Plan: | Weerdstraat ong. Breda |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0758.BP2021227020-VG01 |
Aanleiding
Aan de Weerdstraat in Breda ligt een agrarisch perceel. Het voornemen bestaat om op een gedeelte van het perceel een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren op basis van de regeling 'ruimte-voor-ruimte'. De beoogde kavel voor de ruimte-voor-ruimtewoning wordt gesitueerd aan de noord-westzijde van het agrarische perceel en krijgt een omvang van circa 3.200 m².
Doel
De gemeente Breda staat positief tegenover de ontwikkeling, zoals aangeven in het principebesluit d.d. 1 juli 2016. Op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013", zoals vastgesteld op 12 juni 2019, is het niet mogelijk om het initiatief te realiseren. Ter plaatste geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', die de bouw van burgerwoningen niet toestaat. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient derhalve een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied opgesteld te worden. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plan heeft als doel het juridisch-planologisch mogelijk maken van de realisatie van één ruimte-voor-ruimtewoning aan de Weerdstraat in Breda.
Ligging
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuiden van Breda en Effen, in een bebouwingsconcentratie aan een doorlopende zijtak van de Weerdstraat. In de directe omgeving van het plangebied liggen woningen en een enkel (agrarisch) bedrijf. Ten oosten van de locatie loopt de rijksweg A16/A58, richting het westen stroomt de Aa of Weerijs. De wijdere omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een afwisseling tussen agrarische gronden en bosgebieden.
Begrenzing
De agrarische percelen waarop de woning wordt gerealiseerd staan kadastraal bekend als gemeente Princenhage, sectie T, nummers 527 en 529 en zijn tezamen circa 3.200 m² groot. De beoogde locatie ligt aan aan een doodlopende zijtak van de Weerdstraat.
Satellietfoto met kadastrale kaart. De beoogde locatie voor de ruimte-voor-ruimtekavel is aangegeven door middel van de rode contour. Bron: Streetsmart.nl, 2021.
Toetsingskader
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" van de gemeente Breda, zoals vastgesteld op 12 juni 2019. In dit bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Tevens ligt op de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Tenslotte zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen.
Behalve het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" gelden ter plaatse van het plangebied tevens de paraplubestemmingsplannen "Parapluplan parkeren 2017" (vastgesteld 12 april 2018) en "Paraplubestemmingsplan Smart-, Grow-, en Headshops en Belwinkels" (vastgesteld 16 juli 2009).
Beoordeling
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening. Gebruik van de gronden voor regulier wonen is niet toegestaan. Bebouwing, waaronder een bedrijfswoning, is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. Ter plaatse van het plangebied is geen bouwvlak aanwezig. Het realiseren van het planvoornemen is noch op basis van de gebruiksregels, noch op basis van de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan mogelijk.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' bepaalt dat gronden zonder nader archeologisch onderzoek niet bebouwd mogen worden, tenzij bodemroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 50 centimeter en geen groter oppervlak beslaan dan 100 m². Door middel van het planvoornemen worden deze waarden naar alle waarschijnlijkheid overschreden, zodat nader archeologisch onderzoek vereist is. Zie hiervoor paragraaf 2.4.1
De gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' legt beperkingen op aan veehouderijbedrijven. Aangezien het planvoornemen geen agrarische ontwikkeling behelst, zijn de regels behorende bij deze gebiedsaanduiding niet relevant voor het initiatief.
Op gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's.
De paraplubestemmingsplannen "Parapluplan parkeren 2017" en "Paraplubestemmingsplan Smart-, Grow-, en Headshops en Belwinkels" stellen aanvullende regels voor respectievelijk parkeren en bepaalde vormen van detailhandel.
Uitsnede vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" met door middel van de rode contour de locatie van het plangebied aangeduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.
Conclusie
De realisatie van een ruimte-voor-ruimtewoning binnen het plangebied is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling op basis waarvan de ontwikkeling wel mogelijk kan worden gemaakt.
Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan "Weerdstraat ong. Breda". Andere onderdelen van dit bestemmingsplan zijn de verbeelding en de regels. De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:
In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. Ook wordt in onderhavig hoofdstuk ingegaan op het cultureel erfgoed.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Breda en is momenteel onbebouwd. De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt derhalve vooral bepaald door de directe omgeving. Deze bestaat in eerste instantie uit laanbeplanting aan de (zijtak van de) Weerdstraat. Ten westen van het plangebied ligt een sloot met daarachter een haag op de erfgrens van het aangrenzende woonperceel Weerdstraat 33. Richting het zuiden en oosten bestaat de directe omgeving uit agrarische gronden.
Bebouwing in de directe omgeving bestaat uit (bedrijfs)woningen en de daarbij behorende bijgebouwen en bedrijfsbebouwing. Het betreft vrijstaande woningen en een enkele tweekapper die overwegend op een afstand van 10 tot 15 meter van de weg zijn gelegen. De locatie en de omgeving hebben een landelijk karakter.
Vogelvluchtopname plangebied en omgeving. Bron: Streetsmart.nl, 2021.
Het plangebied is thans in gebruik als cultuurgrond. Functies die in de nabije omgeving voorkomen zijn wonen en (agrarische) bedrijvigheid. De agrarische bedrijvigheid bestaat uit akkerbouw- en glastuinbouwbedrijven. Tevens is een muziekschool aanwezig.
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1, Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's erfgoed 1. Het plangebied is aangeduid met een gele ster.
Op basis van het bouwplan en de situering van het bouwvlak is door het team erfgoed van de afdeling ruimte van de gemeente Breda een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In juni 2021 is door het Team Erfgoed van de gemeente Breda een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Tijdens dat onderzoek is een behoudenswaardige vindplaats aangetroffen. In selectiebesluit 2021-31 (zie bijlage 3 bij deze toelichting) is gesteld dat er voorafgaand aan bodemingrepen die de bodem dieper dan 30 cm – mv gaan verstoren een opgraving dient te worden uitgevoerd. In september 2021 is een opgraving uitgevoerd die het gedeelte van het plangebied heeft onderzocht waar de ontwikkeling is gepland. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de gronden vrijgegeven. Het betreffende selectiebesluit 2021-44 (zie bijlage 4 bij deze toelichting).
Het plangebied is gelegen op een locatie die van oudsher als agrarische grond in gebruik is. De Weerdstraat betreft een oude akkerweg die, sinds de aanleg van de rijksweg A16/A58 is doorsneden. Het gedeelte van de Weerdstraat waaraan het plangebied is gelegen is thans een doodlopende weg. Bebouwing aan de Weerdstraat heeft zich op verspreide locaties langs de weg ontwikkeld, waarbij geleidelijk aan een bebouwingsconcentratie is ontstaan. In eerste instantie betrof het vooral agrarische bedrijven, maar geleidelijk aan zijn burgerwoningen bepalend geworden voor het straatbeeld.
