Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Garst 6 en 8 in Liessel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0762.BP201506-C001

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
‘bestemmingsplan Garst 6 en 8 in Liessel ’ van de gemeente Deurne;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0762.BP201506-C001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
 
1.3 aan huis gebonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning/woonwagen met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden;
 
1.4 aan huis gebonden beroep:
het uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, ICT, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning/woonwagen en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie in overwegende zin kan worden uitgeoefend;
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen:
de door de provincie Noord-Brabant ingestelde instantie of de instantie die daarvoor in de plaats treedt, die adviseert over agrarische aangelegenheden, al dan niet in relatie tot natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en bosbouwkundige aspecten;
 
1.8 afhankelijke woonruimte:
een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw, een aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij dat hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt. Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie vallen hier nadrukkelijk niet onder;
 
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren;
 
1.10 archeologische waarden:
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
 
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.12 bed & breakfast:
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen;
 
1.13 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
 
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
 
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.16 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;
 
1.17 bestaand:
  1. bij bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.20 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.21 bijgebouw:
een op zichzelf staand vrijstaand of aangebouwd gebouw dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
 
1.22 bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
 
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.29 combinatiebedrijven:
agrarische bedrijven met een grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijfstak, waarbij de volgende differentiaties worden onderscheiden:
  • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden/ niet-grondgebonden': een combinatiebedrijf waarbij het grondgebonden agrarische bedrijfsonderdeel de hoofdactiviteit vormt en het niet grondgebonden agrarische bedrijfsonderdeel, niet zijnde een intensieve veehouderij, de nevenactiviteit;
1.30 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
 
1.31 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
 
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; webwinkels vallen niet onder het begrip detailhandel, tenzij er sprake is van uitstalling en levering van producten ter plaatse;
 
1.33 dienstwoning:
zie bedrijfswoning.
 
1.34 diepploegen:
een kerende grondbewerking door middel van een ploeg, die dieper gaat dan de teeltlaag;
 
1.35 diepwoelen:
een grondbewerking, gericht op het losbreken van storende lagen in de ondergrond, tot
maximaal 90 cm;
 
1.36 dove gevel:
een gevel zonder te openen delen met uitzondering van die delen van de gevel die niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;
 
1.37 ecologische verbindingszone:
zone die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen;

1.38 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
 
1.39 extensiveringsgebied:
een op de verbeelding aangegeven gedeelte van een reconstructiegebied, met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij onmogelijk is;
 
1.40 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.41 glastuinbouwbedrijf:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
 
1.42 hoofdgebouw:
een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.43 huishouden:
een aantal aan elkaar, door familie- of daarmee gelijk te stellen band, gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning (bijvoorbeeld een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het één-persoons)huishouden;
 
1.44 huisvesting tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
 
1.45 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van een grondgebonden melkrundveehouderij;
 
1.46 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf;
 
1.47 kampeerterrein:
terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen;
 
1.48 karakteristieke bebouwing:
een gebouw of een ensemble van gebouwen dat/die door de architectonische verschijning (zoals materiaalgebruik, gevelindeling/-opbouw) een beeldbepalend element vormt in het buitengebied van Deurne;
 
1.49 kas:
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of
een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder
geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of
een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.50 kleinschalig kamperen:
kamperen op een terrein waarop ten hoogste 25 kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
 
1.51 kwaliteitsverbetering van het landschap:
kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals is opgenomen in het gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap;
 
1.52 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die worden bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
 
1.53 logies:
verblijf van personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.54 manege:
een (agrarisch verwant) bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;
 
1.55 mantelzorg:
het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
 
1.56 mestbewerking:
De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest;
 
1.57 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
 
1.58 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of bouwvlak;
 
1.59 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt;
 
1.60 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:
projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwvlak op een locatie die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een zelfstandig bouwvlak;
 
1.61 omschakeling agrarisch bedrijf:
geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm dan wel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik naar een agrarische bedrijfsvorm;
 
1.62 overig agrarisch bedrijf:
Agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt;
 
1.63 overtollige bebouwing:
het aantal m2 bebouwing dat binnen het bestemmingsvlak aanwezig is of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en dat op grond van de regels van de (nieuwe) bestemming het toegestane aantal m2 overstijgt;
 
1.64 paardenhouderij:
een overig agrarisch bedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het houden, fokken, africhten van en/of het bieden van gelegenheid tot het berijden van paarden;
 
