direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Nieuwe Pekela - Ds. Sicco Tjadenstraat C73
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan de Ds.Sicco Tjadenstraat C 73 in Nieuwe Pekela de plannen voor "De Pekelder Campertuin" ten uitvoer te brengen. De plannen voorzien onder andere de omzetting van de agrarische bestemming naar een woonbestemming met beperkte bedrijfsactiviteiten en het vervangen van de bestaande verouderde schuur door een nieuwe schuur waarin naast de huidige bedrijvigheid een 'Bed & Breakfast' gevestigd zal worden. Verder zal in het weiland achter de schuur een campertuin met 25 kampeerplaatsen gerealiseerd worden.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de gewenste woonfunctie en recreatieve ontwikkelingen niet passen binnen de geldende bestemming op het perceel. Om de gewenste woonfunctie en de recreatieve ontwikkelingen planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Ds. Sicco Tjadenstraat C 73 in Nieuwe Pekela. De locatie ligt in de bebouwde kom en wordt omgeven door woningen, agrarische percelen en maatschappelijke functies. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Nieuwe Pekela, sectie I, perceel 247 en 316. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 23.570 m2. In de onderstaande figuren 1.1 en 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Nieuwe Pekela'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Pekela op 5 april 2009.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarische doeleinden'. In figuur 1.3 staat een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitnsede bestemmingsplan 'Nieuwe Pekela' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De op de plankaart voor agrarische doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf, waarbij hoofdzakelijk wordt gebruikgemaakt van onbebouwde grond. Tevens zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen en water.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een reguliere woning met beperkte bedrijfsactiviteiten en daarnaast een recreatieve ontwikkeling met een 'Bed and Breakfast' en een campertuin met 25 kampeerplaatsen. Deze ontwikkelingen passen niet binnen de bestemming "agrarische doeleinden".

Het plangebied ligt tevens binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Veegplan Pekela 2023', waarvan het ontwerp met ingang van 8 maart 2023 ter inzage is gegaan en welke op 27 juni 2023 is vastgesteld. Dit veegplan bevat aanvullende regels op bestaande plannen in de gemeente. De wijzigingen uit het veegplan zijn niet relevant voor het voorliggende initiatief.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Nieuwe Pekela', omdat de voorgenomen activiteiten niet passen binnen de bestemming "agrarische doeleinden". Ook is het initiatief niet in strijd met het 'Veegplan Pekela 2023'.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Nieuwe Pekela - Ds. Sicco Tjadenstraat C73' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Aan de Ds. Sicco Tjadenstraat C73 in Nieuwe Pekela ligt een agrarisch perceel met een woonboerderij. Sinds circa 1890 tot en met 2003 is hier een landbouwbedrijf/ veehouderij gevestigd geweest. Vanwege gebrek aan opvolging is het vee en een deel van de landerijen verkocht. Wat is overgebleven is de oude boerderij uit 1804 en een kleine 2 hectare weiland dat erachter ligt. Figuur 2.1 geeft de woonboerderij weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0004.png" Figuur 2.1 De woonboerderij met aangrenzende schuur gezien van de kruising tussen de Ds. Tjadenstraat en de Torenwijk (Bron: Google Maps)

Het woonhuis heeft een oppervlak van circa 144 m2. Op het perceel vinden in de huidige siuatie beperkte bedrijfsactiviteiten plaats. Het betreft een eigen bedrijf in het plaatsen, verplaatsen, onderhouden en repareren van veelal zware industriële machines. Ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten wordt de direct aangrenzende inpandige schuur van circa 720 m2 gebruikt. Achter de woning en inpandige schuur staat een oude veestal van circa 750 m2. In figuur 2.2 is de schuur afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0005.png" Figuur 2.2 De oude veeschuur gezien vanaf de Torenwijk (Bron: Google Maps)

De schuur is tot voor kort gebruikt voor circa 80 stuks groot vee met daarbij ruimte voor de opslag van foerage en de opslag van machines.

