Plan: | Herontwikkeling Schoolstraat Oude Pekela |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0765.BPSchoolstraat-0401 |
Op de inbreidingslocatie aan de Schoolstraat in Oude Pekela zijn plannen om 14 nieuwe woningen te realiseren.
De ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Oude Pekela'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.
Het herontwikkelingsgebied wordt begrensd door de kadastrale percelen bekend als (kadastrale) gemeente Oude Pekela, sectie A, nummers 2.900. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1, 1.2 en 1.3.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Figuur 1.2 Ligging plangebied
Figuur 1.3 Ligging plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Oude Pekela', dat is vastgesteld op 29 april 2014. In figuur 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Binnen de bestemming is de woonfunctie toegestaan. Woningen mogen alleen gebouwd worden als aan de uitwerkingsregels wordt voldaan in de vorm van het opstellen van een uitwerkingsplan. Het gaat om de volgende uitwerkingsregels.
Aan de uitwerkingsregels kan in principe voldaan worden. Een toetsing vindt plaats in paragraaf 3.3. In dit geval is er voor gekozen om de nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk te maken door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.
Verder is de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 4’ op het plangebied van toepassing. Deze geeft aan dat de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ wordt verwijderd indien er geen sprake meer is van een gezoneerd industrieterrein. In dit geval is de aanduiding ‘geluidzone - industrie’, op basis van het bestemmingsplan Oude Pekela, op het gebied van toepassing. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt dat een op grond van de bestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw, of de uitbreiding daarvan, slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting van de gevels van dit geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, een verkregen hogere grenswaarde of de vastgestelde maximaal toegestane geluidsbelasting.
In de volgende paragraaf valt te lezen dat de geluidzone van het bedrijventerrein is opgeheven middels het parapluplan "Opheffen geluidszone bedrijventerrein Aa-Stroom’. Met onderhavig bestemmingsplan wordt ook niet beoogt om de geluidszone op te heffen, aangezien dit in het parapluplan "Opheffen geluidszone bedrijventerrein Aa-Stroom’ reeds is gedaan.
Figuur 1.4 Uitsnede geldend bestemmingsplan
Parapluplan ‘Opheffen geluidszone bedrijventerrein Aa-Stroom'
Voor het bedrijventerrein Aa-Stroom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Op het bedrijventerrein zijn geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen (inrichtingen die zijn aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, zogenaamde ‘grote lawaaimakers’) meer gevestigd.
Omdat de vestiging van dergelijke bedrijvigheid op het bedrijventerrein ook niet wenselijk is, is in het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Aa-Stroom’ bepaald dat geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn uitgesloten. Er is dan ook geen sprake meer van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder.
Omdat er geen sprake meer is van een industrieterrein is de geluidszone van 50 dB(A) die was opgesteld voor het industrieterrein niet meer van toepassing. Deze geluidszone is verankerd in de omliggende bestemmingsplannen. Middels dit bestemmingsplan is de geluidscontour in de bestemmingsplannen ‘Oude Pekela’ opgeheven.
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en onderbouwd. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot de uitvoerbaarheid beschreven.
Oude Pekela
Het plangebied is gelegen in de kern Oude Pekela en wordt ontsloten door de Schoolstraat. Oude Pekela is gelegen ten zuiden van Winschoten, grenzend aan de kern Nieuwe Pekela. De eerste bebouwing van Oude Pekela vond voornamelijk langs het Pekelder Hoofddiep plaats. Dit is een watergang die in noordoostelijk richting de Pekel-Aa loopt en in zuidwestelijk richting richting het kanaal bij Stadskanaal. Aan weerzijde van het Pekelder Hoofddiep bevindt zich bebouwing en vanaf de negentiende eeuw, door industrialisatie, is Oude Pekela gaan groeien in zijwaartse richting in de vorm van uitbreidingswijken. De bebouwing in de directe omgeving dateert uit de jaren '50 én '60.