1.65 paardenpensionbedrijf:
een (overig agrarisch) bedrijf dat is gericht op het stallen van paarden;
 
1.66 pension:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;
 
1.67 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik in principe ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
 
1.68 recreatiewoning:
woning of enig ander verblijf, een bouwwerk zijnde, dat blijkens de inrichting geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf;
 
1.69 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
 
1.70 statische opslag:
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, en die tevens niet ter plaatse worden bewerkt, verwerkt , gerepareerd of verhandeld;
 
1.71 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij, te onderscheiden in de volgende categorieën:
  • laag / tijdelijk:
  • teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, lage tunnels;
  • laag / permanent:
  • teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1.50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog / tijdelijk:
  • teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  • hoog / permanent:
  • teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1.50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  • overig:
  • vraatnetten, boomteelthekken;
  • boomteelthekken worden gereguleerd als ware het hoog/tijdelijke teeltondersteunde voorzieningen;
1.72 trekkershut:
een eenvoudig gebouw met beperkte inhoud en beperkte voorzieningen, bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.73 veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
 
1.74 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten die zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/ logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.75 verwevingsgebied:
een op de verbeelding ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;

1.76 (vollegronds)teeltbedrijf:
agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
 
1.77 volwaardig agrarisch bedrijf:
bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen;
 
1.78 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.79 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt:
  • op een afstand van de weg die gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
  • indien geen afstand tot de weg is voorgeschreven, de lijn welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.80 voorzijde agrarisch bouwvlak:
de zijde van het agrarisch bouwvlak die naar de openbare weg gelegen is waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
 
1.81 vormverandering:
wijziging van de begrenzing van een aanduiding 'bouwvlak' zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;
 
1.82 waterloop/watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
 
1.83 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.84 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
 
1.85 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juli 1979 (Stb. 442), houdende regeling met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van milieubeheer, zoals deze luidt op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
 
1.86 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.87 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 (Stb. 439) tot herziening van de woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.88 (woon)boerderijpand:
een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in de bouwmassa opgenomen of daaraan verbonden (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
 
1.89 (woon)boerderijpand met cultuurhistorische waarde:
een (woon)boerderijpand, dat, of is aangeduid als rijks- of gemeentelijk monument, of gekenschetst kan worden als een karakteristieke kop-hals-romp-boerderij of lang-of  kortgevelboerderij dan wel een wederopbouwboerderij, die tot ongeveer 1955 is gebouwd, waarvan behoud van het karakter van het pand wordt nagestreefd;
 
1.90 woonunit:
een zelfstandig verplaatsbaar gebouw, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen;
 
1.91 zelfstandige wooneenheid:
een wooneenheid, die beschikt over een eigen toegang en over eigen voor bewoning noodzakelijke voorzieningen zoals keuken, douche/badkamer en toilet.

Artikel 2 Wijze van meten

 
Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van het dakvlak wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt;
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 peil:
de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwperceel;
 
2.7 toepassing van maten:
de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, ventilatiekanalen, afvoerpijpen van hemelwater, zonnepanelen, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwonderdelen.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 3

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de ontwikkeling van een in hoofdzaak gemengde plattelandseconomie;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  3. agrarisch grondgebruik;
  4. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  5. behoud en bescherming van de archeologische en cultuurhistorische waarden;
  6. waterhuishoudkundige doeleinden;
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. doeleinden van openbaar nut;
Een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
 
a Ontwikkeling en bescherming
Binnen deze bestemming is het beleid primair gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw; het agrarisch grondgebruik is het belangrijkst binnen deze bestemming. Daarnaast wordt gestreefd naar het beschermen van de lokaal aanwezige landschappelijke, hydrologische, aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden.
 
b Waterloop
De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als zodanig met Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.
 
c Agrarisch bouwvlak
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijven toegestaan. Per agrarisch bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een "enkel" agrarische bouwvlak van overeenkomstige toepassing.
 
d Voortuin
De gronden, gelegen binnen een afstand van 20 meter uit de voorzijde van de aanduiding 'bouwvlak', waarop een bedrijfswoning aanwezig is, zijn tevens bestemd als voortuin bij die bedrijfswoning.
 
