Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
1.2 Ligging en plangrenzen
1.3 Vigerende bestemmingsplan
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
2.2 Cultureel erfgoed en archeologie
2.3 Ruimtelijke en functionele structuur
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal beleid
3.4 Gemeentelijk beleid
HOOFDSTUK 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundig plan Gertrudisoord
4.3 Stedenbouwkundig ontwerp Westrik
4.4 Verkeer in Westrik
4.5 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.6 Kwaliteitsverbetering van het landschap
HOOFDSTUK 5 Milieu en landschap
5.1 Inleiding
5.2 Milieu effectrapportage
5.3 Bodem
5.4 Water
5.5 Ecologie
5.6 Bedrijven en milieuzonering
5.7 Geur
5.8 Geluid
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Externe Veiligheid
5.11 Energie en duurzaamheid
HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Hoofdopzet
6.3 Toelichting op de planregels
HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Grondexploitatie
7.3 Financiële uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 8 Communicatie
8.1 Inleiding
8.2 Procedure
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
De gemeente Breda heeft in september 2013 de Structuurvisie Breda 2030 vastgesteld. In deze visie stelt de gemeente vast dat de bestaande concentratie van nieuwbouwplannen in een zeer beperkt aantal woonmilieus en woonsferen beter verdeeld moet worden over de stad. Hierbij moet ook aandacht zijn voor de woningbouwbehoefte van de wijken en dorpen, waaronder bijvoorbeeld de opgave voor starters en senioren in Prinsenbeek. Hoe dit vorm moet krijgen is niet nader uitgewerkt.
Vorig jaar heeft Giesbers een overeenkomst gesloten met de gemeente Breda om twee locaties binnen Prinsenbeek - Gertrudisoord en Westrik - in samenhang te gaan ontwikkelen.
Gertrudisoord
Bij Gertrudisoord gaat het om de locatie waar in 2009 en 2010 23 seniorenwoningen van woningcorporatie Laurentius zijn afgebroken. Sinds die tijd ligt het terrein braak.
Op de herstructureringslocatie Gertrudisoord zullen 24 nieuwe grondgebonden eengezinswoningen worden gerealiseerd voor de sociale huur. Voor de nieuwe ontwikkeling dient de weg Gertrudisoord verlegd te worden.
In het vigerende bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek' hebben de gronden waarop de ontwikkeling plaatsvindt de bestemmingen 'Woondoeleinden' en 'Verkeer- en verblijfsdoeleinden', maar de nieuwe ontwikkeling past niet binnen de grenzen van dit vigerende kader.
De woningen in het oostelijke deel van Gertrudisoord zijn nog in bezit van Laurentius en worden - gezien de samenhang in dit deel van het dorp en de benodigde reconstructie van de weg - in dit bestemmingsplan weliswaar meegenomen, maar op een conserverende wijze bestemd.
Westrik
In samenhang met de herstructurering van de locatie Gertrudisoord te Prinsenbeek heeft Giesbers Projectontwikkeling plannen ontwikkeld om aan de zuidzijde van de kom Prinsenbeek een uitbreidingswijk te realiseren van maximaal 135 woningen. Daarmee kan worden voorzien in een deel van de woningbouwbehoefte binnen de kern Prinsenbeek voor de komende jaren. De gemeente wenst dan ook mee te werken aan deze planvorming.
Onderhavig bestemmingsplan heeft primair als doelstelling het bieden van een passend planologisch-juridisch kader voor de voorziene ontwikkelingen in Gertrudisoord en Westrik.
1.2 Ligging en plangrenzen
Het plangebied bestaat uit twee delen, Gertrudisoord centraal in de kern Prinsenbeek en Westrik aan de zuidzijde van Prinsenbeek. Figuur 1.1 geeft de globale ligging van de deelgebieden weer.
Figuur 1.1: Globale ligging Westrik en Gertrudisoord [bron foto: Google Earth]
Gertrudisoord
Het deelgebied is gelegen aan het Gertrudisoord, centraal in de kern Prinsenbeek. Aan de noordzijde wordt het deelgebied begrensd door achtertuinen behorende bij de woningen aan de Kapelstraat, aan de oostzijde door achtertuinen behorende bij de woningen aan de Gertrudislaan, aan de zuidzijde door de ontsluitingsweg Julianalaan en aan de westzijde door tuinen behorende bij de woonbebouwing aan de Kerkewei.
Figuur 1.2: Ligging deelgebied Gertrudisoord [bron foto: Bing Maps]
Westrik
Aan de noordzijde wordt deelgebied Westrik begrensd door achtertuinen behorende bij de woningen aan de Zuidlaan, aan de oostzijde grenst het plan aan de laan Westrik, aan de zuidzijde aan de spoorlijn Breda-Roosendaal en aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de achtertuinen van de woningen aan de Prinsenboschlaan en deels direct door de Prinsenboschlaan.
Figuur 1.3: Ligging deelgebied Westrik [bron foto: Bing Maps]
1.3 Vigerende bestemmingsplan
Voor het plangebied zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen van kracht:
-
'Kom Prinsenbeek' , vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2005. Het bestemmingsplan is bij besluit van 25 juli 2006 gedeeltelijk door Gedeputeerde Staten (GS) goedgekeurd. Tegen dit besluit is, zowel door de gemeente als een aantal burgers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 6 februari 2008 heeft de Afdeling uitspraak gedaan en daarmee is het bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek' onherroepelijk geworden.
-
'Buitengebied Prinsenbeek', vastgesteld door de gemeenteraad op 31 augustus 2000. Het bestemmingsplan is bij besluit van 10 april 2001 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten (GS).
De ontwikkeling van woningbouw op zowel de locatie Westrik als Gertrudisoord is op grond van de vigerende bestemmingsplannen niet mogelijk.
1.4 Planvorm
Voorliggend bestemmingsplan vormt het planologisch-juridische kader voor de ontwikkeling van maximaal 135 woningen op de locatie Westrik en de herstructurering van de locatie Gertrudisoord. Voor beide locaties is onderhavig bestemmingsplan een ontwikkelingsplan.
Het deelgebied Gertrudisoord krijgt een relatief gedetailleerd karakter. Het oostelijke deel van het plangebied, bestaande uit de vooralsnog te handhaven woningen van Laurentius, wordt op een conserverende wijze bestemd.
Het deelgebied Westrik krijgt daarentegen een relatief globaal karakter. Daarbij wordt de ruimtelijke hoofdstructuur (ontsluitingen en structurerend groen) van het plan gedetailleerd vastgelegd en wordt daarbinnen ruimte gelaten voor een enigszins flexibele invulling van de bouwvelden.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, 2 locaties aan de Gertudisoord en Westrik', dat verder bestaat uit de verbeelding en de planregels. De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:
In hoofdstuk 2 'Gebiedsanalyse' is allereerst een analyse van de archeologie en het cultureel erfgoed opgenomen. Vervolgens is een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied weergegeven. In hoofdstuk 3 'Beleid' is het relevante ruimtelijke beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. Hoofdstuk 4 'Planbeschrijving' geeft een beschrijving van het stedenbouwkundig plan en een motivering van zorgvuldige stedelijk ruimtegebruik. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 'Milieu en landschap' de sectorale milieuaspecten zoals m.e.r., water, bodemkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, enzovoorts aan bod. In hoofdstuk 6 'Juridische planbeschrijving' 'is een toelichting op de juridische opzet van de planregels opgenomen. In hoofdstuk 7 'Uitvoerbaarheid' wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Tot slot worden in hoofdstuk 8 ‘Communicatie’ de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening beschreven, evenals een beschrijving van de verdere procedure.
HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens het cultureel erfgoed en archeologie, de huidige ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet.
2.2 Cultureel erfgoed en archeologie
In de nota 'Erfgoed in context - ErfgoedVisie Breda 2008-2015' is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden. Deze paragraaf is gebaseerd op het rapport 'Cultuurhistorische verkenning locatie Westrik te Prinsenbeek' en het rapport 'Cultuurhistorische verkenning locatie Gertrudisoord te Prinsenbeek', beide opgesteld door Cuijpers Advies (zie Bijlage 12 en Bijlage 1).
De deelgebieden Gertrudisoord en Westrik worden los van elkaar beschouwd en beschreven.
2.2.1 Historische context
Prinsenbeek
Prinsenbeek heette aanvankelijk Beek. Deze nederzetting Beek behoorde al sinds 1316 bij de parochie Princenhage. De Prinsenhoeve in Beek werd reeds in de veertiende eeuw genoemd en in de archiefstukken was er omstreeks 1430 al sprake van een buurtschap. Deze nederzetting is ontstaan op een plaats waar twee waterlopen vanuit het Liesbos samenstroomden. In de 17e eeuw ontstond er een soort marktplein in het dorp, dat gevormd werd als een verbreding van de hoofdstraat. Aan dit (toen waarschijnlijk nog onverharde marktplein stond de 15e-eeuwse de Sint-Gertrudiskapel, die nog in 1520 werd genoemd. Beek werd in 1796 een zelfstandige parochie.
Bestuurlijk behoorde Beek tot de gemeente Princenhage. Het werd een zelfstandige gemeente, met de naam Beek, in 1942, toen de gemeente Princenhage aan Breda werd toegevoegd. In 1951 werd de gemeentenaam gewijzigd in Prinsenbeek. Op 1 juli 1976 werd het grondgebied ten oosten van de spoorlijn Breda-Lage Zwaluwe bij Breda gevoegd. Bij de gemeentelijke herindeling van 1 januari 1997 werd de rest van de gemeente bij Breda gevoegd.
Gertrudisoord
Het deelgebied is gelegen ten westen van het oude centrum van Prinsenbeek. De naam Gertrudisoord verwijst naar de heilige Gertrudis, waaraan de parochiekerk van Prinsenbeek gewijd was.
Westrik
Het deelgebied is gelegen aan de zuidflank van een buurtschap met de naam Westrik. Deze naam is een samentrekking van Westerwijk, zoals het buurtschap vroeger heette. West geeft daarin de westelijke richting aan, wijk heeft hier de betekenis van 'dochternederzetting'.
2.2.2 Historische geografie
Gertrudisoord
In 2010 is door het archeologisch adviesbureau BAAC b.v. een tweetal inventariserende veldonderzoeken door middel van proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd (zie Bijlage 2 en Bijlage 4). Het doel van deze onderzoek was het toetsen van de archeologische verwachting van de gemeentelijke verwachtingenkaart die voor het deelgebied is opgesteld. Daarnaast dienden aard, omvang en fysieke en inhoudelijke kwaliteit van eventuele resten of vindplaatsen te worden vastgesteld.
De conclusie uit de archeologische onderzoeken, die geen andere sporen aan het licht brachten dan twee smalle ontginningsgreppels uit de late middeleeuwen-nieuwe tijd passen goed bij de conclusie van het historisch-geografisch onderzoek. Op basis van het selectieadvies op grond van genoemde onderzoeken is door burgemeester en wethouders een tweetal selectiebesluiten genomen (zie Bijlage 3 en Bijlage 5). Het gebied wordt middels deze besluiten vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Hierdoor is geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk binnen fase 1 en fase 2 van het plangebied, waarop de ontwikkeling binnen onderhavig bestemmingsplan ziet. In fase 3 (het binnen onderhavig deelgebied conserverend bestemde gedeelte) blijft de verwachtingswaarde onverminderd hoog en dient bij voorgenomen bodemingrepen een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Tot slot kan worden opgemerkt dat de archeologische onderzoeken geen 100 % garantie geven dat er geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Wanneer er bij het ontgraven van het terrein toch nog archeologische sporen aan het licht komen, dienen deze volgens de Monumentenwet 1988 binnen drie dagen te worden gemeld bij het Bureau Cultureel Erfgoed van de gemeente Breda.
In de historisch-geografische analyse van Breda (Leenders, 2006) wordt het gebied als oorspronkelijk landbouwgebied onderscheiden (Akker van De Beek). Tussen het plangebied en het dorpscentrum was, blijkens de topografische kaarten, een waterloop gelegen (een zijloop van de Heikantse Loop), die echter in het huidige dorpsbeeld niet meer te zien is.
Voor het deelgebied Gertrudisoord gelden gezien bovenstaande geen archeologische beperkingen.
Figuur 2.1: Gertrudisoord - Historische analyse van Breda - Nederzettingen; de akkers van het studiegebied vormen een integraal deel van het dorp Beek (Prinsenbeek) (grijze vlek); Daarbinnen kwamen in 1832 diverse boerderijen voor (blauwe punten) (bron: Leenders, 2006). Laanbeplanting langs de Julianalaan is aangegeven als historisch groen (zie hierna). Het studiegebied is globaal aangegeven met een rode lijn.
Westrik
Als we de huidige topografisch situatie van het deelgebied vergelijken met die in het verleden, dan valt op dat er met name aan de randen en rondom het plangebied veel veranderd is, maar dat het gebied zelf weinig veranderingen heeft ondergaan.
De dorpsbebouwing vlak ten noorden van het deelgebied is in de wederopbouwtijd gepland en in die tijd en vlak daarna gerealiseerd. In de tijd daarna is vooral de nieuwe bebouwing ten westen van het studiegebied omstreeks de eeuwwisseling opvallend. Daarbij werd de aanwezige waterloop, die een belangrijke rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de kern Prinsenbeek, gekanaliseerd en in de stedenbouwkundige structuur opgenomen.
De kassencomplexen die enige decennia geleden nog aanwezig waren, zijn inmiddels verdwenen. Opvallend is ook dat er in het plangebied in de loop der jaren diverse wandelpaden zijn ontstaan en weer verdwenen.
In de historisch-geografische analyse van Breda wordt het gebied als oorspronkelijk landbouwgebied onderscheiden met het beekdal van de Bosloop-Kesterenloop aan de westzijde van het deelgebied (de gronden langs de beek waren laag en vochtig, en daardoor zeer geschikt als hooiland) en akkers in de rest van het plangebied (dit gebied was hoger gelegen en is al eeuwenlang in gebruik als akkerbouwgebied.
Concluderend kan gesteld worden dat het gebied al eeuwenlang voor de landbouw in gebruik is. De hoofdstructuur is nog grotendeels aanwezig.
Figuur 2.2: Westrik - Historische analyse van Breda - Akkers en Beemden - het studiegebied bestaat uit oude akkerlanden, vlak ten westen ervan ligt het beekdal van de Bosloop-Kesterenloopmet beemden (hooilanden) (bron: Leenders, 2006). Het studiegebied is globaal aangegeven met een rode lijn.
2.2.3 Historische stedenbouw
Gertrudisoord
Als de huidige topografische situatie van het studiegebied wordt vergeleken met die uit het verleden, dan valt op dat er tot na de WOII vrij weinig veranderd is in en rondom het studiegebied.
De meest waarschijnlijke ontwikkeling van het gebied, op basis van het archeologisch en historisch-geografisch onderzoek is, dat het gebied in de late middeleeuwen- nieuwe tijd is ontgonnen en voor de landbouw in gebruik is genomen. Dit is tot na de WOII voortgezet. Tot ver in de jaren '50 was het gebied in agrarisch gebruik. Vervolgens is het gebied in de jaren '60 bebouwd met dorpsbebouwing. Thans maakt het integraal deel uit van de dorpsbebouwing.
2.2.4 Aanwezige relicten
Gertrudisoord
In dit deelgebied zijn geen relicten aanwezig die de ontstaansgeschiedenis van het gebied reflecteren en daardoor een zekere cultuurhistorische waarde hebben. Bij de inrichting van het gebied behoeft derhalve geen rekening te worden gehouden met cultuurhistorische waarden of karakteristieken.
Westrik
In het gebied zijn nog diverse relicten aanwezig die de ontstaansgeschiedenis van het gebied reflecteren en daardoor een zekere cultuurhistorische waarde hebben.
Het betreft:
De Oude Molenweg is in het verleden 'doorgeknipt' door de spoorlijn Roosendaal- Breda. Een snipper van die weg is in het plangebied blijven liggen. De breedte van het profiel komt overeen met die in 1832. Het beloop van de wegen is waarschijnlijk middeleeuws, maar bij gebrek aan betrouwbare kaarten kan dit niet geverifieerd worden. De verharding is in ieder geval pas in de twintigste eeuw aangebracht.
Diverse huidige perceelsgrenzen komen overeen met de perceelsgrenzen zoals die ook bij de eerste kadastrale meting in 1832 zijn opgenomen. Gezien de aard van het gebied is het niet onwaarschijnlijk dat de structuur van de perceelsgrenzen nog uit de middeleeuwen stamt. Voor de afzonderlijke perceelsgrenzen kan dit niet bepaald worden zonder nader onderzoek. Diverse van de aangeduide perceelsgrenzen worden gemarkeerd door een grenssloot, een haag of grensbeplanting.Deze markeringen kunnen daardoor, hoewel ze veel jonger kunnen zijn dan de perceelsgrenzen zelf, een afgeleide cultuurhistorische waarde hebben.
Figuur 2.3: Westrik - Relicten - Op de achtergrond is het kadastrale minuutplan van 1832 geprojecteerd; het blijkt, dat diverse perceelsgrenzen (rood) en wegen (geel) overeenkomen met de structuren uit die tijd en dus cultuurhistorische waarde hebben.
Monumenten en karakteristieke gebouwen
Er zijn in beide deelgebieden geen beschermde monumenten aanwezig. In Gertrudisoord stamt de nog aanwezige bebouwing uit de jaren '60 en heeft geen bijzondere cultuurhistorische of karakteristieke waarde. Ook de stedenbouwkundige structuur heeft geen bijzondere karakteristieke waarde.
2.2.5 Waardering
In het deelgebied Westrik zijn nog diverse relicten aanwezig die een cultuurhistorische waarden hebben. Voor het opnemen van cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan is enkel een beschrijving van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden niet voldoende. Ook de waardebepaling van het aanwezige erfgoed en de gevoeligheid voor ingrepen is een bepalende factor. Er zijn twee manieren om de waarden van cultuurhistorie te bepalen, namelijk:
-
door te waarderen op basis van een officieel toegekende status (‘waardevaste elementen’). Veelal betreft het een beschermde status als beschermd dorpsgezicht, rijksmonument, gemeentelijk monument, nationaal landschap etc.
-
door te waarderen aan de hand van onderscheiden waarderingscriteria, die de kwaliteit van het erfgoed weerspiegelen (‘waardevolle elementen’).
De onder a. genoemde waardering van een object, vindplaats of gebied is terug te vinden in de gangbare registers en kaarten van verschillende overheden. Voor de onder b. genoemde waardering bestaan uiteenlopende systemen; ze verschillen naar vakgebied, mate van codificatie en toepassing. Van een (breed geaccepteerde en toegepaste) integrale, cultuurhistorie-brede waarderingssystematiek is in Nederland op dit moment (nog) geen sprake.
Provinciale CHW
Op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (www.brabant.nl) zijn ter plaatse van het plangebied geen gebieden of elementen aangegeven die een rijks- provinciale of overige waarde hebben gekregen.
Aanvullende waardering
Blijkens de in het vorige hoofdstuk opgenomen inventarisatie zijn er in het deelgebied Westrik twee soorten elementen met cultuurhistorische waarden aanwezig: de oude perceelsgrenzen en de oude wegen.
Nr.
|
object
|
datering
|
kenmerkende aspecten
|
waardering
|
1
|
Oude perceelsgrenzen
|
voor 1832
|
Beloop, markering met grenssloot, haag of beplanting)
|
Redelijk hoog
|
2
|
Oude Molenweg
|
voor 1830
|
Beloop, profiel, verhardingsmateriaal
|
Redelijk hoog
|
3
|
Westrik
|
voor 1830
|
Beloop, profiel, verhardingsmateriaal
|
Basiswaarde
|
Tabel 2.1: Cultuurhistorische waarden in plangebied Westrik
Door de ruilverkavelingen na de tweede wereldoorlog zijn in de meeste gebieden van Noord-Brabant de oorspronkelijke perceelsgrenzen uitgevaagd. De weinige overgebleven oorspronkelijke perceelsgrenzen hebben dan ook een zekere zeldzaamheidswaarde.
Het beloop van de oorspronkelijke wegen is veelal wel bewaard gebleven, hoewel aan menige weg wel het nodige is veranderd: profielen zijn vaak verbreed, bochten zijn rechtgetrokken en er zijn verhardingen aangelegd. In het plangebied is dit met name voor de weg Westrik het geval. Vergeleken met de situatie in 1832 is er op detailniveau nogal wat veranderd. Daarom heeft deze weg een basiswaarde op het gebied van cultuurhistorie. Voor de Oude Molenweg geldt dat in veel mindere mate: daar is alleen een asfaltstrook naar de bestaande woning getrokken. Beloop en profiel zijn nog hetzelfde als in 1832. Daardoor heeft deze een redelijk hoge cultuurhistorische waarde.
2.2.6 Perspectief
Een verplicht onderdeel van het cultuurhistorisch onderzoek in het kader van de opstelling van bestemmingsplannen is het beschrijven van het toekomstperspectief van de geconstateerde cultuurhistorische waarden.
Het deelgebied Westrik zal in gebruik worden genomen voor woningbouw. Dat betekent dat het oorspronkelijk agrarisch gebruik, dat tot op de dag van vandaag voort bestaat, zal worden beëindigd. Dat betekent ook dat er een nieuwe ontsluitingsstructuur en een nieuwe verkaveling zullen worden ontworpen. Bij het ontwerp kan zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande structuren, waarbij met name de hagen en opgaande beplanting die perceelsgrenzen markeren, in ogenschouw zouden moeten worden genomen. Mogelijk zouden ook oude wandelpaden in het gebied kunnen worden hersteld (langs oude perceelsgrenzen).
De Oude Molenweg kan voor de (langzaam verkeers)ontsluiting van het gebied worden gebruikt, maar bij voorkeur zou het profiel gehandhaafd moeten blijven (langzaam verkeer).
Het plan zal niet voorzien in een verlegging van de weg Westrik. Hiervan heeft alleen het beloop cultuurhistorische waarde en die zal niet veranderen.
2.2.7 Archeologie
In het kader van de ontwikkeling van Westrik is door de gemeente Breda een archeologische Programma van Eisen opgesteld (zie Bijlage 13). Dit Programma van Eisen (PvE) heeft betrekking op een inventariserend en waardestellend proefsleuvenonderzoek van het deelgebied. Op dit moment is voor het deelgebied Westrik nog geen gunstig selectiebesluit afgegeven en daarom is een aanlegvergunning verplicht. Voor het verkrijgen van deze aanlegvergunning is het verplicht het in dit PvE omschreven onderzoek te hebben uitgevoerd. Om uitvoering van dit onderzoek te borgen, is in onderhavig bestemmingsplan voor het gehele deelgebied Westrik de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. In de regels bij deze dubbelbestemming zijn de voorwaarden als verwoord in het PvE opgenomen.