Functioneel
Het plangebied bevindt zich aan de westkant van het Pekelder Hoofddiep. Aan deze kant van het diep is voornamelijk sprake van woonfuncties. Even ten zuiden van het plangebied bevindt zich het centrum. Verder overheerst de woonfunctie. Aan de oostkant van het Pekelder Hoofddiep bevindt zich het bedrijventerrein Aa-Stroom. Hier komen bedrijven tot milieucategorie 3.2 voor, waarbij de zwaardere bedrijven het verst van de woningen zijn gevestigd. Zwaardere bedrijvigheid bevindt zich dan ook op grotere afstand van het plangebied. Meer in de nabijheid van het plangebied komen bedrijven uit milieucategorie 2 en 3.1 voor. Even ten noorden van het plangebied is een kleinschalige jachthaven gevestigd.
Het plangebied zelf wordt omringt door de woonfunctie.
Bebouwingsbeeld
In de omgeving is het bebouwingsbeeld gevarieerd. Het gaat zowel om vrijstaande woningen, twee-onder- en kapwoningen als rijwoningen. De woningen zijn voornamelijk uitgevoerd uit één woonlaag met kap. Her en der komen ook twee bouwlagen met kap voor. De kapvorm is hierbij ook zeer divers. De woningen staan over het algemeen zeer kort op de openbare weg.
Verder ten oosten van het plangebied bevindt zich de bebouwing van het bedrijventerrein. Hier is sprake van grootschalige bebouwing tot een hoogte van maximaal 12 meter.
Het plangebied
Het plangebied wordt omringt door de woningen aan de Schaepmanlaan, Feiko Clockstraat en de Schoolstraat. Het plangebied is in de huidige situatie ingericht als grasveld, met opgaande beplanting en bomen aan de randen van het plangebied.
Ontsluiting
Het plangebied wordt aan de zuid- en westkant ontsloten door de Schoolstraat.
Een luchtfoto van de huidige situatie is weergeven in figuur 2.1 Een aanzicht op het plangebied vanaf de Schoolstraat is weergeven in figuur 2.2.
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied
Figuur 2.2 Aanzicht huidige vanaf de Schoolstraat (zuidkant plangebied)
Het plan bestaat uit de herontwikkeling van de locatie door het gebied te ontwikkelen tot een woningbouwlocatie. In figuur 2.3 is het voorlopige stedenbouwkundig ontwerp van de ontwikkeling opgenomen. In figuur 2.4 is een referentiebeeld opgenomen.
In het gebied komen maximaal 14 woningen, waarvan
De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 en 9 meter.
De woningen worden ontsloten door een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Deze sluit vervolgens aan op de Schoolstraat aan zowel de westkant als de zuidkant. Daarnaast worden in het plangebied een aantal (openbare) parkeerplaatsen gerealiseerd. Het openbaar gebied krijgt verder een groene uitstraling.
De woningen worden, net als de woningen in de omgeving, gebouwd met de voorgevel gericht op de weg. De rooilijn volgt hierbij de ligging van de weg. Hierdoor is sprake van een stedenbouwkundig plan dat aansluit op het stedenbouwkundige karakter van de omgeving.
Figuur 2.3. Stedenbouwkundig ontwerp (voorlopig)
Figuur 2.4. referentiebeeld
Verkeer en infrastructuur
Het gebied wordt ontsloten via een nieuwe ontsluitingsweg. De woningen worden ontsloten door een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Deze sluit vervolgens aan op de Schoolstraat aan zowel de westkant als de zuidkant. Via beide wegen zijn de Thorbeckelaan en de Schaepmanlaan te bereiken. Beide wegen sluiten in noordelijke richting aan op de N367. De Thorbeckelaan gaat in zuidwestelijke richting over op de Parklaan welke richting het centrum van Oude Pekela loopt. Het plangebied is hiermee zeer goed te bereiken.
De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie dient rekening gehouden te worden met de categorieën 'Koop, huis, vrijstaand', 'Koop,huis, tussen/hoek' en 'Koop, huis, twee-onder-een-kap'. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijke' gemeente. Op basis van de genoemde kenmerken geldt een verkeersgeneratie tussen de 7,4 en de 8,2 mvt/etmaal.
De toename van de verkeersbewegingen van de beoogde ontwikkeling bedraagt 123 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 12 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen en niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.