Op de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 2 hebben het plangebied en de omgeving daarvan een middelhoge waardering. Gelet op de schaal van de onderhavige ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan deze waarden. Het initiatief is passend binnen de historische structuur van de omgeving.
Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's erfgoed 2. Het plangebied is aangeduid met een rode contour.
Gebouwd erfgoed
Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn op basis van de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 2 geen beschermde monumenten of andere beschermde gebouwen aanwezig.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid samengevat.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op onderhavig plan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Het plangebied is daarnaast volgens de kaarten van het Rarro gelegen binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations Herwijnen en Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter boven NAP. Voor het radarverstoringsgebied van Woensdrecht geldt ter plaatse van het plangebied een maximale hoogte van 113 meter boven NAP voor alle bouwwerken. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, anders dan eerder in deze paragraaf aangehaald, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstations Herwijnen en Woensdrecht. De blauwe aanwijzer toont de ligging van het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Uit de 'overzichtstuitspraak van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt ter plaatse van het plangebied de ontwikkeling van 1 nieuwe woning mogelijk. De ontwikkeling is reeds gelet op de kleinschalige omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. Bovendien is voor ruimte-voor-ruimtewoningen de 'ladder voor duurzame verstedelijking' bovendien überhaupt niet van toepassing. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft niet te worden doorlopen.
Conclusie
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.
Beoordeling
Met de Omgevingsvisie kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving, waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het onderhavige planvoornemen heeft raakvlakken met de ambities uit de Omgevingsvisie. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling die passend is in de omgeving en bijdraagt aan de leefbaarheid en versterking van de bebouwingsconcentratie waartoe de woning gaat behoren. Daarmee is het initiatief passend binnen de Omgevingsvisie.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.
Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.
Beoordeling
Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied gelegen binnen de 'Groenblauwe Structuur' met als perspectief 'De Groenblauwe mantel'.
Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie Ruimtelijke Ordening met aanduiding plangebied (gele ster) gelegen in 'De Groenblauwemantel'. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
Binnen de groenblauwe structuur onderscheidt de provincie de groenblauwe mantel. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water(-beheer) en landschap is een belangrijke opgave binnen de groenblauwe mantel. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Ontwikkelingen passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden. Dit wordt betrokken bij de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Een (verdere) ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals stedelijke ontwikkelingen, (bezoekers)intensieve recreatie en concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties zijn strijdig met de doelen die in de groenblauwe mantel worden nagestreefd. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze intensievere functies zijn dan ook beperkt. Recreatieve ontwikkelingen, met name op bestaande locaties (bijvoorbeeld vrijkomende agrarische bedrijfslocaties) zijn mogelijk, zeker als daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van natuur, water en landschap.
Het planvoornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling die niet conflicteert met de bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties in het plangebied en de omgeving. De nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast en draagt daarmee bij aan de versterking en beleving van de groenstructuren in en rondom het plangebied.
Conclusie
Voorliggend planvoornemen is mogelijk binnen de Structuurvisie Ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant.
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze, waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Beoordeling
Het plangebied valt geheel binnen de 'Groenblauwe mantel'. Op het plangebied ligt eveneens de aanduiding 'Beperkingen veehouderij'. Het onderhavige initiatief betreft een ontwikkeling met rood voor groen (afdeling 3.7 Iov), in het bijzonder de realisatie van een woning in het kader van de regeling ruimte-voor-ruimte (artikel 3.80 Iov).
Uitsnede kaartbeeld 'basiskaart Landelijk gebied' uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant'. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
Artikel 3.80 ruimte-voor-ruimte
Het doel van de regeling ruimte-voor-ruimte is om aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst te behalen door in ruil voor de beëindiging van een veehouderij, het inleveren van fosfaatrechten en de sloop van bedrijfsgebouwen de bouw van woningen op een passende locatie toe te staan. De regeling wijkt daarmee af van de hoofdregel dat geen nieuwe burgerwoningen mogen komen in het buitengebied.
In artikel 3.80 zijn de regels opgenomen met betrekking tot de realisatie van een ruimte-voor-ruimtewoning. In de aanhef van het artikel is opgenomen dat een bestemmingsplan gelegen in het Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:
ad a.
In onderhavig bestemmingsplan wordt één ruimte-voor-ruimtekavel mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de eerste voorwaarde (aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst) dient een veehouderij te worden beëindigd of dient een ruimte-voor-ruimtetitel aangekocht te worden bij de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte of een rentmeester. Aangezien er ter plaatse geen veehouderij aanwezig is, is de optie benut om een ruimte-voor-ruimte titel aan te kopen voor onderhavige locatie. Het certificaat van deze bouwtitel is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
ad b.
De ruimte-voor-ruimtekavel dient op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie te liggen. Een bebouwingsconcentratie is in de Iov N-B gedefinieerd als: 'kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster'. Onderhavig plangebied is gelegen in het bebouwingscluster van de Weerdstraat. Bebouwingscluster wordt in de Iov N-B gedefinieerd als 'vlakvormige verzameling van bebouwing, gelegen buiten Stedelijk gebied'. Het onderhavige plangebied ligt centraal in het 'vlak' van de bebouwing aan de Weerdstraat. Reguliere woningen en (agrarische) bedrijfsactiviteiten zijn hier gemengd aanwezig. De te ontwikkelen locatie is derhalve gelegen binnen een bebouwingsconcentratie.
ad c.
Een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning dient te zijn verzekerd. Voor het onderhavige planvoornemen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd in de regels. Hiermee is een goede landschappelijke inpassing verzekerd.
ad d.
Er mag geen sprake zijn van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling. Van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling is geen sprake, het betreft de op zichzelf staande ontwikkeling van één woning. Voldaan kan worden aan de voorwaarden behorend bij artikel 3.80 Iov NB.
Artikel 3.51 Afwijkende regels beperkingen veehouderij
De regels binnen de aanduiding 'Beperkingen veehouderij' gelden voor alle veehouderijen. Doel van de aanduiding is om een verdere intensivering vanwege ontwikkelingen in de veehouderij in de aangeduide gebieden tegen te gaan. Het betreffen gebieden die wat betreft ligging en gebiedstypologie (bijvoorbeeld in de nabijheid van bebouwingsconcentraties, woongebieden en natuur) niet geschikt zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij. Binnen deze aanduiding geldt voor veehouderijen in beginsel een 'slot op de muur'.