Ten zuiden van de oude veeschuur gaat het plangebied over in een open weiland. Figuur 2.3 geeft het weiland weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0006.png"

Figuur 2.3 Achterliggend weiland ten zuiden van de oude veeschuur, gezien vanaf de Torenwijk (Bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen is om de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming met beperkte bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zal de oude schuur op het achtererf gesloopt worden en zal er een nieuwe (kleinere) schuur voor teruggebouwd worden. De nieuwe schuur zal voor 286 m2 gebruikt worden voor opslag ten behoeve van het eigen bedrijf in het plaatsen, verplaatsen, onderhouden en repareren van industriële machines. De overige 130 m2 zal gebruikt worden om een 'Bed & Breakfast' in te vestigen. Figuur 2.4 geeft het ontwerp van de nieuwe schuur weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0007.png" Figuur 2.4 Impressie van de nieuwe schuur op het achtererf 

Ten zuiden van de schuur ligt een weiland waarop een landschappelijk ingerichte "campertuin" wordt gerealiseerd. De basis voor de campertuin is een grote natuurlijk vijver, waar een pad omheen loopt. Aan het pad zullen tussen de 20 en 25 standplaatsen voor campers worden gerealiseerd. Het ontwerp in figuur 2.5 geeft de indeling van de campertuin weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0008.png" Figuur 2.5 Overzicht van "campertuin" met camperplaatsen temidden van een natuurlijk ingericht landschap

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de sloop en terugbouw van een schuur en de sanering van overtollige bebouwing. Voor de oude schuur komt een schuur met een kleiner oppervlakte terug. Daarnaast wordt slechts één reguliere woning mogelijk gemaakt. Het doorlopen van de laddertoets is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen

De Omgevingsvisie provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie zijn de wijzigingen ten gevolge van actualisaties uit 2017, 2019, 2020, 2021 en 2022 meegenomen. De geconsolideerde Omgevingsvisie is geconsolideerd op 25 mei 2022 en is de meest actuele versie van de Omgevingsvisie provincie Groningen.

De Omgevingsvisie combineert al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving. De visie is geordend aan de hand van zeven samenhangende thema's:

  • Ruimte
  • Landbouw
  • Natuur
  • Landschap
  • Water
  • Mobiliteit
  • Milieu

Een onderscheid dat wordt gemaakt in de omgevingsvisie is het onderscheid tussen het beleid voor het stedelijk gebied en het beleid voor het buitengebied. Dit onderscheid is ook relevant bij voorliggend initiatief, aangezien het projectgebied zowel in het stedelijk gebied (noordelijk gedeelte van plangebied met woning en schuur) als in het buitengebied (zuidelijk gedeelte van plangebied met de gewenste camperplaatsen) gelegen is.

De Omgevingsvisie zegt het volgende over het stedelijk gebied en het buitengebied.

Stedelijk gebied

"Onder stedelijk gebied verstaan wij een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. We willen stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat we het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van onze provincie, willen behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Dit vraagt extra zorgvuldigheid bij ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied.

Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunen en adviseren wij gemeenten."

Buitengebied

"Onder het buitengebied verstaan wij die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben.

Wij willen de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook willen we het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Hiervoor hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening."

Conclusie

Voorliggend initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie aangezien de ontwikkeling op het noordelijke deel van het plangebied (wonen, bedrijf, recreatie) past bij het stedelijk gebied en omdat de ontwikkeling op het zuidelijk gedeelte van het plangebied (recreatie) past bij het buitengebied. De ontwikkeling draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit en aan de ontwikkeling van natuur en recreatie, waarbij de landschappelijke kernkarakteristieken worden gerespecteerd.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen

De Omgevingsverordening provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening zijn de wijzigingen ten gevolge van verschillende besluiten verwerkt. De geconsolideerde Omgevingsverordening is geconsolideerd op 15 november 2022 en is de meest actuele versie van de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.

De Omgevingsverordening Provincie Groningen (hierna: Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's zoals ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen.

De regels in de Omgevingsverordening hebben vooral toepassing op het zuidelijke gedeelte van het plangebied, dat als 'buitengebied' wordt aangemerkt. De ontwikkeling op dit gedeelte voorziet in een landschappelijke inrichting van het gebied met een recreatieve invulling van 20 tot 25 camperplaatsen.