2.3 Ruimtelijke en functionele structuur
Beide deelgebieden kennen een eigen ruimtelijke en functionele structuur. Gertrudisoord kent een stuk braak liggend terrein in het noordwestelijke gedeelte, sinds de sloop van 24 sociale huurwoningen van Laurentius eind 2009. het oostelijk deel van het deelgebied staan seniorenwoningen, één laag met een kap, in een groene omgeving. De woningen hebben slechts een kleine voortuin en zijn verder losjes in het collectieve groen gesitueerd. De smalle ontsluitingsweg Gertrudisoord, met aan één zijde een smalle parkeerstrook, krult hier als een eenrichtingslus vanaf de Julianalaan omheen. Door het collectieve, openbare groengebied tussen de seniorenwoningen is een voetpad gesitueerd.
Westrik kent daarentegen een hoofdzakelijk oost-west gerichte, open verkavelingsstructuur. Langs de kavelgrenzen staan - in het noordelijk deel van het deelgebied - enkele houtsingels. Ook de rand van het deelgebied, langs de Westrik is begroeid met opgaande beplanting. De noordelijke grens ligt tegen een groenomzoomde kavel en een parkje met speelgelegenheid aan. Het deelgebied heeft van oudsher een agrarische functie. De kassencomplexen die binnen het plangebied aanwezig waren zijn inmiddels gesloopt. De voormalige bedrijfswoning aan de Oude Molenweg 50 blijft gehandhaafd als burgerwoning.
Functioneel gezien bestaat het volledige deelgebied derhalve uit seniorenwoningen in de sociale huursector, een ontsluitingsweg, openbaar groen en braakliggende gronden. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In Hoofdstuk 5 Milieu en landschap is het sectorale milieubeleid en -wetgeving vertaald.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit, en schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Plangebied
Voor onderhavig bestemmingsplan is de inhoud van de SVIR van beperkte betekenis, aangezien de ontwikkeling geen nationale belang betreft en ook geen nationale belangen in het geding zijn.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is laatst gewijzigd op 1 oktober 2012. Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn onder andere de mainportontwikkeling Rotterdam, rijksvaarwegen, primaire waterkeringen en de veiligheid rond grote rivieren.
Plangebied
In het Barro zijn verschillende regels opgenomen voor de bescherming van de nationale belangen. Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied is namelijk in zijn geheel gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen. Binnen dit gebied gelden beperkingen ten aanzien van de toegestane bouwhoogte. Het bestemmingsplan biedt echter geen bouwmogelijkheden in strijd met deze beperkingen.
Voor de overige onderwerpen zijn in het Barro geen regels opgenomen die betrekking hebben op het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan. Daarmee hoeven er geen regels vanuit het Barro juridisch verankerd te worden in dit bestemmingsplan. Bovendien zijn in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavig bestemmingsplan is dus niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Wro geeft aan welke instrumenten door welke overheidslagen moeten worden toegepast, het Bro bevat daarentegen nadere bepalingen voor onder andere bestemmingsplannen.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, en is de ladder duurzame verstedelijking daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. In onderhavig bestemmingsplan wordt de ladder in paragraaf 4.5 doorlopen.
3.2.4 Woningwet 2015
De Woningwet 2015 stelt, sinds 1 juli 2015, nieuwe spelregels voor de sociale huursector. De herziene Woningwet is erop gericht dat woningcorporaties zich concentreren op hun kerntaak: het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen aan mensen met een laag inkomen of aan mensen die om andere redenen moeilijk passende huisvesting kunnen vinden.
Plangebied
In de ontwikkeling in Gertrudisoord, waarbij sprake is van sociale huurwoningen, realiseert de gemeente samen met een woningcorporatie de nieuwbouw. De investering van de woningcorporatie in onderhavige ontwikkeling sluit aan bij de kerntaak die geformuleerd is in de woningwet.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant
In de 'Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant 2010 - partiële herziening 2014' (1 januari 2011 in werking getreden en op 7 februari 2014 partieel herzien) is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet.
De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak. In de Structuurvisie geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming. De Verordening ruimte (paragraaf 3.3.2) heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming.
De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Deze trends en ontwikkelingen zijn:
-
ruimtelijke kwaliteit staat onder druk;
-
veranderend klimaat;
-
achteruitgang biodiversiteit;
-
veranderend landelijk gebied;
-
toenemende behoefte aan duurzame energie;
-
toenemende concurrentie tussen economische regio’s;
-
afnemende bevolkingsgroei;
-
toename mobiliteit.
Daarnaast beschrijft de Structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van Noord-Brabant. Dit zijn;
Op basis van de hierboven genoemde trends en kernkwaliteiten geeft de Structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen.
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. De vier structuren zijn:
Plangebied
De deelgebieden Gertrudisoord en Westrik worden op grond van de visiekaart bij de provinciale structuurvisie aangemerkt als stedelijk netwerk: Brabantstad. Blijkens de structurenkaart bij de provinciale structuurvisie worden de deelgebieden Westrik en Gertrudisoord aangemerkt als stedelijke zone waarbij bij Westrik ook in het 'zoekgebied verstedelijking' ligt. De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Met name de provinciale belangen voor concentratie van verstedelijking, een sterk stedelijk netwerk en zorgvuldig ruimtegebruik zijn derhalve van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.
Brabant heeft de ambitie zich te ontwikkelen tot een top kennis- en innovatieregio op Europees niveau. Daarvoor is agglomeratiekracht nodig maar Brabant wil zijn stedelijk gebied niet laten uitgroeien tot een klassieke metropool. De provincie vindt het daarom belangrijk dat er verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied, de zogenaamde mozaïekstructuur. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Het op peil houden van het voorzieningenniveau is daarbij een belangrijk aandachtspunt. De fysieke leefomgeving levert een bijdrage aan de gezondheid, bijvoorbeeld door goed toegankelijke voorzieningen, een groene leefomgeving, water, een veilige infrastructuur en biedt ruimte voor vrijetijdsbesteding.
Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.
De planontwikkeling in Westrik, waarbij sprake is van een concentratie van verstedelijking binnen het door de provincie aangemerkte stedelijk concentratiegebied en inzet op toevoeging van verschillende woonkwaliteiten aan de kern Prinsenbeek, past binnen dit provinciale streven. Ook de planontwikkeling in Gertrudisoord, waarbij sprake is van herstructurering binnen de bestaande kern, past binnen het provinciale streven.
3.3.2 Verordening ruimte 2014
Om de provinciale ruimtelijke belangen te borgen, zijn in de Verordening ruimte 2014 algemene (bindende) regels voor bestemmingsplannen opgenomen. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin is vastgelegd welke ruimtelijke onderwerpen van provinciaal belang zijn.
De provinciale Verordening ruimte 2014 bepaalt dat een bestemmingsplan dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, zoals woningbouw, moet liggen in bestaand stedelijk gebied. De deellocatie Prinsenbeek, Gertrudisoord ligt in bestaand stedelijk gebied. Daarbij dient in de toelichting verantwoord te worden of de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen en hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
In afwijking van het bovengenoemde kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling', ook voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het geval van Prinsenbeek, Westrik is sprake van 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Aan de mogelijkheid voor een stedelijke ontwikkeling zijn echter extra regels verbonden:
-
Een bestemmingsplan strekt ertoe dat:
-
de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;
-
bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en de structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;
Daarnaast zijn de regels die gelden voor bestaand stedelijk gebied, ook van toepassing op het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling.
Dit is in lijn met de verantwoordingsplicht in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking, welke is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebieden. In paragraaf 4.5 wordt nader op deze ladder ingegaan.
Plangebied
In Gertrudisoord is er sprake van herstructurering binnen de bestaande kern, dit past binnen de regels van de Verordening Ruimte.
In Westrik wordt er met de woningbouwontwikkeling ingespeeld op een actuele regionale behoefte. Daarnaast sluit de ontwikkeling in Westrik aan bij bestaand stedelijk gebied en wordt er bij de landschappelijke inrichting rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied. In hoofdstuk 4 wordt hier uitgebreid op in gegaan. Mede op grond hiervan en vanwege de regionale afspraken, past onderhavig bestemmingsplan binnen de regels van de Verordening ruimte en is dus niet in strijd met een provinciaal belang.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Breda 2030
In september 2013 is de 'Structuurvisie Breda 2030, Koers in beeld' vastgesteld. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De Structuurvisie beoogt een stip op de horizon te zetten waar het gaat om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Breda tot 2030. Daarnaast is de visie richtinggevend voor de keuzen die aan de orde zijn voor de korte en middellange termijn. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten. Deze structuurvisie:
-
geeft nadrukkelijk inhoud aan het economisch profiel van de stad in de regio (internationaal, nationaal, provinciaal, regionaal);
-
belicht de sociale dimensie van de ontwikkeling van de stad in relatie tot een reeks van opgaven als de vergrijzing, de betaalbaarheid van de zorg, het groeiend aantal arbeidsmigranten, een groeiende studentenpopulatie, de decentralisatie van een aantal rijkstaken, etc.;
-
zet inbreiding/ hergebruik van de stad, met de nodige implicaties voor functie en gebruik van het publieke domein en maatschappelijk vastgoed centraal;
-
presenteert stad, dorpen en buitengebied als een samenhangende kwaliteit, elk met een eigen identiteit en dynamiek;
-
zet de kwaliteit van de bestaande stad centraal;
-
geeft aan dat de bestaande infrastructuur op korte termijn niet meer afdoende is om de stad bereikbaar te houden en verdere (her)ontwikkeling mogelijk te maken;
-
legt de nadruk op de vraaggerichte benadering in plaats van de aanbodgerichte benadering;
-
onderstreept het belang van een geleidelijke energietransitie en de gevolgen van de verandering van het klimaat;
-
maakt de programmering structureel onderdeel van de ordening van de stad;
-
geeft een uitvoeringsperspectief dat inzicht biedt in de financiële opgave op de langere termijn, wat vertaald wordt in een meerjaren investeringsplan voor de middellange termijn.
Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. De compacte stad koestert haar historie en beseft de verbondenheid van stedelijk en landelijk gebied. Verstedelijkingsopgaven in het bestaande stedelijk gebied hebben de voorkeur boven de ontwikkeling van nieuwe buitenstedelijke terreinen. De kracht van het initiatief staat centraal, burgers, bedrijfsleven en overheid hebben hier allemaal een rol in. De verschillen in functie en karakter van delen van de stad maken Breda aantrekkelijk voor de diversiteit aan gebruikers.
Plangebied
In de structuurvisie zijn de volgende kernthema's op het vlak van wonen benoemd:
-
Realistisch programmeren;
-
Bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen;
-
Schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen;
-
Faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties;
-
Ondersteunen van initiatieven (zelfbouw);
-
Aandacht voor vitaliteit van dorpen en wijken;
-
Inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering);
-
Aandacht voor vergrijzing (nultredenwoningen, thuis wonen met zorg in de buurt);
-
Huisvesten van jonge huishoudens;
-
Huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen;
-
GWI en bereikbaarheid voorzieningen;
-
Arbeidsmigranten en studenten en reguleren kamermarkt.
Expliciet wordt voor de nieuwbouw de volgende opgave benoemd:
-
Kleinschalig en verspreid over alle woonsferen en woonmilieu's;
-
Ruimte voor zelfbouw;
-
Inzetten op functiemenging;
-
Versterken karakter bestaande woonmilieu's (gemêleerd);
-
Monitoring ontwikkeling vraagzijde en effecten realisatieteam;
-
Faseren en doseren grootschalige locaties;
-
Verzamelopgave vitaliteit dorpen.
In de structuurvisie stelt de gemeente Breda vast, dat de bestaande concentratie van nieuwbouwplannen in een zeer beperkt aantal woonmilieu's en woonsferen beter verdeeld moet worden over de stad. Hierbij moet ook aandacht zijn voor de woningbouwbehoefte van de wijken en dorpen (bijvoorbeeld opgave voor starters en senioren in Prinsenbeek).
De ontwikkeling binnen onderhavig plangebied, waarbij sprake is van gefaseerde ontwikkeling van diverse woningtypologieën, waarbij in Westrik in beginsel voor circa 50% wordt ingezet op (koop)starters, circa 40% voor doorstromers en 10% voor jonge senioren en in Gertrudisoord op herontwikkeling van sociale huurwoningen, past uitstekend binnen deze gemeentelijke opgave en bij de huidige woningvraag in Prinsenbeek (zie paragraaf 4.5).
3.4.2 Woonvisie Breda
De 'Woonvisie Breda', vastgesteld in december 2013, borduurt voort op de uitgangspunten van de Structuurvisie Breda 2030. Deze visie geeft een beeld van wonen in Breda in de toekomst. De Woonvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkelingen in het woondossier en wordt verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma.
Breda wil voor iedereen een passend en duurzaam (t)huis bieden dat voldoet aan de wensen en behoeften. Dit doet de gemeente door uitvoering te geven aan drie ambities:
-
Zorgen voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk;
-
Een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij de behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. De gemeente zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw;
-
Een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.
In de Woonvisie wordt verder vastgesteld dat er sprake is van een toegenomen belangstelling voor het centrumstedelijk wonen. Ook de vraag naar landelijk / dorps wonen nabij de stad neemt toe. De uitwerking van die woningvraag in de Bredase dorpen en wijken wordt uitgewerkt in dorps- en wijkplannen. Bewoners en professionele partners in de dorpen en wijken geven aan welke thema's voor hen spelen. De gemeente geeft daarbij de geldende beleidskaders en uitgangspunten aan. De thema's worden omgezet in activiteiten waarbij het gemeentelijk beleid als kader dient. Door alle betrokken partijen wordt in het uitvoeringsprogramma gezamenlijk bepaald door wie, hoe en wanneer de activiteiten uitgevoerd worden. Ook wordt de ambitie beschreven om voor senioren een woonmilieu te creëren waarbij men zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen met de daarbij behorende kwaliteit van de woonomgeving (toegankelijk, veilig) en voorzieningen.
3.4.3 Aanvulling op de woonvisie
Op 17 november 2016 heeft de raad vastgesteld de ‘Aanvulling op de woonvisie 2013’, met als subtitel “Voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten, in een prettige woonomgeving. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen op de sociale huurvoorraad en middeldure huur. Ten aanzien van de fysieke leefomgeving zijn de volgende beleidsdoelen leidend:
-
Netto-uitbreidingsopgave sociale huurwoningen betreft 20% van stedelijke uitbreidingsopgave. Deze opgave betreft met name het betaalbare huursegment en voornamelijk appartementen voor jongeren en senioren. Onttrekkingen in bestaande voorraad (bijvoorbeeld sloop of verkoop) dienen gecompenseerd te worden middels nieuwbouw door degene die ze sloopt.
-
Netto-uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen (711 euro tot 900 euro) betreft 10%. Op deze wijze wordt ingezet op een strategische nieuwbouw, zodat huurders die willen, ook kunnen verhuizen naar een passende woning.
Vanuit de beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt en worden per project programmatische eisen meegegeven. Iedere locatie vraagt om maatwerk. Bij de beoordeling van bouwinitiatieven maken burgemeester en wethouders een zorgvuldige afweging en hanteren hierbij de volgende toetsingscriteria.
Het bouwinitiatief:
-
past bij de leefbaarheid van het gebied;
-
vult de bestaande voorraad en woningbouwplannen in de directe omgeving aan;
-
sluit kwalitatief aan bij de (korte termijn) afzetbare vraag en de behoefte op lange termijn;
-
versterkt de ruimtelijke karakteristiek en het woonmilieu;
-
is financieel haalbaar (Grondexploitatiewet).
Het besluit omtrent het percentage voor sociale woningbouw wordt per locatie geborgd in de planregels van het bestemmingsplan en de bijbehorende anterieure overeenkomst. Daarnaast wordt, op basis van de eveneens op 17 november 2016 door raad vastgestelde doelgroepenverordening, de instandhoudingstermijn voor behoud van de woningen in het sociale segment vastgesteld op 15 jaar.
Plangebied
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van sociale huur woningen. In Westrik betreft dit 8 woningen en in Gertrudisoord bestaat de gehele ontwikkeling uit sociale huur. Onderhavig bestemmingsplan legt de hoeveelheid sociale huur per locatie dan ook vast. Voor het deelgebied Westrik wordt dit middels de planregels vastgelegd. In het deelgebied Gertrudisoord bestaat de gehele ontwikkeling uit sociale huur, dit wordt zowel in de planregels als in de verbeelding vastgelegd.
HOOFDSTUK 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het nieuwe stedenbouwkundig plan voor zowel Westrik als Gertrudisoord beschreven en worden de plannen getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te kunnen motiveren.
4.2 Stedenbouwkundig plan Gertrudisoord
Voor het deelgebied Gertrudisoord is een gedetailleerd stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan dient als basis voor onderhavig bestemmingsplan. Zie figuur 4.1 voor een weergave van dit stedenbouwkundige plan.
Figuur 4.1: Stedenbouwkundig plan locatie Gertrudisoord [bron: Geesink Weusten architecten]
4.2.1 Ruimtelijke opzet
De ruimtelijke indeling van de oostzijde van Gertrudisoord, die voorheen ook aanwezig was aan de noord- en westzijde van het plangebied, is informeel en groen van opzet. Het woongebied bestaat uit een collectief groengebied van gazon met bomen, waarin huurwoningen in kleine korrel (twee onder een kap en rij van 4 woningen) staan met kleine tuinen op het zuiden en waarin de oppervlakte aan rijbaan- en trottoirverharding nadrukkelijk ondergeschikt is aan het groen. De woningen worden omgeven door het groen.
De ruimtelijke hoofdopzet van het nieuwe noordelijke en westelijke deel van het plangebied, bevat woningen met grotere privétuinen en daardoor minder openbare ruimte, en gaat uit van het behoud van een groen en informeel straatbeeld. Het straatprofiel is groen en open van karakter doordat de parkeerplaatsen zijn gebundeld tussen de woningen en door een informele ligging van de rijbaan in het groen, waarbij trottoirs los liggen van de rijbaan. De variatie in korte rijen woningen, bestaande uit rijtjes van 3, 4 en 5 woningen, versterken het informele en kleinschalige karakter van dit woongebied. Het oost-west gelegen voetpad tussen de bestaande woningen, wordt als route doorgetrokken tussen de nieuwe woningen, wat bijdraagt aan de samenhang tussen het bestaande en het nieuwe woongebied.
Uitzondering op de informele indeling van de openbare ruimte is de westzijde van het plangebied, waar wordt aangesloten op het straatprofiel van de Frankenlaan met een rijbaan voor tweerichtingsverkeer met naastgelegen trottoir en langsparkeerplaatsen.
Het stedenbouwkundig plan voor het noordwestelijke deel van het deelgebied Gertrudisoord voorziet in de realisatie van 24 grondgebonden eengezinswoningen. Deze invulling vraagt passende goot- en bouwhoogtes en een groter volume dan de erg kleine voormalige woningen aan Gertrudisoord. De nieuwe woningen aan de noordzijde van de Gertrudisoord in het plangebied liggen met de achtertuin het dichtst tegen de bestaande woningen aan en hebben met de doorgeschoten kap een beperkt volume. De woningen aan de westkant en in het 'binnengebied', tussen de Gertrudisoord en de Julianalaan, hebben een volume dat meer passend is bij de bouwvolumes van de omliggende woningen (Frankenlaan, Kerkewei, Kapelstraat, Gertrudislaan en een deel van de Julianalaan).
4.2.2 Parkeren in de openbare ruimte
In totaal worden er 51 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het deelgebied Gertrudisoord. Er is gerekend met een norm van 1,9 parkeerplaats per woning. Met 24 woningen komt dit uit op 46 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn er nog 5 parkeerplaatsen ter compensatie nodig waardoor het totaal aantal parkeerplaatsen uit komt op 51.
De parkeerplaatsen zijn zoveel mogelijk achter de voorgevellijnen van de aanliggende bebouwing gesitueerd, zodat het oost-west gelegen straatprofiel een open en groen aanzicht heeft. Ook in het straatprofiel in het verlengde van de Frankenlaan is het grootste deel van het parkeerprogramma achter de voorgevellijnen gesitueerd, wat een open straatbeeld oplevert met ruimte voor groen.
Langs de nieuwe ontsluitingslus Gertrudisoord wordt, naast enkele langsparkeerplaatsen, een strook openbaar groen gerealiseerd, waarmee de groen structuur die het gebied kenmerkt wordt behouden.
4.2.3 Verkeer
Voor de berekening van het aantal verkeerbewegingen wordt gebruik gemaakt van de (landelijke) CROW-kengetallen. Op basis hiervan zal dit in het plangebied Gertrudisoord circa 170 mv/etmaal gaan opleveren. De locatie Gertrudisoord betreft een inbreidingslocatie met (dus) een beperkt aantal voertuigbewegingen en is bovendien ter vervanging van de enkele jaren geleden gesloopte woningen. Van relevante extra belasting van het wegennet vanwege dit deelplan is geen sprake en relevante verkeerseffecten zijn op voorhand uit te sluiten, zodat een afzonderlijk verkeersonderzoek niet nodig is geblejen.
4.3 Stedenbouwkundig ontwerp Westrik
Voor het deelgebied Westrik is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld met als doel een basis te bieden voor verankering van de belangrijkste ruimtelijke dragers van het plan en van het ruimtelijke programma in het bestemmingsplan. Zie figuur 4.1 voor een weergave van dit stedenbouwkundige ontwerp.
Met het stedenbouwkundige ontwerp wordt aangegeven wat de ruimtelijke kaders zijn voor de ontwikkeling in het gebied en wordt concreet invulling gegeven aan de gewenste ruimtelijk-functionele kwaliteit en benodigde flexibiliteit. Dit stedenbouwkundig ontwerp is gebruikt als input voor het bestemmingsplan, waarbij de kwantitatieve aspecten van het stedenbouwkundige ontwerp zijn vertaald in een verbeelding behorende bij het bestemmingsplan. Het stedenbouwkundige ontwerp is daarmee het ruimtelijke uitgangspunt voor de planuitwerking.
Figuur 4.2: stedenbouwkundig ontwerp Westrik
4.3.1 Context: Westrik als rustige enclave
Aan de zuidelijke rand van Prinsenbeek wordt 'het nieuwe Westrik' ontwikkeld. Een woonbuurt op een plek die sinds eeuwen vooral agrarisch wordt gebruikt en in vroeger tijden een buurtschap was, apart van het dorp (Prinsen-) Beek. In de huidige tijd ligt Westrik aan de uiterste zuidflank van Prinsenbeek, in de luwte van deze kern en pal langs de spoorlijn Breda-Roosendaal.
