Gemeente Breda

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Buitengebied Noord, herziening Mastlanddreef.

Toelichting


 

 
Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Algemeen

 

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning in het kader van de regeling ruimte voor ruimte op de hoek Mastlanddreef/ hoek Mastlanddreef/Weimersedreef (ong.) in Prinsenbeek. Initiatiefnemers zijn de huidige eigenaren van het perceel.

 

De beoogde ontwikkeling is echter niet mogelijk binnen het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Noord'. Om deze reden is de gemeente Breda voornemens een nieuw bestemmingsplan vast te stellen waarbinnen deze ontwikkeling wel mogelijk wordt gemaakt. De voorliggende toelichting voorziet in de noodzakelijke toetsing van het initiatief aan de planologische en milieu(-technische) wet- en regelgeving. De regels bij dit bestemmingsplan zijn adequaat en flexibel opgesteld waarbij is aangesloten bij de gemeentelijke standaard en wettelijke kaders.    

1.2 Ligging

 

Het plangebied ligt ten noorden van Prinsenbeek en maakt onderdeel uit van het buitengebied. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als gemengd landelijk gebied door de aanwezigheid van woningen en enkele agrarische bedrijven en vormt hiermee een bebouwingscluster aan de rand van de stad. Het gebied wordt ingeklemd tussen de A16 aan de oostzijde, het buitengebied aan de noordzijde en Prinsenbeek aan de zuidzijde.

  

Het plangebied betreft het kadastrale perceel gemeente Prinsenbeek, sectie H, nummer 3493. Het plangebied ligt op de hoek van de hoek Mastlanddreef/Weimersedreef en de Mastlanddreef en grenst aan de noord- en westzijde aan het openbaar gebied. Aan de oost- en zuidzijde grenst het plangebied aan bestaande woningen.

  

Het plangebied is nu in gebruik als tuin behorende bij hoek Mastlanddreef/Weimersedreef 3. Op het perceel bevinden zich enkele bomen. Navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied.

 [image]

Figuur 1.1 Ligging plangebied (locatie rood omcirkeld) (bron: google maps)

  

 [image]

Figuur 1.2 Kadastrale kaart (locatie blauw omlijnd) (bron: kadastralekaart.com)

 

1.3 Vigerend bestemmingsplan

 

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord' vastgesteld op
23 september 2015. Het perceel heeft de bestemming 'Wonen'. Tevens is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ van toepassing alsmede de volgende gebiedsaanduidingen:

- reconstructiewetzone - verwevingsgebied;

- veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen;

 [image]

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijke plannen)

  

Hoewel de locatie reeds bestemd is voor ‘Wonen’ is er geen bouwvlak opgenomen op de locatie. Het bouwen van een nieuwe woning is derhalve thans niet mogelijk.

 

1.4 Leeswijzer

 

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande en toekomstige situatie beschreven. Vervolgens komen in hoofdstuk 3 de meest relevante beleidskaders aan bod. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de relevante planologische aspecten ten aanzien van het milieu, flora en fauna, waterhuishouding en archeologie. In de juridische planbeschrijving (hoofdstuk 5) worden de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan toegelicht. De uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 6 toegelicht.

 

Hoofdstuk 2. Planbeschrijving

 

In voorliggend hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven.

 

2.1 Huidige situatie

 

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een gemengd buitengebied. Rondom het plangebied bevinden zich woningen als uitloper van Prinsenbeek, maar ook landerijen, agrarische bedrijven en enkele kassen. De hoek Mastlanddreef/Weimersedreef en de Mastlanddreef zijn beide voorzien van een eenzijdige laanbeplanting.

 

Het perceel is momenteel in gebruik als tuin bij Weimersedreef 3. Op het perceel zijn bomen aanwezig en er zijn enkele open plekken. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 4400 m². Het perceel kent aan de noordoost en noordwest zijde een stevige strook met beplanting / bomen die het perceel grotendeels uit het zicht onttrekt. Het perceel wordt direct ontsloten vanaf de Weimersedreef. Het perceel bevindt zich op circa 200 meter van de Rijksweg A16.

 

 [image]

Figuur 2.1 Detailluchtfoto van de bestaande situatie

   

 [image]

Figuur 2.2 Foto van de locatie,hoek Mastlanddreef/Weimersedreef

  

 [image] [image]

Figuur 2.3 Foto Mastlanddreef (rechts de locatie) Figuur 2.4 Foto Weimersedreef (links de locatie)

  

2.2 Toekomstige situatie

 

De initiatiefnemer is voornemens om op de locatie één vrijstaande woning te realiseren. De woning wordt ontsloten vanaf de Mastlanddreef. Vanaf de Mastlanddreef wordt een nieuwe toegang tot het terrein gecreëerd waarbij de bestaande bomen en beplanting zo veel mogelijk blijven behouden.

 

De nieuwe woning wordt in de noordelijke hoek van het perceel gepositioneerd. De woning bestaat uit één bouwlaag met een kap en sluit aan bij het landelijke karakter van de omgeving. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Op eigen terrein is ruimte voor minimaal 2 parkeerplaatsen.

 [image]

Figuur 2.5 Beoogd bouwplan.

