Gemeente Breda

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18.

regels


 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

Artikel 1 begrippen

Artikel 2 wijze van meten

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

Artikel 4 Wonen

Artikel 5 Waarde - Beschermd stadsgezicht

HOOFDSTUK 3 algemene regels

Artikel 6 anti-dubbeltelregel

Artikel 7 algemene afwijkingsregels

Artikel 8 algemene procedureregels

Artikel 9 overige regels

HOOFDSTUK 4 overgangs- en slotregels

Artikel 10 overgangsrecht

Artikel 11 slotregel

 

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

 

Artikel 1 begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18 met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2018212010-VG01 van de gemeente Breda;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

 

1.3 aan- en uitbouwen:

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;

 

1.4 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

 

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.8 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;

 

1.9 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

  • legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.

  • het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.12 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

1.13 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;

 

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

1.22 dakopbouw:

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;

 

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.24 geliberaliseerde woning voor middenhuur

huurwoning met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste een in een gemeentelijk verordening bepaalde, jaarlijks te indexeren aanvangshuurprijs, waarde de instandhouding in die verordening voor ten minste vijftien jaar na ingebruikname is verzekerd;

 

1.25 groen:

bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;

 

1.26 Groen dak

Een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert, waarbij de waterbergingscapaciteit minimaal 20mm (20 ltr/m²) bedraagt.

 

1.27 groothandel in smart- en/of headproducten

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;

 

1.28 headshop:

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;

 

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

 

1.30 huishouden:

een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

 

1.31 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

 

1.32 kamerverhuur:

het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;

 

1.33 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

 

1.34 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;

 

1.35 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.36 smartshop:

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;

 

1.37 voorgevel:

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

 

1.38 Waterbergingsvoorziening

Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver.

 

1.39 wonen:

het voeren van een huishouden in een woning;

 

1.40 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

 

Artikel 2 wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens:

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

 

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

 

2.3 bebouwingspercentage:

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

 

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.5 dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.6 diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

 

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald;

 

 [image]

 

2.8 hoogte van een dakopbouw:

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

 

2.9 inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;

 

2.11 oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.12 peil:

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

  • indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP);

  • indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.

 

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

 

Artikel 3 Verkeer

 

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. groen;

  3. kunstobjecten;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. parkeren;

  6. speelvoorzieningen;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

3.2 bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter.

  2. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 5 meter.

  3. De hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 5 meter.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

Artikel 4 Wonen

 

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

met daarbij behorend(e):

  1. erven en tuinen;

  2. groen;

  3. parkeren;

  4. speelvoorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. wegen, straten en paden;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

  1. Het aantal woningen mag maximaal 16 bedragen, waarvan minimaal 4 geliberaliseerde woningen voor middenhuur;

  2. Het bebouwingspercentage voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80%.

 

4.2.2 Hoofdgebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen hoofdgebouwen worden gebouwd;

  2. In afwijking van het bepaalde in lid a, mogen geringe uitbreidingen zoals erkers en balkons buiten het bouwvlak gesitueerd worden, tot een maximum van 1 meter over ten hoogste 80% van de breedte van het hoofdgebouw, mits de stedenbouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  3. De maximum bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

 

4.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  3. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een minimum afstand van 1 meter van deze grens;

  4. De maximum bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;

  5. Vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk oppervlak van 60 m² per bouwperceel.

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. Carports en overkappingen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. Carports en overkappingen dienen achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;

  3. De hoogte van carports en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  4. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen;

  5. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

4.2.5 Waterberging

a. het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien er sprake is van bebouwing waarvan het dak is uitgevoerd als een Groen dak.

b. in afwijking van het bepaalde in lid a mag bebouwing worden opgericht waarvan het dak niet is uitgevoerd als een Groen dak, mits wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang, waarbij ter compensatie van de toename van de bebouwing in het totale plangebied moet worden voorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van minimaal 7 liter per m² verharding voor de te vervangen verharding en 78 liter per m² voor de toename in verharding;

c. in afwijking van het bepaalde in lid b. mag voor de te vervangen verharding worden voorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van minimaal 7 liter per m² en 78 liter per m² voor de toename in verharding geldt dat indien er sprake is van een duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening, de capaciteit van de waterbergingsvoorziening voor de toename in verharding 60 liter per m² bedraagt.

 

4.3 specifieke gebruiksregels

 

4.3.1 Strijdig gebruik

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  2. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;

  3. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;

  4. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als bed and breakfast;

  5. het gebruik van een woning en bijbehorende aan- en bijgebouwen voor kamerverhuur.

 

4.3.2 Voorwaardelijke verplichting

 

4.3.2.1 Bodemkwaliteit

Gebruik van de gronden zoals bedoeld in lid 4.1 is slechts toegestaan wanneer met een evaluatierapport is aangetoond dat de bodemsanering heeft plaatsgevonden en de bodemkwaliteit geschikt is voor wonen.

 

4.4 afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3:

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit, mits:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit wordt gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking leidt dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is;

  1. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, mits:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg wordt aangewend;

  2. deze huisvesting niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  3. geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  4. het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg wordt beëindigd zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen .

 

Artikel 5 Waarde - Beschermd stadsgezicht

 

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en het herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden binnen het beschermd stadsgezicht.

 

5.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen geldt voor het bouwen van bouwwerken dat het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing uitsluitend is toegestaan, indien de vergroting en/of verandering uitsluitend zichtbaar is ter plaatse van het achtererfgebied.

 

5.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 teneinde:

  1. de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:

  1. bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;

  2. dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen;

  3. gevelindeling naar ramen, deuren en erkers;

  1. het verbouwen van twee zijdelings aan elkaar grenzende gebouwen, op geen van welke deze ontheffing eerder is toegepast, tot één geheel, mits:

  1. er geen (delen van) muren worden verwijderd met monumentale waarden;

  2. de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht niet onevenredig wordt aangetast.

  1. Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.

 

5.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.4.1 Omgevingsvergunning voor het slopen, uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Beschermd stadsgezicht':

  1. hekwerken, tuinmuren of andere terreinafscheidingen geheel of gedeeltelijk te slopen;

  2. tuinen te verharden;

  3. boom- en laanbeplantingen te kappen;

  1. Het verbod als bedoeld in lid a. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. Sloop als bedoeld in lid a. is alleen toelaatbaar indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht.

  2. Het kappen van boom- en laanbeplanting is alleen toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbeplanting.

  3. Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.

 

HOOFDSTUK 3 algemene regels

 

Artikel 6 anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 7 algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

 

Artikel 8 algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

 

Artikel 9 overige regels

 

9.1 Parkeren

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.

  2. Het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  3. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda, de Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid in 2013 en wijzingen daarvan.

  4. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

  5. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:

  1. indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien.

  1. Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder f, (financiële) voorwaarden verbinden.

  2. Indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.

 

HOOFDSTUK 4 overgangs- en slotregels

 

Artikel 10 overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 11 slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18.