e Ontwikkelingsmogelijkheden
De ontwikkelingsmogelijkheden van de binnen deze bestemming gelegen agrarische bedrijven hangen af van de ligging van de bouwvlakken en de gewenste bedrijfsactiviteiten. 
  1. Ligging: deze bestemming overlapt drie (reconstructie) deelgebieden:
    1. verwevingsgebied, te weten ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
    2. extensiveringsgebied ("natuur" en "overig"), te weten ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied overig' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied natuur'.
  2. Bedrijfsactiviteiten: de bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten zijn per agrarisch bouwvlak aangeduid en onderscheiden zich in de volgende bedrijfstakken:
    1. een (vollegronds)teeltbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – (vollegronds)teeltbedrijf';
    2. een overig agrarisch bedrijf, zijnde een paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'.
f Omschakelingsbeleid agrarische bedrijven
Omschakeling is niet toegestaan.
 
g Ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit
Voorts is ten dienste van het agrarisch bedrijf detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan; daarbij mag het enkel gaan om detailhandel in agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/of agrarische producten die op het eigen bedrijf en/of in de directe omgeving daarvan op een ander agrarisch bedrijf zijn bewerkt. Ten hoogste 20% van de producten hoeft niet van het eigen bedrijf afkomstig te zijn. Maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.
 
h Recreatief medegebruik
Het gehele gebied mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
 
i Aan huis gebonden beroep
Voor zover ingevolge deze regels een bedrijfswoning is toegestaan, mag ter plaatse ook een aan huis gebonden beroep worden uitgeoefend. Het aan huis gebonden beroep dient gezien de aard, omvang en intensiteit passend te zijn binnen de woonfunctie. Tevens dient de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige activiteit te ontplooien. De totale vloeroppervlakte voor de aan huis gebonden beroepsactiviteit mag niet meer bedragen dan 100 m2.
 
j Huisvesten van tijdelijke werknemers
Het gebruik dan wel verbouw van bedrijfsgebouwen of het plaatsen van woonunits ten behoeve van het huisvesten van tijdelijke werknemers, kan uitsluitend worden toegestaan na verlening van omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6.7.
 
k Cultuurhistorie
Ten aanzien van cultuurhistorie geldt het volgende:
  1. De cultuurhistorische waarde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' mag niet onevenredig worden aangetast.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming omschreven in 3.1.
3.2.2 Bebouwing binnen agrarisch bouwvlak
Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen uitsluitend worden opgericht:
  1. agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    1. de omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen voor het huisvesten van dieren pas kan worden verleend, indien is aangetoond dat het huisvesten van dieren in de nieuw op te richten gebouwen niet leidt tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van in de nabijheid gelegen Natura 2000-gebieden;
    2. binnen de gebiedsaanduiding ‘Differentiatievlak 50 m1’ mogen geen emissiepunten van dierenverblijven en/of (emissiepunten van) andere geurbronnen aanwezig zijn en/of worden opgericht;
  2. één bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf en de bedrijfswoning.
3.2.3 Maatvoering bebouwing binnen agrarisch bouwvlak
De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is als volgt:
 
bedrijfsgebouwen per bouwvlak
 
min.
 
max.
 
goothoogte kassen  
n.v.t.  
6,5 m  
goothoogte overige bedrijfsgebouwen  
n.v.t.  
6,5 m  
bouwhoogte bedrijfsgebouwen (incl kassen)  
 
12 m  
dakhelling  
n.v.t.  
45°  
bedrijfswoning
 
min.
 
max.
 
goothoogte  
n.v.t.  
6,5 m  
bouwhoogte  
n.v.t.  
10 m  
inhoud  
maximaal 750 m3, voor zover de inhoud ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum (zie ook hierna onder 3.2.3 onder a)  
dakhelling  
12º  
70º  
bijgebouwen tbv woonfunctie bedrijfswoning
 
max.
 
afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning  
15 m  
gezamenlijke oppervlakte  
150 m2   
goothoogte  
3 m  
bouwhoogte  
6 m  
 
bouwwerken geen gebouwen zijnde
 
 
max.
 
hoogte mestsilo  
8,5 m  
hoogte overige silo's  
12 m  
hoogte erfafscheidingen  
1 m voor voorgevelrooilijn
overige: 2 m  
hoogte antennes  
10 m  
hoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde  
6 m  
 