Binnen de locatie aan de Weerdstraat is geen sprake van een veehouderij. Evenmin worden met het planvoornemen activiteiten mogelijk gemaakt die passen bij een veehouderij. Hiermee is de aanduiding niet relevant voor het initiatief. De aanduiding 'Beperkingen veehouderij' is geen belemmering voor het planvoornemen.
Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Toetsingskader
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2 Iov) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:
Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:
Ad c) - meerwaarderecreatie:
Beoordeling
Voorwaarden ad a:
Voorwaarden ad b:
Voorwaarden ad c:
Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe woning. Door gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte en de in dat verband verkregen bouwtitel is bovendien verzekerd dat elders in het buitengebied bebouwing voor een intensieve veehouderij is gesloopt.
Conclusie
Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Toetsingskader
Art. 3.9 Iov N-B schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van het de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.
Beoordeling
Om het vereiste van kwaliteitsverbetering van het landschap nader vorm te geven is door de gemeente Breda de landschapsinvesteringsregeling vastgesteld. In deze landschapsinvesteringsregeling is een categorisering uitgewerkt, waarbij al naar gelang de categorie de mate van inspanning wordt bepaald. Hierbij worden de volgende categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden:
In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van een ruimte-voor-ruimtewoning. Derhalve hoeft in dit geval geen investering te worden gedaan met betrekking tot kwaliteitsverbetering van het landschap en kan worden volstaan met louter de landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie. De ontwikkeling valt daarmee in categorie 2 van de landschapsinvesteringsregeling.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning is, aan de hand van de richtlijnen uit de landschapsinvesteringsregeling, een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als Bijlage 2 bij de regels is gevoegd. Door middel van landschappelijke inpassing worden de kwaliteiten van natuur en landschap versterkt, hetgeen niet alleen gepaard gaat met een verbetering van de uitstraling van het plangebied naar de omgeving, maar ook met een potentiële verbetering voor de biodiversiteit in het plangebied. Aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is geborgd door deze in de planregels op te nemen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden uit artikel 3.9 Iov.
Toetsingskader
De aankomende Omgevingswet verplicht provincies om een omgevingsverordening vast te stellen. Op 23 maart 2021 is de Omgevingsverordening Noord-Brabant in ontwerp ter inzage gelegd. Provinciale Staten stellen de Omgevingsverordening Noord-Brabant (Ov) naar verwachting eind 2021 vast, waarna die op 1 juli 2022, gelijktijdig met de Omgevingswet, in werking zal treden.
De wijzigingen in de Ov ten opzichte van de huidige Interim omgevingsverordening Noord-Brabant worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de eisen die de aankomende Omgevingswet stelt aan de Ov. Verder is er een aantal nieuwe inzichten verwerkt.
Beoordeling
Ook al is de Ov nog niet in werking getreden, toch is het mogelijk om reeds te anticiperen op het beleid zoals opgenomen in de ontwerp Ov. In onderhavig geval betreft het de regels aangaande het beleid voor ruimte-voor-ruimtewoningen. Aangezien de Ov echter geen veranderingen in het beleid voor ruimte-voor-ruimtewoningen voorstaat, kan in onderhavig geval volledig worden teruggevallen op het beleid uit de Iov.
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de doelstellingen van de ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Toetsingskader
De structuurvisie "Breda 2030, keuzes maken in een dynamische tijd", vastgesteld door de raad op 26 september 2013, bestaat uit een visie en een beleidsuitwerking. De visie gaat in op de zes kernwaarden, het fundament en de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor Breda. In de beleidsuitwerking wordt per thema aangegeven welke koers de gemeente Breda wil varen.
Visie
Binnen de visie wordt aangegeven dat Breda zes kernwaarden hanteert, namelijk:
Voor onderhavig plangebied is met name de kernwaarde 'Stad, dorpen en buitengebied horen bij elkaar' en 'Cultureel erfgoed en de creatie van nieuwe waarden' van belang. Ten aanzien van deze kernwaarde hecht de gemeente Breda veel waarde aan de grote verscheidenheid aan woonsferen en woonmilieus. Bovendien beschikt Breda over een gevarieerd buitengebied. Een duurzame samenhang tussen het stedelijk gebied en buitengebied blijft een belangrijk uitgangspunt voor de toekomst.
Het fundament voor de ruimtelijke visie is dat Breda een compacte en duurzame stad nastreeft, waarbij ook ruimte is voor initiatieven vanuit onderop. Compact wil zeggen dat ontwikkelingen geconcentreerd worden binnen de huidige stedelijke grenzen, en er geen verdere stedelijke uitbreiding plaats zal vinden. Doel is om de huidige kwaliteit van de stad te behouden en te versterken en in het buitengebied de focus te leggen op natuur en landbouw. Duurzaam betekent niet alleen aandacht voor het milieu, maar het principe volgen van de drie P's: People (mensen, sociale aspecten), Planet (milieu en natuurwaarde) en Profit (winst en waarde). Bij een ontwikkeling moeten deze drie factoren in balans zijn. Ruimte voor initiatief is het derde fundamentele uitgangspunt. In de huidige tijden zal ontwikkeling op een andere manier tot stand komen; niet alleen grote projecten van bovenaf, maar ook kleinschaligere initiatieven uit de stad, van onderaf.
Op basis van de kernwaarden en het fundament zijn drie hoofdlijnen voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Breda uitgezet: Breda Markstad (planet), Bredaas Mozaïek (people) en Knooppunt Breda (profit). Voor onderhavig planvoornemen is vooral het Bredaas Mozaïek van belang. Het mozaïek stelt de diversiteit aan gebiedskarakteristieken als kwaliteit voor de stad. De lokale karakteristieke en behoeften van de dorpen, buitengebiedsdelen en stadswijken van Breda staan centraal. De historische linten verbinden de mozaiëkstukken met elkaar en zijn vaak drager van de gebiedskarakteristiek.
Beleidsuitwerking 'Wonen in Breda'
Breda is geschikt voor elke doelgroep en leefstijl en biedt een breed palet aan gevarieerde woonmilieus. Breda versterkt haar diversiteit aan woonmilieus en leefstijlen (‘Breda Mozaïek’). Dit onder meer door kleinschalige projecten en nieuwe onderscheidende kwaliteiten zoals wonen aan het water (‘Markstad’). Ook het nieuwe woonmilieu rond het nieuwe station en in de spooras draagt hieraan bij (‘Breda Knooppunt’). In toenemende mate realiseren huishoudens de verandering van hun woonwensen door aanpassen van de eigen woning in plaats van verhuizen. Historische en karakteristieke Bredase panden en monumenten worden gekoesterd als karakteristieke woonplekken en identiteitsdragers van het woonmilieu.