Openbaar vervoer
Het plangebied is met het openbaar vervoer ontsloten door middel van de bushaltes langs de Burgermeester Snaterlaan. Deze bushaltes worden aangedaan door het reguliere stads- en streekvervoer en voorzien in een verbinding met het centrum en het hoofdstation van Veendam en Winschoten. De bushaltes bevinden zich op loopafstand van het plangebied.
Fietsstructuur
Het gebied is goed aangesloten op het fietsnetwerk in de gemeente. Het plangebied zal hierop aansluiten.
Parkeren
In principe geldt voor parkeren als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt. De gemeente heeft voor de ontwikkeling specifieke parkeernormen meegegeven. Negen parkeerplekken bij de rijenwoningen en voor de overige woningen geldt een parkeernorm van twee plekken bij de woning. Totaal zijn dan ook 18 parkeerplekken nodig. In het plangebied is voldoende ruimte om in deze parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
Conclusie
Door de ontwikkeling op het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen beperkt toe. Er zullen naar verwachting geen problemen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling. De toekomstige parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Noord is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.
Dit bestemmingsplan stelt een herontwikkeling van een bestaand stedelijk gebied voor, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het Bro en waarbij een voormalige bedrijfsfunctie wordt vervangen door een woonfunctie. Daarom hoeft alleen een beschrijving van de behoefte te worden gegeven. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3, blijkt dat er een behoefte is aan woningen.
Omgevingsvisie 2016-2020 en Omgevingsverordening
Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 en de provinciale omgevingsverordening vastgesteld. Later wijzigingen zijn verwerkt in de geconsolideerde versie van 18 februari 2022. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met de daar bijbehorende belangen 'ruimtelijke kwaliteit' en 'aantrekkelijk vestigingsklimaat ' van belang.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Dit plangebied ligt in het stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals woningen, toegevoegd worden. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Er worden vanuit het provinciale beleid dan ook geen aanvullende eisen gesteld.
Beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
De provincie wil voorkomen dat waardevolle, karakteristieke gebouwen zomaar gesloopt worden als er sprake is van aardbevingsschade. Zij vraagt daarom in artikel 2.9.1 en de direct werkende regel 2.9.2 van de Provinciale Omgevingsverordening van alle Groninger gemeenten om te inventariseren welke karakteristieke gebouwen er zijn en om die te beschermen met een sloopvergunningstelsel. Binnen het aardbevingsgebied is het verboden om gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen. Het verbod vervalt, als uit een gemeentelijke inventarisatie blijkt dat een gebouw niet zonder meer als karakteristiek is aan te merken.
In het plangebied komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor.
Aantrekkelijk vestigingsklimaat
De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen. De provincie geeft aan dat inbreidingslocaties geschikte locaties zijn voor woningbouw. De provincie heeft hierin zelf een faciliterende rol.
Verordening
In artikel 2.15.1 van de verordening worden regels gegeven met betrekking tot woningbouw. Een ruimtelijk plan kan alleen in woningbouw voorzien, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale Woonvisie. In paragraaf 3.3 wordt beschreven dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling past binnen het gemeentelijk woonbeleid.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het project in overeenstemming is met de Omgevingsvisie 2016-2020 en de Verordening van de provincie Groningen.
Woonvisie 2019 – 2023
In de woonvisie is het gemeentelijk woonbeleid voor de periode 2019-2023 verwoord. Relevant beleid uit dit document heeft betrekking op de woningbehoefte (kwantitatief en
kwalitatief) en de leefbaarheid van de kernen. Voor de gemeente Pekela geldt dat de vraag van kleinere huishoudens (met name ouderen) sterk zal toenemen. De gemeente zet daarom in op de bouw van kleinere, levensloopbestendige woningen. Echter, dit betekent niet dat er uitsluitend voor de vergrijzing wordt gebouwd.
Voor het soort woningen dat de gemeente wil toevoegen vormen de demografische ontwikkelingen en verwachtingen een belangrijke leidraad. De regionale prognose vormt de basis voor het beleid. De vraag van kleinere huishoudens (ouderen én jongeren) zal toenemen en de gemeente wil zijn woningvoorraad daarop aanpassen. De gemeente zet min op de bouw van kleinere, levensloopgeschikte woningen om in te spelen op de veranderende woningvraag. Dit betekent echter niet dat de gemeente uitsluitend gaat bouwen voor de vergrijzing. Ook het bestand aan bijvoorbeeld rijwoningen kan voor verversing in aanmerking komen indien de kwaliteit zodanig is dat de verhuurbaarheid ook met woningverbetering onder de maat is.