Westrik maakt dan wel deel uit van Prinsenbeek maar het heeft een heel eigen karakter. Het vormt nu de dorpsrand van Prinsenbeek. Het ligt tussen twee eeuwenoude ontsluitingswegen en kent aan de noordzijde veelal volwassen groen dat het gebied afschermt van de dorpsbebouwing. Die wordt in de directe omgeving gekarakteriseerd door orthogonaal opgezette buurten uit de naoorlogse periode terwijl er vóór de grootschalige uitbreidingen van Prinsenbeek slingerende landwegen het akkerlandschap doorkliefden. Westrik zelf heeft zijn karakter bewaard en lijkt op een rustige enclave tussen de opgaande beplanting aan de noordzijde, de oude landwegen Westrik en Oude Molenweg aan de oost- respectievelijk westzijde en de spoorlijn die de zuidelijke begrenzing vormt.
4.3.2 Gebiedskarakteristieken
Aan het feit dat Westrik altijd een eigen buurtschap is geweest ontleent het stedenbouwkundig concept zijn legitimatie en kracht.
In ruimtelijke opzet grijpt het op oude gebiedskarakteristieken terug en voorziet het in een losjes vormgegeven stratenplan om een herkenbaar en ontspannen woonmilieu te creëren. Gelijktijdig zorgt een groene dooradering en het netwerk van langzaam verkeerverbindingen voor een hechte aansluiting aan de omgeving op meerdere schaalniveaus.
4.3.3 Robuuste hoofdstructuur
De stedenbouwkundige structuur wordt gevormd door het samenspel van een licht slingerende ontsluitingsweg in de vorm van een lus, opgehangen aan de oude weg Westrik. Samen met drie groene tussenruimten, de parkachtige groenzone aan de noordzijde en de ecologische verbindingszone langs het spoor aan de zuidzijde ontstaat een heldere en robuuste hoofdstructuur voor de buurtschap.
Op hoger schaalniveau hebben de twee groene noord-zuid tussenruimten een belangrijke structurerende functie. Ze sluiten op bestaande lineaire structuren van Prinsenbeek aan en vormen een onmisbare link met de ecologische verbindingszone langs het spoor. Deze zone alsmede de parkachtige noordrand (randen die nu, in het kader van het stedenbouwkundig ontwerp pas ontwikkeld respectievelijk toegankelijk worden gemaakt) zijn een waardevolle aanvulling op het netwerk van groene ruimten in Prinsenbeek als geheel. Hiermee wordt de bestaande groenstructuur aan de noordzijde van het plangebied gekoppeld aan Park Overbos.
Op het tussenliggend schaalniveau is vooral de parkachtige noordrand een relevante toevoeging in het Prinsenbeekse; hier komen oude en nieuwe groenstructuren bij elkaar en krijgt het zuidelijk deel van het dorp een duidelijk publieke ruimte voor recreatie en spelen er bij.
4.3.4 Contramal: Groen-blauw netwerk
De nieuwe woonomgeving kenmerkt zich door de situering van alle te realiseren woningen op en langs de groene structuren en plekken. Deze vormen een doorgaand (ruimtelijk en functioneel) netwerk maar zijn onderscheidend vormgegeven; de noordrand en de twee westelijke verbindingen zijn parkachtig van karakter, daarentegen vormt 'ecologie' het thema voor de zuidrand en de oostelijke doorsteek.
Het parkachtige groengebied aan de noordzijde wordt gekenmerkt door een opdeling in diverse 'kamers' met elk een eigen karakteristiek. Zo zijn er twee parkachtige kamers waarvan er een besloten is, is er een grote speelvoorziening voor kinderen van verschillende leeftijdscategorieën en een ecologisch gebied rondom een voormalige boomgaard. De twee westelijke noord-zuid gerichte verbindingen sluiten qua karakter en beplanting aan bij deze parkachtige kamers, waarbij de meest westelijke tezamen met de meest oostelijke verbinding een ruimtelijke koppeling vormen met de zuidelijke 'ecozone'.
De zuidzijde van het gebied bestaat uit een ecologische verbindingszone (EVZ), voortkomend uit het hogere provinciaal en gemeentelijk beleid. De invulling van de EVZ bestaat uit poelen, plas-dras gedeelten, wadi's, struwelen en opgaande beplantingen. In de dwarsdoorsnede wordt de zone begeleidt door aan de ene kant achtertuinen van de nieuwe woningen en aan de andere kant het geplande geluidsscherm langs het spoor. Deze wordt in onderhavig plan als integraal onderdeel van de EVZ beschouwd en krijgt door de specifieke opbouw en aankleding een rol toebedeeld in het creëren van een hoge mate aan biodiversiteit. Daarnaast vormt het scherm ook het prettig ogende, groene achtergronddecor voor de bewoners. De meest oostelijke noord-zuid gerichte verbinding, genaamd 'eco-doorsteek' heeft een duidelijk doel in begeleidingsgroen voor vleermuizen tussen EVZ en de groenstructuur aan de noordkant van het plangebied. Daarnaast biedt de doorsteek de gewenste ruimte aan waterretentie in de vorm van een wadi.
Figuur 4.3: Contramal: groen-blauwe netwerk
4.3.5 Ontspannen straatbeeld
Begrensd door deze ruimten tekenen zich vijf kleinschalige woonvelden af, elk omringd door groen en aan elkaar geregen door één lusvormige wegstructuur. De lus ontsluit het gebied vanaf de oude landweg Westrik die op de Zuidlaan aantakt en daarmee de verbinding vormt met Prinsenbeek en Breda. De lus krijgt een bijzonder karakter: daar waar de publieke groene ruimten de weg kruisen bepalen (op den duur) grote bomen het beeld. Ertussen liggen korte wegstukken die verkeerskundig zo bescheiden mogelijk worden gedimensioneerd. Eén doel hierachter is het verminderen van verharding ten gunste van het groen en de kavels; een ander doel is het realiseren van een ontspannen ogend, haast tuindorpachtig straatbeeld. Dit wordt ondersteund door de informele manier van ontsluiten van de woningen aan de noord-zuid gerichte verbindingen: hier vind men geen standaard straatprofiel, maar een breed pad dat volgens het principe van 'shared space' wordt vormgegeven. Voetgangers, fietsers, spelende kinderen en een enkele auto (van uitsluitend de bewoners van de aangrenzende kavels) delen met elkaar de aanwezige ruimte.
Figuur 4.4: noord-zuid gerichte verbindingen: shared space profiel
4.3.6 Parkeren op drie niveau's
In het stedenbouwkundig concept is de wijze van omgaan met het benodigd aantal parkeerplaatsen van groot belang. Door middel van ontwerpend onderzoek op capaciteit en kwaliteit is een uitgekiend model ontwikkeld dat het parkeren op drie niveaus organiseert. Ten eerste wordt duurdere woningbouw gekoppeld aan parkeergelegenheid op eigen terrein; door de situering van garages achter op de kavel (met parkeerruimte daarvóór) wordt dit optimaal benut. Ten tweede heeft elk woonveld binnen de lus een eigen parkeerkoffer, strategisch ingepast tussen de achtertuinen. Het resterend aantal benodigde parkeerplaatsen wordt (ten derde) aan de lus aangelegd in de vorm van langsparkeerplaatsen. Aan de noordzijde gebeurt dit enkelzijdig, aan de zuidzijde dubbelzijdig waarbij ruimtelijke kwaliteit de doorslag geeft bij het bepalen van de maximale capaciteit.
4.3.7 Karaktervolle woningen
Naast deze aspecten van vormgeving, groenstructuur en functie van de verkeerskundige ruimte vormt uiteraard de situering en het karakter van de bebouwing zelf de tweede bouwsteen van het gewenste beeld van de woonomgeving. Die nieuwe woningen weerspiegelen het ideaal van het wonen in een huis met een eigen tuin. Elke woning grenst via een voortuin aan de openbare ruimte en oriënteert zich hierop. De diepte van de voortuin bedraagt standaard drie tot vijf meter wat met zich meebrengt dat de rooilijn van de woningen regelmatig zal verspringen. Doordat garages ver naar achteren op de kavels worden gesitueerd bepalen deze maar in geringe mate het straatbeeld en gaat de aandacht naar het hoofdvolume uit. Dit hoofdvolume grenst aan één, soms aan twee van de grote openbare ruimten van Westrik; de parkrand, de ecologische zone of één van de drie noord-zuid gerichte verbindingszones. Dit gegeven is een krachtige aanleiding om in de architectonische uitwerking onderscheid in het plan aan te brengen met als doel het stedenbouwkundig plan maximaal te versterken.
4.3.8 Ruimte voor bewonerswensen
Westrik wordt niet volgens een klassiek 'blauwdrukmodel' aangelegd, waarin geen inbreng mogelijk zou zijn van toekomstige bewoners. Het is juist de bedoeling om door middel van een duidelijk en rationeel doordacht stedenbouwkundig raamwerk, zijnde de contramal van het groen-blauwe netwerk en daaruit voorkomende keuzes van stedenbouwkundige en verkavelingsprincipes ruimte te creëren voor bewonerswensen op het schaalniveau van de eigen kavel. Ruimte voor een geëmancipeerde, vraaggerichte woningmarkt wordt in het stedenbouwkundig concept gekoppeld aan kwaliteitsborging met als doel: het realiseren van een duurzaam aantrekkelijk nieuw woongebied van en in Prinsenbeek. Dit gegeven is de achtergrond voor het globale karakter van de bestemming 'Woongebied' in onderhavig bestemmingsplan. De vrijheid die hierbinnen wordt geboden is noodzakelijk om tot het gewenste eindresultaat te komen.
4.3.9 Kwantitatief programma
In onderhavig bestemmingsplan is op de verbeelding per woonveld een maximum aantal woningen aangegeven, waarbij in totaal maximaal 135 woningen gerealiseerd mogen worden. In samenhang met bovenstaande ruimte voor een geëmancipeerde en vraaggerichte woningmarkt is er echter geen sprake van een vaststaand kwantitatief woningbouwprogramma. De in figuur 4.4 weergegeven 'toetsverkaveling' toont een programmatische mix van vrijstaande, half-vrijstaande en korte rijwoningen, die een indruk geven van het beoogde ontspannen woonmilieu van Westrik.
Figuur 4.5: Toetsverkaveling Westrik (bron: GeestinkWeusten Architecten)
4.4 Verkeer in Westrik
De ontwikkelingen binnen onderhavig deelgebied zijn van invloed op de verkeerscirculatie in de directe omgeving. Om inzicht te krijgen in de huidige en toekomstige verkeersstromen, zodanig dat passende maatregelen genomen kunnen worden teneinde verkeersproblemen in de toekomst te voorkomen, is door Agel Adviseurs een verkeersanalyse uitgevoerd (Bijlage 14).
Het plangebied ‘Westrik’ ligt ten zuiden van Prinsenbeek binnen de gemeente Breda. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de spoorlijn Roosendaal – Breda. Aan de noord- en westzijde ligt de bebouwing van Prinsenbeek. Ten oosten van het plan ligt de weg ‘Westrik’ en het voormalige Saval terrein. Op dit terrein wordt momenteel woningbouw ontwikkeld met ca. 74 (koop-)woningen. Bij het plan ‘Westrik' worden twee (hoofd)-ontsluitingen gecreëerd aan de Westrik ten oosten van het plan. Het plan Saval heeft al twee aansluitingen op de Westrik.
In onderstaande figuur 4.5 is het plangebied ‘Westrik’ in rood en het Saval terrein in blauw aangeven. Daarnaast zijn in groen de ontsluitingen op het omliggende wegennet weergegeven.
Figuur 4.6: Ontsluitingen plangebied
In februari en maart 2015 zijn er binnen de gemeente Breda verkeerstellingen verricht op de Westrik. Daarnaast is door de gemeente Breda een schatting aangegeven van de overige wegen rondom het plangebied. Op basis van het basisjaar 2015 zijn de verkeersintensiteiten bepaald voor het prognosejaar 2026, hierbij is rekening gehouden met een autonome groei van 1,5% per jaar. Daarmee is een beeld ontstaan van de huidige en geprognostiseerde verkeerssituatie zónder realisatie van Westrik.
Op basis van kengetallen uit de CROW publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ zijn vervolgens voor de toekomstige woningbouw de verwachte toename van verkeersbewegingen in beeld gebracht. Voor het plan 'Westrik' is uitgegaan van 170 woningen (worst-case). Ook de verkeersgeneratie van het bouwplan 'Saval' is in de berekingen in ogenschouw genomen.
Gezien de ligging van de op- en afrit van de A16 is de verwachting dat 60% van het verkeer zich in noordelijke richting verplaatst en 40% in zuidelijke richting. Hierbij is uitgegaan van een scenario waarbij alle verkeer vanuit de planlocatie ontsluit via de Westrik.
De ontsluiting via de Oude Molenweg geldt alleen voor langzaam verkeer en wordt daarom niet in de verkeersstromen en verdeling meegenomen.
In de onderstaande figuur zijn de te verwachten verkeersstromen en verdeling richting de planlocatie aangegeven.
Figuur 4.7: Verkeersstromen
De te verwachten verkeersbewegingen en verkeersverdeling voor de ontsluitende wegen zijn berekend. Het prognosejaar 2026 wordt hierbij vergeleken met het basisjaar 2015.
Westrik
De Westrik is recent geclassificeerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u.
De verkeersintensiteiten van de Westrik bedragen voor het basisjaar 2015 en prognose 2026 resp. 648 en 765 mvt/etmaal op weekdagen.
Wanneer het plan “Westrik” en “Saval” zijn gerealiseerd loopt het aantal verkeersbewegingen voor de prognose 2026 op tot max. 2.150 mvt/etmaal op werkdagen. Hiermee kan er gesteld worden dat het aantal verkeersbewegingen nog ruim onder de bandbreedte valt die geldt voor een erftoegangsweg/ gebiedsontsluitingsweg.
De optredende avondspitsintensiteiten van max. 114mvt/spitsuur (60% van 190) zal geen invloed hebben op de verkeersafwikkeling op de kruispunten binnen de kern van Prinsenbeek.
Westrikseweg
De Westrikseweg is geclassificeerd als een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/uur.
De verkeersintensiteiten van de Westrikseweg bedragen voor het basisjaar 2015 en prognose 2026 resp. 648 en 765 mvt/etmaal op weekdagen.
Wanneer het plan “Westrik” en “Saval” zijn gerealiseerd loopt het aantal verkeersbewegingen voor de prognose 2026 op tot max. 1.700 mvt/etmaal op werkdagen. Hiermee kan er gesteld worden dat het aantal verkeersbewegingen nog ruim onder de bandbreedte valt die geldt voor een erftoegangsweg.
Gezien de optredende avondspitsintensiteiten van max. 76mvt/spitsuur (40% van 190) zal dit geen invloed hebben op de verkeersafwikkeling op de kruispunten buiten de kern van Prinsenbeek.
Oude Molenweg
De Oude Molenweg is geclassificeerd als een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Oude Molenweg is doodlopend tot de spoorlijn en wordt enkel gebruikt voor het ontsluiten van de aanliggende woningen. Via de Oude Molenweg bestaat wel de mogelijkheid om met de fiets of lopend het plan ‘Westrik’ te bereiken.
Conclusie en aanbeveling
Op basis van de bevindingen uit het onderzoek (Bijlage 14) kan worden geconcludeerd dat voor de prognose 2026 de optredende verkeersbewegingen op de aansluitende wegen door komst van de woningbouwplannen in Westrik ruim onder de toelaatbare verkeersintensiteiten vallen die voor een erftoegangsweg geldt.
De verwachting is dan ook dat er geen verkeersproblemen op de ontsluitingswegen, zowel binnen de wijk als op de doorgaande wegen richting de Rijksweg A16 en het centrum van Prinsenbeek optreden.
4.5 Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Ook in de provinciale Verordening ruimte 2014 (zie paragraaf 3.3.2) is de verplichting tot doorlopen van de ladder opgenomen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De ladder bestaat uit drie treden die doorlopen dienen te worden, te weten:
-
Trede 1: Bepalen regionale behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling
-
Trede 2: Zo mogelijk bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
-
Trede 3: Multimodale ontsluiting bij bouwen buiten bestaand stedelijk gebied
Mede ter onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking is door de gemeente Breda een realisatiestrategie opgesteld voor het dorp Prinsenbeek ('Realisatiestrategie Prinsenbeek 2015-2025'; d.d november 2015).
De ladder wordt voor de ontwikkelingen in de deelgebieden Gertrudisoord en Westrik apart doorlopen.
Gertrudisoord
Trede 1
De ontwikkeling op deze locatie is onomstreden. De nieuwbouw dient ter compensatie van de in 2009 gesloopte woningen, die niet meer aan de hedendaagse woon- en zorgeisen voldeden. In het concept-Dorpsplan Prinsenbeek (september 2013) wordt van alle bij de planvorming betrokken partijen gevraagd om de maximale inspanning te leveren om de ontwikkelingslocatie Gertrudisoord en Zilverhof weer vlot te trekken.
In kwalitatieve zin geldt dat voor het bepalen van de gewenste woningdifferentiatie de volgende informatie van belang is, gebaseerd op een in januari 2015 uitgevoerde marktverkenning door Companen:
-
Prinsenbeek beschikt over een relatief dure woningvoorraad. De gemiddelde WOZ-waarde ligt ongeveer 75.000 euro hoger dan in de gehele gemeente Breda. Starters kunnen dus moeilijk een passende woning vinden. Dit wordt bevestigd in de verstrekte informatie van de makelaar waarmee een gesprek is gevoerd in het kader van de marktverkenning.
-
Slechts 12% van de woningvoorraad in Prinsenbeek bestaat uit huurwoningen en dit is relatief laag.
-
De druk op de huursector is groot. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning in Prinsenbeek 4,5 jaar bedraagt.
Mede ter onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking is, zoals eerder genoemd, door de gemeente Breda een realisatiestrategie opgesteld voor het dorp Prinsenbeek. Ook in deze gemeentelijke nota wordt geconcludeerd dat het plan voor de ontwikkeling van 24 grondgebonden eengezinswoningen onder de liberalisatiegrens op de locatie Gertrudisoord passend is bij de behoefte in Prinsenbeek.
Daarnaast is er bekend dat er voor de komende 10 jaar een tekort is van 1.600 betaalbare huurwoningen in Breda. De realisatie van de beoogde 24 woningen voor de bereikbare huur voorziet dan ook zonder meer in de lokale woningvraag. Aan trede 1 wordt derhalve voldaan.
Trede 2
Er is sprake van een herstructureringsproject binnen bestaand stedelijk gebied. Aan trede 2 wordt derhalve voldaan.
Trede 3
De ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied. Trede 3 is derhalve niet aan de orde.
Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking - Gertrudisoord
De herontwikkeling in het deelgebied Gertrudisoord voldoet aan de voorwaarden uit de Ladder voor duurzame verstedelijking. Uit de toets blijkt namelijk dat er voor de komende 10 jaar een terkort is van 1.600 betaalbare huurwoningen in Breda.
Westrik
Trede 1
Bij trede 1 moet een actuele regionale behoefte worden aangetoond. Het volgende is daarbij van belang:
Woningbehoefte Breda
De provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose geeft richting aan de gemeentelijke woningbehoefte. Binnen regionaal verband maken gemeenten afspraken over de programmering van de woningbouw. De meest actuele afspraken zijn eind december 2014 vastgesteld met de regiogemeenten en provincie. Voor de woningbouw in de periode 2015 tot en met 2024 heeft Breda de opgave om circa 8.100 woningen toe te voegen aan haar woningvoorraad.
Deze opgave is in de eerste plaats gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteberekeningen. De invulling en verdeling van het programma naar locaties, de fasering en de gewenste kwaliteit is een gemeentelijke opgave.
Woningbehoefte Prinsenbeek
Daarbij geldt dat de actuele regionale behoefte voor de woningbouw ziet op een lokale vraag; de woningbehoefteberekeningen zoals opgenomen in de realisatiestrategie (vastgesteld d.d. 31 maart 2016) van de gemeente zijn immers toegespitst op de kern Prinsenbeek. Ook voor Prinsenbeek zijn daarom door Primos woningbehoefteberekeningen gemaakt. Voor Prinsenbeek komen de uitkomsten van de gemeentelijke prognose overeen met de Primos prognose van ABF. De prognose van Prinsenbeek gaat uit van het startjaar 2013. In onderstaande tabel 4.1 zijn de cijfers van bevolking en woningen gebaseerd op dit startjaar.
|
Gemeente
|
Primos
|
|
2013
|
10.707
|
10.707
|
4.317
|
2020
|
10.925
|
10.924
|
4.514
|
2025
|
11.124
|
11.101
|
4.659
|
2030
|
11.287
|
11.246
|
4.756
|
Tabel 4.1: Resultaten bevolkingsprognose Prinsenbeek volgens gemeente 2013 en Primos 2013
De woningbehoefte volgt de ontwikkeling van huishoudens en de veranderingen hierin. Beide prognoses wijzen op een toename van bevolking met ruim 400 inwoners tot 2025. De woningbehoefte neemt in de periode 2013-2025 toe met circa 340 woningen.
Beschikbare plancapaciteit
Om in deze lokale woningbehoefte te kunnen voorzien is plancapaciteit nodig. Volgens een opgave van de gemeente is er plancapaciteit beschikbaar op verschillende locaties in Prinsenbeek, variërend in onder andere aantal, doelgroep, prijssegment en koop of huur. De locaties waar capaciteit beschikbaar is, zijn: Gertrudisoord, Heikantsestraat, Middenweg, Saval en De Neel.
De nu bekende initiatieven in Prinsenbeek zijn, vanuit de ontwikkelende partijen, geïnventariseerd. Uit deze inventarisatie kan geconcludeerd worden dat er voor de periode tot 2025 een wens is voor 312 nieuwbouwwoningen. Dat past binnen de hiervoor berekende behoefte van 340 woningen. Van deze woningen zijn er 114 opgenomen in de harde plancapaciteit, deze woningen liggen vast in een bestemmingsplan. Voor 48 woningen is programmaruimte gereserveerd.
Circa 135 woningen worden voorzien in Westrik, waarvan 8 bestemd voor de sociale huur. Met deze voorziene woningbouwplannen wordt voor een belangrijk deel voldaan aan de kwantitatieve opgave, er resteert nog een kleine opgave.
Gezien bovenstaande is er in de periode 2015-2024 zeker voldoende behoefte aan de ontwikkeling van circa 135 woningen in Westrik. Voor een gelijkmatige verdeling van de realisatie van woningen in Prinsenbeek voor de komende 10 jaar gaat de gemeente Breda uit van de volgende fasering voor Westrik: circa 70 woningen in de periode 2015-2019 en circa 65 woningen in de periode 2020-2024.