Breda is een gemeente met een grote variëteit aan woonmilieus. Als centrumstad beschikt Breda over een uniek stedelijk woonmilieu in de regio, met een grote diversiteit en aantrekkelijke historisch woonmilieus zoals bijvoorbeeld het Ginneken en de vooroorlogse wijk Belcrum. Daarnaast beschikt Breda ook over zeer aantrekkelijke landelijk dorpse woonmilieus. Om betere regie op de woningmarkt te kunnen voeren is een opdeling in woonsferen van belang. Deze bestaan uit een combinatie van de landelijke woonmilieu indeling met een opdeling van de Bredase woningmarkt.
In het Bredase buitengebied worden mogelijkheden geboden voor de kwaliteitsverbetering van het landschap, voor Ruimte voor Ruimte en voor nieuwe landgoederen. Dit is een nadere uitwerking van het provinciale beleid.
Beoordeling
Het onderhavige initiatief voorziet in de realisatie van één ruimte-voor-ruimtewoning in een bestaand bebouwingscluster aan de Weerdstraat. Het invullen van deze locatie met één extra woning draagt ter plaatse bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De geprojecteerde woning is gesitueerd in een landelijke omgeving, waarmee wordt bijgedragen aan de versterking van de woningvoorraad in een aantrekkelijk landelijk woonmilieu.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling past binnen het beleid zoals verwoord in de gemeentelijke structuurvisie.
Toetsingskader
De gemeente Breda heeft, ter vervanging van de Structuurvisie 2030, de Omgevingsvisie Breda 2040 in voorbereiding. In de nieuwe omgevingsvisie worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven waar de gemeente voor staat geadresseerd. Beoogd wordt hiermee perspectief te bieden voor de grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie hierbij luidt: 'Breda, een grenzeloze, gastvrije en groene gemeenschap, is toekomstgericht en stelt de kwaliteit van leven voorop'. Aan de hand van de twee hoofdopgaven 'Sterk Breda' en 'Veerkrachtig Breda' worden, op basis van de kernwaarden grenzeloos, gastvrij en groen, de opgaven en doelstellingen nader uitgewerkt.
Met betrekking tot het beleid voor ruimte-voor-ruimtewoningen vindt een herziening plaats. Het huidige locatiebeleid staat op gespannen voet met de transformatie-opgave die is ontstaan op de zogenaamde VAB-locaties. Het is tegenstrijdig om onbebouwde (agrarische) gronden te benutten voor het toevoegen van woningen in een tijd waarin gezocht wordt naar herontwikkelingsmogelijkheden op bestaande (en benutte) bouwvlakken. Daarnaast voorzien de vrijstaande woningen op ruime percelen niet in de Bredase woningbouwopgave. Er is een verkenning opgestart om de ruimte-voor-ruimtewoningen op een andere wijze aan te wenden. Hierbij is het voorstelbaar dat ruimte-voor-ruimtewoningen bij voorkeur alleen nog worden toegestaan op VAB-locaties (aanpassing locatiebeleid) en dat een ruimte voor ruimte woning niet uitsluitend ziet op 1 vrijstaande woning, maar dat een dergelijke bouwtitel ook benut kan worden voor andere type bewoning (inspelen op behoefte). De herziening van het ruimte-voor-ruimtebeleid zal in de loop van 2021 plaatsvinden.
Beoordeling
De onderhavige ontwikkeling voor een ruimte-voor-ruimtewoning sluit niet geheel aan bij het te herziene beleid. Aangezien de aanvraag echter gedaan is onder het huidige beleid, valt deze nog onder het geldende regime voor ruimte-voor-ruimtewoningen. Op grond daarvan is de ontwikkeling mogelijk ongeacht het te herziene beleid.
Conclusie
Het planvoornemen is niet geheel passend binnen het herziene beleid voor ruimte-voor-ruimtewoningen. Het initiatief mag echter nog getoetst worden aan het geldende beleid, op basis waarvan geen belemmeringen bestaan.
Toetsingskader
De gemeente Breda heeft een digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden, vastgesteld op 14 juli 2016. Aan de hand van criteria - zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat - zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de Bredase bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het nieuwe bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de huidige Bomenverordening 2010. Het groen op de nieuwe kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.
Beoordeling
Blijkens de 'Bomenkaart' van de gemeente is het plangebied gelegen in een 'Gebied met houtgewassen'. In deze gebieden is een omgevingsvergunning benodigd voor het vellen of rooien van houtgewas. Binnen het plangebied is langs de Weerdstraat sprake van een aantal bomen. Aangezien bij de aanleg van de inrit naar de woning gebruik wordt gemaakt van de bestaande inrit naar het agrarische perceel, is het vellen van deze bomen of ander houtgewas niet aan de orde.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de kaders van het bomenbeleid van Breda.
Toetsingskader
Op 29 april 2021 is de Nota Parkeernormen Breda 2021 vastgesteld. In deze nota is het beleid rondom bijvoorbeeld de thema's parkeerregulering, parkeernormering en fietsparkeren benoemd, met als ambitie het parkeergebruik voor de toekomst te optimaliseren. Dit betekent het beter benutten van huidige en te realiseren (gebouwde) parkeervoorzieningen. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het optimaliseren van het parkeergebruik niet ten koste mag gaan van zaken als bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. In de nota wordt aangegeven dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden conform de geldende parkeernormen. Deze normen zijn gebaseerd op onder meer de mate van verstedelijking, bereikbaarheidskenmerken van de locatie en specifieke eigenschappen van de functie.
Beoordeling en conclusie
In onderhavig plan wordt rekening gehouden met de parkeerbehoefte zoals deze is bepaald in de Nota Parkeernormen Breda 2021. De wijze waarop dit gebeurt, is in paragraaf 4.4 uiteengezet.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een ruimte-voor-ruimtewoning aan de Weerdstraat in Breda. De woning wordt op passende wijze gesitueerd in het bestaande bebouwingscluster aan de Weerdstraat en landschappelijk ingepast. De ontwikkeling is een kwalitatieve aanvulling op deze locatie in het buitengebied.
Het perceel met daarop de nieuwe woning bevindt zich in de uiterste noordwesthoek van het kadastrale perceel met nummer 241. Daarmee wordt de nieuwbouw geconcentreerd bij de bestaande bebouwing aan de Weerdstraat op nummer 32 en 35. De frontbreedte van de nieuwe kavel bedraagt 70 meter, bij een totale oppervlakte van circa 3.200 m².