 

 [image]

Figuur 2.6 Impressie voorgevel beoogd bouwplan.

 

De toekomstige woning zal voldoen aan de regels die de gemeente stelt aan de bouw voor ruimte voor ruimte woningen. Het perceel heeft een frontbreedte van minimaal 70 meter (90 meter aan de Mastlanddreef). De goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 4,5 meter bedragen en de nokhoogte van het hoofdgebouw maximaal 9 meter. De maximale inhoud van het hoofdgebouw bedraagt 1000 m³. Daarnaast is maximaal 100 m² aan bijgebouwen toegestaan. Dit is eveneens opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

2.3 Ruimte voor Ruimte

 

De gemeente Breda heeft in de Structuurvisie Breda 2030 haar ruimte voor ruimte beleid vastgelegd. De gemeente Breda conformeert zich aan de planologische regels zoals opgenomen in de Verordening ruimte en heeft in de structuurvisie tevens ruimtelijke beleidsregels voor het oprichten van Buitenwoningen aan de linten geformuleerd. De beleidsregels richten zich op diverse geselecteerde linten in het buitengebied van Breda. Hiermee ontstaan er ook voor bestaande burgerwoningen aan de betreffende linten meer uitbreidingsmogelijkheden. Voor de verruimde mogelijkheden geldt het principe ‘voor wat, hoort wat’. Nieuwbouw of verruimde uitbouw van de bestaande burgerwoning aan de geselecteerde linten in het buitengebied moet de middelen genereren voor projecten die de kwaliteit in het buitengebied verbeteren. Dit is vastgelegd in een overeenkomst met de provincie in zake Buitenwonen aan de linten en Ruimte-voor-ruimte
(7 december 2012) waarin is opgenomen dat per woning een financiële afdracht moet plaatsvinden, waarvan 50% toekomt aan de provincie en 50% aan het Groenfonds van de gemeente Breda.

  

Nieuwe woningen (zoals ruimte-voor-ruimte woningen) kunnen niet overal in het Bredase buitengebied verschijnen. Een ‘Rode kaart buitengebied Breda’ is gemaakt om aan te geven in welke delen van Breda dit tot de mogelijkheden behoort. Bouwlocaties liggen in delen van bebouwingsconcentraties die door de gemeente aangewezen zijn. Deze regeling is mede opgesteld vanuit de wens om bestaande glastuinbouwbedrijven te (kunnen) saneren door op passende wijze nieuwe woonfuncties aan bebouwingslinten toe te voegen. Het voorliggend plan is hier een voorbeeld van. De onderstaande afbeelding toont de situatie voor het gebied ten noorden van Prinsenbeek zoals deze in de structuurvisie is opgenomen. Het voorliggend plangebied is hierbij aangewezen als gebied waar verdichting voor buitenwonen aan de linten (lees woningbouw) is toegestaan.

 

 [image]

Figuur 2.7 Uitsnede gebiedsvisie Prinsenbeek (bron: Structuurvisie Breda 2030)

  

Om ervoor te zorgen dat de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwingsconcentraties zelf niet wordt aangetast, zijn er nadere eisen gesteld. In de voorliggende situatie worden de volgende voorwaarden gehanteerd:

  1. het betreft een vrijstaande en grondgebonden burgerwoning van max. 1000 m³;

  2. de nieuwe kavels dienen ieder een frontbreedte van minimaal 70 meter;

  3. de goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 4,5 en 9 meter;

  4. de bijgebouwen bij een woning mogen een maximaal grondoppervlak hebben van 100 m2 met een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 3 en 5 meter;

  5. landschappelijke inpassing is vereist;

  6. de nieuwe woningen dienen op minimaal 10 meter van de perceelsgrenzen te worden gebouwd.

 

De in het voorliggend plan beoogde ontwikkeling is opgesteld conform de van toepassing zijnde voorwaarden in het kader van Buitenwonen aan de linten. Vanuit de gemeentelijke structuurvisie gelden er dan ook geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

 

Sanering intensieve veehouderij:

De bouwtitel voor de woning die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt wordt gegenereerd door het saneren van P.M. Titel ruimte voor ruimte.

Hoofdstuk 3. Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

 

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;

  • de bereikbaarheid verbeteren;

  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De structuurvisie benoemt met name Rijksdoelen en nationale belangen. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Alleen in stedelijk regio's rond de mainports zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, heeft het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

Onderhavig plan sluit aan bij de structuurvisie, aangezien het niet in strijd is met de nationale belangen.

 

Besluit ruimtelijke ordening

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd welke per 1 juli 2017 is geactualiseerd. In de nieuwe 'ladder' is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient het bestemmingsplan te voorzien in een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

  

Doorwerking plangebied

De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Het onderhavige plan maakt planologisch beschouwd één woning mogelijk (ruimte-voor-ruimte woning). Op basis van jurisprudentie staat vast dat voor dergelijke kleinschalige ontwikkelingen geen toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk is. Een nadere toetsing van het voorliggend plan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is dan ook niet aan de orde.

