Gemeente Breda

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Heilaar, Meester Bierensweg 86.

Toelichting


 

Heilaar, Meester Bierensweg 86

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.2 Ligging en plangrenzen

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.4 Planvorm

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

2.1 Inleiding

2.2 Positionering plangebied

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

2.4 Cultureel erfgoed

HOOFDSTUK 3 Beleid

3.1 Inleiding

3.2 Rijksbeleid

3.3 Provinciaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan

4.1 Doelstelling

4.2 Beschrijving plan

HOOFDSTUK 5 Milieu en Landschap

5.1 Inleiding

5.2 Milieueffectrapport

5.3 Bodem

5.4 Geluid

5.5 Luchtkwaliteit

5.6 Externe veiligheid

5.7 Water

5.8 Ecologie

5.9 Bedrijven

5.10 Geur

5.11 Duurzaamheid en energie

HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

6.2 Hoofdopzet

6.3 Bestemmingen

HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

7.2 Toepassing afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)

7.3 Financiële haalbaarheid

HOOFDSTUK 8 Communicatie

8.1 Inleiding

8.2 Procedure

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doel

In het bestemmingsplan 'Heilaar' heeft het perceel Meester Bierensweg 86 deels de bestemming 'Woondoeleinden' en deels de bestemming 'Groenvoorzieningen'. De bestemming 'Groenvoorzieningen' is echter ten onrechte op een groot deel van het perceel gelegd. Een deel van het perceel dat niet met groen is ingericht maar gewoon een woonbestemming zou moeten hebben, heeft de bestemming 'Groenvoorziening gekregen. Initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend om dit te herstellen en om daarnaast een extra woning op het perceel bij te mogen bouwen.

 

Om de gevraagde bestemmingswijziging en de bouw van een extra woning mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.

 

 

1.2 Ligging en plangrenzen

 

Het plangebied ligt in het noordelijk deel van het bedrijventerrein Heilaar in het westen van Breda. Het plangebied wordt begrensd door De Meester Bierensweg in het oosten, de spoorlijnbundel van de HSL en de spoorlijn richting Etten-Leur/ Roosendaal in het Noorden, nog braakliggende bedrijfsgronden in het westen en het woonperceel Meester Bierensweg 88 in het zuiden.

 

 

 [image]

Figuur 1 Globale ligging plangebied (plangebied met rood omcirkeld, begrenzing bedrijventerrein Heilaar globaal blauw omlijnd)

 

 [image]

Figuur 2 Luchtfoto plangebied en omgeving (plangebied globaal met rood omlijnd)

 

 

1.3 Vigerend bestemmingsplan

 

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Heilaar, vastgesteld door de gemeenteraad op 12 februari 2009, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 22 september 2009 en onherroepelijk vanaf 19 november 2009.

 

 [image]

Figuur 3 Uitsnede uit bestemmingsplan Heilaar (plangebied met rood omlijnd)

 

In het bestemmingsplan 'Heilaar' heeft het plangebied de bestemmingen 'Woondoeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. De locatie waarop de bouw van de woning is gepland heeft nu deels de bestemming 'Groenvoorzieningen'. Daarnaast heeft het deel van de locatie achter de huidige woning op het perceel ten onrechte de bestemming 'Groenvoorzieningen' gekregen. Hierdoor is een groot deel van een bestaand schuur op het perceel, die gebruikt wordt als bedrijfsruimte en opslag, ten onrechte onder het overgangsrecht geplaatst.

 

1.4 Planvorm

 

Voorliggend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader voor de bouw van een extra woning op het perceel Meester Bierensweg 86 en het vervangen van een deel van de bestemming 'Groenvoorzieningen' door de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Wonen' Daar dit bestemmingsplan gericht is op de mogelijkheid voor het bouwen van een extra woning en bedrijfsbebouwing, is sprake van een zogenoemd ontwikkelingsplan.

