direct naar inhoud van Artikel 15 Waarde - Archeologie 4
Plan: Centrum Deurne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201016-C003

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden

15.2 Bouwregels
15.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie 4 (mede) bestemde gronden.

15.2.2 Uitzonderingen

Het in artikel 15.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk dat geen bodemverstorende activiteit met zich meebrengt;
  • c. een bouwwerk waarbij de bodemverstoring minder bedraagt dan 50 cm;
  • d. een bouwwerk of totaal aan te realiseren bouwwerken met een omvang van minder dan 1.000 m2, dieper dan 50 cm, met dien verstande dat in deze oppervlakte een ingreep overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.4.2 wordt meegerekend;
  • e. bebouwing welke nodig is voor archeologisch onderzoek met en maximale bouwhoogte van 3 meter;

met dien verstande dat bevoegd gezag in geval van verlening van een omgevingsvergunning bevoegd zijn een daartoe aangewezen partij toestemming te verlenen om archeologische waarnemingen te doen ten tijde van graafwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk.

15.2.3 Bestaande informatie en reeds verricht onderzoek

Het in artikel 15.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien uit bestaande informatie en/of verricht archeologisch onderzoek reeds blijkt dat er geen archeologische waarden hoeven te worden verwacht.

15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.2.1 voor de bouw van bouwwerken indien en voor zover de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch rapport heeft voorgelegd, dan wel verwijst naar een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch onderzoek, waarbij naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate is vastgesteld dat bij de realisatie van de bodemingrepen:

  • a. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • b. er geen archeologische waarde aanwezig zijn; of
  • c. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

15.3.2 Voorwaarden aan de vergunning

Bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffend van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • d. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop omgegaan wordt met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in gronden met de (mede) bestemming Waarde - Archeologie 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen onder het maaiveld, zoals afgraven, (diep)ploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte verharding, aanleg van drainage, verwijderen van fundering;
  • b. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen.

15.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 15.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden:

  • a. een diepte hebben die minder bedraagt dan 50 cm;
  • b. een oppervlakte hebben van minder dan 1.000 m2, dieper dan 50 cm, met dien verstande dat in deze oppervlakte een ingreep overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.2.2 wordt meegerekend;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud of agrarisch bodemgebruik;
  • d. betrekking hebben op onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen en bijbehorende werken zoals gemalen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan dan wel het een archeologisch onderzoek betreft waarvoor het bevoegd gezag goedkeuring voor heeft gegeven;

met dien verstande dat bevoegd gezag in geval van verlening van een omgevingsvergunning bevoegd zijn een daartoe aangewezen partij toestemming te verlenen om archeologische waarnemingen te doen ten tijde van graafwerkzaamheden ten behoeve van de werkzaamheden.

15.4.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 kan worden verleend indien en voor zover de aanvrager van de omgevingsvergunning een archeologisch rapport heeft voorgelegd, dan wel verwijst naar een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch onderzoek, waarbij naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate is vastgesteld dat bij de realisatie van de bodemingrepen:

  • a. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • b. er geen archeologische waarde aanwezig zijn; of
  • c. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

15.4.4 Voorwaarden aan de vergunning

Bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffend van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • d. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop omgegaan wordt met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
15.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken dan wel de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dar ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nader eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.