  1. Bij het bepalen van de maximale inhoud van de bedrijfswoningen dient het volgende in acht genomen te worden: indien een bedrijfswoning onderdeel is van een bestaand woonboerderijpand, dan is verbouw en gebruik van de voormalige agrarische inpandige stalgedeelten ten behoeve van de bedrijfswoning toegestaan; de inpandige stalgedeelten worden bij herbouw uitsluitend meegerekend bij het bepalen van de inhoudsmaat van de bedrijfswoning, indien en voor zover op basis van het bepaalde in 10.6 omgevingsvergunning is verkregen.
  2. Bij het bepalen van de minimale en/of maximale dakhelling wordt de bestaande dakhelling eveneens geacht te voldoen aan het plan; de voorgeschreven dakhelling geldt niet voor uit- en aanbouwen en dakkapellen.
3.2.4 Maatvoering bebouwing buiten bouwvlak
Buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Hiervoor geldt het volgende:
  1. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inbegrip van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van wandelkappen, hagelschermen en schaduwhallen, met een maximale bouwhoogte van 2,5 m, (indien en voor zover er sprake is van een bouwwerk) alsmede boomteelthekken;
  2. met dien verstande dat het oprichten van:
    1. perceelsafscheidingen niet is toegestaan, behoudens voor zover het betreft open afrasteringen;
    2. silo's niet zijn toegestaan;
    3. bestaande permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, worden geacht te voldoen aan het plan; nieuwe permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op het agrarisch bouwvlak.
  3. Ten behoeve van het recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m met dien verstande dat informatievoorzieningen, entreevoorzieningen en voorzieningen van bewegwijzering maximaal 3 m hoog mogen zijn.
3.2.5 Herbouw bedrijfswoning
Herbouw van de bedrijfswoning is niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
  1. de situering van nieuw op te richten bebouwing op een agrarisch bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' waarop reeds een "rijksmonument" of "gemeentelijk monument" aanwezig is, teneinde te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van dat monument, onevenredig wordt aangetast;
  2. de situering, hoogte en uitvoering van teeltondersteunende voorzieningen met het oog op de landschappelijke, ecologische en hydrologische waarden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5 teneinde herbouw van de bedrijfswoning te kunnen toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bedrijfswoning wordt gesitueerd tussen de bedrijfsgebouwen en de openbare weg waarop het perceel wordt ontsloten;
  2. de afstand tot de bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 30 m;
  3. de afstand tot de aanliggende openbare weg waarop het perceel wordt ontsloten bedraagt niet meer dan 20 m;
  4. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de voormalige bedrijfswoning.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1 Strijdig gebruik
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het bedrijf dan wel grotendeels (= minimaal 80%) uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  3. detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1.2 onder h
  4. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen; onder woondoeleinden strijdig met de bestemming wordt ook het bieden van huisvesting aan tijdelijke werknemers verstaan, zowel in de bedrijfswoning als daarbuiten, en het direct daarmee verbandhoudend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid;
  5. het plaatsen van kampeermiddelen, met uitzondering van het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van evenementen, die geen of slechts geringe planologische relevantie hebben;
  6. het gebruiken van meer dan één bouwlaag binnen bedrijfsgebouwen voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  7. mestbewerking;
  8. een veehouderij en/of een glastuinbouwbedrijf.
3.5.2 Afhankelijke woonruimte
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt voorts in ieder geval verstaan het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte.
 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Omgevingsvergunning afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.2 teneinde een afhankelijke woonruimte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
  2. de afhankelijke woonruimte kan uitsluitend worden toegestaan in een deel van het hoofdgebouw, een aanbouw of een (vrijstaand) niet-agrarisch of voormalig agrarisch bijgebouw, behorende bij een in deze bestemming toegestane bedrijfswoning;
  3. voorts dient in een toelichting het oppervlak van de afhankelijke woonruimte te worden aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt en de ruimte mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
  4. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
Voorts dient degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend, diens rechtsopvolger en in ieder geval de hoofdbewoner van het hoofdgebouw de gemeente onmiddellijk te informeren, indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon of personen ten behoeve waarvan de omgevingsvergunning is verleend.
Het bevoegd gezag trekt deze omgevingsvergunning in, indien de afhankelijke woonbehoefte, waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, eindigt.
3.6.2 Omgevingsvergunning huisvesting van tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 onder d ten behoeve van huisvesting van tijdelijke werknemers, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de huisvesting vindt bij voorkeur plaats in een bestaand, een uit te breiden dan wel een nieuw op te richten bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan, ofwel in een bestaande bedrijfswoning of een gedeelte daarvan;
  2. indien de huisvestiging niet gerealiseerd kan worden zoals bedoeld onder a., kan huisvesting plaatsvinden in één of twee woonunits;
  3. deze omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend;
  4. de huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  5. er is geen sprake van toevoeging van zelfstandige wooneenheden;
  6. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen voor het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  7. de huisvesting mag maximaal 12 maanden per kalenderjaar bedragen, met dien verstande dat een individuele werknemer maximaal 9 maanden per jaar op een locatie mag verblijven;
  8. de totale vloeroppervlakte van de huisvesting bedraagt minimaal 10 tot maximaal 12 m2 per huisvestigingplaats;
  9. het aantal huisvestingsplaatsen voor werknemers per bedrijf is maximaal 6;
  10. de bouwhoogte van een woonunit bedraagt niet meer dan 3 m;
  11. de woonunit wordt geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', maar niet in een bedrijfsgebouw;
  12. voor zover het woonunits betreft, geldt tevens als voorwaarde dat er voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van huisvesting elders in de gemeente ontbreken;
  13. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  14. voor zover geen gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten, zie paragraaf beeldkwaliteit); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
    3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    4. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    5. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
    6. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
  15. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;
  16. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  17. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 3.1;
Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijke grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen al dan niet in combinatie met aan huis gebonden beroepen en kleinschalig kamperen en statische opslag;
Alsmede voor:
  1. het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’.
Een en ander met de bijbehorende voorzieningen.
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
 