Voor koopstarters zijn naar het oordeel voldoende goedkope koopwoningen beschikbaar. Dit neemt niet weg dat de gemeente wil onderzoeken of het verstrekken van startersleningen van meerwaarde kan zijn. De komende jaren blijft de gemeente de ontwikkelingen op woningmarkt nauwlettend in de gaten houden.
Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van woningen die voor diverse doelgroepen geschikt zijn. Het plan past in de voor de kern Oude Pekela van toepassing zijnde indicatieve PMC-strategie voor centrumkernen uit het Regionaal prestatiekader. Deze geeft aan dat in Oude Pekela voor nultrede/levensloopbestendige koopwoningen en middeldure en dure koop in het grondgebonden segment de strategie instandhouding met mogelijkheden tot toevoeging van woningen aan de orde is.
Daarnaast ziet de gemeente voor de bouw van goedkope rijwoningen in de koop kansen omdat het aanbod niet goed bij de behoefte van jongeren en starters aansluit, hoewel de indicatieve PMC-strategie geen toevoeging van dit segment aanbeveelt. Daarom staat in de woonvisie dat de gemeente in de nieuwbouw betaalbare huur- en koopwoningen willen toevoegen. Daarnaast geeft de gemeente in de woonvisie aan dat het van belang is om gemengd te bouwen in wijken voor alle inkomensgroepen en huishoudens.
Daarnaast kan nog worden gesteld dat de locatie aan de Schoolstraat in bijlage 3 van de Woonvisie is benoemd als zijnde een herstructureringslocatie. Voor de locatie aan is daartoe uitgegaan van de mogelijkheid voor het kunnen realiseren van 24 woningen.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het woonbeleid van gemeente Pekela.
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor activiteiten, plannen en besluiten of deze plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient nog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Dan moet het wel gaan om een stedelijk ontwikkelingsproject.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 14 woningen. De beoogde ontwikkeling is een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van een stedelijk ontwikkeling zoals in het Besluit Milieueffectrapportage is beschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat bij kleinere woningbouwprojecten er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er is dus geen sprake van een plan die is opgenomen in onderdeel C en D van het besluit m.e.r. En er dus geen m.e.r.-beoordeling nodig is. In de opvolgende paragrafen worden de mogelijke milieugevolgen nader toegelicht. Hieruit blijkt dat er geen significante effecten ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in binnenstedelijk gebied en binnen de zone van de Schaepmanlaan (breedte van de zone is 200 m). De voorkeursgrenswaarde op basis van de Wet geluidhinder bedraagt Lden = 48 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraagt Lden = 63 dB. De Schaepmanlaan bevindt zich aan de noordkant van het plangebied en de woningen aan de noordkant bevinden zich op een afstand van circa 45 m tot de Schaepmanlaan. Omdat er tussen de nieuwe woningen en de Schaepmanlaan afschermende woonbebouwing aanwezig is en de Schaepmanlaan een relatief rustige woonstraat (beperkte verkeersintensiteit), kan zonder nadere berekening worden gesteld dat aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB vanwege de Schaepmanlaan wordt voldaan.
De nieuwe woningen dienen voor wat betreft geluidwering te voldoen aan de minimale eisen van het Bouwbesluit 2012, dat wil zeggen ten minste een karakteristieke geluidwering van 20 dB(A). De verwachting is ook dat de geluidbelasting vanwege de omliggende 30 km-wegen niet hoger is dan 53 dB, zodat daaruit geen hogere eisen t.a.v. de geluidwering uit voortkomen. Daarnaast zal vanwege gasloos en energiezuinig bouwen (balansventilatie en WTW) de geluidwering zonder specifieke voorzieningen ten minste 25 dB(A) gaan bedragen. Verder worden de woningen met hennep uitgevoerd.