 

 

1.5 Leeswijzer

 

In hoofdstuk 2 ‘Gebiedsanalyse’ is de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied, waaronder een analyse van de archeologie en het cultureel erfgoed, opgenomen. In hoofdstuk 3 ‘Beleid’ wordt het relevante ruimtelijke beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 komen de doelstellingen van het bestemmingsplan aan bod en wordt de ontwikkeling beschreven. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 ‘Milieu en landschap’ de sectorale milieuaspecten zoals m.e.r., water, bodemkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, enzovoorts aan bod. In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 7 wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. En tot slot is hoofdstuk 8 ‘Communicatie’ gereserveerd voor de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, evenals een beschrijving van de verdere procedure.

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

 

2.1 Inleiding

 

In dit hoofdstuk zijn het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet.

 

 

2.2 Positionering plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Meester Bierensweg 86 in het noordelijk deel van het bedrijventerrein Heilaar in het westen van Breda. Het plangebied wordt begrenst door:

  • De Meester Bierensweg in het oosten met aan de overzijde van de weg twee woningen op grote kavels;

  • de spoorlijnbundel van de HSL en de spoorlijn richting Etten-Leur/ Roosendaal in het Noorden, waarbij tussen het plangebied en het spoor een groenzone is gesitueerd en voor een deel het spoor wordt afgeschermd door een geluidscherm;

  • In het westen grens het plangebied aan nog braakliggende bedrijfsgronden;

  • en in het zuiden aan het woonperceel Meester Bierensweg 88.

 

 

 [image]

Figuur 4: Luchtfoto plangebied

 

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

 

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch perceel dat voor de aanleg van de HSL onderdeel uitmaakte van het agrarische gebied tussen Prinsenbeek en Breda-West. Na de aanleg van de HSL zijn de agrarische gronden ten zuiden van de HSL herbestemd als bedrijfsgrond en zijn de voormalige agrarische bedrijven bestemd als woning. De bebouwing binnen het plangebied bestaat uit een woning bestaande uit één bouwlaag met kap met hierachter twee aan elkaar gebouwde schuren. De locatie is deels omzoomd met een houtwal. De locatie waarop de gewenste woning komt te staan is in gebruik als grasland.

 

 

2.4 Cultureel erfgoed

Het Bredase erfgoed vormt de basis van de Bredase identiteit en vormt mede de basis van de ruimtelijke ontwikkeling van Breda. In de nota Erfgoedvisie Breda 2008-2013 is dit belang erkent en vastgelegd. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting worden de aanwezige cultuurhistorische waarden (archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven of en zo ja, hoe deze waarden beschermd moeten worden.

 

Archeologie

Op basis van de gegevens op de Beleidsadvieskaart “Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie” blijkt dat het plangebied gelegen is in een archeologisch waardevol gebied - terrein van archeologische waarde. (figuur 5).

 

 

 [image]

Figuur 5 Uitsnede beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie (plangebied globaal met rood omlijnd)

 

Archeologisch waardevolle gebieden

 

Gebieden met behoudenswaardige archeologische waarden:

Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 m-mv is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.

 

Plangebied

Gezien de archeologische waarde die aan het plangebied is toegekend is een archeologisch onderzoek vereist alvorens op dit perceel gebouwd mag worden.

 

Specifiek voor de locatie voor de nieuw te bouwen woning is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek is dit deel van het plangebied vrijgegeven voor wat betreft archeologie middels een selectiebesluit archeologie van d.d. 2 november 2015 (zie bijlage 1). Wel geldt dat wanneer bij het ontgraven van het terrein er toch nog archeologische sporen aan het licht komen, deze volgens de Monumentenwet 1988 binnen drie dagen dienen te worden gemeld bij de gemeente Breda.

 

Het overige deel van het plangebied krijgt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', waardoor voor bodemingrepen dieper dan 30 cm. een nieuw archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd.

 

Historische geografie

De Meester Bierensweg vormt een voormalig agrarisch lint. Door de aanleg van de HSL-bundel en de aanleg van de tunnelbak onder de HSL is de oude structuur van de weg niet meer aanwezig. Door de aanleg van het bedrijventerrein Heilaar zijn geen cultuurhistorisch waardevolle relicten meer aanwezig.

Gebouwd erfgoed

Binnen het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten en panden van cultuurhistorische waarde. Derhalve is het toekennen van een dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ niet van toepassing.