a Woning
Per bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het met deze aanduiding aangegeven aantal woningen als maximum geldt.
 
b Aan huis gebonden beroepen
Het aan huis gebonden beroep dient gezien de aard, omvang en intensiteit passend te zijn binnen de woonfunctie. Tevens dient de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige activiteit te ontplooien. De totale vloeroppervlakte voor de aan huis gebonden beroepsactiviteit mag niet meer bedragen dan 100 m2.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bouwvlak
  1. Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak de aanduiding 'bouwvlak' is aangegeven, mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dienen de gevels als dove gevels uitgevoerd te worden, met uitzondering van de begane grond verdieping van de zijgevel;
4.2.3 Inhoud
Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud van woningen mag maximaal 650 m3 bedragen; voor zover de inhoud ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt voor een woning die deel uitmaakt van een bestaand woonboerderijpand dat de inhoud niet meer mag bedragen dan de totale inhoud van het bestaande woonboerderijpand;
4.2.4 Maatvoering
Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen dient aan het volgende te worden voldaan:
 
woning
 
min.
 
max.
 
goothoogte  
n.v.t.  
4,5 m  
bouwhoogte  
n.v.t.  
9 m  
inhoud  
zie 4.2.3
 
dakhelling  
12º  
70º  
 

 
4.2.5 Dakhelling
Bij het bepalen van de minimale en/of maximale dakhelling wordt de bestaande dakhelling eveneens geacht te voldoen aan het plan; de voorgeschreven dakhelling geldt niet voor uit- en aanbouwen en dakkapellen.
4.2.6 Bijgebouwen
Voor de bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 150 m2, met dien verstande dat ingevolge een verleende omgevingsvergunning op basis van artikel 4.5.1 een kleinschalige recreatieve nevenactiviteit is toegestaan, de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen maximaal 200 m2 mag bedragen.
  3. de goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen mag maximaal 3 m, resp. 6 m bedragen;
4.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van erfafscheidingen gelegen voor de voorgevelrooilijn, mag ten hoogste 1 m bedragen;
  2. de hoogte van erfafscheidingen, gelegen achter de voorgevelrooilijn, mag ten hoogste 2 m bedragen;
  3. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
4.2.8 Herbouw
Herbouw van de bestaande woning is niet toegestaan.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Omgevingsvergunning herbouw woning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.8 teneinde herbouw van de woning te kunnen toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. herbouw is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ en bij gesplitste woonboerderijen, alleen toegestaan indien:
    1. de omgevingsvergunning ten behoeve van sloop van cultuurhistorische waardevolle gebouwen als bedoeld in artikel 4.6 kan worden verleend;
    2. de uitwendige architectonische vormgeving niet wezenlijk wordt aangetast, tenzij het is ten behoeve van het herstel van de oorspronkelijke cultuurhistorische waarde;
  2. er vindt op enig punt aansluiting plaats op de bestaande funderingen; dit betekent dat de nieuwe situering van de te herbouwen woning in ieder geval aan dient te sluiten op de voormalige situering;
  3. er mag worden afgeweken van het bepaalde onder a, indien er sprake is van een dringende milieukundig dan wel planologische reden om herbouw elders op het perceel toe te staan;
  4. een afwijkende bouwwijze is stedenbouwkundig en/of milieukundig en/of landschappelijk een verbetering;
  5. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de voormalige bedrijfswoning.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Strijdig gebruik gronden
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.4.2 Strijdig gebruik gebouwen en bouwwerken
Als met de bestemming strijdig gebruik geldt in ieder geval gebruik van gebouwen en bouwwerken:
  1. voor detailhandel;
  2. voor verblijfsrecreatie, behoudens indien kleinschalig kamperen is toegestaan;
  3. voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  4. aan huis gebonden bedrijven
  5. als seksinrichting;
  6. het plaatsen van kampeermiddelen;
  7. voor zelfstandige bewoning van de bijgebouwen.
4.4.3 Afhankelijke woonruimte
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt voorts in ieder geval verstaan het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Omgevingsvergunning kleinschalige recreatieve activiteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder e en 4.4.2 teneinde kleinschalige recreatieve bedrijfsactiviteiten toe te staan in de vorm van een theetuin e.d., mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