 

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Structuurvisie ruimtelijke ordening

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 vastgesteld. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de ‘Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014’. Provinciale Staten hebben niet een geheel nieuwe visie opgesteld, omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Onder andere de ‘Transitie van stad en platteland, een nieuwe koers’, het intrekken van de reconstructie- en gebiedsplannen en de ‘transitie naar een zorgvuldige veehouderij 2020’ zijn verwerkt in de partiële herziening. De kwaliteiten binnen de provincie Noord-Brabant zijn sturend bij de te maken ruimtelijke keuzes.

  

Deze ruimtelijke keuzes zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:

  • het versterken van regionale contrasten tussen klei, zand en veenontginningen;

  • ontwikkeling van een vitaal en divers platteland;

  • het creëren en behouden van een robuust water en natuursysteem;

  • het realiseren van een betere waterveiligheid door preventie;

  • de koppeling van waterberging en droogtebestrijding;

  • het geven van ruimte voor duurzame energie;

  • de concentratie van verstedelijking;

  • het ontwikkelen van een sterk stedelijk netwerk: Brabantstad;

  • het creëren van groene geledingszones tussen steden;

  • het ontwikkelen van goed bereikbare recreatieve voorzieningen;

  • het ontwikkelen van economische kennisclusters;

  • internationale bereikbaarheid;

  • de beleefbaarheid van stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening wordt nader uitgewerkt in de Verordening ruimte. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om genoemde doelen te realiseren. De provincie Noord-Brabant werkt momenteel aan een omgevingsvisie waarin het beleid van de structuurvisie wordt geactualiseerd. De ontwerp omgevingsvisie heeft inmiddels ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de omgevingsvisie in 2019 vastgesteld.

  

Verordening ruimte Noord-Brabant

De Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie per 31 juli 2018), navolgend Verordening ruimte genoemd, is een planologische verordening waarin eisen gesteld worden aan de door de gemeente op te stellen bestemmingsplannen en beheersverordeningen en vormt een direct toetsingskader voor bouwaanvragen.

  

De Verordening ruimte bevat onder andere de volgende onderwerpen:

  • bevordering van de ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkeling;

  • cultuurhistorie;

  • agrarische ontwikkeling en windturbines;

  • water;

  • natuur en landschap.

Het plangebied is in de Verordening ruimte aangeduid als gelegen binnen de structuren ‘Gemengd landelijk gebied’ en het ‘Zoekgebied voor verstedelijking’. Binnen deze gebieden is het ontwikkelen van reguliere woningen onder voorwaarden toegestaan. In het onderstaande worden de hier van toepassing zijnde voorwaarden getoetst.

  

Ruimte-voor-ruimte

Op basis van artikel 7.8 is het mogelijk om (onder voorwaarden) een woning te realiseren in het kader van de regeling 'Ruimte-voor-ruimte' binnen 'Gemengd landelijk gebied'. Binnen voorliggend plan wordt één nieuwe woning in het kader van 'ruimte-voor-ruimte' ontwikkeld. Zoals aangegeven is het voorliggend plangebied gelegen binnen 'Gemengd landelijk gebied', waarmee wordt voldaan aan deze basisvoorwaarde. Navolgend worden de aanvullende voorwaarden op grond van
artikel 7.8 van de verordening nader toegelicht.

  

Onder artikel 7.8 lid 1 is bepaald dat een ruimte-voor-ruimte woning ontwikkeld kan worden indien:

  1. er sprake is van een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst;

Ten behoeve van de hier te realiseren woning, is elders in het buitengebied (conform de voorwaarden van artikel 7.8 lid 2) een veehouderij beëindigd en zijn de hierbij aanwezige stallen gesaneerd. 

  1. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;

Het voorliggend plangebied is onderdeel van een bebouwingsconcentratie aan de rand van Prinsenbeek, welke bovendien is aangewezen als 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Aldus voldoet het plangebied aan dit criterium voor het toepassen van de regeling in het kader van Ruimte-voor-ruimte. 

  1. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;

Het voorliggend initiatief voorziet in een goede landschappelijke inpassing door het behoud van de houtwallen / bosschages langs de hoek Mastlanddreef/Weimersedreef en de Mastlanddreef. Hiermee is de duurzame inpassing van het plan verzekerd.

  1. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van één ruimte-voor-ruimte woning binnen een hiertoe geschikte bebouwingsconcentratie. De nieuwe woning ligt solitair op een ruim kavel. Het plan maakt aldus geen onderdeel uit van een (aanzet tot een) stedelijke ontwikkeling.

  

Onder artikelen 7.8 lid 2 t/m 4 van de verordening zijn de regels opgenomen ten aanzien van de herkomst van een Ruimte-voor-ruimte titel. In de voorliggende situatie wordt een 'Ruimte-voor-ruimte titel' aangekocht waarvoor elders in het buitengebied de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing heeft plaatsgevonden. Zie hiervoor paragraaf 2.3.

 

Voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerp bestemmingsplan wordt deze bouwtitel verworven en worden de relevante bewijsstukken opgenomen in paragraaf 2.3. Op basis van artikel 7.8 lid 5 geldt dat de verplichting tot 'kwaliteitsverbetering van het landschap' (art. 3.2) niet van toepassing is op Ruimte-voor-ruimte ontwikkelingen maar geldt een goede landschappelijke inpassing zoals bedoeld onder art 7.8 lid1 c.