 

HOOFDSTUK 3 Beleid

 

 

3.1 Inleiding

 

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid samengevat.

 

 

3.2 Rijksbeleid

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

 

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

 

  1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 1:

een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;

  • Nationaal belang 2:

ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;

  • Nationaal belang 3:

ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;

  • Nationaal belang 4:

efficiënt gebruik van de ondergrond.

 

  1. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 5:

een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;

  • Nationaal belang 6:

betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;

  • Nationaal belang 7:

het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

 

  1. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • Nationaal belang 8:

verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;

  • Nationaal belang 9:

ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;

  • Nationaal belang 10:

ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;

  • Nationaal belang 11:

ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;

  • Nationaal belang 12:

ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

 

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13:

zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

 

In de SVIR zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Bij toekomstige ontwikkelingen heeft inbreiding en herstructurering de voorkeur boven uitbreiding. Nieuwe ontwikkelingen vinden eerst plaats in het bestaande stedelijk gebied of binnen bestaande bebouwing. Wanneer uitbreiding buiten het stedelijk gebied noodzakelijk is dan is een optimale inpassing en bereikbaarheid van de ontwikkeling van belang. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.

 

Een groot deel van deze belangen is juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) (paragraaf 3.2.2), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) of het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

Plangebied

Onderhavig plan ligt in het stedelijk gebied. Regionaal zijn afspraken gemaakt omtrent de woningbouwprogrammering. Elke gemeente mag, mede op basis van demografische gegevens, een bepaalde hoeveelheid woningen bouwen. De bouw van één extra woning in het plangebied past binnen deze gemaakte afspraken. De voorgenomen ontwikkeling volgt derhalve de lijn van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast is geen ander nationaal belang in het geding, aangezien het een kleinschalige ontwikkeling is, die geen consequenties heeft op nationaal niveau.

 

Conclusie

Het plan is dus in overeenstemming met de SVIR en is niet in strijd met een van de nationale belangen.

 

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (1 oktober 2012, hierna Barro) geborgd. In het Barro is een aantal projecten die van rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project zijn vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt, zijn:

  1. de mainportontwikkeling van Rotterdam;

  2. de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;

  3. de bescherming en behoud van de Waddenzee;

  4. de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;

  5. de uitoefening van defensietaken;

  6. veiligheid rond rijksvaarwegen;

  7. toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;

  8. de elektriciteitsvoorziening;

  9. de ecologische hoofdstructuur (EHS);

  10. de veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  11. toekomstige rivierverruiming langs de Maas;

  12. verstedelijking in het IJsselmeer;

  13. duurzame verstedelijking.

 

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de SVIR (paragraaf 3.2.1). Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten.

Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan kunnen Gedeputeerde Staten of de Minister een reactieve aanwijzing geven. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden.

 

Plangebied

Uitoefening van defensietaken

Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied ligt in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen (figuur 6).

 

 [image]

Figuur 6 Obstakelbeheergebied militair luchtvaartterrein - vliegbasis Gilze-Rijen [uit: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, bijlage 3.6]

 

Een obstakelbeheergebied kenmerkt zich door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. Het obstakelbeheergebied bepaalt tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is ter voorkoming van gevaar voor het vliegverkeer rond de luchthaven ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Het deel van de obstakelvrije zone rondom het vliegveld Gilze-Rijen dat over het noordelijk deel van het plangebied ligt is de invliegfunnel.

Dit zijn de start- en landingsvlakken met zijkanten, die zijn vastgesteld in het verlengde van de start- en landingsbaan. Hiervoor gelden hoogtebeperkingen als het gaat om het oprichten van hoge obstakels. De maximale bouwhoogte voor gebouwen en bouwwerken in het plangebied is 12 meter. Dit is ruim beneden de hoogtebeperking van de invliegfunnel.

 

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Barro is ook het nationaal belang, 'ladder voor duurzame verstedelijking', opgenomen. Doel van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

 

Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (één woningen), voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr 201302867/1/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

 

Conclusie

Gezien de maximale toegestane hoogtematen in het plangebied is voorliggend bestemmingsplan niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing en overige nationale belangen zijn eveneens niet van toepassing op het plangebied.

