernbegrippen in de Nota Ruimte zijn:

  • ontwikkelingsplanologie; afstemming ruimtelijk beleid op maatschappelijke wensen en komen tot een snellere / slagvaardiger uitvoering van beleid (integrale benadering plangebied; partijen bij elkaar brengen);
  • decentralisatie; rijksoverheid is verantwoordelijk voor de (nationale) prioriteiten als economische kerngebieden, nationale stedelijke netwerken, EHS en Vogel- en Habitatrichtlijngebieden; daarnaast wordt veel overgelaten aan provincies, gemeenten en waterschappen;
  • deregulering; minder aanwijzingen vanuit het rijk; minder regels en eenvoudige procedures (onder andere nieuwe Wro);
  • uitvoeringsgerichtheid; accent op uitvoering.


In de Nota Ruimte is Dongen opgenomen in het nationale stedelijke netwerk Brabantstad (Breda-Tilburg-Eindhoven-Helmond-'s Hertogenbosch). Het beleid is gericht op ontwikkeling van het stedelijke netwerk (ruimte voor woningbouw, bedrijven en instellingen, bereikbaarheid van de belangrijke kernen in het gebied).

Naast deze rechtstreekse doorwerking van de Nota Ruimte op het plangebied zijn verder met name de volgende kwalitatieve constateringen / uitgangspunten van belang.


Ruimte voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied

Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om deze te vergroten, wil het rijk de mogelijkheden voor zowel hergebruik, als (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied verruimen, gekoppeld aan ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en realisatie van bijvoorbeeld nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor waterberging.


Duurzame en vitale landbouw

Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden voor een bredere bedrijfsvoering creëren en rekening houden met de eisen die de wereldmarkt stelt aan agrarische bedrijven.


Toeristisch-recreatief gebruik van de groene ruimte

De recreatiesector moet de ruimte krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de samenleving en om zich tot een economische drager van (delen) van het platteland te ontwikkelen.

Water en groene ruimte

Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang.


Reconstructiewet concentratiegebieden

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet Concentratiegebieden in werking getreden. Deze wet is er op gericht om te komen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en een versterking van de sociale en economische structuur van het platteland, kortom revitalisering van het platteland.

De wet heeft alleen betrekking op de gebieden met een concentratie aan vee en mest die als zodanig zijn aangewezen in de Meststoffenwet. De provincie Noord-Brabant (met uitzondering van West-Brabant, waar de kleigronden overheersen en geen grote concentratie van intensieve veehouderij aanwezig is) is aangewezen als concentratiegebied. Op grond van de Reconstructiewet heeft de provincie reconstructieplannen opgesteld. De gemeente Dongen is gedeeltelijk in een concentratiegebied gelegen (reconstructieplan de Meierij). Voor het gedeelte van de gemeente waarvoor geen reconstructieplan is opgesteld (de voormalige gemeente 's Gravenmoer), is een (vergelijkbaar maar zonder wettelijke status) gebiedsplan gemaakt.

1.2 Provinciaal beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft ook voor de provincie veel consequenties. Het streekplan vervalt als instrument en de provincie toetst geen bestemmingsplannen meer.

De essentie van de nieuwe wet is, dat rijk, provincie en gemeente voortaan hun eigen ruimtelijke belangen formuleren en verantwoordelijk zijn voor de realisatie ervan. Elke overheidslaag legt zijn belangen vast in een structuurvisie. Het streekplan wordt dus vervangen door een structuurvisie. Deze structuurvisie is een strategisch document waarin de provincie de uitgangspunten van haar beleid benoemd.

Interimstructuurvisie Noord-Brabant juli 2008.

De Wro is voor de provincie aanleiding geweest de Interimstructuurvisie Noord-Brabant vast te stellen. Daarin zijn de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant benoemd en op hoofdlijnen in beleid uitgewerkt.

Het gaat in hoofdzaak om bestaand ruimtelijk beleid, zoals opgenomen in het streekplan Noord-Brabant 2002. Verouderde teksten zijn daarbij geactualiseerd en er is rekening gehouden met besluitvorming die na de vaststelling van het streekplan 2002 heeft plaatsgevonden. Nieuw aan de visie is de Uitvoeringsagenda 2008-2009.

Tien provinciale belangen

Een betere balans tussen het economische, ecologische en sociaal-culturele kapitaal in Brabant is de hoofddoelstelling van het ruimtelijk beleid.

Deze hoofddoelstelling is uitgewerkt in 10 provinciale belangen. Deze belangen bepalen de manier waarop de provincie handelt richting gemeenten en sturing geeft aan haar ruimtelijk beleid. Zorgvuldig ruimtegebruik geldt daarbij als hoofduitgangspunt.

De 10 provinciale belangen zijn:

  • 1. kwaliteit van en contrast tussen het landelijk en het stedelijk gebied;
  • 2. biodiversiteit;
  • 3. een duurzaam functionerend (grond-) watersysteem;
  • 4. een duurzame omgang met en beheer van bodem en leefmilieu;
  • 5. de (belevings)waarde van cultuurhistorie en aardkunde;
  • 6. een duurzame bereikbaarheid voor alle vervoerswijzen, voor zowel goederen als personenvervoer, met een accent op de stedelijke regio's;
  • 7. een goed functionerende (regionale) markt voor bedrijventerreinen en een gedifferentieerde voorzieningenstructuur;
  • 8. een goed functionerende (regionale) woningmarkt;
  • 9. een duurzame land- en tuinbouw;
  • 10. een sterke en gedifferentieerde toeristisch-recreatieve structuur in zowel de steden als het landelijk gebied.


De sturing wil de provincie vormgeven door samenwerking: samen werken aan kwaliteit samenwerken aan de gemeenschappelijke belangen.


Paraplunota ruimtelijke ordening.

De paraplunota ruimtelijke ordening concretiseert de provinciale belangen en doelen zoals verwoord in de Interimstructuurvisie. Gedeputeerde Staten hebben daaronder de diverse beleidsstukken gebracht (zoals Buitengebied in ontwikkeling, Beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen, beleidsnota Glastuinbouw). Tevens is verwoord hoe en wanneer Gedeputeerde Staten hun bevoegdheden zullen hanteren.