De woning wordt centraal op het perceel gepositioneerd, ten behoeve van een optimale akoestische situering met de gevels parallel aan het doorgaande gedeelte van de Weerdstraat dat naast de rijksweg is gelegen.
Indicatieve positionering nieuwe woning
De woning wordt opgetrokken uit 1½ bouwlaag met kap en voorzien van een zadeldak. De gevels bestaan uit gekeimde bakstenen met een antraciet gekleurde trasraam. De dakbedekking bestaat uit antraciete keramische dakpannen. De goothoogte van de woning bedraagt circa 3 meter, de bouwhoogte circa 9,1 meter. Het grondoppervlak bedraagt circa 120 m². Bij de woning wordt een nader uit te werken bijgebouw opgericht.
Gevelbeelden nieuwe woning
Impressiebeelden nieuwe woning
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het perceel en de daarop aanwezige bouwwerken is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische aanknopingspunten voor landschappelijke inpassing gevonden. Op historische kaarten is te zien dat het plangebied sinds 1850 enkel gefungeerd heeft als landbouwgrond en/of weiland.
Opvallende elementen in het omliggende landschap zijn de rivier de Aa of Weerijs, enkele grotere natuurgebieden als onderdeel van Natuurnetwerk Brabant (NNB) en de A16. Echter liggen de Aa of Weerijs en de NNB-gebieden te ver van het plangebied om met de landschappelijke inpassing hierop aan te sluiten. De A16 is wel van directe invloed op het plangebied.
In de directe omgeving van het plangebied komen meerdere bossingels voor, met daarin inheemse soorten als Corylus avellana (hazelaar), Sambucus nigra (vlierbes) en Acer campestre (spaanse aak). Daarnaast is er (deels) binnen de grenzen van het plangebied een bomenrij van afwisselend Betula pendula (berk) en Sorbus aucuparia (lijsterbes) aanwezig die de loop van de Weerdstraat begeleid. Deze bestaande groenstructuren vormen het aanknopingspunt voor de landschappelijke inpassing.
De landschappelijke inpassing bestaat uit het behouden van de bomenrij langs de Weerdstraat en het aanleggen van een nieuwe bossingel van 8m breed aan de oostzijde van het plangebied. De bossingel aan de oostzijde van het plangebied past het nieuwe perceel in gezien vanaf de parallelweg langs de A16. Door in de bossingel dezelfde soorten als in de bestaande bomenrij te gebruiken sluit deze goed aan bij het bestaande landschap.
Vanuit de woning worden zichtlijnen richting het zuiden en het oosten behouden en benadrukt. In de bossingel zullen ten hoogte van het huis minder heesters geplant worden om tussen de vegetatie door te kunnen kijken.
Langs de zuidelijke en westelijke rand van het plangebied is geen extra landschappelijke inpassing nodig. Ten zuiden van het plangebied bevind zich een schuur met daar omheen een bossingel met hoge vegetatie. Deze vegetatie blokkeert vanaf de zuidzijde het zicht op de woning. Daarnaast is er direct ten westen van het plangebied reeds een woning aanwezig, waarmee er op de bestaande bebouwingsstructuur aangesloten wordt.
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan
De woning zal worden ontsloten via de Weerdstraat door middel van een inrit die wordt aangelegd ter plaatse van de bestaande toerit tot het agrarische perceel. Hierdoor hoeft er geen beplanting te worden verwijderd en is ook de aanleg van nieuwe infrastructuur, zoals een nieuwe duiker of brug over de aanwezige sloot, niet nodig.
De Weerdstraat heeft een snelheidsregime 60 km/u. Het betreft ter plaatse van het plangebied geen doorgaande weg doordat de weg uitmondt in een doodlopende straat. Met het planvoornemen wordt één extra woning toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op de aard van de straat en gezien de beperkte toename aan voertuigbewegingen per etmaal die de realisatie van één extra woning teweeg brengt (maximaal 8,6), kan worden gesteld dat de Weerdstraat de toename aan verkeersbewegingen aan kan.
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
In april 2021 heeft de gemeente Breda haar 'Nota Parkeernormen Breda 2021' vastgesteld. De gemeentelijke nota geeft per functie de toepasselijke parkeernormen aan. Voor het onderhavige plangebied dient volgens de Gebiedsindelings kaart uitgegaan te worden van 'overig grondgebied Breda'. De parkeernormen zijn gebaseerd op zowel type als omvang van de woning.
In het plangebied wordt één grondgebonden woning gerealiseerd. De norm is gebaseerd op het bruto vloeroppervlak zoals te bepalen conform NEN 2580. De woning heeft een bruto vloeroppervlak van meer dan 90 m² . De parkeernorm die aangehouden moet worden is derhalve 1,8 parkeerplaatsen per wooneenheid. Bezoekersparkeren is opgenomen in deze norm.
De Nota Parkeernormen Breda 2021 hanteert ook omrekenfactoren voor parkeren op eigen terrein:
Het ontwerp gaat uit van een garage met dubbele oprit. Hierop is ruimte voor (ten minste) 2 auto's. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Conclusie
In het plangebied is voldoende ruimte om aan de gemeentelijke parkeernormen te kunnen voldoen. Een juridische waarborg is in de planregels verankerd.
Breda wil een stad zijn waarin mensen graag wonen, werken en recreëren. Leefbaarheid en duurzaamheid zijn hiervoor sleutelbegrippen. Een gezond en veilig woonmilieu is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben bedrijven ruimte nodig om zich te ontwikkelen en is voldoende groen belangrijk voor natuurontwikkeling en recreatie. Om dit te kunnen bereiken dient bij ruimtelijke ontwikkelingen integraal naar het te ontwikkelen gebied te worden gekeken en zullen alle belangen zo goed mogelijk op elkaar af gestemd moeten worden.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuaspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld.
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Door Milon is in augustus 2020 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De rapportage van het onderzoek is bijgesloten in Bijlage 5. De resultaten zijn navolgend samengevat.
Op basis van het vooronderzoek wordt ter plaatse van de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging verwacht. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de boven- en ondergrond geen noemenswaardige bijmengingen waargenomen. Voor het overige zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Asbestverdacht materiaal is niet aangetroffen.
Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Ter plaatse is een licht verhoogd gehalte aan PCB aangetoond. Vervolgonderzoek wordt niet zinvol geacht. Op basis van de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit wordt geacht dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.