 
3.3 Gemeentelijk beleid

 

Structuurvisie Breda 2030 - Keuzes maken in een dynamische tijd

De gemeenteraad heeft op 26 september 2013 de Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een ruimtelijke visie, een beleidsvisie en een uitvoeringsperspectief.

  

De ruimtelijke visie bestaat uit kernwaarden, een fundament en drie hoofdlijnen voor ontwikkeling. In de visie zijn de voornaamste uitgangspunten verwoord; de kernwaarden. Deze beschrijven de sterke punten van Breda die de gemeente wil behouden, versterken of beter benutten. Mede op basis van deze kernwaarden is een fundament voor ontwikkeling geformuleerd: compact, duurzaam en met veel ruimte voor initiatief. Compact wil zeggen dat de ontwikkelingen zich concentreren binnen de huidige stedelijke grenzen, en niet op verdere stedelijke uitbreiding. Duurzaam betekent niet alleen aandacht voor het milieu. De gemeente volgt het principe van de drie P's: People (mensen, sociale aspecten), Planet (milieu en natuurwaarde) en Profit (winst en waarde). Bij een ontwikkeling moeten deze drie factoren in balans zijn. Ruimte voor initiatief is het derde fundamentele uitgangspunt. In de huidige tijden zal ontwikkeling op een andere manier tot stand komen; niet alleen grote projecten van bovenaf, maar ook kleinschaligere initiatieven uit de stad, van onderaf.

 

De hoofdlijnen voor ontwikkeling

Er gelden drie hoofdlijnen voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Breda. Knooppunt Breda: gaat er van uit dat de economische kracht en regionale positie verder benut en uitgebouwd worden. Breda Markstad: gaat er van uit dat de kansen en de kwaliteit van het water gebruikt worden bij ontwikkeling. Breda Mozaïek: heeft de diversiteit aan karakteristieken als basis voor gebiedsopgaven. De drie hoofdlijnen vertegenwoordigen de drie P's, Knooppunt gaat vooral over 'Profit', Markstad over 'Planet' en Mozaïek vooral over 'People'. Evenwichtige aandacht voor alle drie deze drie hoofdlijnen vormt een toekomstbestendige, solide basis voor de ontwikkeling van Breda.

  

In de beleidsvisie is per beleidsthema uitgewerkt wat deze visie beoogt. De betekenis van de kernwaarden, het fundament en de hoofdlijnen voor ontwikkeling is uitgewerkt. Trends en verwachtte ontwikkelingen zijn samengevat en geïnterpreteerd. Toekomstbestendig beleid is geformuleerd voor sterk uiteenlopende thema's ('economie', 'mobiliteit', 'wonen', 'zorg, jeugd en onderwijs', 'openbare ruimte', 'cultuur en erfgoed', 'groen, water en buitengebied' en 'energie, klimaat en ondergrond'), altijd in samenhang en met dezelfde hoofdvisie voor ogen.

  

Op de woningmarkt is het zaak om realistisch te programmeren en vooral te faseren. Aandacht voor jonge huishoudens, studenten en geschikt wonen voor iedereen blijft een uitgangspunt. Breda ondersteunt initiatieven en kiest voor een differentiatie in woonmilieus. De focus ligt op herprogrammering en het ombuigen van bestaande plannen.

  

Kernthema's in het woonbeleid ten aanzien van het aanbod

Wanneer de bevolkingsontwikkeling, de woningmarkt en de ambities rond het wonen in Breda worden vertaald naar het woonbeleid, gelden de volgende accenten:

  • realistisch programmeren;

  • bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen;

  • schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen;

  • faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties;

  • ondersteunen van initiatieven (zelfbouw);

  • aandacht voor de vitaliteit van de dorpen en wijken;

  • inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering);

  • aandacht voor vergrijzing (nul-trede-woningen, thuis wonen met zorg in de buurt);

  • huisvesten van jonge huishoudens;

  • huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen;

  • GWI en bereikbaarheid voorzieningen;

  • arbeidsmigranten en studenten en regulering kamermarkt.

  

Groen, water en Buitengebied

Het ‘groen- met roodbeleid’ wordt met de structuurvisie eveneens geactualiseerd; nieuwe landgoederen, buiten wonen aan de linten en een regeling kwaliteitsverbetering landschap. Er worden ecologische verbindingen uitgewerkt, met name tussen Breda en Rijen en tussen Mastbos en Liesbos. Het versterken en toegankelijk maken van de groenblauwe structuur conform de hoofd-ontwikkellijn Markstad staat centraal, o.a. een fietspad tussen stad en 4e bergboezem en een structuur van groene terreinen langs de binnensingel volgen hieruit. Aantrekkelijke verbindingsroutes tussen binnenstad en buitengebied zijn essentieel.