Vernieuwing ruimtelijk beleid.

De provincie heeft er bewust voor gekozen om met de invoering van de Wro haar beleid in stand te houden. Voorlopig wordt daarmee beleidsinhoudelijk doorgegaan op de weg die met het streekplan 2002 is ingezet. Zo wordt de focus op uitvoering gehouden en kan maximaal worden geleerd van de werking van de nieuwe instrumenten. Pas in het najaar van 2008 wordt gestart met de inhoudelijke vernieuwing van het beleid. Dat gaat in samenwerking met partners als gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties. Het proces begint met een startnotitie en eindigt met de vaststelling van een nieuwe structuurvisie tussen 2010 en 2012.


Zonering van het buitengebied volgens de Interimstructuurvisie Noord-Brabant en Paraplunota ruimtelijke ordening.

De interimstructuurvisie (en de paraplunota) gaan uit van het beleid, dat in het streekplan is ingezet. Gewerkt wordt vanuit een zogenaamde "lagenbenadering". In de eerste laag zijn de natuurlijke bodemtypologie en de watersystemen bepalend, de tweede laag betreft de infrastructuur en de derde laag omvat het occupatiepatroon.

Het buitengebied moet in hoofdzaak bestemd blijven voor landbouw, natuur en recreatie. Dit volgt uit de keuze om verstening en versnippering van de provincie tegen te gaan en is de tegenhanger van het principe dat de verstedelijking moet worden geconcentreerd. De onderlinge verhouding tussen de drie hoofdfuncties is aan het veranderen, onder meer als gevolg van de toenemende waardering voor natuur en landschap, rust en ruimte en de problemen die zijn veroorzaakt door intensieve en grootschalige vormen van landbouw.


In de interimstructuurvisie is het landelijk gebied in vier zones verdeeld:

  • de groene hoofdstructuur (GHS), onderverdeeld naar GHS- natuur en GHS- landbouw;
  • de agrarische hoofdstructuur (AHS), onderverdeeld naar AHS- landschap en AHS- landbouw.


Naast deze ruimtelijke zonering zijn onder andere de volgende onderwerpen relevant voor het plangebied: zoekgebied regionale waterberging, glastuinbouwvestigingsgebied, grens stedelijke regio, cultuurhistorie en archeologische waarden, ecologische verbindingszones, niet-agrarische bedrijvigheid en wonen.


Groene Hoofdstructuur (GHS)

Een gedeelte van de Polder van 's Gravenmoer is gelegen in de GHS- landbouw met de nadere aanduiding "leefgebied kwetsbare soorten". Het leefgebied kwetsbare soorten omvat met name landbouwgronden waarop bijzondere planten of dieren voorkomen (of waarvoor dit wordt nagestreefd) die hoge eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving. Rust, beslotenheid, hoge waterpeilen en stabiliteit in de inrichting en het beheer zijn belangrijke voorwaarden voor deze dieren en planten.

Het Wilhelminakanaal, de 's Gravenmoerse Noordkade en een deel van de Donge zijn aangewezen als ecologische verbindingszone. Een nieuwe evz om Dongen is aangeduid. Ecologische verbindingszones zijn veelal langgerekte (deels nog aan te leggen) landschapselementen langs dijken, waterlopen, wegen, spoor- en vaarwegen, door middel waarvan natuurgebieden met elkaar kunnen worden verbonden.

Buiten- en bewegingsrecreatie past prima in de GHS (wandelen, fietsen, picknicken).


Agrarische hoofdstructuur (AHS)

De Polder van 's Gravenmoer is voor het overige aangeduid als AHS- landschap met de nadere aanduiding "waterpotentiegebied". De waterpotentiegebieden zijn landbouwgronden gelegen buiten de beekdalen die vanwege de (grond)watersituatie uitstekend geschikt zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. Er is in deze gebieden veel schoon, kalkrijk en voedselarm kwelwater voorhanden. De gebieden zijn ook zeer geschikt voor grondgebonden veehouderij. Voor de waterpotentiegebieden bestaat geen concreet uitzicht op daadwerkelijke natuurontwikkeling. Het gaat erom dat deze gebieden hun geschiktheid behouden voor mogelijke natuurontwikkeling in de verre toekomst.

Het resterende, overgrote deel van het plangebied is aangeduid als Agrarische hoofdstructuur, landbouw (AHS- landbouw). De gronden ten noordoosten van de kern Dongen zijn aangemerkt als glastuinbouwvestigingsgebied, een aanduiding die uit het Reconstructieplan De Meierij is overgenomen.

Als doelstelling voor de AHS geldt het instandhouden en versterken van de landbouw, waarnaast ruimte wordt geboden voor toerisme en recreatie.

In de GHS- landbouw en AHS- landschap is de nieuwvestiging van agrarische bedrijven uitgesloten. Binnen een agrarisch bouwblok is omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan.

Voor een goed begrip van het beleid in de AHS- landbouw is ook het reconstructieplan van belang. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is in Dongen uitsluitend mogelijk als het gaat om intensieve veehouderijbedrijven, boomteeltbedrijven en glastuinbouwbedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef zoals dit in het Reconstructieplan De Meierij is vastgelegd. In dit reconstructieplan is ook een mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw aangewezen waar bestaande glastuinbouwbedrijven ruimere ontwikkelingsmogelijkheden hebben. In de Interimstructuurvisie is dit gebied aangeduid als glastuinbouwvestigingsgebied.

Voor nieuwvestiging van een bedrijf of omschakeling van een bestaand bedrijf kunnen de huidige agrarische en niet-agrarische bouwblokken worden benut. Voor omschakeling naar intensieve veehouderij geldt echter het reconstructieplan en de (vergelijkbare) beleidsintentie uit het gebiedsplan.