Voor de inpassing stelt de Omgevingsverordening de volgende regels:

"Artikel 2.8 Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen

De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling, inzicht in:

  • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;
  • b. de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
  • c. de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving;
  • d. de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden binnen of buiten het plangebied als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling te salderen of te compenseren;
  • e. de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden."

Voor het ontwikkelen van kampeerterreinen worden de volgende specifieke regels gesteld:

"Artikel 2.35.1 Nieuwe zelfstandige kampeerterreinen en uitbreiding bestaande zelfstandige kampeerterreinen

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan voorzien in uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein met een percentage van maximaal 20% van de bestaande totale oppervlakte van het kampeerterrein.
  • 2. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuw zelfstandig kampeerterrein of uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein met een percentage groter dan 20% van de bestaande oppervlakte van het kampeerterrein, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en als aan de omvang, situering en inrichting van het kampeerterrein een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt en waarbij in de plantoelichting is verantwoord dat in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
    • a. de historisch gegroeide landschapsstructuur;
    • b. de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
    • c. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • d. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
    • e. de nachtelijke lichtuitstraling."

Bij zowel de ontwerpfase als bij de uitvoering van het plan is een landschapsarchitect betrokken. Het landschappelijk inrichtingsplan is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. Op deze manier wordt er voldaan aan de regels uit de Omgevingsverordening.

Conclusie

Voorliggend initiatief voldoet aan de regels in de Omgevingsverordening. Door samen te werken met een landschapsarchitectuur wordt er in zowel ontwerp als in de uitvoering gewaarborgd dat er aan de inpassingsregels voldaan wordt. De ontwikkeling draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit en aan de ontwikkeling van natuur en recreatie, waarbij de landschappelijke kernkarakteristieken worden gerespecteerd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijke ontwikkelingsperspectief Pekela - Veendam

In 2016 is voor de gemeente Pekela en Veendam een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief (ROP) opgesteld. In het ROP is de dragende ruimtelijke hoofdstructuur van de gemeenten Pekela en Veendam als geheel en de daarin aanwezige kernen verbeeld en beschreven. Door het formuleren van kwalitatieve noties (zogenaamde regie aanwijzingen) over hoe met deze dragende ruimtelijke hoofdstructuur om te gaan, ligt er een onderlegger die zowel gebruikt kan worden bij het opstellen en actualiseren van verschillende beleidsinstrumenten, als het begeleiden van uiteenlopende ruimtelijke ontwikkelingen.

Voor Nieuwe Pekela is het bijvoorbeeld belangrijk om de ruimtelijke hoofdstructuur langs het Pekelder hoofddiep te handhaven en daarbij rekening te houden met de verschillen tussen het landelijke gedeelte en het meer suburbane gedeelte.

Met voorliggend initiatief blijft de ruimtelijke hoofdstructuur intakt en passen de de functies op het noordelijke gedeelte van het plangebied goed bij een suburbane omgeving (wonen/ werken) en zorgt de landschappelijk ingerichte recreatieve ontwikkeling op het zuidelijke gedeelte van het plangebied voor een goede overgang naar het buitengebied.

Conclusie

Voorligend initiatief is in overeenstemming met het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief Pekela - Veendam.

3.3.2 Woonvisie 2019-2023

Voorliggend initiatief voorziet in een bestemmingswijziging die een reguliere woonfuctie mogelijk maakt. Hierom is het initiatief getoetst aan de Woonvisie 2019-2023 van de gemeente Pekela.

In december 2019 heeft de gemeente Pekela de 'Woonvisie 2019-2023' vastgesteld. Deze woonvisie is mede op basis van regionale woonafspraken opgesteld. In de woonvisie is het gemeentelijk woonbeleid voor de periode 2019-2023 verwoord. Relevant beleid uit dit document heeft betrekking op de woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) en de leefbaarheid van de kernen. Het beleid heeft als doel te streven naar een goede productmarktcombinatie: het toevoegen van de juiste woningen voor de juiste doelgroep. Over Nieuwe Pekela wordt het volgende gezegd:

"Nieuwe Pekela is een woonkern met een laag voorzieningenniveau, lokale verzorgingsfunctie, beperkte voorzieningen en redelijke bereikbaarheid. Het RWLP geeft als indicatief PMC-oordeel dat hoogstens een zekere toevoeging zou mogen plaatsvinden van koopappartementen en middeldure en dure grondgebonden koopwoningen. De overige PMC’s komen voor reductie in aanmerking."