Beleid gemeente Breda
De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het 'Stedelijk Waterplan 2019-2023; Breda water bewust', dat op 28 februari 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Het Stedelijk Waterplan (SWP) is een goed planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen binnen dit vakgebied. Zo is er bijvoorbeeld sprake van meer extreme neerslag door klimaatverandering,een veranderende verhouding tussen overheid en burgers en verandering in wetgeving. Naast het inspelen op nieuwe ontwikkelingen heeft de gemeente de taak om de gemeentelijke watertaken te blijven vervullen. In het SWP brengt de gemeente met betrekking tot stedelijk water de opgave voor de komende planperiode in beeld wordt aangegeven op welke wijze hier strategisch invulling aan wordt gegeven. Daarnaast wordt in beeld gebracht hoe vanuit de zorgplicht riolering kan bijdragen aan gemeenschappelijke doelen. Vandaar dat het plan nu SWP heet in plaats van GRP (Gemeentelijk RioleringsPlan). Onder stedelijk water wordt verstaan de riolering, het grondwater, waterbergende voorzieningen en de stadswateren.
In geval van nieuwe ontwikkelingen dient de ontwikkelende partij bij een toename van het verhard oppervlak op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelgrens. Een bui die gemiddeld eenmaal per 100 jaar voorkomt wordt beschouwd als een extreem zware bui. De hemelwatervoorzieningen voor de verwerking van de klein(re) buien zijn in de meeste gevallen dan ontoereikend. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit van de hemelwaterverwerkende voorziening wordt een werknorm gehanteerd van 780 m3 waterberging per ha toename van het op de riolering afvoerend verhard oppervlak. Dit staat gelijk aan het bergen van 78 mm neerslag. Bij de uitvoering van het hemelwaterbeleid wordt als uitgangspunt gehanteerd dat bij een duurzame invulling de bergingsopgave minimaal 60 mm bedraagt in plaats van 78 mm. Onder duurzame invulling wordt verstaan de instandhouding en verbetering van het watersysteem door infiltratie en zuivering in een bovengronds systeem. Groene daken mogen, mits het dak minimaal 20 mm water kan bergen, als “onverhard” worden beschouwd
Beoordeling
Uit de kaart 'Keur Beschermde Gebieden' van het Waterschap Brabantse Delta volgt dat het plangebied niet is gelegen in of nabij een beschermd gebied of attentiegebied. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De sloten ten noorden en westen van de locatie betreffen conform de leggerkaart van het waterschap categorie B waterlopen. Ten gevolge van het planvoornemen vinden geen ingrepen plaats aan de betreffende waterlopen. Ten behoeve van de toegang tot het perceel wordt gebruikt gemaakt van de bestaande inrit met duiker vanaf de Weerdstraat.
Uitsnede leggerkaart waterschap Brabantse Delta. Het plangebied is aangeduid met een blauwe contour.
In de huidige situatie is het plangebied volledig onverhard. Ten gevolge van het planvoornemen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak binnen het plangebied toe in de vorm van bebouwing en bestrating. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 3.200 m2. Het planvoornemen gaat gepaard met de realisatie van circa 200 m² aan bebouwing en circa 300 m² aan bestrating. Voor het overige blijft het perceel onverhard. De verhardingstoename in het plangebied bedraagt hierdoor circa 500 m2. De bouwplannen blijven wel ruim onder de 2.000 m² extra verharding ten opzichte van de bestaande situatie, zodat geen sprake is van een retentievereiste als verplicht door het waterschap.
De gemeente Breda stelt zelf wel een bergingsopgave van 78 mm per m2 nieuw verhard oppervlak. Op basis van deze bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal (500 m2 x 0,078) = circa 39 m3.
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. Binnen de planlocatie is voldoende ruimte aanwezig om de waterbergingsopgave van 39 m3 te verwerken. Ten aanzien van de omvang van hemelwater zijn meerdere mogelijkheden van toepassing:
De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging is door middel van een regeling geborgd in het bestemmingsplan. Hierdoor kan de woningen enkel gebouwd worden indien voorzien wordt in een voldoende omvang van de waterbergingsvoorziening. Het in extreme neerslagsituaties te veel aan regenwater binnen het plangebied kan worden afgevoerd via de bestaande B-watergangen ten noorden en westen van de locatie.
Het vuilwater afkomstig van het plangebied wordt separaat aangesloten op het bestaande drukriool in de Weerdstraat.
Voorlopig wordt verwacht dat gebruik gemaakt gaat worden van de bestaande inrit. Indien bij de verdere uitwerking van het plan blijkt dat een nieuwe inrit nodig is dan zal deze met een duiker uitgevoerd worden die voldoet aan de eisen van het waterschap.
Conclusie
Er worden vanuit oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de uitvoering van het plan. De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging is door middel van een regel geborgd in het bestemmingsplan.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Beoordeling en conclusie
De dichtstbij gelegen Natura 2000-gebieden beteffen “Ulvenhoutse Bos” en “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop” (België), beide op circa 5 kilometer van het plangebied. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied of een beschermd natuurmonument, is van directe schade geen sprake. Op het aspect stikstofdepositie wordt navolgend ingegaan.
Toetsingskader
Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 5 kilometer van de Natura 2000-gebieden “Ulvenhoutse Bos” en “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop” (België). Dit betreffen gebieden die beschermd zijn krachtens Europese regelgeving. De bescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming). Aangetoond dient te worden dat met zekerheid geen significant negatieve effecten op deze gebieden optreden als gevolg van de onderhavige ontwikkeling. Alleen indien geen sprake is van een significant negatief effect kan een project doorgang vinden. Voor een groot aantal potentiële effecten kan worden beredeneerd dat geen sprake is van een significant negatief effect. Voor het aspect stikstofdepositie kan dit echter niet op voorhand worden gesteld. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma AERIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.
Beoordeling
Per 1 juli 2021 zijn de Wet en het Besluit ‘Stikstofreductie en Natuurverbetering’ in werking getreden. In het besluit is een partiële vrijstelling voor de bouwsector opgenomen. De partiële vrijstelling houdt in dat de tijdelijke activiteiten en gevolgen van de door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden buiten beschouwing mogen worden gelaten bij de natuurvergunning. In onderhavg geval zijn desalniettemin zowel de gebruiksfase als de aanlegfase beschouwd. Voor beide fases is door Aveco de Bondt in augustus 2020 een AERIUS-berekening uitgevoerd, waarvan het rapport als Bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen. Navolgend worden de resultaten hiervan besproken.