Zoekgebied regionale waterberging

Een ruim gebied ten noorden van de kern 's Gravenmoer is aangewezen als "zoekgebied voor regionale waterberging". In deze gebieden streeft de provincie naar meer ruimte voor waterberging.


Cultuurhistorie en archeologie

In het bestemmingsplan dient rekening te houden met aanwezige (hoge en zeer hoge) cultuurhistorische waarden en aangewezen archeologische monumenten. Ook moet rekening worden gehouden met de (hoge of middelhoge) archeologische (verwachtings)waarden. De Cultuurhistorische Waardenkaart die de provincie op 26 september 2006 heeft uitgebracht geeft op dit gebied wel de nodige informatie (over onder andere historische groenstructuren, historische geografische vlakken, archeologische monumenten).

Grote gebieden grenzend aan de kern Dongen en de Lage Ham hebben een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

Infrastructuur

De provincie is van mening dat de infrastructuur meer dan in het verleden sturend moet zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen, dat bestaande infrastructuur beter benut moet worden en nieuwe infrastructuur duurzaam moet worden ingepast. In het plangebied wordt geen wijziging van de infrastructuur voorzien.

Bedrijvigheid, voorzieningen en kantoren

In principe horen deze vormen van bedrijvigheid niet thuis in het buitengebied maar in de kern of op een bedrijventerrein. Reeds gevestigde niet-agrarische bedrijven wordt eenmalig een uitbreidingsmogelijkheid geboden van maximaal 15%.

Voormalige agrarische bedrijven

Buiten de locaties waarvan de agrarische bestemming kan worden gehandhaafd voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven, is hergebruik van voormalige agrarische bedrijfswoningen voor burgerbewoning aanvaardbaar.

Speciale regels gelden voor de agrarisch-technische en agrarisch verwante bedrijvigheid. Vestiging van agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven in voormalige agrarische bedrijfslocaties is mogelijk waarbij voor de agrarisch verwante bedrijven geldt dat deze uitsluitend in een kernrandzone zijn toegestaan. Locaties waar met de ruimte-voor-ruimte regeling stallen zijn gesloopt komen niet voor (her)vestiging van deze bedrijven in aanmerking.

Voorts is het in bebouwingsconcentraties buiten de GHS mogelijk dat vrijkomende agrarische bebouwing wordt benut voor niet aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid, bijvoorbeeld startende bedrijven. Hiervoor gelden echter voorwaarden.

Het bedrijf mag in beginsel niet meer ruimte in beslag nemen dan het voormalig agrarisch bouwblok. Buitenopslag is niet toegestaan, tenzij deze rechtstreeks voortvloeit uit de aard van het bedrijf.

Teneinde een passend antwoord te kunnen geven op actuele ontwikkelingen in het landelijk gebied hebben Gedeputeerde Staten het beleid inzake vrijkomende agrarische bedrijfslocaties uitgewerkt in de nota Buitengebied in ontwikkeling.


Burgerwoningen

Bestaande burgerwoningen in het buitengebied worden uitbreidingsmogelijkheden geboden tot een inhoud van maximaal 600 m³. Uitbreiding van het aantal burgerwoningen in het buitengebied is in principe niet toegestaan, behalve als het gaat om splitsing van boerderijgebouwen en gebouwen die in gebruik zijn geweest voor zorg of religieuze doeleinden. Voorwaarde is dat het hier karakteristieke gebouwen betreft dan wel de splitsing bijdraagt aan het behoud van het karakter van het buitengebied.


Ruimte-voor-ruimte

De regeling Ruimte-voor-ruimte heeft tot doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied door de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, die in gebruik waren voor de intensieve veehouderij (ontstening). De financiële middelen hiervoor worden verkregen door het uitgeven van woningbouwkavels op plaatsen waar op grond van het reguliere beleid geen nieuwe burgerwoning gebouwd zou mogen worden. Deze regeling is aan een aantal voorwaarden verbonden. De sloop van stallen moet plaatsvinden in de reconstructiegebieden (Midden- en Oost-Brabant), maar de woning mag in de hele provincie worden gebouwd. Mogelijke locaties zijn de bebouwde kom of de kernrandzone maar niet op een willekeurige plek in het buitengebied. De bouw van een woning in de GHS is niet toegestaan. In het kader van deze ruimte-voor-ruimteregeling zijn in Dongen momenteel plannen (in verschillende stadia van ontwikkeling) voor de bouw van 18 woningen.


Windturbines

Het provinciaal beleid is gericht op het bevorderen van windenergie. Bundeling van windturbines bij bedrijventerreinen of langs infrastructuur in de stedelijke regio's heeft de voorkeur. Solitaire windturbines zijn in het algemeen niet toegestaan (eventueel in de AHS maar met grote terughoudendheid). In de Structuurvisie PLUS (zie volgende paragraaf) heeft de gemeente zich uitgesproken voor eventuele windturbines langs het Wilhelminakanaal, buiten het plangebied.


Buitengebied in ontwikkeling (juli 2004)

Deze beleidsnota is gericht op het bieden van ruimte aan een vitaal platteland en de daarbij passende economische dragers voor het buitengebied. Bestaande economische dragers krijgen daarbij ontwikkelingsmogelijkheden terwijl nieuwe economische functies worden gestimuleerd. Deze verruiming van activiteiten heeft een duidelijk doel: bijdragen aan een duurzaam beheer en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.


Specifieke aspecten voor vertaling in het bestemmingsplan zijn de volgende.

Binnen bebouwingsconcentraties

Uitgangspunt voor het toekennen van verruimde mogelijkheden is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. Er worden vanuit de provincie geen beperkingen gesteld aan functies en / of maximale maten. De ontwikkelingsmogelijkheden worden gekoppeld aan een door de gemeente op te stellen gebiedsgerichte visie. Van de gemeente wordt verwacht dat zij in dat kader een maximaal bouwvolume vaststelt en verruiming van mogelijkheden alleen toestaat als de rood-voor-groen constructie leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Verruiming van bouwmogelijkheden moet worden uitgesloten voor bouwblokken waar stallen zijn gesloopt met toepassing van de ruimte-voor-ruimte- regeling.