Met voorliggend initiatief wordt er een reguliere grondgebonden woning toegvoegd. Dit is in lijn met wat er in de woonvisie gezegd wordt.

Conclusie

Voorligend initiatief is in overeenstemming met de woonvisie 2019-2023.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 12,7 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied 'Lieftinghsbroek'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 6 kilometer afstand. Dit betreft Veenhuizerstukken Noord.

In het verkennend ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 2) wordt geconcludeerd dat op voorhand is uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000- gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aanvullend is wel extra aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Zoals aangegeven ligt het Natura-2000 gebied 'Lieftinghsbroek' op circa 12,7 kilometer van het plangebied. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Het rapport en bijbehorende stukken is in Bijlage 3 toegevoegd. Hieruit blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

4.1.3 Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 2). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Uit het onderzoek is gebleken dat negatieve effecten op soorten die vallen onder de bescherming van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, of die nationaal beschermd zijn, op voorhand kunnen worden uitgesloten.

Uit de vooroverlegreactie van de provincie Groningen is verzocht om naast de onderzochte soorten uit het verkennend onderzoek aanvullend de haas, bunzing en hermelijn te onderzoeken. Het terrein is echter al heringericht waardoor dit niet mogelijk is.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Vanuit het aspect stikstopdepositie zijn er ook geen belemmeringen voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van 'agrarische doeleinden' naar 'wonen' en 'recreatie'. In het kader hiervan is het gewenst inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Om de bodemkwaliteit te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4).

Er zijn plaatselijk lichte verhogingen aangetoond, maar geen verhogingen die aanleiding geven tot nader onderzoek of die een noemenswaardige verontreiniging doen vermoeden. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van de onderzoekslocatie. Echter zijn op het gedeelte rondom de huidige bedrijfswoning en het meest zuidwestelijke deel van het grasland nog geen boringen uitgevoerd. Er zullen aanvullende boringen uitgevoerd worden om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het aanvullende onderzoek wordt voor vaststelling toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief op de onderzochte locaties. Op de ontbrekende locaties worden aanvullende boringen gedaan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Het plangebied heeft geen dubbelbesteming met betrekking tot archeologie. Op de beleidskaart archeologie van de gemeente Pekela uit 2018, afgebeeld in figuur 4.1, is te zien dat er voor het overgrote gedeelte van het plangebied een lage archeologische verwachting geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0009.png"

Figuur 4.1 Beleidskaart archeologie Pekela 2018

Het uiterste zuid-westelijke puntje van het plangebied kent een hoge verwachtingswaarde. In dit puntje zullen echter geen graafwerkzaamheden plaatsvinden. Nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de Atlas voor de Leefomgeving van de Rijksoverheid.

Stof   Jaar 2018   Jaar 2020   Grenswaarde   Advieswaarde  
NO2   10,30 µg/m3   7,36 µg/m3   40 µg/m3   10 µg/m3  
PM10   15,07 µg/m3   12,98 µg/m3   40 µg/m3   15 µg/m3  
PM2,5   8,52 µg/m3   6,48 µg/m3   20 µg/m3   5 µg/m3  

Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit

Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5.