Aanlegfase
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) vinden in de aanlegfase plaats door gebruik van bouwmaterieel binnen het plangebied ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning, de aanleg van de landschappelijke inpassing en de met deze activiteiten gepaard gaande verkeersbewegingen van en naar het plangebied. De berekening van het projecteffect van de aanlegfase met peiljaar 2021 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Gebruiksfase
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) ten behoeve van de woning vinden in de gebruiksfase plaats door de verkeersbewegingen van en naar de woning. De woning wordt volledig gasvrij uitgevoerd. De berekeningen voor peiljaar 2021 zijn verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner is dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Gelet op het feit dat het plangebied mogelijk geschikte nest- en verblijfruimte biedt aan beschermde soorten, is door Veldbiologische Werken in augustus 2020 een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het rapport daarvan is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.
Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, blijkt dat bij uitvoering van de ingreep geen overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming plaatsvinden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het feit dat algemene akker- en weidevogels en andere algemeen voorkomende broedvogels zich in het plangebied kunnen nestelen. Nesten in gebruik zijn beschermd, ontheffing voor het permanent verstoren of vernietigen van de nesten is niet mogelijk.
In algemene zin moet ook de Zorgplicht in acht worden genomen. Deze Zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Waarbij wordt opgemerkt dat er geen vaste periode in het jaar voor het broedseizoen kan worden aangegeven.
Voor aanvang van de werkzaamheden dient het plangebied gecontroleerd te worden op aanwezigheid van broedende vogels. Ook tijdens de werkzaamheden dient regelmatige controle op aanwezigheid van broedende vogels plaats te vinden. Voorkom verstoring bij aan- en afvoer van materieel. Plaats geen materiaal tegen beplanting.
Ook voor mogelijke aanwezigheid van Egel of Huisspitsmuis dient de Zorgplicht in acht te worden genomen. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven. Als deze soorten worden waargenomen dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.
Indien een soort die niet in deze rapportages wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen zodat de wet niet wordt overtreden.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming voor wat betreft het aspect soortenbescherming. Onverminderd het voorgaande dient de Zorgplicht in acht te worden genomen voor alle aanwezige soorten.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als ‘gemengd gebied’, gelet op de diversiteit aan functies aan de Weerdstraat. Richtafstanden mogen derhalve met één afstandsstap worden verkleind.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele hindergevende inrichtingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze inrichtingen met daarbij de afstand tot de woningbouwlocatie en de relevante richtwaarde uit de VNG-brochure, gecorrigeerd voor de ligging in gemengd gebied.
Naam inrichting | Locatie | Soort inrichting | Afstand tot plangebied | Grootste richtwaarde |
Tuinbouwbedrijf M.A.J. van den Berg | Weerdstraat 32 | Tuinbouw (bedrijfsgebouwen) | 11 meter | 10 meter (geluid) |
B. Rommers-Jansen | Weerdstraat 36 | Tuinbouw (kassen) | 35 meter | 10 meter (geluid) |
Het Muziekhuis | Weerdstraat 35a | Muziekschool | 25 meter | 10 meter (geluid) |
Uit de tabel blijkt dat aan alle van toepassing zijde richtafstanden kan worden voldaan. De nieuwe woning ondervindt derhalve geen hinder van omliggende inrichtingen. Omgekeerd geldt tevens dat omliggende bedrijven niet in hun mogelijkheden worden beperkt vanwege de nieuwe woning.
Conclusie
Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.
Toetsingskader
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. In de bestemmingsplantoets wordt daardoor getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan zou kunnen worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt.
Beoordeling
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijbedrijven aanwezig, op ruimere afstand wel. Het betreft de veehouderijen aan de Overaseweg 246 en aan de Overasebaan 45 in Rijsbergen. Deze bedrijven liggen op respectievelijk 400 en 550 meter afstand van het plangebied.
Voor de locatie Overaseweg 246 is een Melding activiteteitenbesluit gedaan voor het houden van 25 stuks fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar. Gezien het beperkte aantal dieren en de afstand van 400 meter tussen het bedrijf en het plangebied kan in redelijkheid gesteld worden dat er geen sprake is van geurhinder. Op onderstaande afbeelding is te zien dat de leefomgeving 'goed' scoort.
Uitsnede Gezondheidskaart GES Geur veehouderijen obv hinderpercentages 2019. Het plangebied is met een gele ster aangeduid. Bron: atlasleefomgeving.nl 2021
Het bedrijf Overasebaan 45 in Rijsbergen betreft een melkveehouderij. Voor melkrundvee zijn geen geurnormen van toepassing. Voor melkrundvee gelden vaste afstanden. De Wet geurhinder en veehouderij geeft aan dat tussen locaties in het landelijk gebied een minimaal aan te houden afstand van 50 meter geldt. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.
Gelet op deze afstand is een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd en worden de veehouderijen niet in hun belangen geschaad.
Conclusie
Ten aanzien van geurhinder afkomstig van veehouderijen is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd. Omgekeerd hindert onderhavig planvoornemen omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | Aantal meter aan weerszijden van de weg |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk; Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Beoordeling
In onderhavig plan wordt een nieuw geluidsgevoelig object toegevoegd aan het plangebied. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A16/A58 en van de Weerdstraat. Het plangebied is voorts gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn tussen Breda en Antwerpen.
Teneinde de akoestische effecten van de betreffende (spoor)wegen inzichtelijk te maken is door De Roever Omgevingsadvies in januari 2021 een onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport daarvan is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Railverkeerslawaai
Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De geluidbelasting door railverkeer bedraagt op zijn hoogst 61 dB aan de oostzijde van de nieuwe woning. Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de beleidsregel. Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk.
Wegverkeerslawaai
Uit het onderzoek blijkt dat een hogere waarde procedure moet worden gevolgd ten gevolge van het wegverkeerslawaai afkomstig van de A16/A58. De hoogst berekende geluidbelasting vanwege de A16/A58 bedraagt 53 dB. De gevels met een hogere geluidbelasting worden doof uitgevoerd en worden dus niet beoordeeld. De maximaal te ontheffen grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting vanwege de Weerdstraat bedraagt 41 dB, zodat voor deze weg geen hogere waarde hoeft te worden verleend. Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de beleidsregel. Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk.
Cumulatie rail- en wegverkeerslawaai
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 61 dB aan de oostzijde van de woning.
Benodigde gevelwering
De benodigde karakteristieke geluidwering van de gevel bedraagt maximaal 28 dB. De benodigde materialen om een dergelijke gevelwering te behalen kunnen worden onderzocht in een aanvullend gevelweringsonderzoek.
Conclusie
Er vindt een overschrijding van de geluidbelasting plaats ter plaatse van het plangebied als gevolg van het verkeer over de Rijksweg A16/A58. Bij de gemeente Breda dient een verzoek tot hogere grenswaarden ingediend te worden voor de geveldelen van de nieuwe woning waar de grenswaarde wordt overschreden. De gevels die doof worden uitgevoerd betreffen de noord- en oostgevels op de eerste verdieping van de woning. In de regels is deze maatregel gewaarborgd.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6 H6 ), zwaveldioxide (SO2 ), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m³. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m³ mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m³. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m³ mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2 .