Kwalitatieve woningbehoefte
De gemeente Breda streeft naar een kwalitatief goede en gedifferentieerde samenstelling van de woningvoorraad, die aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen bewoners. Nieuwbouw is daarbij aanvullend van betekenis en heeft vooral een functie in het oplossen van de kwalitatieve tekorten in de bestaande voorraad. Op basis van een verhuisonderzoek (najaar 2013) en de verwachte demografische en maatschappelijke veranderingen komt naar voren dat qua nieuwbouw met name ingezet zou moeten worden op de volgende woningbouwcategorieën en typologieën:
-
Woningen voor kleinere huishoudens (oftewel één tot twee persoonshuishoudens toevoegen) om te voorzien in de behoefte aan woningen voor ouderen en starters. Dit hoeven niet per definitie seniorenwoningen te zijn, maar vooral woningen die door hun flexibele inrichting geschikt zijn voor diverse leeftijdsgroepen en voldoen aan de eisen van levensloopbestendigheid. Het betreft zowel woningen in het koopsegment als huursegment (waarbij voor de senioren met name behoefte is aan betaalbare huur);
-
Appartementen in het middeldure en dure koopsegment;
-
Bouwkavels.
Het plangebied en de bestemmingsplanregeling kunnen voorzien in deze kwalitatieve behoefte.
Conclusie
De realisatie van de beoogde circa 135 woningen in Westrik voorziet in de lokale en regionale woningvraag. Aan trede 1 wordt derhalve voldaan.
Trede 2
In de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 wordt het deelgebied Westrik niet aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, maar als zoekgebied voor verstedelijking. Het plangebied voldoet ook gezien haar huidig feitelijk gebruik (grotendeels agrarische gronden) niet aan de definitie van 'bestaand stedelijk gebied', zoals opgenomen in artikel 1.1.1 Bro. Op grond daarvan dient in beginsel beschouwd te worden in hoeverre in de actuele regionale behoefte als geschetst in trede 1 kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Daarbij geldt dat de actuele regionale behoefte als geschetst in trede 1 ziet op een lokale vraag; de woningbehoefteberekeningen zoals opgenomen in de realisatiestrategie zijn immers toegespitst op de kern Prinsenbeek. De dorpen van Breda dragen namelijk met een eigen identiteit bij aan het woon- en leefklimaat van Breda. In het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Breda 2030 wordt dan ook gestreefd naar behoud van diversiteit van woonmilieus en het realiseren van nieuwbouw op diverse locaties in de gemeente. Daarbij is nadrukkelijk ook aandacht voor de reeds bestaande voorraad. Voor Prinsenbeek zijn dan ook alle mogelijke inbreidings- en transformatielocaties in beeld gebracht voor de periode tot 2025. Het gaat daarbij om de volgende locaties:
Locatie
|
Omschrijving
|
Capaciteit
|
Gertrudisoord
|
Herstructurering verouderde (senioren-)woningen
|
20 woningen
|
Heikantsestraat
|
Herstructureringslocatie (één bestaande woning)
|
7 woningen
|
Middenweg
|
Voormalig woonzorgcentrum Hagedonk, transformatie naar woningbouw
|
48 woningen
|
Savalterrein
|
Transformatie voormalige fabriekslocatie
|
71 woningen
|
De Neel
|
Uitbreidingslocatie in ontwikkeling
|
16 woningen
|
Vijverstraat
|
Mogelijk toekomstige inbreidingslocatie
|
ca. 25 woningen
|
Beekstraat
|
Mogelijk toekomstige inbreidingslocatie
|
ca. 10 woningen
|
TOTAAL
|
|
ca. 197 woningen
|
Tabel 4.2 Inventarisatie mogelijke inbreidings- en transformatielocaties Prinsenbeek
Op basis van bovenstaande inventarisatie kan worden geconcludeerd dat met de beschikbare plancapaciteit binnen het bestaand stedelijk gebied (197 woningen, waarvan 114 beschikbaar als harde plancapaciteit) niet kan worden voorzien in de actuele regionale behoefte (namelijk 340 woningen, zoals geschetst in trede 1). Dientengevolge bestaat alle aanleiding om de locatie in Westrik in ontwikkeling te nemen voor woningbouwontwikkeling.
Gelet op de gewenste omvang van de realisatie van woningen met het daarbij behorende tijdsbestek is het bovendien wenselijk dat een locatie wordt ingezet waar op relatief korte termijn een belangrijk deel van de behoefte wordt gerealiseerd. 135 woningen, zoals beoogd in Westrik, kunnen niet binnen de gewenste termijn op verschillende inbreidings- en transformatielocaties worden gerealiseerd.
Conclusie
De actuele regionale behoefte kan niet (volledig) worden opgevangen middels inbreidings- en transformatielocaties binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarmee past de beoogde ontwikkeling van Westrik binnen de ladder voor duurzame verstedelijking (trede 2).
Trede 3
In trede 3 van de ladder is het van belang dat de locatie passend ontsloten is. Voor Westrik geldt dat de ontsluiting, zowel per auto als per OV, goed bereikbaar is. Voor autoverkeer wordt de nieuwe wijk ontsloten via de Westrik en verder via de doorgaande wegen richting het centrum van Prinsenbeek en de nabijgelegen Rijksweg A16.
Daarnaast is de nieuwe wijk op circa 500 meter van het station Breda-Prinsenbeek, waar twee keer per uur de sprinter tussen Den Haag en Breda stopt. Arriva buslijnen 119 (Zevenbergen-Breda) en 216 (Prinsenbeek – Etten-Leur) op circa 350 meter van het plangebied.
Ook per fiets- en te voet wordt de nieuwe wijk vanuit het bestaande Prinsenbeek, door de aanhechting aan bestaande langzaam verkeerstructuren, goed bereikbaar.
Daarmee wordt voldaan aan trede 3 van de ladder.
Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking - Westrik
De ontwikkeling van woningbouwlocatie Westrik voldoet aan de voorwaarden uit de Ladder voor duurzame verstedelijking, waardoor er sprake is van zorgvuldig/duurzaam ruimtegebruik. Uit de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking volgt namelijk dat er de komende tien jaar in Prinsenbeek behoefte is aan 340 woningen. Ook indien alle bestaande inbreidings- en transformatielocaties worden ontwikkeld, kan niet in deze behoefte worden voorzien. Daarbij komt dat Westrik passend ontsloten is.
4.6 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Om de kwaliteit van het landschap te versterken te midden van de dynamiek van ontwikkelingen heeft de provincie Noord Brabant het begrip 'kwaliteitsverbetering van het landschap' geïntroduceerd. Op grond van artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014 dient elke ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een kwaliteitsverbetering van het landschap te omvatten. Dit houdt in dat er ruimte wordt geboden voor ontwikkelingen wanneer deze samen gaat met maatregelen die het landschap versterken, bijvoorbeeld door de aanleg van landschapselementen, terugbrengen van structuren, nieuwe natuur, maar ook het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden.
In het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant', vastgesteld in het RRO West-Brabant op 18 december 2014, zijn eenduidige afspraken vastgelegd die de regio West-Brabant en de provincie Noord-Brabant gezamenlijk hebben gemaakt met betrekking tot de toepassing van het principe Kwaliteitsverbetering van het landschap.
Uitgangspunt van de investering in het landschap is dat de kwaliteitsverbetering in verhouding moet zijn met de ruimtelijke ontwikkeling. Dat betekent dat 'rood' wordt omgerekend naar een tegenprestatie in euro's, welke wordt omgezet in een fysieke tegenprestatie. Wanneer dat niet mogelijk is, kan worden volstaan met een financiële tegenprestatie, waarbij het investeringsbedrag in het groenfonds van de betreffende gemeente wordt gestort. Een fysieke tegenprestatie op de locatie heeft de voorkeur.
De regio West-Brabant volgt in de rekenmethodiek de Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor stedelijke uitbreiding in zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling (cf. begrenzing Verordening), waar in het geval van Westrik sprake van is, betekent dit een investering in kwaliteitsverbetering van 1% van de totale gronduitgifteprijs.
In ieder geval moet kwaliteitsverbetering altijd resulteren in fysieke en zichtbare verbetering van het landschap. Ook wanneer een storting wordt gedaan, moet dit uiteindelijk resulteren in fysieke maatregelen in het buitengebied en is ook onderstaande van toepassing voor uitvoering door gemeenten.
Kwaliteitsverbetering kan worden uitgevoerd door middel van:
-
landschappelijke inpassing van bebouwing en bestemmingsvlakken;
-
aanleg c.q. herstel van natuur- en landschapselementen ter versterking van de landschapsstructuur;
-
aanleg recreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik (bankjes, wandelpaden, bebording, etc.);
-
fysieke inrichtingsmaatregelen gericht op behoud en herstel van cultuurhistorie en archeologie;
-
sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen/stallen/kassen en verwijderen verharding;
-
verkleinen/opheffen van bestemmingsvlakken/bouwvlakken;
-
fysieke bijdrage aan realisering Ecologische hoofdstructuur (EHS) en ecologische verbindingszones (EVZ's).
Deze lijst is niet limitatief. Andere vormen van kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld ten behoeve van archeologie zijn mogelijk, maar alleen dan wanneer er sprake is van verbetering van fysieke landschappelijke kwaliteiten, zoals bijvoorbeeld het zichtbaar maken en ontsluiten van een archeologische vindplaats.
Gertrudisoord
De herontwikkeling binnen Gertrudisoord valt binnen het bestaand stedelijk gebied. Derhalve dient onderhavig bestemmingsplan, op grond van artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014, geen kwaliteitsverbetering van het landschap voor Gertrudisoord te omvatten.
Westrik
Bij de ontwikkeling van Westrik wordt nadrukkelijk aandacht besteedt aan maatregelen die het landschap versterken. Het groen-blauwe netwerk dat als contramal dient binnen het stedenbouwkundig plan, wordt gevormd door een doorgaand (ruimtelijk en functioneel) netwerk van onderscheidend vormgegeven ruimten; de noordrand en de twee westelijke verbindingen zijn parkachtig van karakter, daarentegen vormt 'ecologie' het thema voor de zuidrand en de oostelijke doorsteek.
Figuur 4.8 Bestaande groenstructuur
Figuur 4.9 Nieuwe groenstructuur ('contramal')
Het parkachtige groengebied aan de noordzijde wordt gekenmerkt door een opdeling in diverse 'kamers' met elk een eigen karakteristiek. Zo zijn er twee parkachtige kamers waarvan er een besloten is, is er een grote speelvoorziening voor kinderen van verschillende leeftijdscategorieën en een ecologisch gebied rondom een voormalige boomgaard. Dit groengebied valt weliswaar buiten de exploitatiegrens van het ontwikkelgebied Westrik, maar vormt in landschappelijke zin een belangrijke schakel binnen het groen-blauwe netwerk. De twee westelijke noord-zuid gerichte verbindingen (binnen het ontwikkelgebied) sluiten qua karakter en beplanting aan bij deze parkachtige kamers, waarbij de meest westelijke verbinding een ruimtelijke koppeling vormt met de zuidelijke 'ecozone'.
De zuidzijde van het gebied bestaat uit een ecologische verbindingszone (EVZ), voortkomend uit het hogere provinciaal en gemeentelijk beleid. De invulling van de EVZ bestaat uit poelen, plas-dras gedeelten, wadi's, struwelen en opgaande beplantingen. In de dwarsdoorsnede wordt de zone begeleidt door aan de ene kant achtertuinen van de nieuwe woningen en aan de andere kant het geplande geluidsscherm langs het spoor. Deze wordt in onderhavig plan als integraal onderdeel van de EVZ beschouwd en krijgt door de specifieke opbouw en aankleding een rol toebedeeld in het creëren van een hoge mate aan biodiversiteit. De meest oostelijke noord-zuid gerichte verbinding, genaamd 'eco-doorsteek' heeft een duidelijk doel in begeleidingsgroen voor vleermuizen tussen EVZ en de groenstructuur aan de noordkant van het plangebied. Daarnaast biedt de doorsteek de gewenste ruimte aan waterretentie in de vorm van een wadi. Een nadere onderbouwing / uitwerking van de EVZ is te vinden in Bijlage 15.
Met de ontwikkeling van het groen-blauwe netwerk wordt dan ook nadrukkelijk geïnvesteerd in een fysieke en zichtbare verbetering van het landschap. In termen van 'omrekening naar tegenprestatie in euro's' geldt dat sprake is van circa 30.000 m2 uitgeefbaar terrein binnen Westrik. Uitgaande van een gemiddelde grondprijs levert dat een bepaalde totale gronduitgifteprijs op (grond(uitgifte-)prijzen bekend bij provincie). Van dit bedrag dient op basis van de rekenmethodiek 1% geïnvesteerd te worden in kwaliteitsverbetering van het landschap.
Op basis van de civiele raming zal reeds meer dan die 1% worden geïnvesteerd in de aanleg van de EVZ. Daarnaast wordt aan de aanleg van de overige delen van het groen-blauwe netwerk nog een veelvoud daarvan uitgegeven, inclusief bomenaanplant. In totaal wordt derhalve ruim boven de 1% die op basis van de rekenmethodiek vereist is geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap. Daarmee wordt derhalve voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014.
HOOFDSTUK 5 Milieu en landschap
5.1 Inleiding
Breda wil een gemeente zijn waarin mensen graag wonen, werken en recreëren. Leefbaarheid en duurzaamheid zijn hiervoor sleutelbegrippen. Een gezond en veilig woonmilieu is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben bedrijven ruimte nodig om zich te ontwikkelen en dient er voldoende groen te zijn voor natuurontwikkeling en recreatie. Om dit te kunnen bereiken dient bij ruimtelijke ontwikkelingen integraal naar het te ontwikkelen gebied te worden gekeken en zullen alle, soms tegenstrijdige, belangen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd moeten worden. Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dienen bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld.
In onderstaand hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor Westrik en Gertrudisoord los van elkaar nader toegelicht. De onderzoeksresultaten en conclusies zijn grotendeels gebaseerd op diverse notities en rapportages die door Agel Adviseurs zijn opgesteld voor de planontwikkeling.
5.2 Milieu effectrapportage
5.2.1 Regelgeving en beleid
Het Besluit m.e.r. schrijft voor wanneer een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden. Bepalend hierbij zijn de activiteit en het besluit dat de activiteit mogelijk maakt. Het Besluit m.e.r. kent een 'C- en D-lijst'. Hierin is per categorie van activiteiten een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.
Boven de C-drempel geldt direct een m.e.r. plicht, tussen de C- en D-drempel geldt de formele m.e.r.-beoordelingsplicht en onder de D-drempel dient via een vormvrije beoordeling bepaald te worden of een formele m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
-
de kenmerken van de projecten;
-
de plaats van de projecten;
-
de kenmerken van de potentiële effecten.
5.2.2 Onderzoek en conclusies - Gertrudisoord
Gelet op de kenmerken van de herontwikkeling in Gertrudisoord (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in onderstaande paragrafen worden behandeld. Voor het plan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
5.2.3 Onderzoek en conclusies - Westrik
In het kader van onderhavig bestemmingsplan is een m.e.r. beoordeling voor Westrik uitgevoerd (zie Bijlage 16). Uit de diverse onderzoeken blijkt dat de effecten op het milieu neutraal tot licht negatief of licht positief zijn. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effecten. Bij "0" of "+", heeft het plan een neutraal of positief effect op dit milieuaspect. Een "-" betekent dat sprake is van een negatief effect.
Onderzoeksaspect
|
Effect
|
Water
|
0
|
Flora en fauna
|
0/-
|
Bodemkwaliteit
|
0/+
|
Cultuur en archeologie
|
0
|
Externe veiligheid
|
0/-
|
Agrarische geurhinder
|
0
|
Bedrijven en milieuzonering
|
0
|
Luchtkwaliteit
|
0
|
Verkeer
|
0
|
Geluidshinder
|
0/-
|
Tabel 5.1
Voor meerdere aspecten geldt een negatief effect op het milieu, zij het van kleine aard en relevantie. Veel van de effecten worden gecompenseerd of gemitigeerd zodat sprake is van een niet noemenswaardige bijdrage door het plan. De effecten zijn niet van dien aard dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Er is onderzoek verricht en er worden compenserende maatregelen genomen. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten zodat geen m.e.r.-beoordeling of MER noodzakelijk is.
5.3 Bodem
5.3.1 Regelgeving en beleid
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het onderdeel bouwen stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen en vereisten ten aanzien van bodemonderzoeken.
De doelstelling ten aanzien van bodem in de milieuvisie van de gemeente Breda is:
'In 2015 is Breda een eind op weg richting de landelijke doelstelling: een stad op een stevige, leefbare en duurzame bodem, die geschikt is voor een breed gebruik. Alle historische bodemverontreinigingen zijn gesaneerd of beheersbaar geworden.'
5.3.2 Onderzoek en conclusies - Gertrudisoord
Ten behoeve van de ontwikkeling binnen onderhavig deelgebied is door Bouwmaat een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoeklocatie, waarmee bekeken kan worden in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen.
Verwachtingspatroon
De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd. Gelijktijdig met het milieuhygiënisch onderzoek zal een asbestonderzoek conform de NEN5707 worden uitgevoerd. Voor asbest zijn er vanuit de historie geen gegevens bekend op basis waarvan kan worden verwacht dat de locatie is verontreinigd met asbest. Derhalve wordt ervan uitgegaan dat de gehele locatie onverdacht is ten aanzien van het voorkomen van asbest.
Bij het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest op of in de bodem van de onderzoeklocatie.
Resultaten
De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 162 cm-mv voor peilbuis 15. Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Op zintuiglijke wijze zijn de navolgende afwijkingen waargenomen:
-
boring 1 (van 30-50 cm-mv) 'puin (licht)';
-
boring 2 (van 0-40 cm-mv) 'puin (licht)';
-
boring 2 (van 40-50 cm-mv) 'puin (licht)';
-
boring 4 (van 40-50 cm-mv) 'puin (licht)';
-
boring 5 (van 30-45 cm-mv) 'puin (licht)';
-
boring 7 (van 0-50 cm-mv) 'puin (licht)';
-
boring 8 (van 0-50 cm-mv) 'puin (licht)';
-
boring 10 (van 0-50 cm-mv) 'puin (licht)';
-
boring 11 (van 30-50 cm-mv) 'puin (licht)';
-
boring 12 (van 20-50 cm-mv) 'puin (licht)'.
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
-
in de vaste bodem geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens;
-
het grondwater licht verontreinigd is met Kwik en matig verontreinigd is met Nikkel.
-
Visueel op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het mengmonster van de fijne fractie zijn geen gehalte aan asbest aangetroffen.
Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. De nikkel verontreiniging in het grondwater overschrijdt de tussenwaarde waarbij formeel gezien een nader onderzoek noodzakelijk is. Mogelijk komt het verhoogde gehalte nikkel van nature voor in de bodem. Zeker gezien het feit dat er meerdere metalen verhoogd zijn aangetroffen. Ook zijn er geen verhoogde gehalten aan metalen in de grond aangetroffen, welke zouden kunnen duiden op een potentiële bron. Verder zijn er geen antropogene bronnen aan te wijzen.
Slotconclusie en aanbevelingen
De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Gezien het gebruik van de locatie zijn er geen risico's voor de omgeving. Het is echter wel aan te raden geen grondwater op te pompen. Tevens dienen (toekomstige) eigenaren en gebruikers geïnformeerd te worden over de onderhavige situatie.
De resultaten van het bovengenoemde onderzoek vormen (met inachtneming van het bovenstaande) geen belemmering voor de afgifte van de bouwvergunning.
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.
5.3.3 Onderzoek en conclusies - Westrik
Door Agel Adviseurs is een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) uitgevoerd ten behoeve van de voorgestane ontwikkeling van het deelgebied Westrik tot woongebied (zie Bijlage 17).
Op basis van de resultaten van dit verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Resultaten gehele locatie
-
Op de onderzoeklocatie zijn op het maaiveld 4 stukken asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Uit de analyse van het asbestverdacht materiaal blijkt dat een gedeelte van het gevonden materiaal asbesthoudend is (3 stukken 23,6 gram 10 – 15% Chrysotiel). In de grondlagen rondom de vindlocatie is zintuiglijk geen asbest aangetroffen. Hierdoor is het waarschijnlijk dat het aangetroffen asbest zich beperkt tot het maaiveld en daarmee incidentele stukjes ‘zwerfasbest’ betreft. Derhalve is het niet aannemelijk dat op de locatie een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest aanwezig is.
-
De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met lood. De gemeten gehalten van de overige geanalyseerde parameters zijn kleiner dan de achtergrondwaarden. In de ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden gemeten.
-
Het grondwater is licht tot sterk verontreinigd met zware metalen. De oorzaak van de licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen is naar alle waarschijnlijkheid een verhoogde achtergrondwaarde ten gevolge van diffuse bodemverontreiniging. De betreffende metalen worden regionaal vaker zonder aanwijsbare bron in het grondwater aangetoond. Ter plaatse van peilbuis 1 worden diverse parameters verhoogd aangegeven. Merendeel van deze overschrijdingen worden veroorzaakt door een storing in de monstermatrix. In verband hiermee zijn de rapportagegrenzen van diverse parameters verhoogd. Hierdoor wordt bij de toetsing van het betreffende monster gesteld dat er sprake is van overschrijdingen van de streefwaarde.
Resultaten voormalige kassen
-
De bovengrond is maximaal licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen. De gemeten gehalten van de overige geanalyseerde parameters zijn kleiner dan de achtergrondwaarden.
-
Zowel zintuiglijk als analytisch is geen asbest aangetoond.
Resultaten bestrijdingsmiddelenkast en opslag
-
De bovengrond is maximaal licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen. De gemeten gehalten van de overige geanalyseerde parameters zijn kleiner dan de achtergrondwaarden.
-
In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetroffen.
De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de aard, omvang en risico’s van de tijdens onderhavig onderzoek aangetoonde verontreinigingen. Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.4 Water
5.4.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
-
Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
-
Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
-
Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
-
Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
Nederlanders leven waterbewust. Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op het gebied van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar.
Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is het waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.
Waterbeheerplan Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van het verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen afvoeren. Bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 2.000 m2 valt een ontwikkelingsplan onder de algemene regels en worden er geen compenserende eisen gesteld.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben er meerdere overleggen plaats gevonden met de gemeente Breda en waterschap Brabantse Delta.
5.4.2 Onderzoek en conclusies - Gertrudisoord
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling binnen onderhavig deelgebied is door Agel een watertoets opgesteld (Bijlage 7).
Huidige situatie
Gebiedsbeschrijving
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Prinsenbeek. De oorspronkelijke bebouwing is in 2009 gesloopt. Het plangebied is momenteel braakliggend en wordt sporadisch gemaaid. Het gemiddeld maaiveldniveau bedraagt 3,30 m +N.A.P.