De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige situatie aan de Ds. Sicco Tjadenstraat liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden en in het geval van PM10 en NO2 zelfs onder deze advieswaarde. Voor wat betreft PM2,5 geldt dat er net niet wordt voldaan aan de advieswaarde, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied. Voorliggend initiatief biedt ruimte aan een woonfunctie met beperkte bedrijfsactiviteiten. In de nieuwe schuur komt een opslag ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten en een "Bed and Breakfast". Daarnaast komen er op het achtererf tussen de 20 en 25 kampeerplekken waar campers kunnen staan. Voor de woonfunctie (bestaande woonboerderij) geldt een parkeernorm van 1,9 tot 2,7 parkeerplaatsen per woning. In de nieuwe schuur komt circa 286 m2 aan opslagruimte ten behoeve van het bedrijf aan huis. Voor een 'bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) geldt een parkeernorm van 0,8 tot 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Voor de resterende 130 m2 van de nieuwe schuur is het plan om een "Bed and Breakfast" te vestigen. Hiervoor komt de categorie 'Bungalowpark (huisjescomplex)' het meest in de buurt. Voor deze categorie geldt een parkeernorm van 1,6 en 1,8 per bungalow. Tot slot is er de wens om 20 tot 25 camperplaatsen toe te voegen in het weiland achter de nieuwe schuur. Een camperplaats is in zichzelf al een parkeerplaats. Deze hoeft dus niet dubbel meegenomen te worden bij het bepalen van de totale parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte wordt namelijk voldaan door de functie zelf. Tevens kunnen de camperplaatsen buiten het toeristische seizoen fungeren als reguliere parkeerplaatsen. Wel is er nog een aandeel voor parkeren voor gasten van bezoekers van de camperplaatsen. Op basis van de categorie 'Camping (kampeerterrein)' is het aandeel voor gasten van bezoekers 10% van de norm van bezoekers zelf. Op basis van 25 camperplaatsen komt neer op een parkeernorm van 2,8 tot 3,3.

In de gewenste situatie komt de totale parkeerbehoefte uit op 8,3 tot 10,6 parkeerplaatsen.

In voorliggend plan wordt volledig op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte. Hier is voldoende ruimte voor binnen het plangebied. In de huidige situatie zijn er tussen de 10 en 15 parkeerplekken beschikbaar.

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Ds. Sicco Tjadenstraat en Torenwijk C. Dit is een 30 km/u weg die de Ds. Sicco Tjadenstraat ontsluit met Dokter H. Brouwerstraat en de Torenwijk C met de Ommelanderweg.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een agrarische functie en een dienstwoning toegestaan. Dit heeft een verkeersaantrekkende werking van 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van weinig stedelijk gebied.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Naast de woning betreft de gewenste situatie een opslag, een "Bed and Breakfast" en 20 tot 25 camperplekken. Voor een vrijstaande woning is de verwachte verkeersgeneratie 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal per woning. Voor een bedrijfsopslag (extensief) is de verwachte verkeersgeneratie 3,9 tot 5,7 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Voor een "Bed and Breakfast" (categorie bungalowpark in CROW 381) is de verwachte verkeersgeneratie 2,1 tot 2,3 mvt/etmaal per bungalow. De verwachte verkeersgeneratie voor de camperplekken is 0,4 mvt/etmaal per standplaats (op basis van de categorie 'Camping' in CROW 381).

Dit komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 22,1 tot 28,3 mvt/etmaal.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe tussen 14,3 en 19,7 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkling in het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Ook ligt het plangebied niet binnen de geluidzone van wegverkeer. Een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is niet nodig.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op de functiemenging van wonen, bedrijven, horeca en maatschappelijke functies.

De voorliggende bestemmingswijziging naar wonen maakt een reguliere woning mogelijk. Dit beteft, vanuit 'Bedrijven en Milieuzonering' gezien, een milieugevoelige activiteit. In de directe nabijheid liggen milieubelastende bestemmingen:

Horeca ten westen van het plangebied

Aan de Dokter H. Brouwerstraat D 6 - 2 bevinden zich een aantal horeca gelegenheden. Deze horecagelegenheden liggen op circa 75 meter van het plangebied. Voor deze functie geldt milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Bedrijvigheid ten noordwesten van het plangebied

Aan de Ds. Sicco Tjadenstraat C 59 bevindt zich een kantoor op circa 45 meter van het plangebied. Op nummer C 58 bevindt zich een detailhandel voor hondenaccesoires op circa 30 meter van het plangebied. Beide bedrijven hebben milieucategorie 1 met een richtafstand voor geluid van 0 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Gezondheiscentrum ten noorden van het plangebied

Aan de Ds. Sicco Tjadenstraat C 49 bevindt zich een verzamelgebouw voor verschillende typen zorgverleners. De functie ligt op circa 60 meter van het plangebied en heeft milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Kantoor aan huis ten noordoosten van het plangebied

Aan de Ds. Sicco Tjadenstraat C 81 staat een woning met een kantoor aan huis. De woning met kantoor ligt op circa 28 meter van het plangebied en heeft milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in gemeng gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. 