Onderhavig bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

 

 

3.3 Provinciaal beleid

 

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In de 'Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014' (1 januari 2011 in werking getreden en op 7 februari 2014 partieel herzien) is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet.

De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming. De Verordening ruimte (paragraaf 3.3.2) heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming.

 

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. De vier structuren zijn:

  • de groenblauwe structuur;

  • het landelijk gebied;

  • de stedelijke structuur;

  • de infrastructuur.

 

 [image]

Figuur 7 Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014' (plangebied is globaal aan gegeven met blauwe stip) [bron: www.ruimtelijkeplannen.brabant.nl]

 

Plangebied

Het plangebied is als onderdeel van de bestaande stad op de bijbehorende kaarten aangegeven als 'stedelijk concentratiegebied' (zie figuur 7). In de stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:

  1. concentratie van verstedelijking;

  2. zorgvuldig ruimtegebruik;

  3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;

  4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;

  5. versterking van de economische kennisclusters.

 

Binnen het stedelijk gebied is functiemenging, inbreiding, herstructurering en transformatie belangrijk, zodat er minder ruimte nodig is voor stedelijke uitbreidingen. Door de verstedelijking te concentreren, zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur.

 

Onderhavig plangebied ligt in het stedelijk concentratiegebied. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale overleggen. Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de ladder voor duurzame ontwikkeling zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.

 

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de bouw van één extra woning binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied, waarmee rekening is gehouden in het woningbouwprogramma. Daarmee voldoet dit plan aan het uitgangspunt van het provinciale beleid om zoveel mogelijk te herstructureren en inbreiden in het bestaand bebouwd gebied.

 

3.3.2 Verordening ruimte

De 'Verordening ruimte 2014' (hierna: Verordening) (opnieuw vastgesteld op 10 juli 2015 en per 15 juli 2015 in werking) is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de Verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

 

De onderwerpen die in de Verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De Verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de Verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Belangrijke onderwerpen in de Verordening zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

 

In de Verordening zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te voldoen. De regels van de Verordening zijn, in lijn met het beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening, erop gericht om het merendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied.

 

Plangebied

Het plangebied ligt geheel in bestaand stedelijk gebied, 'stedelijk concentratiegebied' (figuur 8). De Verordening zegt over gebieden in stedelijk gebied dat 'bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen moeten zijn in het bestaand stedelijk gebied'.

In het stedelijk concentratiegebied zijn de mogelijkheden om het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiding en herstructurering en intensief en meervoudig ruimtegebruik van belang. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen - zoals het bouwen in de hoogte en steeds vaker ook in de diepte (de ondergrondse ruimte) - bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. In de stedelijke gebieden kan men denken aan het combineren van functies als wonen, werk en zorg.

 

Ook verwacht de provincie van gemeenten aangaande nieuwbouw van zelfstandige woningen dat zij bij de ontwikkeling en het opstellen van ruimtelijke plannen rekening houden met de afspraken, zoals die zijn gemaakt in het regionale planningsoverleg ('ladder van duurzame verstedelijking').

Breda heeft wat betreft de vraag naar verschillende functies, zoals wonen, bedrijven en detailhandel, afspraken gemaakt met de regio (regionaal ruimtelijk overleg). In het regionaal ruimtelijk overleg wordt, onder andere op basis van demografische gegevens, voor elke gemeente de behoefte aan de diverse functies vastgelegd. Breda heeft deze afspraken verankerd in eigen beleidsstukken. Voor wat betreft de stedelijke programmering voor wonen heeft de gemeente Breda de koers geformuleerd in de Structuurvisie Breda 2030 (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013), zie ook paragraaf 3.4.1.

Hierin is aangegeven dat het regionaal afgestemde woningbouwprogramma voor Breda 6325 woningen bedraagt voor de periode tot 2023 en circa 5000 woningen voor de periode 2023-2030.

Dit betekent dat de gemeente keuzes dient te maken in de te realiseren bouwplannen. Voor de bouw van de extra woning op het perceel is ruimte binnen dit woningbouwprogramma.