Bodem en infiltratie
De bodemkundige hoofdeenheid kan worden gekenmerkt als ‘Eerdgronden, voedselrijk en vochtig tot droog’. Uit de grondwaterkaart van Nederland is het volgende bekend over de geohydrologische bodemopbouw.
Diepte (m-mv)
|
Geohydrologische schematisatie
|
Formatie
|
Samenstelling
|
0-15
|
Eerste watervoerend pakket
|
Twente
|
Matig grof zand
|
15-65
|
Eerste scheidende laag
|
Kedichem en Tegelen
|
Klei en zand
|
Tabel 5.2: geohydrologische bodemopbouw
Daarnaast kan het plangebied op basis van de wateratlas Provincie Noord-Brabant worden gekenmerkt als geschikt voor infiltratie.
Waterschap aspecten
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen waterlopen met bijhorende kunstwerken aanwezig.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied, beschermd gebied wat is aangewezen als waterberging, keringen, peilbesluitgebied of beschermd natuurgebied.
Grondwater
Uit de grondwaterkaart van Nederland is het volgende bekend over grondwater. Het freatisch grondwaterpeil bevindt zich op ongeveer 0,5 meter boven NAP. De freatische grondwaterstroming blijkt noordelijk gericht te zijn. De deklaag ontbreekt. Uit de wateratlas provincie Noord-Brabant blijkt in het plangebied de grondwatertrap VI (GHG: 0,40-0,80 m- mv. & GLG: >1,20 m- mv.) voor te komen.
Waterbezwaar
De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. De grenswaarden waaraan getoetst wordt zijn; minder dan 2.000 m², tussen de 2.000 m² en 10.000 m² en meer dan 10.000 m².
Met een verhardingstoename van 1.380 m² valt de planontwikkeling onder de grenswaarde van minder dan 2.000 m². Vanuit de Algemene Regel is er geen verplichting tot aanleg van een retentievoorziening vanuit het waterschap Brabantse Delta en kan regenwater direct worden geïnfiltreerd of worden afgevoerd op oppervlakte water.
In overleg is overeengekomen tussen gemeente en het waterschap dat afgezien wordt van de bergingsnorm. De gemeente heeft de voorkeur voor een goed beheersbaar systeem in Gertrudisoord, dan een systeem met veel onderhoud en kans op klachten van omwonende welke voldoet aan de bergingsnorm.
Advies behandeling regenwater (RWA)
Het waterschap en de gemeente hanteren bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met regenwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Deze voorkeursvolgorde dient te worden doorlopen.
Infiltratie
Conform de wateratlas is de locatie gelegen in een infiltratiegebied, de aanwezige bodemopbouw bestaat uit zandgronden. Op basis van deze gegevens is infiltratie mogelijk. De gemeente Breda hanteert op locaties waar infiltratie het volgende principe:
-
niet onnodig verharden (groen blijft groen)
-
via groen-/bodempassage (bijv. groen dak/plantsoen/berm/greppel/wadi)
-
via wegpassage (bijv. split/infiltratiestroken)
-
via ondergrondse voorziening (bijv. infiltratieriolen/infiltratiekolken+split)
Het toepassen van wadi’s aan de voorzijde van woningen is gezien vele doorkruisingen ervan niet gewenst.
Ondanks de hoge grondwaterstand wordt in de Gertrudisoord toch een IT-riool toegepast. Dit IT-riool werkt zowel infiltrerend als drainerend. De woningen zullen direct worden aangesloten op het IT-riool.
Vanuit de gemeente wordt ook geadviseerd om infiltratie te realiseren via een groen-/bodempassage of wegpassage. De openbare verharding (rijbaan, trottoir en het langsparkeren) zal afwateren op het aanliggende openbaar groen. Door het openbaar groen iets verlaagd aan te leggen kan het overtollig regenwater richting de parkeerkoffers (tijdelijke berging) worden geleid. De parkeerkoffers worden ingezet als tijdelijke buffering, doormiddel van het verlaagd aanleggen ervan.
De verdere uitwerking van het RWA-stelsel (oppervlakkige afstroom, berging parkeerkoffers en IT-riool) dient in een later stadium in overleg met meerdere partijen te worden uitgewerkt.
De ambitie is om binnen het plangebied bij kleine buien zoveel mogelijk oppervlakkig te infiltreren en alleen de wat grotere buien af te voeren.
Advies behandeling vuilwater (DWA)
In het plangebied worden naar verwachting 24 woningen gerealiseerd. Er wordt gemiddeld 120 liter vuilwater per dag geproduceerd per inwoner en afgevoerd naar het rioolstelsel. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter x 24 = 7.200 liter per dag vanuit de woningen wordt “geproduceerd”.
Het vuilwater vanuit het plangebied dient als gevolg van de nieuwe ontwikkeling te worden aangesloten op een nieuw vuilwaterriool (DWA) in de Gertrudisoord, welke vervolgens wordt gekoppeld op bestaand gemengd riool in de Julianalaan. De verdere uitwerking hiervan dient in samenspraak met meerdere partijen te worden uitgevoerd.
Ontwatering planlocatie
Om grondwateroverlast te voorkomen, wordt gestreefd naar een bepaalde minimale ontwateringsdiepte bij de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Voor het plangebied is een GHG bepaald van 2,20 m +N.A.P.. Met een maaiveldniveau van 3,30 m +N.A.P. ligt de GHG op 1,10 m –mv. Voor stedelijk bebouwd gebied wordt een ontwateringsdiepte van 0,70 m –mv. nagestreefd. Hier voldoet het plangebied aan.
Volgens de eisen van het waterschap dient er kwelneutraal gebouwd te worden. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie geen extra kwel mag ontstaan. Vooral de gevolgen van het verdiept bouwen van bijvoorbeeld een kelder verdient de aandacht.
5.4.3 Onderzoek en conclusies - Westrik
Watertoets
Door Agel Adviseurs is een watertoets opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van Westrik (zie Bijlage 18). In deze watertoets zijn mogelijke adviezen gegeven voor de toekomstige waterhuishouding van het plangebied.
Op basis van overleggen in het kader van de watertoets zijn de volgende (belangrijkste) uitgangspunten met elkaar afgestemd:
-
In het plangebied is de grondwaterstand aan de hand van vier peilbuizen een jaar lang gemonitord;
-
De watergangen (categorie B en C) in het plangebied mogen gedempt worden zonder dat er compensatie benodigd is;
-
Het voormalige kassencomplex is reeds in 2009 gesloopt en mag om die reden niet in mindering worden gebracht op de verhardingstoename;
-
Er worden poelen ontworpen in de groenzone aan zuidzijde van het plangebied, evenwijdig aan de spoorverbinding;
-
De poelen staan onderling in verbinding middels verlagingen in het maaiveld. Doormiddel van overstortdrempels worden sommige poelen alleen bij extreme neerslag gebruik voor buffering van regenwater;
-
Vanuit de poelen en verlagingen dient er een lozingsvoorziening op de A-watergang aan de noordzijde van het plangebied te worden gerealiseerd;
-
Het afstromend regenwater van de percelen dient bovengronds te worden aangeboden en vervolgens bovengronds te worden afgevoerd naar de wadi’s;
-
Het huishoudelijk afvalwater zal via een nieuwe pompgemaal worden afgevoerd naar het bestaand gemeentelijk riool op de kruising Geerakker met Zuidlaan.
-
De bestaande persleiding ten behoeve van de woning aan de Oude Molenweg 50 komt te vervallen. De nieuwe persleiding zal via de EVZ spoorzone worden ingeprikt op het DWA-stelsel van Westrik. Tevens zullen de twee nieuwe woningen aan de Oude Molenweg hun vuilwater afvoeren via de nieuwe persleiding. Voor het regenwater zal er in de Oude Molenweg een RWA-riool worden aangelegd richting de EVZ.
Bodem- en infiltratieonderzoek
Om te bepalen of infiltratie in het plangebied mogelijk is, is door Agel Adviseurs een doorlatendheidsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 18).
De bodem in het plangebied betreft matig fijn, matig tot zwak siltig zand eerdgrond. In verschijnende boringen zijn brokken leem dan wel leemlagen aangetroffen. De diepere boringen hebben op een diepte van ca. 2,00 m –mv tot 2,50/4,00 m –mv een sterk zandige leemlaag. De GHG-situatie voor Westrik varieert tussen de 2,37 en 2,78 m +N.A.P. (1,15 en 0,42 m –mv). Op basis van deze conclusie is ervoor gekozen om minimaal een jaar de grondwaterstand te monitoren.
Het waterschap hanteert de trits “infiltreren-bergen-afvoeren” bij realisatie van een retentievoorziening. Het plaatselijk laten infiltreren van grote hoeveelheden regenwater op een diepte van 1,5 m –mv of dieper net boven de leemlaag leidt tot het verhogen van het hangwater met eventueel grondwateroverlast tot gevolg en wordt gezien de stedenbouwkundige functie van het plangebied niet geadviseerd. Het toepassen van ondergrondse infiltratievoorzieningen zoals infiltratiekelders, infiltratie units etc. wordt binnen het plangebied Westrik dan ook niet geadviseerd.
De combinatie zal deels gezocht dienen te worden in infiltratie-bergen-afvoeren. Dit kan door middel van het bovengronds laten infiltreren van regenwater door middel van poelen met gedoseerde lozing op het oppervlakte watersysteem of de realisatie van een retentievijver/watergang.
Grondwaterstand
Binnen het plangebied zijn de grondwaterstanden 1 jaar lang gemonitord. De verkregen waarden komen redelijk overeen met de grondwaterstanden vanuit Dinoloket, al zijn deze gedateerd. Als reëel getal wordt de 2,81 m +N.A.P. gezien voor de GHG. Echter is dit gebaseerd op een beperkte hoeveelheid data. Veiligheidshalve wordt voor het plangebied Westrik uitgegaan van een GHG van 2,85 m +N.A.P..
Waterschap aspecten
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn diverse watergangen aanwezig welke in beheer zijn bij het waterschap. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied, beschermd gebied wat is aangewezen als waterberging, keringen, peilbesluitgebied of beschermd natuurgebied.
Riolering
Ter hoogte van het plangebied is in de Westrik een drukriool gelegen en van de Oude Molenweg richting de Prinsenboschlaan. In de Zuidlaan en de Prinsenboschlaan ligt een vrijverval rioolstelsel. In de directe omgeving, op circa 160 m ten oosten van het plangebied is afvalwatertransportleidingen van het waterschap gelegen.
Planontwikkeling
De voormalige bebouwing (kassencomplex) is in 2009 gesloopt, het plangebied is momenteel braakliggend. Voor de berekening van het waterbezwaar zal worden uitgegaan van de volledig onverharde situatie. Ten gevolge van de toekomstige ontwikkeling zullen er verschillende type verhardingen mogelijk gemaakt worden in de ontwikkelingslocatie. Binnen de woonpercelen zal ook ruimte gereserveerd worden voor drie parkeerkoffers. Deze parkeerkoffers worden 100% verhard op een enkel plantvak na.
Op basis van deze gegevens wordt in totaal 32.402 m² aan nieuwe verharding aangelegd. De verharding gelegen in de groenzones watert direct af naar het naast gelegen groen waar het ter plaatse kan infiltreren. Doordat de verharding gelegen in de groenzones niet afvoert naar het riool of open water kan deze gelijk worden gesteld aan onverhard oppervlak.
Waterbezwaar
De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. De grenswaarden waaraan getoetst wordt zijn; minder dan 2.000 m², tussen de 2.000 m² en 10.000 m² en meer dan 10.000 m².
Met een verhardoppervlak van 32.402 m² op basis van het stedenbouwkundig ontwerp valt de planontwikkeling boven de grenswaarde van meer dan 10.000 m², er is dan sprake van ‘maatwerk’. Voor maatwerklocaties gelden de Beleidsregels ‘afvoer door toename en afkoppelen van verhard oppervlak’ uit de Keur evenals de bijbehorende uitgangspunten.
Het gemeentelijk beleid schrijft 78 mm voor. Hierbij is het sinds het nieuwe beleid van het waterschap mogelijk om te zaken naar de bergingseis van het waterschap (60 mm), mits het watersysteem duurzaam wordt ingericht. Het gaat daarbij om zaken als bewustwording en hergebruik & infiltratie. In het huidige ontwerp wordt hier ruimschoots aan voldaan door de poelen, waterverbindingen en het oppervlakkig afstromen. Vanwege de duurzame invulling van het watersysteem binnen Westrik is er ingestemd met het gebruik van 60 mm in plaats van de 78 mm.
Het waterbezwaar voor het plangebied komt met het nieuwe beleid van het waterschap uit op 1.944 m³.
Advies behandeling regenwater (RWA)
Het waterschap en de gemeente hanteren bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met regenwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Deze voorkeursvolgorde dient te worden doorlopen. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.
Infiltratie
Het plaatselijk laten infiltreren van grote hoeveelheden regenwater op een diepte van 1,5 m –mv of dieper net boven de leemlaag leidt tot het verhogen van het hangwater met eventueel grondwateroverlast tot gevolg en wordt gezien de stedenbouwkundige functie van het plangebied niet geadviseerd. Het toepassen van ondergrondse infiltratievoorzieningen voor de infiltratie van grote hoeveelheden regenwater zoals infiltratiekelders, infiltratie units etc. wordt binnen het plangebied Westrik dan ook niet geadviseerd.
Infiltratie staat vooraan in de voorkeursvolgorde (infiltratie-bergen-afvoeren). Infiltratie zal binnen het plangebied worden bewerkstelligd door het bovengronds laten infiltreren van regenwater doormiddel van verlagingen in het maaiveld en poelen (bergen) met een gedoseerde lozing (afvoeren) op het oppervlakte watersysteem.
Op basis van de uitkomsten van het doorlatendheidsonderzoek en de overleggen met het waterschap worden de volgende zake bewerkstelligd voor de verwerking van het regenwater:
-
Er zal in totaal 1.944 m3 regenwater worden verwerkt binnen het plangebied;
-
Het afstromend regenwater van de percelen zal bovengronds middels spuwers worden aangeboden op de perceelgrens;
-
Delen van de wegen worden op “één oor” aangelegd, daar waar de wegen grenzen aan een groenzone/poelverbinding. Het regenwater zal ter plaatsen direct infiltreren in de groenzones/poelverbinding of afstromen richting een van de poelen;
-
Vanaf de perceelgrens zal het regenwater bovengronds via weg met een omgekeerd dakprofiel (dwarshelling minimaal 2%, langshelling minimaal 3‰ en verhoogde band minimaal 5 cm) worden afgevoerd naar de poelverbindingen/ poelen. De parkeerkoffers worden voorzien van een RWA-stelsel welke afwateren richting de poelverbindingen;
-
De twee nieuwbouw woningen aan de Oude Molenweg zullen via een RWA-streng lozen op een van de poelen. Door de grondwaterstand en toekomstige maaiveldhoogte behoort ondergrondse infiltratie op eigenterrein niet tot de mogelijkheden.
-
Aan de zuidzijde van het plangebied in groenzone is voldoende ruimte aanwezig om een viertal poelen te creëren;
-
Ter verspreiding van het regenwater staan de poelen onderling in verbinding middels verlagingen in maaiveld (poelverbinding). Vanuit ecologisch oogpunt worden sommige poelen doormiddel van overstortdrempels alleen bij extreme neerslag gebruik voor buffering van regenwater;
-
Vanuit de poelverbindingen zal er een lozingsvoorziening (overstortmuur met knijpvoorziening) op de A-watergang aan de noordzijde van het plangebied worden gerealiseerd.
Ter verduidelijking is in bijlage 2 bij het Watertoetsrapport een waterstromenkaart met oppervlakten opgenomen met het principe van de verwerking van het regenwater.
5.5 Ecologie
5.5.1 Regelgeving en beleid
Ter bescherming van de natuur en de daaraan gekoppelde waarden, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wro, uitgewerkt in de Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur (nu hernoemd als Natuurnetwerk Nederland).
Op grond van de Structuurvisie Breda 2030 (zie paragraaf 3.4.1) is er een ecologische verbindingszone (EVZ) langs het spoor gelegen, die in Westrik een nadere invulling krijgt. Dit levert een belangrijke meerwaarde op voor zowel de natuur als voor de bewoners. Een nadere beschrijving / uitwerking van deze EVZ is opgenomen in Bijlage 15.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en een veldbezoek) te worden vastgesteld of:
-
Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Wnb);
-
Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Wnb);
-
Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische Hoofdstructuur-gebieden aangetast worden.
Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of te beheersen.
5.5.2 Onderzoek en conclusies - Gertrudisoord
Gebiedsbescherming
Ontwikkelingen welke zijn gesitueerd binnen de mogelijke effectafstand rond Natura 2000-gebieden dienen in een oriëntatiefase op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) te worden getoetst op mogelijke negatieve effecten op de vastgestelde instandhoudingsdoelen van de betreffende gebieden. In het overgrote deel van de Natura 2000-gebieden bevinden zich stikstofgevoelige habitattypen en is sprake van een fors overbelaste situatie.
Gezien de ligging van het plangebied in de nabijheid van Natura 2000 gebied Ulvenhoutse Bos is door Agel Adviseurs een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd (Bijlage 8). Op grond van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat het ontwikkelingsplan Gertrudisoord niet leidt tot significant negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Op grond van de NB-wet en CHW geldt een vrijstelling van vergunningplicht. Andere verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot de EHS bevindt zich op een afstand van 1,3 km ten noordoosten van het plangebied. Door de ontwikkeling zal de EHS niet in omvang verkleinen of negatief worden beïnvloed.
De Wnb vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Soortenbescherming
Op basis van de door Agel Adviseurs opgestelde Quickscan flora en fauna (Bijlage 9) is geconcludeerd dat binnen het plangebied geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor strikt beschermde (vaat)planten aanwezig zijn. Strikt beschermde (vaat)planten worden dan ook niet binnen het plangebied verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten zijn niet beschermd in de Wnb, omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.
Er zijn tijdens het oriënterende veldbezoek geen zoogdieren waargenomen. Verwacht wordt daarom dat slechts enkele algemene voorkomende beschermde zoogdiersoorten zoals de mol en een aantal algemene muissoorten voor kunnen komen binnen de onderzoeklocatie. Omdat het hier gaat om zoogdiersoorten die in grote delen van Nederland en Noord-Brabant algemeen zijn, doet het ‘verdwijnen’ van een zeer beperkt leefgebied in het plangebied geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van regionale of landelijke populaties. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.
Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen, op basis van de checklist ‘inschatting vooronderzoek vleermuizen’ onderzocht. Door de afwezigheid van zowel bebouwing als bomen in het plangebied kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende dan wel boombewonende soorten worden uitgesloten.
Naast verblijfplaatsen zijn ook essentiële vliegroutes en essentiële foerageergebieden beschermd. Vliegroutes zijn lijnvormige elementen, vaak een bomenrij, waaraan vleermuizen zich oriënteren. Deze oriëntatie hebben ze nodig om zich van hun verblijfplaats naar hun foerageergebied te verplaatsen. Binnen het plangebied is geen groen lijnelement aanwezig. Er is derhalve geen sprake van duidelijke doorlopende lijnvormige elementen. Aanwezigheid van een essentiële vliegroute in het plangebied is derhalve niet te verwachten. In de directe omgeving van het plangebied zijn wel doorlopende lijnvormige elementen aanwezig. De planontwikkeling zal niet leiden tot de ongeschiktheid van één of meer vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Nader vleermuisonderzoek conform het vleermuizenprotocol is niet benodigd voor het uitvoeren van de voorgenomen planontwikkeling.
Alle vogels zijn beschermd in het kader van de Vogelrichtlijn en de Flora- en faunawet. Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele rooiwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde.
Het is aannemelijk dat in het plangebied amfibieën voorkomen als groene kikker, bruine kikker en gewone pad. Omdat het hier gaat om soorten die in grote delen van Nederland en provincie Noord-Brabant algemeen zijn, doet het ‘verdwijnen’ van een zeer beperkt leefgebied in het plangebied geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van regionale of landelijke populaties. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.
Het plangebied is braakliggend en de aanwezige gras- en kruidachtige vegetatie wordt sporadische gemaaid. Het plangebied is een zeer marginaal leefgebied voor reptielen en ongewervelde. Het leefgebied van de soortengroep vissen is niet aanwezig in het plangebied. Het mogelijk aantasten van de leefomgeving van deze soortgroepen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde. In het kader van de Wet natuurbescherming zijn er vanuit flora en fauna geen belemmeringen voor de nieuwbouw in het plangebied.
5.5.3 Onderzoek en conclusies - Westrik
Gebiedsbescherming
Ontwikkelingen welke zijn gesitueerd binnen de mogelijke effectafstand rond Natura 2000-gebieden dienen in een oriëntatiefase op grond van de Nb-wet te worden getoetst op mogelijke negatieve effecten op de vastgestelde instandhoudingsdoelen van de betreffende gebieden. In het overgrote deel van de Natura 2000-gebieden bevinden zich stikstofgevoelige habitattypen en is sprake van een fors overbelaste situatie.
Gezien de ligging van het plangebied in de nabijheid van Natura 2000 gebied Ulvenhoutse Bos is door Agel Adviseurs een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd (Bijlage 19). Voor het onderzoek naar stikstofdepositie is uitgegaan van 170 woningen om zeker te zijn dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De maximale depositietoename ter plaatse van een stikstofgevoelige habitat is berekend op 0,00 mol/ha/jaar in het Natura 2000-gebied Ulvenhoutsebos ter plaatse van de habitattypen: H9120 Beuken-eikenbossen met hulst, H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) en H9160A Eikenhaagbeukenbossen (hogere zandgronden). Voor de beoordeling van deze waarde kan worden aangesloten bij de onderbouwing van de drempelwaarde van de PAS-regelgeving. Hierin wordt gemotiveerd dat een depositie tot 0,05 mol/ha/jaar als niet significant kan worden beschouwd. De berekende depositietoename van 0,00 mol/ha/jaar kan dan ook als niet significant worden beschouwd. Dit houdt in dat het plan is uitgezonderd van de vergunningplicht Wnb.
Andere verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing (bron: quickscan Flora en fauna; Bijlage 20). De Wnb vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Nationaal Natuurnetwerk (NNN; in de wet EHS). Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot de NNN bevindt zich op een afstand van 550 meter ten zuiden van het plangebied. Door de ontwikkeling zal de EHS niet in omvang verkleinen of negatief worden beïnvloed. Van negatieve uitstralingseffecten zoals geluid, licht en verdroging is geen sprake. (bron: quickscan Flora en fauna; Bijlage 20).
Soortenbescherming
Ten behoeve van de voorgestane ontwikkeling in onderhavig plangebied is door Agel Adviseurs een Quickscan Flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 20). Doel van de quickscan is het inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis die hebben voor de verdere uitvoering. Tevens is bekeken of er door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden (zoals bovenstaand reeds behandeld).