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de nieuwbouw van één woning. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de A16/A58. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tot slot blijkt uit paragraaf 4.4.1 dat het aantal verkeersbewegingen ten aanzien van het onderhavige planvoornemen slechts beperkt toeneemt. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. De dichtstbijzijnde inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico liggen op meer dan 1,4 kilometer afstand van het plangebied. Het betreffen een camping met opslag van chloorbleekloog en een tweetal gasdrukreduceerstations. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichtingen zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico nabijer in de buurt van het plangebied.
Uitsnede van de risicokaart. Het plangebied is aangeduid met de blauwe ster. Bron: risicokaart.nl, 2020
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op korte afstand van de A16/A58 en geheel binnen de aan de deze weg verbonden veiligheidszone voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen binnen deze zone dienen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's. Gelet hierop is door Aviv in augustus 2020 een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd, dat als Bijlage 9 bij de toelichting is gevoegd.
De conclusies van het onderzoek luiden als volgt:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.
Groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico is voor de basisnetroute A16 in zowel de huidige als de toekomstige situatie lager dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.
Plasbrandaandachtsgebied
Er is sprake van een plasbrandaandachtsgebied (PAG), dat tot 30 meter reikt vanaf de buitenste kantlijn van de rechterrijstrook. Het plangebied ligt met een afstand van circa 60 meter ruim buiten het PAG.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te beoordelen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op een afstand van circa 2 kilometer tot het plangebied. Het betreft een hogedruk aardgasleiding. Gelet op de ruime afstand voor de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de buisleiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
De hierna volgende kabels en leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer2.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. Breda heeft als doel op termijn een energie neutrale stad te worden. Dit is een stad waarin de energievraag drastisch is afgenomen. De energie die nog nodig is, komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind, water, biomassa en aardwarmte.
Breda kiest voor een duurzame ontwikkeling tot het niveau van een CO2 neutrale stad in 2044. In het uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 zijn de volgende opgaven opgenomen:
Beoordeling
Verduurzaming van de gebouwde omgeving kan extra (buiten)ruimte vergen, bijvoorbeeld door dikkere gevels, energie-installaties en energieopslag en aanleg duurzame energie-infrastructuur. Nieuwbouw dient in 2021 al bijna energieneutraal gebouwd (BENG) te zijn. In het kader van duurzaamheid wordt nagestreefd de woningen zodanig te ontwerpen dat het voldoet aan de normen die voor 2021 zijn gesteld. Daarbij wordt gedacht aan:
De nieuwe woning zal voldoen aan de normen voor 2021. Derhalve sluit het plan aan bij de duurzaamheidsopgave.
Conclusie
Het plan voldoet aan het uitvoeringsprogramma klimaat van de gemeente Breda.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een milieueffectrapportage op te stellen.
Beoordeling
Ten behoeve van de vraag of het voorliggend plan boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst uitkomt (eerste criterium), is relevant of met onderhavig geval sprake is van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ (categorie D11.2). Deze activiteit betreft: ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’.
Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de bouw van één woning en blijft daarmee ruimschoots onder de in categorie D11.2 gestelde grenswaarde. Onder verwijzing naar bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) waarin de realisatie van twee woningen binnen het stedelijk gebied van Ammerzoden niet is aangemerkt als een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’, wordt ook dit initiatief niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Interim omgevingsverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied en de omgeving en de voorgenomen ontwikkeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient deze juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologisch instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
Een bestemmingsplan bestaat uit regels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Artikel 1 Begrippen
In het eerste artikel, 'begrippen', worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begrippen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeeldingen geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP richtlijnen gegeven die zijn overgenomen in dit plan.
Artikel 3 Natuur
De landschappelijk inpassing van de nieuwe woning is door middel van deze bestemming geregeld. De uitvoering en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan is in de regels geborgd. Er zijn uitsluitend bouwmogelijkheden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Wonen
De nieuwe woning en het daarbij behorende perceel heeft de bestemming 'Wonen'. Bij de woning zijn, als ondergeschikte functie en aan voorwaarden verbonden, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten toegestaan. Door middel van een bouwvlak is geregeld waar gebouwen mogen worden opgericht. De maatvoeringseisen zijn afgestemd op het bouwplan en op de mogelijkheden die er voor ruimte-voor-ruimtewoningen bestaan. Teneinde uit te sluiten dat, al dan niet vergunningsvrij, geluidgevoelige objecten worden gebouwd ten oosten van de woning, is ter plaatse van deze zone een aanduiding opgenomen, waaraan een beperkende regeling is gekoppeld. Tevens is een regeling opgenomen die bepaald dat de woning deels wordt uitgevoerd met dove gevels.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik geregeld.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Gelet op de ligging van het plangebied binnen de veiligheidszone voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16/A58 is de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een aantal regels opgenomen waarvoor afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Hier is bijvoorbeeld in opgenomen dat er afgeweken mag worden van de in het bestemmingsplan genoemde maten mits deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en technisch noodzakelijk is.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Artikel 11 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 12 Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald. bestemmingsplan "Weerdstraat ong. Breda".
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Ten behoeve van dit plan wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. Met de overeenkomst is de uitvoerbaarheid van voorliggend ontwikkelgericht bestemmingsplan gewaarborgd.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 8.2.1). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 8.2.2).
In het kader van de informele inspraak is door de initiatiefnemer, op basis van de participatieleidraad van de gemeente Breda, een participatietraject uitgevoerd met de direct omwonenden van het plangebied. Van dit traject is een verslag opgesteld, dat is opgenomen in het in Bijlage 10 bijgevoegde participatieplan.
De ontvangen reacties uit de omgeving zijn positief, er worden geen bezwaren verwacht.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgmeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant, de brandweer, het wateschap Brabantse Delta en het Natuurplein.
Alleen de provincie Noord-Brabant heeft inhoudelijk gereageerd. De provincie constateert dat niet voldaan wordt aan artikel 3.80 IOV daar een borging van de vereiste landschappelijke inpassing ontbreekt. Deze borging is opgenomen in de regels (artikel 4.4.2). Verder constateert de provincie dat het certificaat van de Ontwikkelingsmaatschappij niet opgenomen is in het bestemmingsplan. Het certificaat is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.
Het bestemmingsplan wordt als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Vooroverleg
Zienswijzen
Het bestemmingsplan wordt als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.