  

Buitenwonen aan de Linten

In de structuurvisie is het beleid ‘buitenwonen aan de linten’ opgenomen op basis waarvan onderhavige ruimte voor ruimte ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Zie hiervoor paragraaf 2.3

 

Conclusie

Realisatie van één woning in het kader van ruimte voor ruimte is opgesteld conform de voorwaarden in het kader van Buitenwonen aan de linten. Vanuit de gemeentelijke structuurvisie gelden er dan ook geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

 

Woonvisie Breda

De gemeenteraad heeft op 19 december 2013 de Woonvisie Breda - wonen in een dynamische tijd vastgesteld. De gemeente Breda heeft zichzelf tot doel gesteld dat Breda een complete woongemeente is, nu en in de toekomst, met een grote verscheidenheid aan woningen en woonmilieus voor de diverse bewoners. De doelstelling is dat er in Breda voor iedereen een passend en duurzaam (t)huis is dat voldoet aan de wensen en behoeften. De gemeente wenst dit te behouden en te versterken en doet dit door uitvoering te geven aan drie ambities:

  • Zorgen voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk;

  • Een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. We zetten in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw;

  • Een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.

 

Om deze ambities waar te maken, werkt de gemeente samen met bewoners en partners op het terrein van wonen. De woonconsument staat centraal. Deze ambities sluiten aan op eerder vastgesteld beleid, maar vooral op de recentelijk vastgestelde Structuurvisie Breda 2030.

  

 

Conclusie

De gronden binnen het voorliggend plangebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer beoogt op deze locatie een woning te realiseren voor eigen gebruik. De omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande (voormalige bedrijfs-) woningen, met veelal een woonbestemming. Met de voorgestane ontwikkeling wordt één vrijstaande woning in het kader van ruimte voor ruimte gerealiseerd. Daarmee is er sprake van een passend programma dat aansluit bij het omliggend gebied. De nieuwe woning past daarmee binnen de uitgangspunten van de Woonvisie Breda.

 

Hoofdstuk 4. Relevante planologische aspecten

4.1 Bodem

 

Door Tritium Advies is een bodemonderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit van het plangebied te beoordelen (Tritium Advies B.V., Verkennend bodemonderzoek hoek Mastlanddreef/Weimersedreef (ong.) te Prinsenbeek, projectnummer 1811019TM-01, versie 0 d.d. 19 december 2018).

 

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende.

 

Tijdens het plaatsen van de boringen deden zich geen belemmeringen of bijzonderheden voor.

De bij de boringen vrijkomende grond is in het veld zintuiglijk beoordeeld. Hierbij zijn geen

afwijkingen waargenomen die duiden op een mogelijke bodemverontreiniging.

 

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond een lichte verontreiniging is aangetoond met

lood. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond met de

onderzochte stoffen.

 

De aangetoonde lichte verontreiniging met lood in de bovengrond is in tegenspraak met de

hypothese dat de onderzoekslocatie niet-verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate

laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

 

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik

van de locatie en vormen naar mening van Tritium Advies geen belemmering voor de afgifte van

een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit.

 

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt

afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer

toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit

bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

 

Het bodemonderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

4.2 Geluid

 

Overlast van geluid op geluidgevoelige functies dient te worden voorkomen. Indien geluidgevoelige functies binnen een onderzoekzone van een (spoor)weg worden gerealiseerd is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Tritium Advies B.V., Akoestisch onderzoek wegverkeers-en spoorweglawaai hoek Mastlanddreef/Weimersedreef ong. te Prinsenbeek, projectnummer 1809001RV-04, versie 1 d.d. 14 december 2018). In de rapportage is de “Nieuwe situatie” getoetst aan de normstelling van de Wet geluidhinder (Wgh) en er is aangegeven wat de consequenties zijn. Op basis van de resultaten van deze toetsing is vervolgens beoordeeld of voor de nieuwbouw extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn.

  

 

Beoordeling en conclusie

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg A16, hoek Mastlanddreef/Weimersedreef, Mastlanddreef en Nieuwveerweg.

 

Voor spoorweglawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Lage Zwaluwe – Breda Prinsenbeek.

 

Voor de spoorlijn Lage Zwaluwe – Breda Prinsenbeek geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB op meerdere locaties wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door bron- en overdrachtsmaatregelen terug te brengen.

 

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet doeltreffend in onderhavige situatie. Het toepassen van raildempers ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

 

Voor de Nieuwveerweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt.

 

Voor de Rijksweg A16, de hoek Mastlanddreef/Weimersedreef en de Mastlanddreef geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door bron- en overdrachtsmaatregelen terug te brengen.

 

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is eveneens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde ten gevolge van de Rijksweg A16 nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet erg doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

 

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woning een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woning beschikt over een geluidluwe gevel danwel buitenruimte.

 

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document “Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder: wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai” d.d. augustus 2007 van de gemeente Breda. In dit beleidsstuk zijn aanvullende voorwaarden en subcriteria geformuleerd voor het verlenen van ontheffing.

 

Aangezien de woning een open plaats opvult tussen reeds aanwezig bebouwing voldoet de woning aan één van de gestelde subcriteria uit het gemeentelijk geluidbeleid. Er dient sprake te zijn van een geluidluwe gevel aangezien de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB overschreden wordt ten gevolge van spoorweglawaai. In onderhavige situatie is er sprake van een geluidluwe achtergevel (zuidwest). Er geen sprake van een uitleggebied daar er enkel één woning wordt gerealiseerd. Derhalve wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.