Buiten bebouwingsconcentraties

Hergebruiksmogelijkheden voor voormalig agrarische bedrijfsbebouwing (VAB's) moeten passen binnen de functies die het buitengebied vervult (landbouw, natuur, recreatie en stedelijk uitloopgebied) en zijn daarom beperkt. Verruiming van de mogelijkheden is niet toegestaan op bouwblokken die in aanmerking komen voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven en op bouwblokken waar stallen zijn gesloopt in het kader van ruimte voor ruimte. De beleidsnota biedt mogelijkheden voor een verruiming van recreatieve voorzieningen (dit geldt echter niet in de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG) zoals deze in het kader van de reconstructie zijn vastgesteld), voor hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, waarbij eventueel woningsplitsing kan worden toegestaan en tenslotte voor statische opslagactiviteiten. Dit laatste echter niet in de GHS en het LOG. Sloop van overtollige, niet waardevolle bebouwing wordt voorgestaan.


Paardenhouderijen

Paardenhouderijen worden in de beleidsnota specifiek benoemd; de noodzaak om verschillende vormen van paardenhouderij te onderscheiden is in de opvatting van de provincie niet meer aanwezig. De voorkeur gaat uit naar verruiming van mogelijkheden voor de paardenhouderij in de AHS en in bebouwingsconcentraties. Een paardenhouderij is ook toegestaan op een vrijkomende agrarische bedrijfslocatie in de GHS- landbouw maar hier niet met een grote rijhal en zonder dat er sprake is van een publieks- en verkeersaantrekkende werking. Maneges met een recreatieve functie zijn ook buiten bebouwingsconcentraties toegestaan, echter niet in de GHS- natuur of in een LOG en alleen wanneer het past binnen de recreatieve visies zoals neergelegd in de reconstructie- en gebiedsplannen.


Nevenfuncties op agrarische bedrijven

Nevenfuncties op agrarische bedrijven (activiteiten die niet in directe relatie staan met de bestaande agrarische bedrijfsvoering ) worden beoordeeld als zijnde vervolgfuncties. Als nevenfunctie zijn alleen toelaatbaar die functies die ook toelaatbaar zijn als vervolgfunctie. Voorbeelden hiervan zijn recreatieve functies, agrarisch verwante bedrijvigheid, agrarische technische bedrijvigheid en statische binnenopslag. Het opnemen van een passende maximale maatvoering is gewenst en er mag geen vergroting plaats vinden van het bouwblok. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor de doorgroei van een nevenfunctie naar een hoofdfunctie is mogelijk mits deze blijft binnen de kaders van het streekplan en deze beleidsnota. De ontwikkeling van nevenfuncties in landbouwontwikkelingsgebieden is in principe niet mogelijk.


Verbrede landbouw

Verbrede landbouw wordt gedefinieerd als een nevenfunctie, direct gerelateerd aan het in stand houden van het bedrijf of de agrarische bedrijfsvoering (bijvoorbeeld minicampings, agrarisch natuurbeheer, verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen). Verbrede landbouw is in principe op alle agrarische bouwblokken toelaatbaar mits de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt. Voor de inpasbaarheid van een activiteit dienen voorts de effecten op natuur, landschap, cultuurhistorie en mobiliteit inzichtelijk te worden gemaakt. Niet elk gebied heeft dus dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden voor verbrede landbouw. Er moet aansluiting worden gezocht bij de zonering en de accenten die zijn neergelegd in de reconstructie- en gebiedsplannen. Er dient een passende maximale maatvoering te worden gesteld en het mag niet zo zijn dat het bouwblok uitgebreid moet worden als gevolg van het opstarten van dergelijke activiteiten. Er mag een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen voor doorgroei naar hoofdfunctie.


Streekplanuitwerking Breda - Tilburg

In het streekplan Noord-Brabant 2002 is bepaald dat Gedeputeerde Staten binnen bepaalde randvoorwaarden het streekplan moeten uitwerken. Om hieraan te voldoen hebben Gedeputeerde Staten diverse uitwerkingsplannen vastgesteld, waaronder het Uitwerkingsplan Breda - Tilburg dat op 21 december 2004 is vastgesteld. Dit uitwerkingsplan is aangewezen als uitwerking van de beleidslijnen ruimtelijke ordening.

In Dongen is een groot gebied aangeduid met "beheer en intensivering". Binnen dit gebied zijn stedelijke ontwikkelingen mogelijk; in welke mate is afhankelijk van de locatie. Stedenbouwkundig gezien is er sprake van bebouwde kom. Het buitengebiedbeleid geldt hier dus niet.

Enkele gebieden die zijn gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied hebben die aanduiding. Dit geldt bijvoorbeeld voor het gebied vanaf de Berlageweg tot aan de Kwartelweg. Maar ook de linten Dongen Vaart en Klein Dongen en het dorp 's Gravenmoer hebben die aanduiding.

Voorts hebben bepaalde gebieden de aanduiding "transformatie afweegbaar" gekregen. Dit zijn gebieden waar stedelijke functies alleen mogelijk zijn na een afweging. Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat die omzetting nodig moet zijn om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.

Daarnaast zijn er gebieden met de aanduiding "landschapsbeheer". Het beleid is gericht op het beheer en behoud van de bestaande landschappelijke verschijningsvorm zoals die is aangegeven op de basisstructuurkaart van Noord-Brabant. Het beleid voor deze gebieden krijgt verder inhoud in het kader van de revitalisering. Het gebied vanaf de Kwartelweg in zuidoostelijke richting (Vierbundersweg / Eindsestraat) valt hieronder.