Andersom wordt er met voorliggend plan nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt.

Toevoeging van camperplaatsen

Als onderdeel van het plan worden er camperplaatsen toegevoegd. Deze functie heeft milieucategorie 2 en richtiafstand van 10 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies aan de Torenwijk bevinden zich op voldoende afstand.

Toevoeging B&B

Als onderdeel van het plan wordt er een B&B toegevoegd. Deze functie heeft milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies bevinden zich op voldoende afstand.

Uitbreiding bedrijfsactiviteiten

Als onderdeel van het plan wordt de bestaande bedrijfsactiviteit uitgebreid naar een gedeelte van de nieuwe schuur. Het gaat hierbij om de opslag van machines met milieucategorie 2 en een richtafstand van 10 meter. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies aan de DS. Tjadenstraat bevinden zich op voldoende afstand.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de camperplaatsen, B&B en overige bedrijfsactiviteiten niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

De voorliggende bestemmingswijziging naar wonen maakt een reguliere woning mogelijk. Een woonfunctie betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.BPTjadenstraatC73-0N01_0010.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Nieuwe Pekela' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Waterschap Hunze en Aa's

Waterschappen zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast en watertekort (waterkwantiteit). Daarnaast zorgen waterschappen voor het verbeteren van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater, zowel chemisch als ecologisch. Het is van belang dat deze taken zowel nu als in de toekomst gewaarborgd blijven. Om dit te kunnen doen worden ruimtelijke plannen en ontwikkelingen getoetst op hun impact op het goed blijven functioneren van het watersysteem. Waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om de impact van dergelijke plannen en ontwikkelingen zoveel mogelijk waterneutraal te houden en waar mogelijk positieve ontwikkelingen te stimuleren.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 5).

In het advies van het waterschap wordt ingegaan op de volgende 5 thema's; waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, aanvullende belangen waterschap en gerelateerde belangen van derden

Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij het doorbreken van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle belangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.

Waterkwantiteit 

Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden.

Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.

Schouwsloten  

Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa's).

Scheiden schoon hemelwater en vuilwater

In grote delen van het beheergebied zijn nog gemengde rioolsystemen aanwezig. In dergelijke systemen wordt het relatief schone hemelwater vermengd met vuilwater en wordt het vervolgens naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) van het waterschap gebracht. Na zuivering wordt het water geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het transport van schoon hemelwater via het gemeentelijk rioolstelsel en het behandelen via een RWZI is niet duurzaam. Om deze reden zal hemelwater alleen op het vuilwaterriool kunnen worden geloosd als het hemelwater; niet kan worden hergebruikt (opvang) en/of kan afvoeren via de bodem, het openbaar regenwaterstelsel, een oppervlaktewaterlichaam zonder een specifieke functie, of via een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam. Wijzigingen in de behandeling van het hemelwater en vuilwater kunnen echter voor overlast zorgen als mogelijke ongewenste gevolgen onvoldoende bekend zijn en waar nodig zijn verholpen. Rechtstreekse afkoppeling van hemelwater (via een hemelwaterriool) naar het oppervlaktewater (vijvers en sloten) kan dit wateroverlast veroorzaken, als het ontvangende oppervlaktewater niet hiervoor de capaciteit heeft en/of aanwezige kunstwerken (o.a. duikers, stuwen en inlaatwerken) het aangeboden water niet kan verwerken.

Grondwaterstand en ontwateringsdiepte 

Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) relatief hoog, waardoor de kans op overlast toeneemt. De voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor primaire wegen is de ontwateringsnorm 1,0 m-mv, voor woningen met kruipruimtes, industrieterreinen en secundaire wegen is dit 0,7 m-mv, voor tuinen en plantsoenen is dit 0,5 m-mv, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m-mv. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting.

Waterkwaliteit 

Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke belangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.

Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.

Aanvullende belangen waterschap 

Onder dit thema zijn, indien van toepassing, een aantal onderwerpen opgenomen die mogelijk een belang raakt voor het waterschap of die van gerelateerde partners. Dit betreft enerzijds locatie specifieke eigenschappen die in een toekomstige situatie de effecten op het waterbeheer kunnen vergroten. Anderzijds kunnen ook water gerelateerde gebiedseigenschappen zijn opgenomen buiten de jurisdictie van het waterschap, maar die wel indirect de belangen van het waterbeheer raken.