 

Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

4.3 Flora en fauna

 

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden. Deze wet vervangt

3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Zowel in de voorgaande als nieuwe wetgeving zijn de nationale natuurwetgeving en internationale richtlijnen en verdragen verankerd. De wet is opgesplitst in de bescherming van gebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van soorten (soortenbescherming).

  

Door Tritium Advies is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Tritium Advies B.V., Quickscan flora en fauna hoek Mastlanddreef/Weimersedreef ong. Prinsenbeek, projectnummer 1809/001/RV-03, versie 1 d.d.
30 november 2018).

 

Het rapport concludeert:

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;

  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;

  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;

  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;

  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

 

Checklist natuurvriendelijke maatregelen

Bij het ontwerp van het nieuw te bouwen pand wordt geadviseerd gebruik te maken van de checklist natuurvriendelijke maatregelen aan gebouwen van de Vogelbescherming. Diverse natuurbeschermingsinstanties en bedrijven geven hier meer informatie over.

 

Erfbeplanting

Indien er een erfbeplanting is gepland of wordt vernieuwd, adviseren wij deze met inheemse en streekeigen soorten bomen en struiken te realiseren. Informeer hiervoor bij uw provincie of gemeente.

 

De quickscan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.4 Water

 

De waterschappen in Nederland richten zich op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Nagestreefd wordt het vergroten van de belevingswaarde van stedelijk water, natuurvriendelijke inrichtingen en de duurzaamheid van watersystemen. De waterbeheerders werken daarom samen met gemeenten, die de regie hebben over de ruimtelijke ordening en het beheer van de openbare ruimte, om deze doelstellingen uit te voeren.

  

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen in de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit, te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktelichamen in de beschermde gebieden zoals die zijn aangegeven op de Keurkaart. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

 

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer) in het plangebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het plan beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van het water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Nieuwe accenten in het Waterbeheerplan zijn: de versterking van de primaire en regionale keringen, inzet op waterbewustwording van watergebruikers, helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties, een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie en dynamisch waterbeheer.

  

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Beleid hierover is vastgelegd in de ‘Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.

   

Op waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2000 m². Indien door de ontwikkeling het verhard oppervlak met meer dan 2000 m² toeneemt, eist het waterschap compensatie voor de uitbreiding van verharding. Bij het dimensioneren van retentie-/infiltratievoorzieningen dient rekening te worden gehouden met neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. Aangezien de retentiebehoefte het grootst is bij T = 100 is deze waarde maatgevend.

   

Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.

   

Het Hemel- en grondwaterbeleid zijn gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

  

De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m2) te worden geborgen. Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm. Voor bestaande verharde oppervlakten wordt gerekend met een compensatie van 7 mm.

 
Huidige waterhuishouding

Het plangebied is momenteel volledig onbebouwd. Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied/ grondwaterbeschermingszone, Keur beschermde gebieden en/of waterbergingsgebied.

 
Toekomstige waterhuishouding

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken in het kader van ruimte voor ruimte. Het bestemmingsplan stelt eisen aan de omvang van hoofd- en bijgebouwen. De maximale inhoud van de woning bedraagt 1000 m³ en er mag 100 m² aan bijgebouwen worden gerealiseerd. Aangenomen wordt dat de woning een maximale oppervlakte van circa 170 m² beslaat (1.000 m³ / 2 bouwlagen / 3 m hoog per laag). Voor de tuinverharding wordt, gelet op de grootte van het perceel een aanname van 300 m² terreinverhardingen aangehouden. De oppervlakte aan verhardingen neemt daarmee toe met circa 570 m².

  

Het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater dienen bij nieuwe ontwikkelingen gescheiden te worden afgevoerd.

  

Afvalwater

Het vuilwater van de nieuwe woning zal gescheiden worden aangesloten/ aangeboden aan de zijde van de hoek Mastlanddreef/Weimersedreef of de Mastlanddreef.

  

Voorwaarden voor de aansluiting van de nieuwe woning op het vuilwaterriool:

  • aansluitingen dienen te worden aangevraagd door middel van een aanvraagformulier rioolaansluiting;

  • locatie van de aansluiting dient te worden afgestemd met gemeente Breda;

  • aansluitleidingen op het riool hebben een diameter van 125 mm en worden aangeboden onder vrij verval;

  • aansluitingen worden aangeboden met een dekking van 0,6 m. (dieper aanbieden alleen in overleg).

Hemelwater

De ontwikkeling heeft een toename van het verhard oppervlak tot gevolg, maar blijft onder de grenswaarde van 2000 m². Hierdoor wordt er vanuit het waterschap geen retentie geëist en is het vanuit het waterschap geoorloofd direct af te koppelen op het oppervlaktewater dan wel op het gemeentelijke rioleringsstelsel.

  

De gemeente Breda hanteert ten aanzien van de bergingsvoorzieningen bij herontwikkelingen een norm van 78 mm/m² nieuw verhard oppervlak. Voor het plangebied is nu de volgende rekensom te maken: 570 m² x 0,078 m = 44.5 m³ aan benodigde berging.