Reconstructieplan De Meierij en Gebiedsplan de Wijde Biesbosch (2005)

De zandgronden van Noord-Brabant (het concentratiegebied waarvan ook de voormalige gemeente Dongen deel uitmaakt) zijn opgedeeld in zeven reconstructiegebieden. Voor elk van deze reconstructiegebieden is een reconstructieplan opgesteld. Het grootste deel van de gemeente Dongen is gelegen in het Reconstructieplan de Meierij. Dit geldt niet voor het grondgebied van de voormalige gemeente 's Gravenmoer dat is gelegen buiten het concentratiegebied. Hier geldt de reconstructiewet niet, maar ook voor deze gebieden werd de noodzaak gevoeld om een integrale visie op te stellen voor het landelijke gebied. Deze gebiedsplannen hebben niet de wettelijke status die aan de reconstructieplannen is toegekend. Dit deel van de gemeente is gelegen in het gebiedsplan De Wijde Biesbosch waarvan de beleidsvoornemens door de gemeente Dongen zijn onderschreven.

Hoewel niet identiek vertonen de doelstellingen verwoord in de beide plannen overeenkomsten:

  • behoud en ontwikkeling van karakteristieke natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • tot stand brengen van een robuust systeem van natuurgebieden, inrichten van de ecologische verbindingszones;
  • herstel van de natuur-, water-, en landschapsfunctie van beken;
  • het in samenhang met natuur en landschap verder ontwikkelen van recreatie en toerisme;
  • ontwikkelen van intensieve veehouderij op duurzame locaties.

Voor de gemeente Dongen zijn de volgende elementen uit het reconstructie- en gebiedsplan van belang.

Natuurdoelen

  • in het gehele gebied wordt beheer en herstel van landschap, natuur en cultuurhistorie nagestreefd, een instrument als landgoederen kan hiervoor worden ingezet;
  • versnelde realisatie van de "ecologische verbindingszone" langs het Wilhelminakanaal, de 's Gravenmoerse Noordkade en de Donge;
  • "landschapsecologische zone" ten noorden van De Wildert en tussen de kern Dongen en Oosteind;
  • "te behouden en versterken natuurwaarden" in het noordoosten van de Polder van 's Gravenmoer;
  • "ontwikkelen en versterken van landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden" langs de Donge.


Waterberging

"reserveringsgebied 2016" in de omgeving van de zandwinplas aan de Moersedreef. In dit gebied passen kapitaalsintensieve functies (woonwijken, iv, vestigingsgebied glastuinbouw, grootschalige recreatie) slechts onder voorwaarden.


Integrale zonering voor de intensieve veehouderij

  • de aanwijzing van gebieden waar de intensieve veehouderij op termijn zal verdwijnen ("extensiveringsgebieden");
  • de aanwijzing van gebieden met een gemengde functie waar uitbreiding van of omschakeling naar intensieve veehouderij mogelijk is, maar alleen op duurzame locaties ("verwevingsgebieden");
  • de aanwijzing van gebieden waar sprake is van ruime ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij (uitbreiding, omschakeling en nieuwvestiging: "landbouwontwikkelingsgebieden" (LOG Moersedreef));
  • voorts moeten in een bestemmingsplan ook nertsenhouderijen aangemerkt worden als intensieve veehouderijen.


Landbouw

  • "ruimte voor glastuinbouw en boomteeltzoekgebied" in het LOG Moersedreef;
  • "mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw" in het gebied begrensd door de Hoge dijk / Lage dijk, Vaartweg, Bosweg, Fazantenweg en Onkelsloot;
  • "grondgebonden landbouw in een open landschap" in de Polder van 's Gravenmoer.


Recreatiedoelen

  • "kansrijke extensieve recreatie" in een zone rond de kern Dongen tot de Vaartweg;
  • uitbouw van kleinschalige recreatiebedrijven en agrotoerisme is wenselijk; deze ontwikkelingen zijn binnen de GHS en AHS- landschap slechts mogelijk in overeenstemming met het beleid uit de Interimstructuurvisie.

De oorspronkelijke opzet van de provincie om aan de integrale zonering intensieve veehouderij een rechtstreekse planologische doorwerking toe te kennen is teniet gedaan door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak inzake het reconstructieplan Beerze Reusel.

De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak inzake het reconstructieplan Beerze Reusel heeft ertoe geleid dat de volgende, voor Dongen relevante, onderdelen van het reconstructieplan niet zijn goedgekeurd. Het betreft de begrenzing van de integrale zonering en de planologische doorwerking.

De begrenzing van de integrale zonering

De begrenzing van de integrale zonering die in de reconstructieplannen is vastgelegd is overeind gebleven. Ten aanzien van bouwblokken die door de begrenzing van de zonering worden doorsneden is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan wel vernietigd. Hier dient een afweging op perceelsniveau plaats te vinden. De provincie heeft deze afweging ondertussen gemaakt en vastgelegd in de correctieve herziening van het reconstructieplan de Meierij.

De planologische doorwerking van de integrale zonering

De Afdeling is van oordeel dat de planologische doorwerking van de integrale zonering onvoldoende concreet – tot op perceelsniveau – is afgewogen en heeft de rechtstreekse doorwerking vernietigd. Doordat de doorwerking is vernietigd, krijgen belanghebbenden alsnog de reguliere rechtsbeschermingsmogelijkheden tegen de in het bestemmingsplan vervatte regelingen met betrekking tot de integrale zonering intensieve veehouderij.

De uitspraak van de Afdeling laat onverlet dat de beoogde planologische regeling volgens de provincie als uitgangspunt voor de regeling in het bestemmingsplan kan blijven dienen. Vooralsnog gaat de gemeente hier ook vanuit. Het betekent dat de gemeenteraad met de vaststelling van het bestemmingsplan een integrale afweging maakt met betrekking tot de ontwikkelings(on)mogelijkheden voor de individuele bedrijven. De regeling in het reconstructieplan blijft uitgangspunt voor de bestemmingsplanregeling. Voor wat betreft de begrenzing van de extensiverings-, verwevings, en landbouwontwikkelingsgebieden vormt de correctieve herziening van de Meierij het uitgangspunt.