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat een ontheffing van de Wet natuurbescherming en/of compensatie niet noodzakelijk is voor de volgende onderzochte soorten;
-
Strikt beschermde (vaat)planten
-
Algemeen voorkomende beschermde zoogdiersoorten en algemene muissoorten
-
Amfibieën
-
Beschermde vissoorten
-
Reptielen en ongewervelde
Voor een aantal diersoorten zijn aandachtspunten en/of aanbevelingen meegegeven, welke nader worden toegelicht.
Met broedvogels dient rekening gehouden te worden door eventuele kapwerkzaamheden niet uit te voeren tijdens de broedtijd (circa maart tot en met juli) indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde. Uit nader onderzoek (zie Bijlage 21) blijkt dat het gebied niet geschikt is voor steenuilen, het plangebied heeft dan ook geen betekenis voor de steenuil.
Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen onderzocht. Doordat er geen bebouwing wordt gesloopt of gerenoveerd, kan het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten worden uitgesloten. Wel zijn er in het plangebied groene lijnelementen aanwezig met meerdere grote bomen. Bij het kappen van de groene lijnelementen dient nader onderzoek naar verblijfplaatsen in holtebomen en de eventuele functie van de groene lijnelementen als vliegroute en foerageergebied plaats te vinden. Bij dit onderzoek dient ook rekening gehouden te worden met de te plaatsen straatverlichting rond de nieuwbouwwoningen. Verlichting heeft een negatief effect op vleermuizen.
Gezien deze aanbevelingen is er nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en steenuilen (zie Bijlage 21 en Bijlage 22 ). Uit het onderzoek blijkt dat er in het plangebied vliegroutes en foerageergebieden van verschillende vleermuissoorten aanwezig zijn. Deze worden echter op basis van het huidige ontwerp niet aangetast.
De belangrijke foerageergebieden (afbeelding 1) voor vleermuizen bevinden zich in de tuin aan de Zuidlaan 12 en het park aan de Prinsenboschlaan. In de tuin van Westrik 8 wordt voornamelijk gefoerageerd langs de beplanting op de grens van dit perceel en het perceel aan de Zuidlaan 12. In het bijzonder in de zomerperiode wordt hier gefoerageerd, gedurende de paarperiode zijn vrijwel geen vleermuisactiviteiten waargenomen. Beide deelgebieden worden met het stedenbouwkundig ontwerp niet heringericht en de beplanting blijft behouden. Het foerageergebied van de vleermuizen wordt hierdoor fysiek niet aangetast.
De beplanting in het park is tevens in gebruik als vliegroute van verblijfplaatsen naar foerageergebied ten zuiden van Westrik. De beplanting aan de westzijde van perceel Westrik 8 wordt gebruikt als oriëntatiepunt voordat de akker wordt overgestoken. De vliegroute wordt door het stedenbouwkundig ontwerp zelf versterkt. Een klein gedeelte van de bosschage hier ter plaatsen zal met de voorgenomen ontwikkeling worden gerooid. Hiervoor in de plaats komt een solitaire boom van de eerste grootte. Deze boom komt op de kop te staan van een groenzone met poelverbinding die leidt naar de EVZ aan de zuidzijde van het plangebied. Door deze groene zone worden het park en spoorbaan met elkaar in verbinding gebracht.
In het oostelijk deel van het plangebied wordt een vergelijkbare groene zone aangelegd. Deze sluit aan op de beplanting langs de tuin Westrik 8. In de huidige situatie is de akker/grasland ongeschikt als foerageergebied. De groene zones en de EVZ langs het spoor kunnen dienst gaan doen als vliegroute. Met het stedenbouwkundig ontwerp is er sprake van een verbetering ten opzichte van de kale akker/grasland die nu moet worden overgestoken.
Met het stedenbouwkundig ontwerp blijft het groen van de vliegroute langs het park behouden. De vleermuizen vliegen aan de parkzijde van de beplanting. Deze zijde is vrij donker ten opzichte van de omgeving. In het stedenbouwkundig ontwerp is hier een weg voorzien. De verlichting van deze weg dient voldoende te worden afgeschermd zodat deze geen effect heeft op de vliegroute. Dit betekent dat de beplanting zoveel mogelijk moet worden behouden om verstrooiing van het licht naar het park te voorkomen. Bij het opstellen van het verlichtingsplan dient de verlichting zoveel mogelijk naar beneden te schijnen zodat alleen de weg en niet het groen wordt verlicht. Met vleermuisvriendelijke verlichting kan dit worden bewerkstelligd.
Door lichtverstrooiing aan de parkzijde te voorkomen, door behouden beplanting en een goed verlichtingsplan, is er met het stedenbouwkundig ontwerp geen sprake van aantasting van vliegroutes en foerageergebieden. Door de realisatie van de groene zones worden de vliegroutes binnen de plangrenzen zelfs versterkt.
Vanuit het oogpunt van ecologie gelden er geen belemmeringen ten aanzien van de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
5.6 Bedrijven en milieuzonering
5.6.1 Regelgeving en beleid
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De VNG publicatie kent twee soorten omgevingstype, een rustige woonwijk en een gemengd gebied. Een rustige woonwijk kan worden aangemerkt als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is er sprake van functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten. Het plangebied en de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit wonen. Er wordt derhalve uitgegaan van een rustige woonwijk.
De afstand tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de milieubelastende activiteit wordt bepaald vanaf de gevel van de woning tot de grens van de inrichting.
Beide deelgebieden en de omgeving bestaan hoofdzakelijk uit wonen. Er wordt derhalve uitgegaan van een rustige woonwijk.
5.6.2 Onderzoek en conclusies - Gertrudisoord
In de omgeving van het deelgebied bevinden zich, op basis van de gemeentelijke bedrijvenlijst, binnen een straal van circa 100 meter de volgende inrichtingen:
Naam inrichting
|
Adres
|
Milieu
categorie
|
Afstand tot bestemming Wonen binnen plangebied
|
Basisschool de Horizon
|
Kapelstraat 44
|
2
|
40 meter
|
D. de Vissers
|
Kapelstraat 53
|
1
|
0 meter
|
Moust
|
Kerkewei 8
|
1
|
57 meter
|
Kruisgebouw
|
Julianalaan 9
|
1
|
10 meter
|
De Beek Groente en Fruithandel
|
Kapelstraat 36
|
1
|
63 meter
|
Slagerij Lodewijk
|
Kapelstraat 33
|
1
|
33 meter
|
G. Lemaire
|
Gertrudislaan 29
|
1
|
9 meter
|
Brandweer Prinsenbeek
|
Gertrudislaan 14
|
3.1
|
45 meter
|
Gemeente Werkplaats
|
Gertrudislaan 14
|
1
|
45 meter
|
Tabel 5.3: bedrijven in omgeving
De afstanden zoals opgenomen in tabel 5.3 betreffen de afstanden tussen de bestemmingsgrenzen van de betreffende inrichtingen tot de dichtsbijzijnde grens van de bestemming 'Wonen' binnen onderhavig plangebied. Op grond van de VNG-publicatie betreffen de te hanteren afstanden binnen gebiedstype 'rustige woonwijk': 10 meter bij bedrijven van milieucategorie 1, 30 meter bij bedrijven van milieucategorie 2 en 50 meter bij bedrijven van milieucategorie 3.1.
Op basis van bovenstaande tabel 5.3 geldt dat uitsluitend in het geval van Kapelstraat 53 en Gertrudislaan 29 (ondergrondse olietanks bij D. de Vissers en G. Lemaire) en bij Gertrudislaan 14 (Brandweer Prinsenbeek) op het eerste oog niet geheel wordt voldaan aan deze richtafstanden. Ten aanzien van ondergrondse olietanks wordt echter op basis van de gemeentelijke bedrijvenlijst een grootste afstand gehanteerd van 0 meter. Deze tanks zijn gelegen op percelen met de woonbestemming (waardoor reeds de bij de betreffende inrichting behorende woning de maatgevende afstand tot gevoelige functies borgt) en vormen gezien vorenstaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling binnen onderhavig plangebied.
Ten aanzien van de Brandweer Prinsenbeek, welke een Maatschappelijke bestemming heeft, geldt weliswaar dat de afstand tussen deze bestemming en de bestemming 'Wonen' binnen het plangebied minimaal 45 meter is, maar dat dit de afstand betreft tot het conserverend bestemde deel binnen onderhavig plangebied (bestaande woningen). De afstand tussen de inrichting en de nieuw te ontwikkelen woningen binnen onderhavig plangebied betreft minimaal 98 meter en vormt derhalve geen beperking voor de voorgenomen ontwikkeling.
Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. De omliggende bedrijvigheid en voorzieningen wordt niet beperkt in hun functioneren. Er gelden daarom geen belemmeringen ten aanzien van de haalbaarheid.
5.6.3 Onderzoek en conclusies - Westrik
In de omgeving van het deelgebied bevinden zich voornamelijk woningen. Ten zuiden van de spoorlijn zijn agrarische bedrijven aanwezig, waaronder glastuinbouw. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Binnen deze richtafstand worden geen woningen voorzien.
Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. De omliggende bedrijvigheid en voorzieningen wordt niet beperkt in hun functioneren. Er gelden daarom vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen ten aanzien van de haalbaarheid.
5.7 Geur
5.7.1 Regelgeving en beleid
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de beoordeling van aanvragen om vergunning in het kader van de Wet milieubeheer het toetsingskader voor de geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten.
Om te beoordelen of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat wordt bij een ruimtelijke ordeningstoets voor de omgekeerde werking eveneens de Wet geurhinder en veehouderij toegepast. De geurbelasting is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld (bijvoorbeeld varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten). De geurbelasting wordt uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht (ouE/m3). De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of niet-concentratiegebieden en binnen of buiten de bebouwde kom).
Naast geurnormen houdt de Wgv ook rekening met (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (bijvoorbeeld melkrundvee en paarden). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat er gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.
Iedere gemeente heeft de mogelijkheid om eigen geurbeleid op te stellen. De gemeente Breda heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door de 'Verordening geurhinder en veehouderij' op te stellen.
Voor nieuwe woon- en werkgebieden zoals vastgelegd in de Structuurvisie Breda 2020 geldt een geurnorm van 8 ouE/m3. Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als 'onderzoeksgebied transformatie'. Derhalve wordt een norm van 8 ouE/m3 gehanteerd.
5.7.2 Onderzoek en conclusies - Gertrudisoord
Binnen een straal van 1 kilometer van Gertrudisoord komen enkel veehouderijen voor waarvoor vaste afstanden gelden. Deze bedrijven zijn op circa 900 meter afstand gelegen.
Voor het plangebied geldt dat een goed verblijfklimaat gegarandeerd kan worden, omdat de veehouderijen - in relatie tot hun geuremissie - op voldoende afstand gelegen zijn. Daarnaast geldt dat veehouderijen niet beperkt worden door de komst van de woning. Reeds andere geurgevoelige objecten in de omgeving van de veehouderijen zijn bepalend voor de milieuruimte.
Derhalve gelden er vanuit agrarische geurhinder geen belemmeringen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
5.7.3 Onderzoek en conclusies - Westrik
Woningen zijn geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij. Voor de uitvoering van het onderzoek is als uitgangspunt genomen dat veehouderijbedrijven alleen relevant kunnen zijn, indien zij gelegen zijn binnen een straal van 1.500 meter rondom het plangebied, uitgaande van een norm van 8 ouE/m3.
Binnen een straal van 1.500 meter bevinden zich op basis van de gegevens van de website van Provincie Noord-Brabant, Web-BVB (Bestand Veehouderij Bedrijven) twee veehouderijen. Aan het Heibloempad 5 en Zanddreef 29 bevinden zich deze veehouderijen, waarvoor vaste afstanden gelden.
Figuur 5.1: Veehouderijen rond plangebied
De veehouderijen met vaste afstanden zijn gelegen op ten minste 600 meter van het plangebied. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de minimaal aan te houden afstand van maximaal 100 meter.
Voor het plangebied geldt dat een goed verblijfklimaat gegarandeerd kan worden, omdat de veehouderijen - in relatie tot hun geuremissie - op voldoende afstand gelegen zijn.
Daarnaast geldt dat de omliggende veehouderijen niet beperkt worden door de komst van de woning. Reeds andere geurgevoelige objecten in de omgeving van de veehouderijen zijn bepalend voor de milieuruimte.
Derhalve gelden er vanuit agrarische geurhinder geen belemmeringen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
5.8 Geluid
5.8.1 Regelgeving en beleid
Bij een nieuwe geluidgevoelige ontwikkeling dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De geluidbelasting dient per gezoneerde weg te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden.
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ontwikkeling.
Aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon en leefklimaat.
Ook voor de aspecten industrielawaai en railverkeerslawaai gelden op grond van de Wgh bepalingen. De deelgebieden Westrik en Gertrudisoord liggen niet in of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, derhalve is dit aspect niet relevant voor voor onderhavige planontwikkeling. Westrik ligt daarentegen wel in de nabijheid van spoorwegen. Naar de geluidsbelasting van onder andere deze spoorlijn is onderzoek gedaan.
5.8.2 Onderzoek en conclusies - Gertrudisoord
Ten behoeve van de realisatie van 24 nieuwe woningen binnen het plangebied is door Agel Adviseurs een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Bijlage 10) aangevuld met een memo (Bijlage 11). De ontwikkeling bevindt zich binnen de geluidzone van de Molenstraat en de A16. Daarnaast dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de geluidbelasting te worden beoordeeld als gevolg van cumulatie van alle geluidsbronnen. In dit verband zijn ook de niet gezoneerde 30 km wegen bij het onderzoek betrokken.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de Molenstraat en de A16 niet wordt overschreden.
Aangezien er geen sprake is van het vaststellen van een hogere waarde is in de voorliggende situatie cumulatie Wgh en een toets Bouwbesluit niet aan de orde. De geluidwering van de gevels dient te voldoen aan de minimale eis uit het Bouwbesluit van 20 dB.
Het plangebied valt buiten de zone van enig spoortraject. Railverkeerslawaai is derhalve bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten.
Ter plaatse van de ontwikkeling is vanuit het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestisch klimaat inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Hierbij is aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
5.8.3 Onderzoek en conclusies - Westrik
Ten behoeve van de ontwikkeling van Westrik heeft Agel Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 23). Doel van het onderzoek was het bepalen van de geluidbelasting op de woonbestemming en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de geluidbelasting beoordeeld als gevolg van de cumulatie van het weg- en railverkeerslawaai.
In het onderzoek zijn de geluidsbelastingen berekend met de Standaardrekenmethode II van bijlage III en IV van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma Geomilieu versie 3.00.
Wegverkeerslawaai
Bij de verkeersgeneratie van het plangebied is uitgegaan van een scenario van 170 woningen waarmee een marge wordt gecreëerd in de optredende verkeersbewegingen (worst-case).
Indien de planlocatie wordt getoetst aan de zoneringsbepalingen van de Wgh dan blijkt dat de planlocatie gelegen is binnen de geluidzone van de Groenstraat, de Vaareindseweg, de Oude Molenstraat, de Westrikseweg en de A16. De verkeersgegevens zijn door de wegbeheerder beschikbaar gesteld. Uitzondering hierop betreft de A16 waarvoor de gegevens overgenomen zijn uit het Geluidregister Weg.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van het wegverkeer van de A16 bij de woningen wordt overschreden, de overschrijding bedraagt maximaal 1 dB voor de 3e bouwlaag voor de woningen aan de oostzijde van het plangebied. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Indien geluidbeperkende maatregelen niet doelmatig blijken kan voor de overschrijding ontheffing worden verleend.
Geluidwerende maatregelen zijn niet noodzakelijk, voldaan moet worden aan de minimum eis van 20 dB uit het Bouwbesluit.
Railverkeerslawaai
De planlocatie is gelegen binnen de zone van de spoorbaan Breda - Roosendaal zodat een toetsing aan de normstelling van Wgh plaats dient te vinden. Voor de verkeersgegevens van de spoorbaan is gebruik gemaakt van de verkeersintensiteiten van de brondata uit het Geluidregister Spoor.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB ter plaatse van diverse delen van de ontwikkelingslocatie wordt overschreden.
Op grond van de berekende geluidbelastingen zullen voor de bronsoort mogelijk geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn.
Cumulatieve geluidbelasting
De hoogste cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van gezoneerde bronnen (cumulatie Wgh) bedraagt ter plaatse van de bouwvlakken 56 dB. De cumulatieve geluidbelasting leidt in geen van de situaties tot een onaanvaardbare geluidbelasting.
Als in de cumulatie tevens de niet gezoneerde 30 km-wegen worden meegenomen (cumulatie Wro) blijkt dat kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Verzoek hogere waarde
Conform het ontheffingenbeleid van de gemeente Breda zijn de mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de mogelijke doelmatige maatregelen om de geluidbelasting te verlagen stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke en/of stedenbouwkundige aard.
Daarnaast is de planologische situatie zodanig dat voldaan wordt aan het subcriterium dat er sprake is van een plangebied dat de open ruimte opvult en de (delen van de) bouwvlakken waarvoor een hogere waarde is berekend, een doelmatige afscherming geven naar de achterliggende (delen van) bouwvlakken.
Omdat voldaan wordt aan de criteria van het ontheffingenbeleid van de gemeente Breda kan op basis van de onderzoeksresultaten voor de ontwikkeling bij burgemeester en wethouders van de gemeente Breda een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai worden aangevraagd.
5.9 Luchtkwaliteit
5.9.1 Regelgeving en beleid
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.
Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.
Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.
5.9.2 Onderzoek en conclusies - Gertrudisoord
In het voorliggend plan is er sprake van het toevoegen van maximaal 24 woningen, zodat de ontwikkeling als NIBM kan worden beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden kan daardoor achterwege blijven.
5.9.3 Onderzoek en conclusies - Westrik
In het voorliggend plan is er sprake van het toevoegen van maximaal 135 woningen, zodat de ontwikkeling als NIBM kan worden beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden kan daardoor achterwege blijven.
Om in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch inzicht te geven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied, is met behulp van de monitoringstool (www.nsl-monitoringstool.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, bekeken welke concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs de wegen rond het plangebied aanwezig zijn. Hierbij is uitgegaan van het toevoegen van 170 woningen om er zeker van te zijn dat de gewenste ontwikkeling mogelijk is.
De concentraties luchtverontreinigende stoffen liggen langs de dichtst bij het plangebied gelegen gemonitorde wegen (A16, Leursebaan, Groenstraat, Middenweg) alle onder de grenswaarden uit de Wm. Omdat direct langs de wegen voldaan wordt aan de grenswaarden, zal dit ter plaatse van de overige delen van het plangebied ook het geval zijn. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen zijn over het algemeen langs de wegen het hoogst en nemen af naarmate een locatie verder van de weg is gelegen.
5.10 Externe Veiligheid
5.10.1 Regelgeving en beleid
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van de aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). Een nadere uitleg van beide begrippen is te vinden in bijlage Bijlage 24.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over openbare wegen, water en spoorwegen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het Bevt wordt naar analogie van het Bevi ingevuld, maar kent haar eigen karakteristieke aspecten per modaliteit. Aspecten die van toepassing zijn op alle modaliteiten zijn ondermeer de normstelling PR, de typering van objecten, de adviesrol van de veiligheidsregio en de verantwoording van het groepsrisico. Een belangrijk aspect in het Bevt is de zonering rond transportroutes. In het Bevt spelen de volgende zones een rol:
-
Veiligheidszone: dit is een maximale PR 10-6-contour die volgt uit de volledige benutting van de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
-
Plasbrandaandachtsgebied: binnen het plasbrandaandachtsgebied geldt voor realisatie van nieuwe objecten een verantwoordingsplicht vanwege de effecten van een plasbrand.
Beleidsvisie gemeente Breda
De gemeente Breda heeft een eigen beleidsvisie externe veiligheid1 opgesteld. Daarin wordt onderscheid gemaakt in 4 deelgebieden. Het gaat om:
5.10.2 Onderzoek en conclusies - Gertrudisoord
Het deelgebied is gelegen binnen het deelgebied "overig gebied", blijkens de beleidsvisie van de gemeente Breda. Indien een ruimtelijk plan in dit gebied tot een toename van de personendichtheid leidt, betekent dat dat het groepsrisico niet significant zal toenemen, vanwege:
-
de afstand tot de plaats van het mogelijke incident;
-
de aard van incident (blootstelling aan toxisch gas);
-
de reeds hoge personendichtheden binnen de gemeente Breda nabij de grote risicobronnen.
Voor dit gebied gelden geen aanvullende eisen. Binnen het invloedgebied dient beknopt ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De ontwikkeling betreft de realisatie van 24 grondgebonden eengezinswoningen. Een woning is een kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Om die reden dient beschouwd te worden welke relevante risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn. In de omgeving bevinden zich enkele risicobronnen. Het gaat om:
Opslag van vuurwerk
Aan de Schoolstraat 13 is een rijwielhandel gevestigd, die ook voorziet in de verkoop van consumentenvuurwerk. Deze inrichting valt onder de vigeur van het Vuurwerkbesluit en heeft een maximaal vergunde opslagcapaciteit van circa 4.500 kg consumentenvoorwerk. Op grond van deze hoeveelheid vuurwerk geldt een veiligheidszone van 8 meter ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Daarnaast is ter plaatse van de inrichting sprake van een bufferbewaarplaats van circa 1.100 kg. Hiervoor geldt een voorwaartse (richting van de deur) afstand van 8 meter, een zijwaartse afstand en een achterwaartse afstand van 0 meter, gemeten vanaf de bufferbewaarplaats.
De afstand van het plangebied tot de bewaarplaats bedraagt ten minste 200 meter. Daarmee is het plangebied niet gelegen binnen één van de genoemde veiligheidsafstanden. Er gelden dus geen belemmeringen vanuit externe veiligheid.
Rijksweg A16
Ten oosten van het plangebied is op circa 450 meter de Rijksweg A16 gelegen, wat een transportroute voor gevaarlijke stoffen is. Dit traject heeft een veiligheidszone van 33 meter en een plasbrandaandachtsgebied (30 meter). Beide contouren reiken niet tot het plangebied. Het invloedgebied van de A16 is afhankelijk van de gevaarlijke stoffen die over dit traject worden vervoerd. Op basis van het Basisnet Weg is sprake van de volgende jaarintensiteiten met overeenkomstig invloedgebied.