Samenvattend: aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB vanwege de Schaepmanlaan wordt naar verwachting voldaan. Het geluid vanwege 30 km-wegen zal niet leiden tot aanvullende eisen en gezien de geringe intensiteiten niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, vindt er in de omgeving geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water. Ten westen bevindt zich de N367 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied. Hieronder een uitsnede van de kaart 'Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' uit de Geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022. Ook bevindt het plangebied niet binnen de invloedszone van een spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden.
Figuur Uitsnede 'Kaart 3': Veiligheid en milieu uit provinciale verordening
Risicovolle inrichtingen
Binnen en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen waarvan het
invloedsgebied is gelegen over het plangebied.
Risicovolle transportleidingen
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle transportleidingen gelegen waarvan het invloedsgebied reikt tot over het plangebied.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is het vanuit het oogpunt van externe veiligheid zondermeer
verantwoord om de beoogde ontwikkeling toe te staan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de milieuruimte van bedrijven in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden, zoals is opgenomen in onderstaande tabel.
Milieucategorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1.000 | 700 |
6 | 1.500 | 1.000 |
Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden, moet nader onderbouwd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven gerespecteerd wordt). In de VNG-brochure staat dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen ook andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Vanwege de ligging van het projectgebied te midden van een woonwijk kan het gebied worden gezien als rustige woonwijk. Wat betreft de richtafstanden kan daarom aangesloten worden bij de afstanden die gelden voor 'rustige woonwijk' conform bovenstaand tabel.
Het bedrijventerrein 'Aa-Stroom' bevat bedrijven uit milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een afstand van 100 meter. Deze bedrijven bevinden zich op grotere afstand dan 100 meter tot het plangebied. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een milieucategorie 2 bedrijf. Het bedrijf bevindt zich op meer dan 90 meter. Aan de richtafstand van 30 meter wordt dan ook ruimschoots voldaan. Ditzelfde geldt voor de bedrijven uit milieucategorie 3.1. Deze bevinden zich namelijk ook op 90 meter.
Andere relevante bedrijven zijn niet in de directe omgeving aanwezig.
Conclusie
Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. Aan de richtafstanden wordt voldaan. Er is hierdoor ter plaatse sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming.
Het plangebied betreft een braakliggend stuk grasland, omzoomd door bebouwing en bomen. De woningbouw wordt binnen de aanwezige structuren ingepast zodat de bomen rondom het plangebied niet gekapt hoeven worden. In het plangebied wordt een klein groepje struiken verwijderd. Omdat het om jong struikgewas gaat en de nieuwe bebouwing binnen de bestaande structuren wordt ingepast, is het niet aannemelijk dat er vanuit ecologisch oogpunt een belemmering is voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom kan op voorhand worden bepaald dat er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een quickscan flora en fauna. Wel moet rekening worden gehouden met de algehele zorgplicht. Dit houdt in dat men de plicht heeft om schade aan wilde planten en dieren zoveel mogelijk te voorkomen.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), thans genoemd Natuurnetwerk Nederland.
Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken.
Natuurnetwerk Nederland
Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de NNN. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. Er worden daarom geen ingrepen voorgesteld. Vanuit de NNN zijn geen belemmeringen voor dit plan aan de orde.
Stikstofdepositie
Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
Er worden slechts 14 wooneenheden mogelijk gemaakt aan één ontsluitingsweg. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N367 direct ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 10,9 µg/m³ voor NO2, 13,5 µg/m³ voor PM10 en 6,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor een verdere onderbouwing wordt tevens verwezen naar paragraaf 4.5. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Voor de ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de huidige gevoelige bestemmingen die in het plangebied van toepassing zijn, worden op voorhand geen belemmeringen verwacht. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. In het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd om te bepalen of deze locatie geschikt is voor de beoogde functie Wonen met tuin. Bovengrond-, ondergrond en grondwater bevatten lichte verontreinigingen, die geen aanvullend onderzoek vereisen. Op basis van de bodemonderzoeken is de locatie geschikt voor de beoogde functie: Wonen (met tuin).
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit project.
De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. e aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. Op basis hiervan heeft het waterschap een aparte uitgangspunten notitie opgesteld. Deze is als bijlage 3 opgenomen en waar relevant in deze paragraaf verwerkt.
Waterveiligheid
Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij de doorbraak van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle belangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.