Extensiveringsgebied:
Uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven (iv) is niet toegestaan; omschakeling naar een vorm van iv is niet toegestaan. Hierbij wordt een voorbehoud gemaakt nl. "overwegende bezwaren vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en / of milieuhygiënische optiek".
De grootte van bouwblokken voor bestaande iv-bedrijven is mede afhankelijk van vigerende bouwmogelijkheden en de leeftijd van de huidige bestemmingsplannen. In Dongen is het huidige bestemmingsplan Dongen Buitengebied gebaseerd op het Streekplan 1992 waardoor de bestaande bouwmogelijkheden gerespecteerd moeten worden. Het bestemmingsplan 's Gravenmoer Buitengebied is van voor het Streekplan 1992 hetgeen consequenties heeft voor de intensieve veehouderijbedrijven in dit gebied.
Bouwblokken voor iv mogen, om te voldoen aan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn, worden uitgebreid.
In bijzondere gebieden worden iv- bedrijven actief benaderd om latente rechten niet te effectueren.  
Verwevingsgebied:
Nieuwe bouwblokken zijn niet toegestaan, hervestiging en omschakeling naar intensieve veehouderij binnen bestaand bouwblok is toegestaan op duurzame locaties. Een locatie is duurzaam tenzij de omgevingskwaliteiten anders uitwijzen. De handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties dient hierbij als toetsingskader. Op duurzame locaties is een bouwblok tot 1,5 ha mogelijk. De toekenning / uitbreiding tot het maximum van 2,5 ha is niet rechtstreeks mogelijk.
Voorts wordt ook hier een voorbehoud gemaakt nl. "overwegende bezwaren vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en / of milieuhygienische optiek".
De grootte van bouwblokken voor bestaande iv-bedrijven is mede afhankelijk van vigerende bouwmogelijkheden en de leeftijd van de huidige bestemmingsplannen. In Dongen is het huidige bestemmingsplan Dongen Buitengebied gebaseerd op het Streekplan 1992 waardoor de bestaande bouwmogelijkheden gerespecteerd moeten worden. Het bestemmingsplan 's Gravenmoer Buitengebied is van voor het Streekplan 1992 hetgeen consequenties heeft voor de intensieve veehouderijbedrijven in dit gebied.
Bouwblokken voor iv mogen, om te voldoen aan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn, worden uitgebreid. Indien sprake is van een duurzame locatie is uitbreiding tot 2,5 ha toegestaan.  
Landbouwontwikkelingsgebieden:
Nieuwe bouwblokken voor volwaardige bedrijven zijn toegestaan mits in een extensiveringsgebied een bouwblok voor een volwaardig iv-bedrijf verdwijnt.
Hervestiging en omschakeling binnen bouwblok is mogelijk.
Omschakeling naar niet agrarisch bedrijf of burgerwoning is niet mogelijk. Mestverwerkingscentrales zijn mogelijk zoals verwoord in Streekplan.
Toekenning van bouwblokken aan bestaande iv-bedrijven dient te gebeuren volgens het principe "bouwblok op maat" waarbij niet alleen het huidige gebruik maar ook concrete wensen voor de toekomst worden meegenomen (bouwblokken tot maximaal 3 ha). Er worden voorwaarden voor het toekennen van nieuwe bouwblokken genoemd (binnen straal van 10 km geen andere vestigingsmogelijkheid of op basis van ontwikkelingsplan) maar deze hebben geen planologische doorwerking.  

1.3 Regionaal beleid

Kadernota Groene Mal / Groene Mal +

De Kadernota Groene Mal is een beleidsnota die op initiatief van de gemeente Tilburg is opgesteld in samenwerking met verschillende belangenorganisaties op het gebied van natuur en milieu, landbouw, waterschappen en aangrenzende gemeenten. De Groene Mal moet een robuuste, duurzame, samenhangende ecologische structuur rond de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout gaan vormen welke sturend is voor de (stedelijke) ruimtelijke plannen. De hoofdfunctie van de Groene Mal is natuur, delen hebben een belangrijke agrarische functie en zijn uit het oogpunt van landschap en cultuurhistorie aantrekkelijk voor de recreant. Aan de zuidoostkant heeft de gemeente Dongen hiermee te maken.

1.4 Gemeentelijk beleid

Op gemeentelijk niveau is met name de Structuurvisie PLUS een belangrijke bouwsteen voor het bestemmingsplan Buitengebied.

Structuurvisie PLUS (2001)

De gemeenteraad van Dongen heeft op 20 december 2001 de Structuurvisie PLUS vastgesteld. De structuurvisie is tot en met 2010 de leidraad en het toetsingskader voor het stimuleren en toelaten van nieuwe ontwikkelingen. De nota beschrijft in hoofdlijnen het ruimtelijk beleid voor de totale gemeente (de bebouwde kom en het buitengebied). De gemeenteraad heeft uitgesproken dat deze Structuurvisie PLUS in de loop van 2008/2009 moet worden geactualiseerd.

In de Structuurvisie PLUS is een duurzaam streefbeeld beschreven, bestaande uit de volgende componenten.

Kernranden

De randen van de verschillende kernen vormen de overgang tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Zij bepalen het gezicht van de kernen vanuit het landelijk gebied en zijn van belang voor recreatie en uit ecologisch oogpunt. Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van deze kernranden is dan ook een belangrijke opgave die de Structuurvisie PLUS oplegt.

Kernrandzones

Er zijn twee gebieden die specifiek aandacht verdienen, te weten het gebied tussen de Westerlaan en de gemeentegrens en het gebied tussen de Eindsestraat en de Vierbundersweg.

Het vergroten van de ruimtelijke stabiliteit voor beide gebieden is gewenst.

Voor eerstgenoemd gebied verdient de ontwikkeling van een groene randzone aanbeveling waarin een aantal recreatieve functies kunnen worden ingepast.

Voor het gebied tussen Eindsestraat en Vierbundersweg wordt gedacht aan de ontwikkeling van enkele landgoederen.

Landelijk gebied

De betekenis van het landelijk gebied verandert van een primair agrarisch productiegebied in de richting van een multifunctionele gebruiksruimte. De opgave bestaat dan ook uit het waarborgen van verantwoorde agrarische ontwikkelingsmogelijkheden, in combinatie met behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit met het oog op landschap, ecologie en recreatief medegebruik. Een belangrijk uitgangspunt is dat de landbouw de centrale positie als belangrijkste beheerder van het landelijk gebied behoudt.