Stofgroep
|
Omschrijving
|
Jaarintensiteit
|
Invloedsgebied (m)
|
LF1
|
Brandbare vloeistoffen
|
12.840
|
45
|
LF2
|
Zeer brandbare vloeistoffen
|
19.693
|
45
|
GF1
|
Brandbare gassen
|
240
|
40
|
GF2
|
Zeer brandbare gassen
|
821
|
280
|
GF3
|
Zeer brandbare gassen
|
5.364
|
355
|
LT1
|
Giftige vloeistoffen
|
2.336
|
730
|
LT2
|
Zeer giftige vloeistoffen
|
2.279
|
880
|
GT3
|
Giftige gassen
|
184
|
560
|
GT4
|
Giftige gassen
|
41
|
> 4.00
|
Tabel 5.4: Jaarintensiteiten gevaarlijke stoffen Rijksweg A16 ter hoogte van het plangebied.
Het plangebied is gelegen op circa 450 meter van de A16. Derhalve reiken de invloedgebieden van de stofgroepen giftige vloeistoffen en gassen (LT1, LT2, GT3 en GT4) tot het plangebied en verder.
Omdat het plangebied is gelegen op meer dan 200 meter afstand dient op basis van artikel 8 van het Bevt het groepsrisico niet inzichtelijk gemaakt te worden. Wel dient op basis van artikel 7 van het Bevt inzicht te worden gegeven in de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in geval van een incident. Hier wordt in het onderstaande nader op ingegaan.
Bestrijdbaarheid
Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied.
Zelfredzaamheid
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld.
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de A16 is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Indien dit niet mogelijk is, kan ervoor gekozen worden om te vluchten. Bij een toxische wolk dient gevlucht te worden haaks op de wolk. Het plangebied is relatief gunstig gelegen ten opzichte van de meest voorkomende windrichting (uit het zuidwesten) in Nederland.
Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. De (regionale) brandweer kan in het geval van een calamiteit met toxische gassen het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem activeren (WAS: de sirenes) om de bevolking te alarmeren om te gaan schuilen. Uit een overzicht van de WAS-dekking in de gemeente Breda valt op te maken dat het WAS-systeem voor het plangebied dekkend is.
Met betrekking tot zelfredzaamheid speelt risicocommunicatie een belangrijke rol. Risicocommunicatie is het voorlichten van mensen over de risico's die gelopen worden, en welke handelingspatronen (vluchten of schuilen) daarbij het meest gewenst zijn. Het opstellen van een risicocommunicatieplan op objectniveau is daar een goed voorbeeld van. De gemeente Breda heeft risicocommunicatie reeds hoog op de agenda staan. Een werkgroep Risicocommunicatie is in het leven geroepen, welke in 2006 van start is gegaan met een pilotproject risicocommunicatie. Resultaat van dit project is een goed gedocumenteerde ervaring met risicocommunicatiemiddelen.
De Veiligheidsregio Midden en West-Brabant wordt in het kader van het vooroverleg om advies gevraagd.
Conclusie
Met het plan worden 24 grondgebonden woningen gerealiseerd. Op circa 200 meter is een winkel gevestigd die consumentenvuurwerk opslaat en verkoopt. Het plangebied is gelegen buiten de geldende veiligheidsafstanden. Er gelden dus geen belemmeringen vanuit externe veiligheid.
Op ruim 200 meter is de Rijksweg A16 gesitueerd. Over dit traject vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is gelegen buiten de veiligheidszone. Derhalve voldoet het plan aan de geldende grenswaarde. Omdat het plan is gelegen buiten 200 meter van het spoor is ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
5.10.3 Onderzoek en conclusies - Westrik
Voor het deelgebied Westrik is door AGEL adviseurs een onderzoek gedaan naar de hoogte van het groepsrisico de spoorweg Breda – Roosendaal en twee hogedrukgasleidingen voor het plangebied Westrik in de woonplaats Prinsenbeek, zie Bijlage 24. Daarnaast heeft AGEL adviseurs een memo opgesteld met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico in Westrik, zie Bijlage 25.
De ontwikkeling betreft de realisatie van circa 135 grondgebonden woningen. Bij de uitwerking is rekening gehouden met een worst-case benadering van 170 woningen. Een woning is een kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Om die reden dient beschouwd te worden welke relevante risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn. De volgende risicobronnen zijn aanwezig in de omgeving:
-
Het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A16;
-
Het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Breda – Roosendaal;
-
Twee hogedruk aardgastransportleidingen met kenmerk Z-527-01 (zuidzijde) en Z-527-03 (oostzijde);
-
Een gasontvangststation ten oosten van het plangebied;
-
Een afblaasinrichting DN150 nabij de gasleiding Z-527-01.
Ten zuiden van het plangebied ligt tevens een gasleiding Z-520. Deze gasleiding is buiten bedrijf gesteld. Derhalve is deze leiding planologisch niet relevant.
Rijksweg A16
Op ruim 200 meter is de Rijksweg A16 gesitueerd. Over dit traject vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is gelegen buiten de veiligheidszone. Derhalve voldoet het plan aan de geldende grenswaarde. Omdat het plan is gelegen buiten 200 meter van de A16, maar binnen het invloedsgebied, dient ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Het maatgevende scenario op de A16 is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankauto. De mogelijkheid tot bestrijdbaarheid van een BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater voor het koelen van de tank.
In het kader van de gemeentelijke beleidsvisie is door de gemeente geïnventariseerd in hoeverre voldaan kan worden aan de opkomsttijden van de brandweer in geval van een incident.
De Prinsenboschlaan en de Westrik zijn voor hulpdiensten te bereiken binnen 7 tot 8 minuten en voldoen derhalve aan de geldende norm. De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft in een advies d.d. 29 februari 2016 bevestigd dat voldaan wordt aan de maximale opkomsttijd voor woningen. In een overleg met de Veiligheidsregio is daarnaast besproken om de wijk diametraal te ontsluiten. Er wordt derhalve een ontsluitingspad door het park naar de Prinsenboschlaan aangelegd.
Ten aanzien van de bluswatervoorzieningen is in het overleg met de Veiligheidsregio bepaald te voorzien in twee nieuwe brandkranen en een secundaire bluswatervoorziening. De secundaire Voorziening is gelegen binnen een hemelsbrede afstand van 225 meter vanaf de bebouwing.
Zelfredzaamheid
Wanneer een BLEVE zich voor doet is er mogelijk een beperkte vluchttijd. Personen dienen op eigen kracht het gebied te ontvluchten in geval van een incident. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid zullen daarom in de planologische, organisatorische en bouwkundige sfeer moeten worden gezocht.
De Westrik in noordwestelijke richting en nieuwe erftoegangswegen in het plangebied die in westelijke richting leiden, zijn de meest geschikte ontvluchtingsroutes. De woningen zijn niet specifiek bestemd voor niet of verminderd zelfredzame personen. De woningen zijn grondgebonden, bestaande uit maximaal 2 bouwlagen met kap. Derhalve zijn de woningen eenvoudig te ontvluchten.
Spoorlijn Breda-Roosendaal
Op circa 10 tot 20 meter is de spoorlijn Breda-Roosendaal gelegen. De PR 10-6 contour reikt niet tot kwetsbare objecten in het plangebied. Formeel heeft het spoortraject geen plasbrandaandachtsgebied. Middels een QRA is het groepsrisico voor de bestaande en nieuwe situatie in beeld gebracht. Het plan resulteert in een toename van het groepsrisico (van 0,003 naar 0,012 x OW).
Bestrijdbaarheid
Het maatgevende scenario op het spoortraject is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een treinwagon. Het meest geloofwaardige scenario is een plasbrand op het spoortraject. Een plasbrand kan optreden bij een incident met brandbare vloeistoffen. Dit invloedgebied reikt wel tot het plangebied, maar niet tot de gevels van de woningen. De mogelijkheid tot bestrijdbaarheid van een BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater voor het koelen van de tank.
De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft in een advies d.d. 29 februari 2016 bevestigd dat voldaan wordt aan de maximale opkomsttijd voor woningen. In een overleg met de Veiligheidsregio is daarnaast besproken om de wijk diametraal te ontsluiten. Er wordt derhalve een ontsluitingspad door het park naar de Prinsenboschlaan aangelegd.
Zelfredzaamheid
Wanneer een BLEVE zich voor doet is er mogelijk een beperkte vluchttijd. Personen dienen op eigen kracht het gebied te ontvluchten in geval van een incident. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid zullen daarom in de planologische, organisatorische en bouwkundige sfeer moeten worden gezocht.
Het plangebied is gelegen op circa 10 tot 20 meter van de spoorlijn. Binnen de 150 meter zijn personen (ook in gebouwen) bij het maximale beschreven scenario onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE. Voor personen binnen de 150 meter is vluchten dus de gewenste optie. Erfontsluitingswegen die leiden in noordelijke richting zijn geschikte vluchtroutes. Tevens kan gebruik worden gemaakt van de wegen Prinsenboschlaan en Westrik in noordelijke richting.
Twee hogedruk aardgastransportleidingen
Ten zuiden en oosten zijn twee gasleidingen gelegen met kenmerk Z-527-01 en Z-527-03. De leidingen hebben geen PR 10-6 contour. Het invloedgebied van beide leidingen overlapt het plangebied. Een groepsrisicoberekening is uitgevoerd. Het groepsrisico stijgt van 0,00088 x OW naar 0,00531 x OW voor de leiding Z-527-01 en blijft daarmee ruim onder de oriëntatiewaarde. Er is sprake van een zeer laag groepsrisico. Voor de leiding Z-527-03 is geen sprake van een met de oriëntatiewaarde te vergelijken groepsrisico.
Bestrijdbaarheid
Het maatgevende scenario voor een gasleiding is een fakkelbrandincident. Door een beschadiging van de leiding kan gas vrijkomen dat vervolgens ontsteekt en een fakkelbrand vormt. De richting van de fakkel is afhankelijk van het punt waar de brandbare gassen vrijkomen.
Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerder Gasunie maatregelen getroffen kunnen worden om de ongestoorde ligging van de transportleiding te garanderen.
Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden, is het van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. In het kader van de gemeentelijke beleidsvisie is door de gemeente geïnventariseerd in hoeverre voldaan kan worden aan de opkomsttijden van de brandweer in geval van een incident. De Prinsenboschlaan en de Westrik zijn voor hulpdiensten te bereiken binnen 7 tot 8 minuten en voldoen derhalve aan de geldende norm. In het plangebied wordt voorzien in twee nieuwe brandkranen en een secundaire brandkraan. Daarmee wordt voorzien in de behoefte aan voldoende bluswatervoorzieningen.
Zelfredzaamheid
Ontvluchting in het geval van een fakkelbrandincident (is zichtbaar voor aanwezigen) is mogelijk buiten de 100% letaliteitgrens, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen. De nieuwe woningen zijn niet specifiek bestemd voor personen met een beperkte zelfredzaamheid. Het gaat hoofdzakelijk om grondgebonden woningen met maximaal twee bouwlagen met kap die relatief makkelijk te ontvluchten zijn.
Het gebied wordt ontsloten via twee wegen, de Prinsenboschlaan en de Westrik. Beide wegen leiden in noordelijke richting uit het invloedgebied van de leidingen.
Gasontvangststation
Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de straat Westrik, is een gasontvangststation gelegen. Dergelijke stations vallen onder de vigeur van het Activiteitenbesluit. Hiervoor gelden vaste afstanden tot kwetsbare objecten, afhankelijk van de capaciteit van het gasontvangststation.
Het gasontvangststation aan de Westrik heeft een capaciteit van minder dan 40.000 m³ per uur. Het station kent daarmee een afstand van respectievelijke 4 en 15 voor beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten, gemeten vanaf de opstelplaats. De woningen zijn gelegen op een afstand van meer dan 15 meter. Derhalve wordt voldaan aan de afstanden en gelden er geen belemmeringen voor de planvorming.
Afblaasinrichting
Er bevindt zich in de nabijheid van het spoor en de Westrik een afblaasinrichting DN150 op afsluiter locatie S-7406. Middels de afsluiter kan een deel van het leidingtracé drukloos worden gemaakt ten behoeve van onderhoud of reparatie. Voor dit afsluitpunt geldt een veiligheidsafstand van 34 meter.
Binnen deze contour is onder voorwaarden en na overleg met de Gasunie bebouwing mogelijk.
Conclusie
Het plan past ten slotte binnen het gemeentelijke veiligheidsbeleid. De afstand van de woningen tot het spoortraject bedraagt ten minste 30 meter. Binnen het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt met een hoge personendichtheid en/of een laag zelfredzaamheidsniveau. Het gaat daarnaast niet om hoogbouw. Bij de uitwerking zal gelet worden op de vluchtroutes en oriëntatie van vluchtwegen.
5.11 Energie en duurzaamheid
Begin 2013 heeft het gemeentebestuur het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2013-2016 (UP Klimaat) vastgesteld. Daarin staan zeventig projectvoorstellen die een bijdrage leveren aan het Bredase doel voor 2044: een CO2-neutrale stad. De projectvoorstellen zijn geformuleerd door, voor en met de Bredase organisaties die hun schouders willen zetten onder het Bredase Klimaatbeleid. Het UP Klimaat bestaat uit twee delen: een hoofdrapport (uitgangspunten) en het projectenboek (de zeventig projecten).
De maatregelen die worden genomen ten behoeve van het genoemde doel zorgen voor een duurzame energiehuishouding. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is volgens de “trias energetica”:
-
beperken energieverbruik;
-
toepassen duurzame energiebronnen;
-
efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.
Tevens moet duurzaamheid worden geborgd door gebouwen geschikt te maken voor toekomstige energievoorzieningen. Het borgen van duurzaamheid kan door:
-
Compacte bouwvorm en goede isolatie, oriëntatie op de zon etc.
-
Ruimte in een gebouw reserveren voor installaties en nieuwe technieken zoals warmtepomp en zonnecellen.
-
Ruimte in een gebied reserveren voor collectieve installaties om duurzame energie op te wekken.
-
Flexibele energie-infrastructuur aanleggen die eenvoudig is aan te passen aan nieuwe energiebronnen etc. (al in ontwerpfase).
Het bestaande wettelijke kader (Bouwbesluit en bestemmingsplan) dient volledig te worden benut.
Bij een duurzaam gebouw gaat het erom dat het aantal nadelige milieueffecten in alle bouwfasen zoveel mogelijk beperkt worden door: verantwoord materiaalgebruik, energiezuinigheid, gezond binnenmilieu, maar ook afvalpreventie. Dit is het best te realiseren volgens de "drie-stappen-strategie":
-
Voorkom onnodig gebruik van energie, water, materialen en het produceren van afval.
-
Gebruik duurzame/hernieuwbare bronnen zoals zon, wind, regen en hergebruik afval.
-
Gebruik de niet duurzame bronnen verstandig en verwerk afval verstandig.
HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht - de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en aanduidingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en in welke vorm er gebouwd mag worden.
6.2 Hoofdopzet
Het bestemmingsplan ‘Prinsenbeek, 2 locaties aan de Gertudisoord en Westrik’ is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels' zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen zoals opgenomen op de verbeelding weergegeven (artikel 3 tot en met 7). Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 8 tot en met 15). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregel opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 16 en 17), conform vereisten uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
6.3 Toelichting op de planregels
6.3.1 Inleidende regels
In de begripsbepalingen (Artikel 1) worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
6.3.2 Bestemmingen
In de planregels zijn de bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. Onderstaand volgt een beknopte toelichting op elke bestemming.
Groen (Artikel 3)
Binnen deze bestemming is het openbare groen opgenomen dat een structurele betekenis heeft voor het gebied. Het verschil met het groen binnen bijvoorbeeld de bestemmingen ‘Verkeer’ en 'Woongebied'' is dat in de bestemming 'Groen' de structurele en waardevolle groenvoorzieningen zijn opgenomen. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming bijvoorbeeld ook nutsvoorzieningen en ondergeschikte verhardingen, zoals voet- en fietspaden toegestaan. Daarnaast is het mogelijk gemaakt om verhardingen te realiseren om achterliggende woningen te ontsluiten, middels de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - erfontsluitingsweg'. Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale hoogten voor de verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels vastgelegd.
Natuur (Artikel 4)
De ecologische verbindingszone langs de zuidzijde van het plangebied heeft de bestemming 'Natuur' gekregen. Binnen deze bestemming staat het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden voorop. Daarnaast zijn tevens voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding, waterberging, waterlopen, extensief recreatief medegebruik, nutsvoorzieningen, groen en verhardingen in de vorm van voetpaden toegestaan. Geluidwerende voorzieningen zijn ook mogelijk gemaakt in ieder geval in de vorm van een geluidscherm van ten hoogste 3,5 meter ter plaatse van de specifieke aanduiding. Verder zijn ook binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Verkeer (Artikel 5)
De ontsluitingswegen die binnen het plangebied zijn gelegen zijn bestemd tot 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn naast wegen, straten en paden ook bijvoorbeeld nutsvoorzieningen en parkeerplaatsen toegestaan. Echter binnen de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' zijn maximaal 82 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Ook binnen de verkeersbestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Water (Artikel 6)
De hoofdwatergang aan de noordzijde van het plangebied (ter hoogte van de Zuidlaan) is conform vigerend recht bestemd tot 'Water'. Deze bestemming is bedoeld voor doeleinden ten dienste van de waterhuishouding in brede zin. Als bebouwing zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Wonen - 1 (Artikel 7)
De bestaande voormalige bedrijfswoning op het perceel Oude Molenweg 50 is bestemd tot 'Wonen - 1'. Daarbij is aansluiting gezocht bij de standaard bepalingen die de gemeente Breda hanteert.
Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn de woningen, tuinen, eventuele achterpaden en andere privéruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat het behoud van de woonfunctie en het woongenot, waarbij woningvermeerdering in beginsel niet is toegestaan. De bestemming bevat planregels voor het behoud, verbouwen en renoveren van de bestaande woning. De planregels bieden ruimte voor het (beperkt) uitbreiden van de woning aan de achterzijde en de zijkant. Dit sluit aan bij een veel voorkomende wens, welke bovendien niet strijdig is met de bescherming van de karakteristiek van de openbare ruimte of de stedenbouwkundige typologie.
Naast de woonfunctie zijn mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. In de begripsbepaling is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn.
Het gebruik van een woning voor kamerverhuur is niet mogelijk, om de overlast van kamerverhuur in 'normale' eengezinswoningen te beperken.
Daarnaast is aangegeven dat het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als onafhankelijke woonruimte en het gebruik van bijgebouwen bij een woning voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in principe niet is toegestaan zonder een omgevingsvergunning.
Wonen - 2 (Artikel 8)
De (uit te breiden) achtertuinen bij de percelen Prinsenboschlaan 42-60 zijn bestemd tot 'Wonen - 2'. Daarbij zijn de relevante bepalingen uit het bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek', die voor deze woonpercelen gelden, overgenomen.
Wonen - 3 (Artikel 9)
Alle woningen, zowel de bestaande als de nieuw te realiseren woningen binnen het deelgebied Gertrudisoord, zijn bestemd tot 'Wonen - 3'. Daarbij is aansluiting gezocht bij de vigerende regeling uit het bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek' en de standaard bepalingen die de gemeente Breda hanteert.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de woningen, tuinen, eventuele achterpaden en andere privéruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat het behoud van de woonfunctie en het woongenot, waarbij woningvermeerdering in beginsel niet is toegestaan. Uiteraard zijn de nieuw te ontwikkelen woningen wel mogelijk gemaakt; middels aanduidingen op de verbeelding is het maximum aantal toe te voegen wooneenheden per bouwvlak aangegeven. De regels zijn er op gericht de bestaande en nieuw te ontwikkelen stedenbouwkundige typologie te handhaven. Rooilijnen, oriëntaties en goot- en bouwhoogten zorgen voor een heldere definiëring van de openbare ruimte. De bestemming bevat planregels voor het behoud, verbouwen en renoveren van de bestaande woningen en oprichting van de nieuwe woningen. De planregels bieden ruimte voor het (beperkt) uitbreiden van de woning aan de achterzijde en de zijkant. Dit sluit aan bij een veel voorkomende wens, welke bovendien niet strijdig is met de bescherming van de karakteristiek van de openbare ruimte of de stedenbouwkundige typologie.
Naast de woonfunctie zijn mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. In de begripsbepaling is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn.
Het gebruik van een woning voor kamerverhuur is niet mogelijk, om de overlast van kamerverhuur in 'normale' eengezinswoningen te beperken.
Daarnaast is aangegeven dat het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als onafhankelijke woonruimte en het gebruik van bijgebouwen bij een woning voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in principe niet is toegestaan zonder een omgevingsvergunning.
Woongebied (Artikel 10)
De gronden voor de nog te bouwen woningen in het deelgebied Westrik zijn bestemd als woongebied. Binnen de bestemming ‘Woongebied’ zijn de woningen, de tuinen, eventuele achterpaden en andere privé-ruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat het creëren van de woonfunctie en het woongenot. Het bestemmingsplan bevat planregels voor de bouw van de woningen. De planregels bieden ook ruimte voor het beperkt uitbreiden van de woning.
De bouwhoogte van de woningen mag 11 meter bedragen, met uitzondering van de woning aan de noordwestzijde van het plangebied, waarvoor een maximale bouwhoogte van 8 meter is vastgelegd, en de hoogte accenten op (bijna) alle hoeken, waarvoor een maximale bouwhoogte van 12 meter is vastgelegd. Uitbreiding van het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in de planregels. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen, als gevolg van het plasdrasaandachtsgebied langs de spoorlijn, uitsluitend niet-kwetsbare objecten in de vorm van vrijstaande bijgebouwen worden gerealiseerd.
Naast de woonfunctie is het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan. In de begripsbepaling van 'aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit’ is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn.
Leiding (Artikel 11)
Om de planologisch relevante leidingen te beschermen, is aan weerszijden van het hart van de leidingen een belemmeringenstrook (zakelijke rechtstrook) geprojecteerd. Hierbinnen mogen geen bouwwerken worden gebouwd (behoudens met een omgevingsvergunning), dan wel bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden mogen worden verricht (uitgezonderd bepaalde werken met een omgevingsvergunning) in het belang van de betreffende leiding. Voordat een omgevingsvergunning (onder bepaalde voorwaarden) wordt verleend, dient vooraf advies ingewonnen te worden bij de betreffende leidingbeheerder.
Waarde - Archeologie (Artikel 12)
Uit de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (zie paragraaf 2.2.7) blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft.
Bouwactiviteiten kunnen die waarden verstoren, zodat deze activiteiten niet zonder meer zijn toegestaan in deze gebieden. Bescherming van deze mogelijk aanwezige waarden vindt plaats door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
In het gebied waar de archeologische waarde wordt verwacht, is een beschermingsregime van toepassing. Indien bebouwing wordt gerealiseerd waarbij de diepte van het regime en de oppervlakte van het regime niet worden overschreden, kan de bebouwing zonder voorwaarden plaatsvinden. Indien er sprake is van overschrijding van de in het regime vastgelegde maximale diepte en maximale oppervlakte, zal er een omgevingsvergunning (voorheen bekend als aanlegvergunning) verkregen moeten zijn. Aan deze vergunning kunnen voorwaarden gesteld worden, zoals het treffen van technische maatregelen, het verplichten tot het doen van opgravingen of het instellen van begeleiding door een deskundige.