  1. de kleinschalige recreatieve bedrijfsactiviteiten dienen gezien de aard, omvang en intensiteit passend te zijn binnen de woonfunctie;
  2. de activiteit is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
  3. de gebruiker van de woning dient zelf de bedrijfsmatige activiteit te ontplooien;
  4. de vloeroppervlakte ten behoeve van de bedrijfsactiviteit mag in totaal niet meer bedragen dan 200 m2;
  5. uitsluitend bestaande bebouwing mag voor de activiteit worden gebruikt;
  6. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  7. detailhandel wordt slechts toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van in de in de directe omgeving voorkomende waarden.
4.5.2 Omgevingsvergunning afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.3 teneinde een afhankelijke woonruimte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
  2. de afhankelijke woonruimte kan uitsluitend worden toegestaan in een deel van het hoofdgebouw, een aanbouw of een (vrijstaand) bijgebouw, behorende bij een in deze bestemming toegestane woning;
  3. voorts dient in een toelichting het oppervlak van de afhankelijke woonruimte te worden aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt en de ruimte mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
  4. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
Voorts dient degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend, diens rechtsopvolger en in ieder geval de hoofdbewoner van het hoofdgebouw de gemeente onmiddellijk te informeren, indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon of personen ten behoeve waarvan de omgevingsvergunning is verleend.
Het bevoegd gezag trekt deze omgevingsvergunning in, indien de afhankelijke woonbehoefte, waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, eindigt.

4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders cultuurhistorisch waardevolle gebouwen geheel of gedeeltelijk te (doen) slopen;
  2. Het in lid a. vervatte verbod geldt niet voor:
    1. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
    2. Sloopwerkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  3. Werken of werkzaamheden als bedoel in lid a. zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor de cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige waarden niet onevenredig worden aangetast.

4.7 Wijziging t.b.v. vergroting inhoud woning

 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een grotere maximale inhoud als opgenomen in 4.2.3, voor een burgerwoning gaat gelden onder de volgende voorwaarden:
  1. de inhoud bedraagt niet meer dan 1000 m3;
  2. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten, zie paragraaf beeldkwaliteit); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
    3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    4. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    5. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
  5. er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats;
  6. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van in de in de directe omgeving voorkomende waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.2.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.2.6 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
5.2.2 Uitzondering vergunningenplicht
Het onder 5.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden
  1. tot 0,5 m beneden het maaiveld;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)';
  3. buiten de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)' en dieper dan 0,5 m onder maaiveld, tot een oppervlakte van maximaal 1000 m2;
5.2.3 Toetsing
De betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden mogen niet leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal; hiertoe wordt een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke erkende ter zake deskundige gehoord.
5.2.4 Archeologische onderzoek
De omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is veiliggesteld.
Indien voor het betreffende gebied inmiddels een ander voldoende deskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat geen archeologische waarden te verwachten zijn, kan ook worden volstaan met een verwijzing naar dit onderzoek.
5.2.5 Verlening
De in 5.2.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan het in 5.2.6 opgenomen criterium.
5.2.6 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
 