  

De oppervlakte van het terrein biedt met ca. 4400 m² voldoende ruimte voor het realiseren van een hemelwateropvangvoorziening op eigen terrein.

  

Ten aanzien van het materiaalgebruik dient aandacht te worden geschonken aan het gebruik van milieuvriendelijk materialen. Verder mogen geen uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink, zachte PVC en geïmpregneerde materialen worden toegepast. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

 

4.5 Cultuurhistorie

 

Het plangebied bevat geen (cultuurhistorische) bebouwing. Ook is het plangebied conform de provinciale cultuurhistorische waardenkaart niet gelegen binnen een cultuurhistorisch landschap. Derhalve is er binnen het plangebied geen sprake van provinciale cultuurhistorische belangen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.

 

4.6 Archeologie

 

Door het team erfgoed van de afdeling ruimte van de gemeente Breda is een archeologische proefsleuvenonderzoek uitgevoerd ter hoogte van het voorliggend plangebied (Gemeente Breda,

Directie Ontwikkeling, Selectiebesluit archeologie Mastlanddreef 10 hoek Mastlanddreef/Weimersedreef, ErfgoedBesluit 2018-48, 29-11-2018). Dit onderzoek is uitgevoerd om op een snelle en betrouwbare wijze inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische relicten in het plangebied. Het selectiebesluit met de resultaten van het uitgevoerde onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

  

Resultaten

Tijdens het archeologisch onderzoek zijn een paalkuil en twee clusters van spitsporen aangetroffen. Er is geen daterend materiaal in de sporen gevonden. De aangetroffen vindplaats is gewaardeerd.

  1. De criteria ‘schoonheid’ en ‘herinneringswaarde’ zijn alleen van toepassing op archeologische vindplaatsen die nog zichtbaar zijn in het landschap. Hier is dat niet het geval daarom is de belevingswaarde niet van toepassing op het onderzochte terrein.

  2. De criteria ‘gaafheid’ en ‘conservering’ krijgen een middelhoge score. Er was echter geen sprake van vondstmateriaal.

  3. De criteria ‘zeldzaamheid’, ‘informatiewaarde’ en ‘ensemblewaarde’ krijgen een lage score. Het archeologisch onderzoek heeft weinig informatie opgeleverd over de bewoningsgeschiedenis van het plangebied.

  

Conclusie

Op basis van het onderzoek wordt het gebied rondom het bouwvlak (noordelijke helft van het perceel), vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Voor het overige deel van het plangebied is een dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische waarden in het bestemmingsplan opgenomen. Indien er bodem verstorende werkzaamheden met een oppervlakte van 100 m2 of meer die de bodem dieper dan 30 cm – mv zullen verstoren, buiten deze zone worden gepland dan is archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden verplicht.

 

Tot slot wordt opgemerkt dat het archeologisch onderzoek geen 100% garantie geeft dat er geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Wanneer er bij het ontgraven van het terrein toch nog archeologische sporen aan het licht komen, dienen deze volgens de Erfgoedwet 2016 binnen drie dagen te worden gemeld bij de afdeling ruimte van de gemeente Breda.

 

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

  

4.7 Externe veiligheid

 

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;

  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen. 

 

Beoordeling en conclusie

Door Tritium Advies is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. (Tritium Advies B.V., Quickscan externe veiligheid hoek Mastlanddreef/Weimersedreef ong. Prinsenbeek, projectnummer 1809/001/RV-06,versie 1 d.d. 3 januari 2019). Ten gevolge van de realisatie van één ruimte voor ruimte woning neemt het aantal personen in zeer beperkte mate toe. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour en plasbrandaandachtsgebied (PAG) van spoor en Rijksweg. Een berekening groepsrisico is niet noodzakelijk. Ter plaatse van het plangebied wordt de oriëntatiewaarde voor de genoemde risicobronnen niet overschreden. Het aspect externe veiligheid staat vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Er is een beperkte verantwoording van het risico opgenomen in de quickscan. De quickscan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

4.8 Luchtkwaliteit

 

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de “Wet luchtkwaliteit” in beeld te worden gebracht.

  

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

 

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Rekenpunt 684372 is nabij het plangebied gelegen. Uit de controle blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

  

Draagt een project ‘Niet In Betekenende Mate’ (hierna: NIBM) bij aan de luchtverontreiniging, dan is geen toetsing aan de grenswaarde voor luchtkwaliteit nodig. Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. Voor woningbouw is in de NIBM-regeling een grens opgenomen van 1500 nieuwe woningen met één ontsluitingsweg en 3000 nieuwe woningen met twee ontsluitingswegen. Plannen voor woningbouw met een omvang onder deze grens beschouwt de “Wet luchtkwaliteit” als ‘niet in betekenende mate’. Deze plannen mogen zonder verdere toetsing worden gerealiseerd.

  

Beoordeling en conclusie

Er wordt één woning toegevoegd. Daarmee wordt de NIBM grens niet overschreden. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Tevens zal er geen sprake zijn van een negatief effect met betrekking tot het blootstellingscriterium. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

4.9 Bedrijven en Milieuzonering

 

Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient er een goede ruimtelijke scheiding te zijn tussen milieugevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningbouw) en milieubelastende activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies dient te gebeuren door voldoende afstand in acht te houden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave: Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie worden richtafstanden gegeven voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk respectievelijk rustig buitengebied. Het plangebied kan beschouwd worden als een rustig buitengebied.