Voor de verdere procedurele afhandeling van voorliggend plan zal rekening gehouden worden met het advies van het waterschap.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.11 Lichthinder

Duisternis is benoemd als een kernkarakteristiek van de provincie Groningen. De afgelopen eeuw en met name de laatste 50 jaar is de hoeveelheid kunstlicht enorm toegenomen ten koste van de duisternis. Duisternis is een belangrijke voorwaarde voor mens en dier om gezond te kunnen leven. Lichtvervuiling ontwricht de natuurlijke levenscyclus van mens en dier. Een donkere provincie is ook van belang voor recreatie, duurzaam toerisme, zicht op een donker landschap en zicht op de sterrenhemel. Uit monitoring is gebleken dat tussen 2013 en 2019 op specifieke plekken de hoeveelheid kunstlicht substantieel toeneemt.

Uit toetsing van voorliggend plan door de provincie is het onderwerp lichthinder niet relevant gebleken. Dit zou kunnen komen, doordat de ontwikkeling binnen de contour van meer stedelijke ontwikkelingen van Nieuwe Pekela plaatsvindt. De ontwikkeling vindt plaatst nabij bestaande woningen, agrarische functies en bedrijvigheid, waardoor de toevoeging van het kampeerterrein minder bij zal dragen aan extra lichthinder dan in het buitegebied het geval zou zijn.

Daarnaast wordt met voorliggend initiatief beoogd om een gezonde, rustige en duurzame recreatieervaring te realiseren. Hierbij hoort een verlichting die minimale invloed heeft op het natuurlijke levenscyclus van mens en dier en waarbij een sterenhemel goed zichtbaar blijft.

Vanuit het aspect lichthinder zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'De Linten'.

Het bestemmingsplan 'Nieuwe Pekela - Ds. Sicco Tjadenstraat C73' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Nieuwe Pekela - Ds. Sicco Tjadenstraat C73' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Woongebied

De bestemming maakt onderscheid tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Beide moeten worden geplaatst in het in de verbeelding aangegeven bouwvlak.

Omdat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daarop gebaseerde Besluit omgevingsrecht niet meer spreken van aanbouwen of bijgebouwen, maar het begrip ‘bijbehorende bouwwerken’ hanteert, is qua terminologie hierbij aangesloten.

Onder wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mede begrepen. Dit zijn beroepen die door de bewoner van een woning worden uitgeoefend. De woning moet wel in overwegende mate haar woonfunctie behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Eventueel kan met een omgevingsvergunning meer ruimte worden gegeven voor bedrijvigheid bij de woning. Voor het aan huis verbonden bedrijf mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning worden gebruikt tot ten hoogste 50 m².

Voor zover er in de bestaande situatie afwijkende functies zijn toegestaan binnen deze bestemming (bijvoorbeeld bedrijf aan huis), zijn de gronden in de verbeelding voorzien van een specifieke aanduiding.

Recreatie - verblijfsrecreatie

De bestemming Recreatie – Verblijfsrecreatie heeft betrekking op het bestaande kleinschalige kampeerterrein, zoals elders in Nieuwe Pekela ook te vinden is. In de regels is bepaald dat de gebouwen, waaronder sanitaire voorzieningen en overige voorzieningen voor de camping, binnen het bouwvlak moeten worden gerealiseerd.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Op 19 april 2022 heeft de initiatiefnemer een bijeenkomst voor omwonenden georganiseerd om de plannen te presenteren en om vragen te beantwoorden. Door middel van tekeningen en een virtuele rondleiding is het plan aan de omwonenden gepresenteerd. De vragen van omwonenden gingen over het uizicht, het verkeer en de entree naar het gebied, de hoeveelheid campers en de mogelijkheden om als omwonenden ook gebruik te mogen maken van het gebied. Op deze vragen heeft de initiatiefnemer antwoord kunnen geven. Er heerst een positieve houding van de buurt ten opzichte van het initiatief.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties zijn in kennis gesteld en hebben de mogelijkheid gekregen om te reageren.