Dit plan voorziet niet in een extra risico voor de waterveiligheid. Ook bevinden zich geen beschermingszones in het plangebied waar rekening mee gehouden moet worden.
Waterkwantiteit
Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden. Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.
Met dit plan neemt de verharding toe. In de huidige situatie bedraagt de verharding 0 m2 en in de nieuwe situatie 3.150 m2. De ontwikkelaar is derhalve verplicht om compenserende maatregelen te nemen.
Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeemspecifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit. Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuilt is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.
In grote delen van het beheergebied zijn nog gemengde rioolsystemen aanwezig. In dergelijke systemen wordt het relatief schone hemelwater vermengd met vuilwater en wordt het vervolgens naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) van het waterschap gebracht. Na zuivering wordt het water geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het transport van schoon hemelwater via het gemeentelijk rioolstelsel en het behandelen via een RWZI is niet duurzaam. Om deze reden zal hemelwater alleen op het vuilwaterriool kunnen worden geloosd als het hemelwater; niet kan worden hergebruikt (opvang) en/of kan afvoeren via de bodem, het openbaar regenwaterstelsel, een oppervlaktewaterlichaam zonder een specifieke functie, of via een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam. Wijzigingen in de behandeling van het hemelwater en vuilwater kunnen echter voor overlast zorgen als mogelijke ongewenste gevolgen onvoldoende bekend zijn en waar nodig zijn verholpen. Rechtstreekse afkoppeling van hemelwater (via een hemelwaterriool) naar het oppervlaktewater (vijvers en sloten) kan dit wateroverlast veroorzaken, als het ontvangende oppervlaktewater niet hiervoor de capaciteit heeft en/of aanwezige kunstwerken (o.a. duikers, stuwen en inlaatwerken) het aangeboden water niet kan verwerken.
Met dit plan is geen sprake van vervuiling van het oppervlaktewater. Alle woningen worden aangesloten op het drinkwaternet en de riolering. In de nieuwe situatie wordt het (huishoudelijk) afvalwater afgevoerd naar het gemeentelijk gescheiden rioolstelsel. Ook wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen en vinden er geen bedrijfsmatige activiteitenplaats die voor vervuiling kunnen zorgen.
Schouwsloten
Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa's). Indien hier sprake van is, dan neemt de initiatiefnemer contact op met het waterschap.
Wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem
In de meeste gevallen moeten wijzigingen worden gemeld of moet een watervergunning worden aangevraagd, om ongewenste gevolgen voor het watersysteem te voorkomen en/of te beperken. Het bergend vermogen in het watersysteem mag niet afnemen (bijvoorbeeld door een (gedeeltelijke) demping) op locaties waar dit tot wateroverlast kan leiden en het doorstroomprofiel van het watersysteem mag niet worden gehinderd. In de Keur van het waterschap en in de Algemene Regels staan aangegeven onder welke voorwaarden fysieke aanpassingen aan het watersysteem plaats mogen vinden.
Boezemkaden
De boezemkaden, de zogenaamde secundaire kering, beschermen het beheergebied tegen overstromingen vanuit de boezem. De kades hebben een minimale provinciale veiligheidsnorm van 1:100 jaar, welke in sommige delen van het beheergebied kan oplopen tot 1:300 jaar of maximaal 1:1000 jaar. Een hogere norm is gebaseerd op de impact van een overstroming; grotere economische schade door een overstroming resulteert in een hogere norm (Beheerprogramma 2022-2027). Om de werking van de secundaire kering te beschermen ligt aan weerszijden van de kades een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone is voor het uitvoeren van werkzaamheden nodig de werkzaamheden vooraf te melden dan wel een watervergunning aan te vragen, zoals is geregeld in de Keur van het waterschap. Het ingediende plan ligt binnen de beschermingszone van een boezemkade.
Overstromingsgevoeligheid
Voor het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's is onderzocht welke gebieden overstromingsgevoelig zijn vanuit de boezem. Het plangebied ligt (deels) in een overstromingsgevoelig gebied. Nieuwe woningen, bedrijven en andere infrastructuur worden bij voorkeur op de hogere locaties gebouwd. Als er toch voor wordt gekozen om in deze lagere delen te bouwen, is het raadzaam om overstromingsbestendig te bouwen. Dit kan bijvoorbeeld door het bouwpeil te verhogen (verhoogd te bouwen) en/of kaden aan te leggen. Gemeenten dragen zorg voor het waarborgen van vluchtroutes bij de inrichting van bouwlocaties in overstromingsgevoelige gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door vluchtroutes op voldoende hoogte aan te leggen (Beheerprogramma 2022-2027).