6.3.3 Algemene regels
In de algemene regels zijn naast de op grond van het Bro verplichte anti-dubbeltelbepaling, diverse algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van bouwen, gebruik, aanduidingen, (beperkte) afwijkingen en wijzigingen van het plan en tevens algemene procedurebepalingen. In de overige regels is daarnaast een verwijzing naar het parkeer- en stallingsbeleid van de gemeente Breda opgenomen, alsmede een nadere eisen regeling.
6.3.4 Overgangs- en slotregel
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen én is de titel van het plan vastgelegd.
HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zeker stellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de financiële uitvoerbaarheid van dit plan in het bijzonder.
7.2 Grondexploitatie
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bvo of met een of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m2 bvo bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bvo.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan 10.000 euro bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
7.3 Financiële uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de ontwikkeling van de woningen binnen onderhavig plangebied is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente Breda. Verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd. Er is derhalve geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.
HOOFDSTUK 8 Communicatie
8.1 Inleiding
Gedurende het bestemmingsplanproces wordt op verschillende momenten en op diverse manieren, al dan niet wettelijk vereist, over het planvoornemen gecommuniceerd met instanties, omwonenden en belanghebbenden. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze communicatiemomenten belicht.
8.2 Procedure
8.2.1 Vooroverleg
Ten tijde van het vooroverleg bestond onderhavig plan uit twee aparte bestemmingsplannen, het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Westrik' en het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Gertrudisoord'. Voor beide plannen is het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening gevoerd. De resultaten hiervan zijn in deze paragraaf verwerkt.
8.2.1.1 Prinsenbeek, Gertrudisoord
Voor het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Gertrudisoord' is het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening gevoerd. De resultaten hiervan zijn in deze paragraaf verwerkt.
In het kader van het vooroverleg is het conceptontwerp van het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Gertrudisoord' voorgelegd aan de volgende instanties:
-
Waterschap Brabantse Delta
-
Brandweer, pro-actie en preventie
-
Brandweer, risicobeheersing
-
Provincie Noord-Brabant
-
Dorpsraad Prinsenbeek
De instanties onder a, d en e hebben schriftelijk gereageerd. De overige instanties hebben niet gereageerd in het kader van het vooroverleg. De reacties worden in deze paragraaf samengevat en beantwoord. De uitkomsten van het overleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
A. Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta
Het Waterschap Brabantse Delta heeft bij brief d.d. 15 maart 2016 een vooroverleg reactie ingediend. Het waterschap geeft een positief wateradvies op het concept bestemmingsplan. Wel geeft het waterschap een aantal op- en aanmerkingen.
Toelichting
De oorspronkelijke situatie waarvan wordt uitgegaan in de waterparagraaf, volledig verhard, is niet in overeenstemming met de gehanteerde cijfers. Dit kan verder worden toegelicht ter verduidelijking. Echter blijkt er gezien de aangegeven maatregelen geen belemmeringen te bestaan voor de uitvoering van de plannen.
Overig
Het waterschap wijst erop dat er voor het uitvoeren van werkzaamheden in of rondom oppervlaktewaterlichamen of waterkeringen en voor het onttrekken/infiltreren van grondwater, gebods- of verbodsbepalingen kunnen gelden op basis van de Keur. Veelal is voor werkzaamheden die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer een vergunning van het waterschap benodigd.
Reactie gemeente
Het ontwerpbestemmingsplan wordt conform de vooroverleg reactie aangepast.
B. Vooroverlegreactie Provincie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft bij brief d.d. 29 februari 2016 een vooroverleg reactie ingediend. Het voorontwerp bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
C. Vooroverlegreactie Dorpsraad Prinsenbeek
De dorpsraad Prinsenbeek heeft bij brief d.d. 14 maart 2016 een vooroverleg reactie ingediend. De dorpsraad komt tot de volgende algemene opmerkingen die betrekking hebben op het bestemmingsplan Prinsenbeek, Gertrudisoord.
Veiligheid
-
Parkeerplaatsen dienen volgens de nieuwe norm gehanteerd te worden, minimaal 1,7 per woning.
-
Er dient rekening gehouden te worden met het VN Verdrag, de wijken dienen toegankelijk te zijn voor een ieder. Een opsomming is terug te vinden in het overhandigde rapport BCG.
-
Een 30 km zone past bij bovengenoemde opmerkingen.
Woningen
-
De te bouwen woningen moeten voldoen aan de duurzaamheidseisen. De bewoners moeten zonnepanelen kunnen plaatsen.
Leefomgeving
-
Diversiteit in de woningbouw is noodzakelijk, met veel ruimte voor groen, om de wijken aangenaam en leefbaar te maken.
-
Hier en daar dienen bankjes te worden neergezet voor ouderen.
Reactie gemeente
Veiligheid
-
Er is gerekend met een norm van 1,9 parkeerplaats per woning. Met 24 woningen komt dit uit op 46 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn er nog 5 parkeerplaatsen ter compensatie nodig waardoor het totaal aantal parkeerplaatsen uit komt op 51. Deze worden gerealiseerd, waarmee voldaan wordt aan de norm.
-
Bij de realisatie van nieuwe wijken of wijkdelen wordt te allen tijde rekening gehouden met alle vigerende relevante (inter-)nationale wet- en regelgeving ten aanzien van toegankelijkheid. Onder meer door de ratificatie van het genoemde VN verdrag zal toegankelijkheid in brede zin meer kaders krijgen, onder meer door een vertaling in lokaal beleid. Specifieke uitwerking daarvan in de vorm van inrichting van het openbaar gebied valt echter buiten de kaders van deze bestemmingsplanprocedure.
-
De wegen in en nabij het plan (Gertrudisoord, Frankenlaan en Julianalaan) zijn allen 30 km/u wegen.
Woningen
-
Duurzaamheidseisen worden niet middels een bestemmingsplan geregeld. De bouw van de woningen dient te voldoen aan de eisen uit het bouwbesluit. In de meeste gevallen is het plaatsen van zonnepanelen vergunningsvrij, wel gelden hier regels voor.
Leefomgeving
-
De komst van 24 huurwoningen in een wijk met voornamelijk dure koopwoning zorgt voor diversiteit in de woningbouw. De bepalende groene structuren in het plan worden vastgelegd middels de bestemming 'Groen'. Ook binnen de bestemmingen 'Verkeer' en 'Wonen' zijn groenvoorzieningen mogelijk.
-
De locatie van straatmeubilair, waaronder bankjes, wordt niet middels een bestemmingsplan vastgelegd. In de directe omgeving zijn ook in de huidige situatie reeds voldoende bankjes aanwezig.
8.2.1.2 Prinsenbeek, Westrik
In het kader van het vooroverleg is het conceptontwerp van het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Westrik' voorgelegd aan de volgende instanties:
-
Provincie Noord-Brabant
-
Waterschap Brabantse Delta
-
Brandweer, pro-actie en preventie
-
Brandweer, risicobeheersing
-
Dorpsraad Prinsenbeek
-
Prorail, regio zuid
-
Nederlandse Gasunie
-
Brabant Water
-
Enexis
-
KPN
-
TenneT
-
Ziggo
De instanties onder a, b, c, d en e hebben schriftelijk gereageerd. De overige instanties hebben niet gereageerd in het kader van het vooroverleg. De reacties worden in deze paragraaf samengevat en beantwoord. De uitkomsten van het overleg worden verwerkt in het bestemmingsplan.
A. Vooroverlegreactie Provincie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft bij brief d.d. 15 februari 2016 een vooroverleg reactie ingediend. De provincie geeft aan dat het aantal te bouwen woningen, 135, past binnen de lokale behoefte en de regionale woningbouwafspraken.
Verder constateert de provincie strijdigheid met de Verordening ruimte 2014 op onderstaande punten. De provincie verzoekt het bestemmingsplan aan te vullen danwel te wijzigen.
-
Ten onrechte wordt er in paragraaf 3.3.2. van de toelichting geconstateerd dat het plan binnen het bestaand stedelijk gebied is gelegen. Het plangebied ligt vrijwel volledig in een zoekgebied voor verstedelijking.
-
De conclusie dat het plan voldoet aan trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking is onterecht. Het plangebied ligt (hoofdzakelijk) in het buitengebied, het ontbreekt aan een goede onderbouwing in het kader van de ladder. Het plan is op dit punt vooralsnog strijdig met artikel 3.1 lid 2c van de Verordening.
-
Gezien de ligging buiten het bestaand gebied dient er tevens invulling gegeven te worden aan de verplichte kwaliteitsverbetering van het landschap. De invulling ontbreekt op dit moment. Het plan is strijdig met artikel 3.2. van de Verordening.
Reactie gemeente
Het ontwerpbestemmingsplan wordt conform de vooroverlegreactie aangepast, middels een aanvulling van de ladder voor duurzame verstedelijking en toevoeging van een paragraaf die ingaat op de verplichte kwaliteitsverbetering van het landschap. De provincie heeft inmiddels ingestemd met beide paragrafen.
B. Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap heeft bij brief d.d. 3 maart 2016 een vooroverleg reactie ingediend. Op basis van het concept bestemmingsplan geeft het waterschap onder voorbehoud een positief advies. Het voorbehoud heeft betrekking op de nadere uitwerking van onderstaande aspecten.
Algemeen
Het waterschap geeft aan dat er in de toelichting wordt gesteld dat de adviezen onder meer gebaseerd zijn op gemaakte afspraken met het waterschap. Van de vervolgens opgesomde uitgangspunten is niet altijd even duidelijk waarop deze gebaseerd zijn. Verder is de wijze waarop de wijk ontsloten wordt niet nader beschreven in de toelichting. De aanleg van duikers is ongewenst in de oostelijk gelegen categorie A waterloop gezien het feit dat er reeds grote delen overkluisd zijn. Het waterschap geeft aan dat de ontsluiting waar mogelijk dient te gebeuren via reeds aanwezige damconstructies of met behulp van bruggen.
Toelichting
1. Pagina 37, Waterbeheerplan Brabantse Delta
Er wordt verwezen naar het waterbeheerplan "Brabantse Delta 2010-2015". Inmiddels is er een nieuw waterbeheerplan opgesteld. Er wordt verzocht de huidige alinea te vervangen voor een nieuw tekststuk.
2. Pagina 37, Onderzoek en conclusies
Er zijn diverse aspecten niet nader uitgewerkt waardoor het onvoldoende is na te gaan in hoeverre het ontwerp robuust genoeg is. Er wordt verzocht een aanvullend tekststuk van het waterschap op te nemen.
3. Pagina 38
-
De toezegging over het dempen van de watergangen (categorie B en C) is binnen het waterschap nergens terug te vinden. Door het dempen zal er eerder wateroverlast ontstaan. Er dient aangegeven te worden op welke wijze er gecompenseerd gaat worden voor de te dempen categorie B watergangen.
-
Er dient aangegeven te worden op welke wijze de wadi's met een lozingsvoorziening op de A-watergang aan de noordzijde van het plangebied gerealiseerd gaan worden. Gezien de wadi's aan de zuidzijde van het plangebied liggen en de categorie A watergang aan de noordzijde.
4. Pagina 39
De realisatie van een retentievijver/watergang is niet nader uitgewerkt in de watertoets. Maar deze optie wordt zeker gesteund door het waterschap.
Verbeelding
In de verbeelding is geen ruimte gereserveerd voor water ten behoeve van de categorie B watergangen. Er dient aangegeven te worden op welke wijze deze gecompenseerd zullen worden (zie voorgaand punt). Indien van toepassing dient de verbeelding hierop aangepast te worden.
Overig
Het waterschap wijst erop dat er voor het uitvoeren van werkzaamheden in of rondom oppervlaktewaterlichamen of waterkeringen en voor het onttrekken/infiltreren van grondwater, gebods- of verbodsbepalingen kunnen gelden op basis van de Keur. Veelal is voor werkzaamheden die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer een vergunning van het waterschap benodigd.
Reactie gemeente
Algemeen
In het Watertoets rapport (zie Bijlage 18) zijn de gemaakte afspraken nader beschreven. Alle wateraspecten, waaronder ook de ontsluiting van de wijk, zijn besproken met het waterschap.
Toelichting
-
De toelichting wordt als zodanig aangepast.
-
De toelichting wordt als zodanig aangepast.
-
Met het waterschap is afgestemd dat de watergangen gedempt mogen worden zonder dat er compensatie benodigd is, gezien het feit dat deze watergangen alleen dienden voor de afwatering van het voormalig kassencomplex binnen het plangebied. Het hemelwater infiltreert in de huidige situatie ter plaatse in de ondergrond, waardoor de categorie B- en C-watergangen binnen het plangebied geen waterbergende/ -voerende functie hebben. In het overleg van 14 juli 2015 gaf het waterschap aan dat de B- en C-watergangen om bovenstaande reden niet gecompenseerd hoeven te worden. Daarnaast worden er in het plangebied genoeg berging gerealiseerd voor de berging van al het verhard oppervlak binnen de plangrenzen.
De lozingsvoorziening zal worden vormgegeven in de vorm van een overstortmuur met knijpvoorziening.
-
Inmiddels is dit verder uitgewerkt, zie de watertoets in Bijlage 18.
Verbeelding
Uitsluitend de A-watergangen zijn bestemd tot 'Water'. Binnen de bestemming 'Groen' is eveneens water toegestaan, waarmee – conform het waterplan – voldaan kan worden aan de compensatieopgave. De verbeelding behoeft hier niet op te worden aangepast.
Overig
Geschetste is bekend bij de gemeente en wordt verder ter kennisgeving aangenomen.
C./D. Vooroverlegreactie Brandweer, pro-actie, preventie en risicobeheersing
De brandweer heeft bij brief op d.d. 29 februari een vooroverleg reactie ingediend. De brandweer adviseert om het plan op de navolgende onderdelen te laten aanpassen c.q. te herzien.
Externe veiligheid - Bijzondere gevaarsaspecten
-
Er dient in de toelichting te worden opgenomen dat bouwwerken binnen het PAG op de kavels nabij het spoor moeten voldoen aan hoofdstuk 2.3 artikel 2.4 t/m 2.10 van de regeling bouwbesluit 2012.
-
De ontwerptekening dient zodanig te worden aangepast dat het gebied voor hulpdiensten langs twee zijden bereikbaar is in het kader van de ligging naast het spoor.
Bereikbaarheid brandweer
Woon- en industriewijken moet altijd door tenminste twee ontsluitingswegen (diametraal gelegen) bereikbaar zijn. Zie voorgaand punt.
Bluswatervoorziening
De brandweer stelt eisen aan de projectering van de brandkranen. Een voorstel van het waterleidingnet gebaseerd op de aangegeven capaciteit en projectering dient ter goedkeuring te worden ingediend.
In het plangebied dienen voorzieningen te worden gerealiseerd die kunnen functioneren als secundaire bluswatervoorziening. De aan te leggen voorziening dient te voldoen aan "Bluswaterwinplaatsen, Algemene voorschriften voor openwater als bluswatervoorziening".
Reactie gemeente
Externe veiligheid
-
De toelichting wordt als zodanig aangepast.
-
Voor punt 2 zie onderstaande reactie.
Bereikbaarheid brandweer
Afbeelding 8.1 - Ontsluitingspad
De wijk wordt diametraal ontsloten. Er wordt een ontsluitingspad door het park naar de Prinsenboschlaan aangelegd, zoals ook besproken met de brandweer (zie afbeelding 8.1).
Bluswatervoorziening
Afbeelding 8.2 - Projectering brandkranen nieuwe situatie
De rode punten op afbeelding 8.2 zijn de bestaande brandkranen en de oranje punten zijn twee stuks nieuwe brandkranen. Met deze nieuwe brandkranen is het zo dat in alle gevallen binnen 100 meter van de toegang van een woning een brandkraan aanwezig is.
Het bruine punt op afbeelding 8.2 is de secundaire brandkraan (geboorde put) met daaromheen een cirkel met een straal van 225 meter. De gehele wijk ligt binnen deze straal. Derhalve voldoet de secundaire bluswatervoorziening aan de gestelde eisen.
E. Vooroverlegreactie Dorpsraad Prinsenbeek
De dorpsraad Prinsenbeek heeft bij brief d.d. 14 maart 2016 een vooroverleg reactie ingediend. De dorpsraad komt tot de volgende algemene opmerkingen.
Veiligheid
-
Het is van belang om de infrastructuur binnen de nieuwe wijk zo in te richten dat er een doelmatige doorstroming van verkeer zal zijn, in de meest brede zin, ook bij calamiteiten.
-
Parkeerplaatsen dienen volgens de nieuwe norm gehanteerd te worden, minimaal 1,7 per woning.
-
Er dient rekening gehouden te worden met het VN Verdrag, de wijken dienen toegankelijk te zijn voor een ieder. Een opsomming is terug te vinden in het overhandigde rapport BCG.
-
Een 30 km zone past bij bovengenoemde opmerkingen.
Woningen
-
De woningen geven geen duidelijkheid over vorm en doelgroep. De dorpsraad is van mening dat er sprake moet zijn van een mix van doelgroepen in de wijk.
-
De te bouwen woningen moeten voldoen aan de duurzaamheidseisen. Het moet voor bewoners mogelijk zijn om bijvoorbeeld zonnepanelen te plaatsen.
-
Woningen moeten flexibel opgezet worden zodat het mogelijk is om een 2 onder 1 kapper later om te bouwen is tot een meer functionele woning. De garage ombouwen tot een slaap- of badkamer.
Leefomgeving
-
Diversiteit in de woningbouw is noodzakelijk, met veel ruimte voor groen, om de wijken aangenaam en leefbaar te maken.
-
Hier en daar dienen bankjes te worden neergezet voor ouderen.
-
Denk aan een moderne manier van speeltuin of groenplek, zoals "Modder aan m'n broek".
Reactie gemeente
Veiligheid
-
Het concept bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de brandweer. De brandweer heeft aangegeven dat in het kader van bereikbaarheid er geen negatief advies wordt gegeven, met inachtneming van de adviezen zoals de brandweer heeft geschetst. De ontsluitingswegen in het plangebied zijn diametraal gelegen voor een goede ontsluiting. Zie ook de reacties onder punt C. Vooroverlegreactie Brandweer.
-
Onderhavig bestemmingsplan maakt maximaal 135 woningen mogelijk. Het aantal vereiste parkeerplekken wordt aangepast op het daadwerkelijke aantal, conform het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid. Dit is in de bestemmingsplanregels ook vastgelegd. Het stedenbouwkundig concept gaat uit van parkeren op drie niveau's; op eigen terrein, in een parkeerkoffer of langsparkeren.
-
Bij de realisatie van nieuwe wijken of wijkdelen wordt te allen tijde rekening gehouden met alle vigerende relevante (inter-)nationale wet- en regelgeving ten aanzien van toegankelijkheid. Onder meer door de ratificatie van het genoemde VN verdrag zal toegankelijkheid in brede zin meer kaders krijgen, onder meer door een vertaling in lokaal beleid. Specifieke uitwerking daarvan in de vorm van inrichting van het openbaar gebied valt echter buiten de kaders van deze bestemmingsplanprocedure.
-
Het snelheidsregime van de Westrik is verlaagd naar 30 km/u, daarnaast krijgen de nieuwe straten in de wijk Westrik ook een maximale snelheid van 30 km/u.
Woningen
-
Gezien het globale karakter van de bestemming 'Woongebied' is het mogelijk om aan de wensen van de bewoners te voldoen. Er wordt ruimte geboden voor een geëmancipeerde en vraaggerichte woningmarkt. Hierdoor is er echter geen sprake van een op voorhand vaststaand kwantitatief woningbouwprogramma.
-
Duurzaamheidseisen worden niet middels een bestemmingsplan geregeld. De bouw van de woningen dient te voldoen aan de eisen uit het bouwbesluit. In de meeste gevallen is het plaatsen van zonnepanelen vergunningsvrij, wel gelden hier regels voor.
-
De nieuwe woningbouwontwikkeling wordt bestemd middels de bestemming 'Woongebied'. Binnen de bouwregels is het mogelijk om flexibel te bouwen, waarbij bijvoorbeeld aandacht geschonken kan worden aan de mogelijkheden om gelijkvloerse slaap- of badkamers te realiseren.
Leefomgeving
-
Een goede leefomgeving van het plan is uiteraard van belang. Het groen-blauwe netwerk is sterk aanwezig in Westrik en wordt gewaarborgd middels de bestemmingen 'Groen' en 'Natuur'. Daarnaast is er door het globale karakter van de bestemming 'Woongebied' mogelijk om aan de wensen van de (toekomstige) bewoners te voldoen. Er wordt gestreefd naar een geëmancipeerde en vraaggerichte woningmarkt.
-
De locatie van straatmeubilair, waaronder bankjes, wordt niet middels een bestemmingsplan vastgelegd. Gezien de groene inrichting van het plan en het 'shared space' principe zal er genoeg ruimte zijn voor het plaatsen van bankjes.
-
In het park tussen het plangebied en de Prinsenboschlaan zijn diverse speelvoorzieningen opgenomen. Binnen de bestemming 'Groen' worden daarnaast speelvoorzieningen binnen het plangebied mogelijk gemaakt. De specifieke uitwerking van de speelvoorzieningen gebeurt in een later stadium, de opmerking zal meegenomen worden in het denkproces.
8.2.2 Inspraak
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is inspraak mogelijk, dit is echter niet verplicht. De gemeente kan op basis van haar gemeentelijke inspraakverordening beslissen het bestemmingsplan voor inspraak vrij te geven. Vooruitlopend op het opstellen van onderhavig bestemmingsplan hebben er al diverse overleggen met de buurt plaatsgevonden. Daarnaast wordt voorzien in een algemene informatieavond gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan. Gezien deze zorgvuldige en vroegtijdige informatievoorziening wordt afgezien van ter inzage legging van het voorontwerp. Eventuele reacties op dit planvoornemen kunnen ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend in de vorm van zienswijzen.
8.2.3 Ontwerpfase
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst. Tevens dient de kennisgeving langs elektronische weg te geschieden.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Prinsenbeek, 2 locaties aan de Gertrudisoord en Westrik', een samenvoeging van de voorontwerpbestemmingsplannen 'Prinsenbeek, Westrik' en 'Prinsenbeek, Gertrudisoord', wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd en tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder schriftelijk en/of mondeling zienswijzen kenbaar maken. Van de eventueel ontvangen zienswijzen wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.
8.2.4 Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan zal binnen 12 weken na terinzagelegging door de gemeenteraad worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.
Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en Herstelwet is van toepassing in de beroepprocedure tegen het besluit tot vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.