De positie en de mogelijkheden van de landbouw hangen in belangrijke mate af van de omgeving. In de Structuurvisie PLUS is de volgende zonering opgenomen.


Grondgebonden landbouw

Voor het gebied ten noorden van 's Gravenmoer ligt vanuit bodem en waterhuishouding een accent op de melkveehouderij. Deze bedrijfstak is hier het meest kansrijk. Dit geldt ook voor het gebied tussen 's Gravenmoer en de Hoge / Lage Dijk. Hier moet ook rekening worden gehouden met de zeer hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Voor de rest van het buitengebied geldt een brede grondgebonden ontwikkelingsrichting waarbij, afhankelijk van de locatie, omschakeling naar een intensieve neventak perspectief kan bieden.


Glastuinbouw

Dit is in de gemeente Dongen een belangrijke tak waarvoor ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden zowel voor uitbreiding als nieuwvestiging. Gezien de ruimtelijke implicaties van kassenbouw zijn de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt tot bepaalde gebieden, waaronder de minder waardevolle delen van de bebouwingslinten. Vanuit het duurzaam streefbeeld geredeneerd is de verdere ontwikkeling van glastuinbouw in deze bebouwingslinten echter problematisch. Desondanks is in de structuurvisie vooralsnog vastgehouden aan de mogelijkheden voor glastuinbouw in bepaalde bebouwingslinten zoals die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan voor het Buitengebied van Dongen uit 1997. Daarnaast zijn in de structuurvisie twee zoeklocaties voor hoogwaardige, geconcentreerde glastuinbouwontwikkeling opgenomen. Er zijn tot nu toe geen plannen ontwikkeld in deze richting.


Intensieve veehouderij

Hoewel de ontwikkeling van de intensieve veehouderij op gespannen voet staat met het duurzaam streefbeeld is de bedrijfstak van betekenis voor het bedrijfseconomisch perspectief van agrarische bedrijven. De structuurvisie sluit aan bij de mogelijkheden die het bestemmingsplan Dongen Buitengebied 1997 biedt voor deze sector. Gezien de milieuwetgeving worden de mogelijkheden voor deze sector echter als beperkt aangemerkt.


Ruimteclaims andere sectoren

Stedelijk ruimtebeslag wordt zo veel mogelijk tegengegaan maar het is onvermijdelijk dat uitbreiding van het stedelijk gebied ten koste gaat van de agrarische cultuurgrond. Ook ruimteclaims voor natuur- en landschapsontwikkeling worden afgewogen tegen de gevolgen voor de landbouw.


Verbrede plattelandsontwikkeling / Agrarische nevenactiviteiten

Er is sprake van een proces van heroriëntatie van de landbouw waarbij naast de agrarische bedrijfsvoering ook neventakken worden ontwikkeld. Deze kunnen dienen als nieuwe economische drager voor het agrarisch bedrijf en kunnen ook in meer algemene zin meerwaarde hebben voor het landelijk gebied.

De Structuurvisie PLUS maakt het volgende onderscheid:

Functies die overal toelaatbaar zijn:

  • verkoop eigen agrarische producten;
  • verwerking producten op het eigen bedrijf;
  • sociale nevenfuncties( zorgboerderij);
  • agrarisch verwante bedrijvigheid;
  • kleinschalig kamperen;
  • kleinschalige dagrecreatieve functies;

Functies die ook toelaatbaar zijn in de bebouwingslinten:

  • kleinschalige dienstverlenende en ambachtelijke bedrijvigheid.

Functies die ook toelaatbaar zijn in de kernrandzones:

  • kleinschalige bedrijvigheid met nauwe relatie met kernen.


De aangegeven functies kunnen in beginsel ook als vervolgfunctie worden toegelaten na beëindiging van het agrarisch bedrijf. Agrarisch hergebruik van bedrijfsgebouwen heeft de voorkeur. Dit is niet altijd haalbaar en dan is gebruik als burgerwoning een voor de hand liggende vervolgfunctie, al is het gemeentebestuur op dit punt terughoudend.


Landschap

De Structuurvisie PLUS is gericht op versterking van de eigen identiteit van het Dongense landschap, afgestemd op de verschillende landschapstypen en ruimtelijke eenheden. Als tegenhanger van de uitbreidingen van het stedelijk gebied van Tilburg en Oosterhout is een stevige groenstructuur gewenst.

Dit betekent dat de ruimtelijke stabiliteit en het groene karakter, eventueel met passende recreatieve mogelijkheden, voor het gebied ten westen van de Westerlaan behouden moet blijven.

In de zone tussen Tilburg en Dongen is sprake van verschillende ruimteclaims: de ontwikkeling van Vossenberg, de Noordwest- tangent, de Eindsestraat / Vierbundersweg met een belangrijke verkeersfunctie en verschillende gebruiksfuncties en tenslotte de ecologische verbindingszone tussen Steenoven en Huis ter Heide. Versterking van de landschapsstructuur is hier zeer gewenst om de ruimtelijke stabiliteit te vergroten.


Voor de rest van het buitengebied is het beleid gericht op het versterken van de landschapsstructuur en het smalle verkavelingspatroon door het realiseren van perceelsrandbeplantingen.


Ecologie

Een belangrijke opgave is het realiseren van de ecologische verbindingszones (EVZ) uit de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft hier de natte EVZ de Donge (met uitzondering van het gedeelte binnen de kern Dongen), het creëren van de Donge om Dongen, de 's Gravenmoerse Noordkade en het Wilhelminakanaal. Tenslotte is er de droge ecologische verbindingszone Steenoven - Huis ter Heide die uit drie delen bestaat: de strook ten zuiden van de Vierbundersweg, de Vierbundersweg - Eindsestraat en de strook ten noorden van de Wildert.


Water

In het gebied ten noorden van 's Gravenmoer is het Molenvaartje aangemerkt als beeldbepalend water en is de gehele Polder van 's Gravenmoer aangewezen als attentiegebied water.