Grondwaterstand en ontwateringsdiepte
Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) relatief hoog, waardoor de kans op overlast toeneemt. De voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor primaire wegen is de ontwateringsnorm 1,0 m-mv, voor woningen met kruipruimtes, industrieterreinen en secundaire wegen is dit 0,7 m-mv, voor tuinen en plantsoenen is dit 0,5 m-mv, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m-mv. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting. ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting.
Adaptatie op lokale bodemdaling
Het beheergebied van het waterschap Hunze en Aa's wordt gekenmerkt door drie verschillende vormen van bodemdaling, namelijk; door gaswinning, door zoutwinning en door veenoxidatie. Bodemdaling door gaswinning heeft lokaal geen grote invloed op het functioneren van het watersysteem, maar regionaal dient het watersysteem hierop wel maatregelen te treffen. Bodemdaling door zoutwinning en veenoxidatie kunnen wel tot lokale maatregelen leiden in het watersysteem. Het plan ligt in een gebied waar sprake is van één of meer oorzaken van bodemdaling. Het waterschap adviseert om rekening te houden met het volgende bij het verder uitwerken van het plan.
Overleg waterbeheerder
De initiatiefnemer(s) van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysiek leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De gemeente Pekela heeft een archeologische beleidsnota en een archeologisch beleidskaart vastgesteld. De beleidsnota en -kaart dienen als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van het beleid kent het gebied de verwachting 'Lage verwachting'. Voor deze gebieden geldt dat een archeologisch onderzoek niet nodig is.
Indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gemaakt conform de Erfgoedwet.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Binnen het plangebied zelf zijn geen significante cultuurhistorische waarden aanwezig.
De nieuwe inrichting voegt zich in de bestaande structuren en kenmerken van het dorp. Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het project.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het gebied.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan 'Oude Pekela'.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Bestemming Groen - 1
Het openbaar groen aan de oostkant van het plangebied krijgt de bestemming Groen - 1. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.
Bestemming Verkeer - Verblijf
De toekomstige ontsluiting in het plangebied krijgt de toepassende bestemming Verkeer - Verblijf.
Bestemming Woongebied
De toekomstige woningen krijgen de bestemming Woongebied. De woningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Het aantal woningen bedraagt niet meer dan 14 woningen.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 9 meter.
Binnen de bestemming Woongebied zijn de gronden ook bestemd voor verkeer en verblijf. De ontsluitingswegen en de parkeervoorzieningen zijn derhalve mogelijk binnen de bestemming Woongebied.
In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. Daarop is gereageerd door de provincie en is door de Omgevingsdienst Groningen een advies afgegeven. De reacties zijn als bijlage opgenomen en waar relevant en nodig in dit bestemmingsplan verwerkt. Verder is de paragraaf externe veiligheid op onderdelen aangepast. De reactie van de provincie heeft geleid tot een actualisatie van het stikstofonderzoek en een verduidelijking van het feit dat het plangebied geen deel meer uit maken van een geluidszone van het bedrijventerrein Aa-stroom. Met onderhavig bestemmingsplan wordt ook niet beoogt om de geluidszone op te heffen, aangezien dit in het parapluplan "Opheffen geluidszone bedrijventerrein Aa-Stroom’ reeds is gedaan.
Het bestemmingsplan heeft niet voor inspraak ter inzage gelegen.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel zijn de plannen in de tussentijd aangepast en wordt derhalve een ambtshalve wijziging voorgesteld. Het plan is gewijzigd in die zin dat er 6 huurwoningen aaneen worden voorgesteld in plaats van 5 huurwoningen. Het aantal woningen is derhalve verhoogd naar 14 woningen. Dit aantal is integraal aangepast in het bestemmingsplan.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële uitvoerbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De ontwikkelaar kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan middels een anterieure overeenkomst.
De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt. Voor dit plan wordt een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van eventuele planschade.