  

De afstand tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de milieubelastende activiteit wordt bepaald vanaf de gevel van de woning tot de grens van de inrichting.

 

Onderzoek

Bepaald dient te worden of er enerzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat en anderzijds of de woningbouw het functioneren van de omliggende bedrijven beperkt. Omdat er in de directe nabijheid geen bedrijven of voorzieningen zijn gelegen staat vast dat het woon- en leefklimaat ter plaatse acceptabel is en dat omliggende bedrijven of voorzieningen niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

  

In de directe omgeving liggen geen veehouderijen met relevante geuremissies. Op basis van de Atlas Leefomgeving blijkt dat de achtergrondconcentratie als goed te beschouwen is. Omdat reeds bestaande geurgevoelige objecten zijn gelegen tussen de nieuwe woningen en de veehouderijen, gelden er vanuit de omgekeerde werking eveneens geen belemmeringen.

  

Conclusies

Vanuit bedrijven en milieuzonering en vanuit geurhinder gelden er geen belemmeringen voor de planvorming.

 

4.10 Kabels en leidingen

 

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels aanwezig. Langs de Mastlanddreef loopt een waterleiding. Deze is ook als zodanig in het vigerend bestemmingsplan opgenomen. Er dient een belemmeringen strook vrij van bebouwing te blijven. Voorgenomen planontwikkeling valt buiten de op de verbeelding aangeduide zone. Er zijn derhalve geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen voor de voorgenomen planontwikkeling.

 

4.11 Milieueffectrapportage

 

Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

  

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welke activiteiten direct een m.e.r.-plicht geldt. Verder zijn in onderdeel D van het Besluit m.e.r.-activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. In dit kader zijn voor deze activiteiten in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

  

Voor de ontwikkeling in het plangebied is de categorie stedelijk ontwikkelingsproject het meest relevant. Op de D-lijst van het Besluit m.e.r. is in categorie 11.2 aangegeven dat een stedelijk ontwikkelingsproject een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit is, wanneer de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;

  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of;

  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

  

De ontwikkeling betreft de realisatie van 1 ruimte-voor-ruimte woning. Drempelwaarde zoals omschreven ligt vele malen hoger dan onderhavige ontwikkeling. Evenwel dient het bevoegd gezag bij activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;

  • de plaats van de projecten;

  • de kenmerken van de potentiële effecten.

  

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten. Voor het plan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

 

Hoofdstuk 5. Juridische planbeschrijving

 

Onderhavig wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar biedt een overzicht van de onderzoeksresultaten en planmotivatie. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

  

In de regels staan regels voor het gebruik van gronden binnen de bestemmingen in het plangebied en voor het oprichten en gebruiken van bebouwing op die gronden. De regels van het bestemmingsplan sluiten aan bij de regels van het vigerend bestemmingsplan, het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord’ van de gemeente Breda.

 

De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening 2012).

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. Hoofdstuk 1 (algemene regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;

  2. Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met daarin per bestemming onder meer bestemmingsregels, bouwregels en afwijkingsmogelijkheden;

  3. Hoofdstuk 3 (algemene regels), met daarin algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels;

  4. Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), met daarin de overgangsregels en de slotbepaling.

  

Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.

 

Indeling planregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. Inleidende regels;

  2. Bestemmingsregels;

  3. Algemene regels;

  4. Overgangs- en slotregels.

 

Deze volgorde is gebaseerd op in indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP. In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen moeten worden gemeten moeten worden. In hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie hierna). Daarna volgt hoofdstuk 3 (Algemene regels) waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan.

  

Bestemmingen

In onderhavig bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied opgenomen binnen één bestemmingen. Daarnaast maken inleidende en algemene regels en slot- en overgangsregels deel uit van voorliggend bestemmingsplan.

  

Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de woningen en tuinen toegelaten. Naast de woonfunctie zijn mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. In de begripsbepaling is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn. Er zijn regels opgenomen ten aanzien van de omvang van de woning.

 

Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen voor de gebieden die op basis van het bij dit bestemmingsplan behorende selectiebesluit zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

 

Deze bestemming is erop gericht de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. Bodemingrepen zijn hier in principe niet toegestaan indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter beneden maaiveld en een planoppervlak heeft van 100 m2 of meer. In voorkomende gevallen is een omgevingsvergunning verplicht.

 

Hoofdstuk 6. Uitvoerbaarheid

  

6.1 Economische uitvoerbaarheid

 

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

  

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;

  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;

  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste
    1500 m² bedraagt;

  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk wanneer de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn.

  

Ten behoeve van dit plan wordt een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan is dan ook financieel haalbaar.

 

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleggen met het bestuur van de bij het plan betrokken waterschap. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

  

PM vooroverlegreacties 

  

Zienswijzen

Conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het ontwerp bestemmingsplan gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen belanghebbende over het bestemmingsplan hun zienswijze naar voren brengen.

  

PM zienswijzen