Windenergie

De plaatsing van windturbines wordt in de structuurvisie wenselijk geacht in een zone langs het Wilhelminakanaal (gelegen buiten het plangebied).


Landschapsplan/Ontwikkelingsplan LOG Moersedreef e.o.

De gemeenteraad heeft op 13 februari 2003 ingestemd met de studie "Reconstructie Dongen - Loon op Zand, toekomstperspectief voor landbouw en landschap". Het concept van dit rapport is in 2002 besproken in de reconstructiecommissie. In de studie wordt een strategie uiteengezet voor de inplaatsing in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Moersedreef van intensieve agrarische functies in de vorm van intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt.

Deze studie heeft geresulteerd in een nadere uitwerking die is neergelegd in het Landschapsplan Moersedreef e.o. van november 2005. In dit landschapsplan wordt een voorstel gedaan voor een landschappelijke inrichting van het gebied Moersedreef op basis van een oorspronkelijke slagenverkaveling. Het landschapsplan voorziet in brede beplantingsstroken, afgewisseld met ontwikkelingsstroken waarbinnen de agrarische bedrijven zich kunnen ontwikkelen. De beplantingsstroken hebben een aanzienlijke breedte en zijn haaks op de Vaartweg geprojecteerd.

Daarnaast is onderzoek gedaan naar de ontwikkelingsmogelijkheden en ontwikkelingslocaties voor de intensieve veehouderij in het gebied Moersedreef. In september 2006 is dit project gebiedsgerichte aanpak Landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef van start gegaan.

Deze gebiedsgerichte aanpak bestaat uit een vraagzijde (ondernemers) en een aanbodzijde (locaties in het LOG).

Ten aanzien van de vraagzijde is er sprake van een beperkt aantal intensieve veehouderijen die naar het LOG willen verplaatsen (dit staat dus los van de locaties in het gebied zelf die willen doorontwikkelen).

Om een goed beeld te krijgen van de aanbodzijde en dus over de (on)mogelijkheden voor ontwikkeling in het LOG Moersedreef is gewerkt aan het opstellen van een ontwikkelingsplan.

Op basis van een inventarisatie is een berekening gemaakt van de potentieel beschikbare ontwikkelingsruimte voor alle intensieve veehouderijbedrijven afzonderlijk waarbij met name gekeken is naar de geurhinder. Op basis hiervan is voor alle bestaande locaties (bedrijven, woningen, etc.) bekeken wat de mogelijkheden zijn om deze potentiële ontwikkelruimte te behouden dan wel te vergroten. Met andere woorden naar de mogelijkheden voor doorgroei voor de bestaande intensieve veehouderijen (kippen, varkens, vleeskalveren, nertsen) en ook naar de mogelijkheden voor omschakeling naar intensieve veehouderij op bestaande locaties (bijvoorbeeld rundveehouderijen en woningen). Tot slot is bekeken waar mogelijkerwijs nog nieuwvestigingslocaties ontwikkeld kunnen worden.

In een eerste ronde is gekeken naar wat maximaal mogelijk is vanuit elke individuele locatie: het zogenaamde maximale scenario. Dit scenario is doorgerekend met het provinciale rekenmodel Distributie Ammoniak en Stank (DIAS), onder andere gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als de nieuwe Wet Geurhinder Veehouderij (Wgv). Stank is vooral belangrijk voor de mensen in en nabij het landbouwontwikkelingsgebied. Ammoniak vooral voor de natuurgebieden in de omgeving van het LOG.

De uitkomsten van de eerste maximale ronde maakte duidelijk dat wat betreft stank er voor een aantal geurgevoelige objecten (m.n. de kern Kaatsheuvel en in minder mate De Moer en enkele individuele burgers in de LOG's) ongewenste situaties zouden kunnen ontstaan.

De resultaten wat betreft stank gaven dus aanleiding om met een aangepast scenario te komen. Daarbij is het aantal potentiële ontwikkellocaties gereduceerd en hetzelfde geldt voor het aantal nieuwvestigingsmogelijkheden. Ook dit scenario is in DIAS doorgerekend en de resultaten daarvan geven een "geurbeeld" dat goed past binnen de bestaande wetgeving.

Dit optimale scenario voor wat betreft geur en ammoniak bleek echter ruimer te zijn dat hetgeen vanuit het landschapsplan als wenselijk geacht werd. Het definitieve scenario is daarop dan ook aangepast, zodanig dat het aantal te ontwikkelen locaties (bestaand of nieuw) voor de eerste termijn van de reconstructie (2012) beperkt blijft, waarbij voor de gemeenten keuzevrijheid bestaat als het gaat om de exacte plek waar de ontwikkeling kan gaan plaatsvinden.

Op basis van de concrete aanvragen enerzijds en verdergaande realisatie van het landschapsplan anderzijds kunnen de gemeenten komen tot een gerichte invulling van het landbouwontwikkelingsgebied.

Het ontwikkelingsplan maakt duidelijk dat het landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef meerdere ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij biedt en dat deze ontwikkelingen plaats kunnen vinden zonder dat dit leidt tot toekomstige problemen.

Het Ontwikkelingsplan Moersedreef is geaccordeerd door de provincie Noord-Brabant op 12 februari 2008 en kan daardoor als onderlegger dienen voor planologische regeling van het LOG. Daarbij zijn door de provincie de volgende opmerkingen gemaakt:

  • in het Ontwikkelingsplan wordt geen aandacht besteed aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor glastuinbouw en boomteelt;
  • in het Ontwikkelingsplan wordt nog onvoldoende aandacht besteed aan luchtkwaliteit, een aantal wateraspecten en de aanwezige voormalige vuilstortplaats;
  • het Ontwikkelingsplan kan niet dienen als planMER, hiervoor ontbreken nog een aantal elementen.

Bij vertaling van het Ontwikkelingsplan in een bestemmingsplanregeling dienen deze aspecten op gebiedsniveau te worden uitgewerkt.