  
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
 
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
 
  1. het verwijderen of het aanbrengen van diep wortelende beplantingen of bomen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  3. het ontginnen, (af)graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  4. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  7. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen.  
indien de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
 
In afwijking van het bepaalde in de vorige zin mag, in geval de bedoelde werken/werkzaamheden dan wel de directe gevolgen van deze werken/werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden niettemin worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  3. de verplichting de uitvoering van de werken/werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
 

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.2.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 6.2.6 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
6.2.2 Uitzondering vergunningenplicht
Het onder 6.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden 
  1. indien grondbewerkingen plaatsvinden beneden het maaiveld, dan is geen omgevingsvergunning vereist voor grondbewerkingen tot 0,5 m beneden het maaiveld;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)';
  3. buiten de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)' en dieper dan 0,5 m onder maaiveld, tot een oppervlakte van maximaal 2500 m2.
6.2.3 Toetsing
De betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden mogen niet leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal; hiertoe wordt een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke erkende ter zake deskundige gehoord.
6.2.4 Archeologische onderzoek
De omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is veiliggesteld.
Indien voor het betreffende gebied inmiddels een ander voldoende deskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat geen archeologische waarden te verwachten zijn, kan ook worden volstaan met een verwijzing naar dit onderzoek.
6.2.5 Verlening
De in 6.2.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan het in 6.2.6 opgenomen criterium.
6.2.6 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
  
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
 
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
 
  1. het verwijderen of het aanbrengen van diep wortelende beplantingen of bomen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  3. het ontginnen, (af)graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  4. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  7. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen.  
indien de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
 
In afwijking van het bepaalde in de vorige zin mag, in geval de bedoelde werken/werkzaamheden dan wel de directe gevolgen van deze werken/werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden niettemin worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  3. de verplichting de uitvoering van de werken/werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
 

 

3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Dubbelbestemming - enkelvoudige bestemmingen

 
Voor zover gronden tevens een dubbelbestemming geldt, dienen bij toepassing van de gebruiks- en bouwregels, binnenplanse omgevingsvergunningen voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden en wijzigingsbepalingen van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen de bepalingen van de dubbelbestemming(en) in acht te worden genomen.

8.2 Keur

 
Voor het bepalen van de bij de watergangen en de daarbij behorende kern- , beschermings- en onderhoudsstroken geldt tevens de Keur van het Waterschap Aa en Maas, zoals deze luidt ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Gebiedsaanduidingen

 
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:
  1. reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
  2. wetgevingszone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008);
gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

9.2 vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

 
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' mag, in afwijking van hetgeen overigens binnen de diverse bestemmingen is toegestaan, de hoogte van 114 m niet door bebouwing worden overschreden.
Van deze voorgeschreven hoogte kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken onder voorwaarde dat de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Hierover wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de radar (i.c. de regionale directie van de Dienst Vastgoed Defensie van het Ministerie van Defensie).

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5 en 4.4 teneinde kleinschalig kamperen toe te staan.
Het kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan op gronden gelegen:
  • op of direct aangrenzend aan een agrarisch bouwvlak;
  • binnen de bestemming Wonen dan wel gronden die direct grenzen aan deze bestemming;
Een en ander met dien verstande dat:
  1. kleinschalig kamperen niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', alsmede is kleinschalig kamperen niet toegestaan in de EHS;
  2. kleinschalig kamperen niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied zoekgebied ecologische verbindingszone / watersystemen';
  3. bij de functie waarbij het kleinschalig kamperen wordt toegestaan, een bestaande (bedrijfs)woning aanwezig dient te zijn;
  4. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans e.d.);
  5. er kunnen per agrarisch bedrijf, recreatiebedrijf of woning maximaal 25 kampeerplaatsen worden toegestaan;
  6. de kampeermiddelen mogen worden geplaatst binnen een zone van maximaal 100 m gerekend vanaf de grens van het agrarisch bouwvlak of de achter- of zijgevel van een burgerwoning;
  7. het benodigde terrein heeft een omvang van minimaal 0,5 ha; iedere kampeerplaats heeft een omvang van minimaal 100 m2; parkeergelegenheid dient beschikbaar te zijn op eigen terrein en toilet- en wasvoorzieningen dienen gerealiseerd te worden binnen bestaande gebouwen;
  8. bij het plaatsen van de kampeermiddelen een minimale afstand van 50 m tot gebouwen en/of percelen van derden in acht genomen dient te worden;
  9. het kleinschalig kamperen kan uitsluitend worden toegestaan in het kampeerseizoen: vanaf 15 maart tot 31 oktober;
  10. het mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  11. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' moet er sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden;
  13. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden, die de desbetreffende bestemming aan de gronden heeft toegekend;
  14. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

10.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.2 teneinde als verruimde gebruiksmogelijkheid van een woning binnen de bestemming Wonen, bed & breakfastvoorzieningen e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. deze nevenactiviteit is niet toegestaan op agrarische bedrijven;
  2. deze nevenactiviteit is enkel in de (bedrijfs)woning en de daarbij behorende bijgebouwen - niet zijnde (voormalige) bedrijfsgebouwen - en in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen toegestaan;
  3. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  4. indien de nevenactiviteit bij een bestaand agrarisch bedrijf plaatsvindt, dan is de nevenactiviteit naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  5. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  6. de gebruiksoppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2;
  7. het totaal vloeroppervlak van niet-agrarische bedrijfsmatige activiteiten tezamen mag per agrarisch bedrijf niet meer dan 750 m2 bedragen;
  8. ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 15 bedden toegestaan;
  9. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  10. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  11. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  12. de nieuwe functie mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  13. de draagkracht van het gebied mag niet worden overschreden.

10.3 Omgevingsvergunning gebouwen voor openbaar nut

 
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van de bouwregels, omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m3 de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt.

10.4 Omgevingsvergunning antennemasten voor mobiele telefonie

 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bouwen van antennemasten voor mobiele telefonie, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. door de aanvrager wordt aangetoond dat de antenne-installatie op de gekozen onmisbaar is voor de realisering van een adequaat netwerk;
  2. de mogelijkheden van site-sharing van de te plaatsen antenne-installaties dienen voldoende te worden gewaarborgd;
  3. de maximale hoogte van de mast bedraagt 40 m;
  4. de afstand van een vrije veldinstallatie tot een gebouw moet ten minste 25 m zijn;
  5. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke- en natuurwaarden plaats;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden;
  8. de oppervlakte van de bij de mast behorende apparatuur bedraagt maximaal 15 m2;
  9. de maximale hoogte van de bij de mast behorende apparatuurkast bedraagt 3 m;
  10. de minimale afstand van de mast met bebouwing tot aan de weg bedraagt 10 m;

10.5 Omgevingsvergunning algemene afwijking maatvoering en situering

 
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken en voor zover het niet betreft het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning, afwijken van de in het plan opgenomen maatvoering- en situeringseisen ten aanzien van bebouwing, met dien verstande dat maximaal 10% van de in de regels vastgelegde maatvoerings- en situeringseisen mag worden afgeweken, mits het landelijk karakter van het gebied, alsmede binnen de bestemming opgenomen waarden niet onevenredig wordt aangetast.

10.6 Omgevingsvergunning voor herbouw (woon)boerderijpanden met behoud van inhoudsmaat

 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 onder c, teneinde volledige herbouw van een boerderijpand toe te kunnen staan, waarbij de maximale inhoudsmaat overeenkomt met de inhoudsmaat van het te herbouwen woonboerderijpand, mits:
  1. de herbouw bijdraagt aan een kwaliteitsverbetering van de directe omgeving;
  2. bij herbouw rekening wordt gehouden met het karakter van het (voormalige) boerderijpand;
  3. de herbouw niet betreft een (woon)boerderijpand met cultuurhistorische waarde;
in afwijking van het bepaalde onder c, kan een woonboerderijpand met cultuurhistorische waarde worden herbouwd met behoud van inhoudsmaat, indien er geen sprake is van een monument en indien de herbouw noodzakelijk is teneinde het behoud van het beeldkwalitatieve en de cultuurhistorisch waardevolle vormgeving van het te herbouwen boerderijpand op die locatie te kunnen waarborgen.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

 
11.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10%.
 
11.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

 
11.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
11.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
11.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
11.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan
Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het ‘Bestemmingsplan Garst 6 en 8 in Liessel’.