 

 

 [image]

 

Figuur 8 Uitsnede Verordening ruimte 2014 (plangebied globaal aangeduid met en blauwe stip [bron: www.ruimtelijkeplannen.brabant.nl]

 

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd

De 'Structuurvisie Breda 2030' (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten.

 

Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft woningbouw is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is een opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting geven aan de projecten waarop wordt ingezet. Zij heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol. Wanneer de bevolkingsontwikkeling, de woningmarkt en de ambities rond het wonen vertaald worden naar het woonbeleid, komen de volgende accenten naar voren:

  • Realistisch programmeren;

  • Bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen;

  • Schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen;

  • Faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties;

  • Ondersteunen van initiatieven (zelfbouw);

  • Aandacht voor de vitaliteit van de dorpen en wijken;

  • Inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering);

  • Aandacht voor vergrijzing (nul-trede-woningen, thuis wonen met zorg in de buurt);

  • Huisvesten van jonge huishoudens;

  • Huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen;

  • GWI en bereikbaarheid voorzieningen;

  • Arbeidsmigranten en studenten en regulering kamermarkt.

 

Vertaald naar de bestaande en nieuwe woningvoorraad, geven de accenten voor het

woonbeleid het volgende beeld:

 

Bestaande voorraad:

  • Verduurzaming;

  • Bevorderen doorstroming;

  • Beleid rond woningsplitsing/ kamerverhuur/ inwonen/ samenwonen;

  • Renovatie en groot onderhoud in plaats van sloop (vooral op de langere termijn);

  • Sloop/ vervanging (vooral op de lange termijn);

  • Verdunnen in compact stedelijke woonmilieus en verdichten in centrum stedelijk en dorpse woonmilieu (nabij voorzieningen).

 

Nieuwbouw:

  • Kleinschalig en verspreid over alle woonsferen en woonmilieus;

  • Ruimte voor zelfbouw;

  • Inzetten op functiemenging;

  • Versterken karakter bestaande woonmilieus (gemêleerd);

  • Monitoring ontwikkeling vraagzijde en effecten realisatieteam;

  • Faseren en doseren grootschalige locaties;

  • Verzamelopgave vitaliteit dorpen.

 

Woningvermeerdering kan worden toegelaten wanneer sprake is van verbetering van de (ruimtelijke) kwaliteit van de locatie door de woningbouwontwikkeling.

 

Plangebied

De locatie ligt aan een woonstraat binnen het bedrijventerrein Heilaar. Het plan past binnen de stedenbouwkundige opzet van de omgeving en voldoet met de splitsing van één grote kavel naar twee kleinere bovendien meer aan de vraag vanuit de markt.

 

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke kaders van de stedelijke programmering zoals vastgelegd in de Structuurvisie Breda 2030.

 

HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan

 

4.1 Doelstelling

 

De doelstelling van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van één extra woning. Daarnaast krijgt een deel van het plangebied, dat ten onrechte de bestemming 'Groenvoorzieningen' had gekregen, de bestemming 'Wonen' met een functieaanduiding 'bedrijf' .

 

4.2 Beschrijving plan

 

Een groot deel van het perceel Meester Bierensweg 86 heeft de bestemming 'Goenvoorzieningen' gekregen in het geldende bestemmingsplan 'Heilaar'. Slecht op een klein deel van het perceel is echter waardevolle beplanting in de vorm van een houtwal aanwezig. Het overige deel van het perceel is bebouwd met een woning met twee schuren en wordt verder gebruikt voor buitenopslag, tuin en grasland behorend bij de woning en het aan huis gebonden bedrijf dat in de schuren is gevestigd. Het overgrote deel van het perceel had dus een woonbestemming moeten hebben in plaats van een groenbestemming.

 

In de bestemming 'Woondoeleinden' van het geldende bestemmingsplan 'Heilaar' is middels een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om aan de Heilaarstraat en de Meester Bierensweg verdichting van de bebouwing toe te staan in de vorm van de bouw van nieuwe vrijstaande woningen op percelen met een frontbreedte van minimaal 20 meter langs de weg.

 

Het woonperceel Meester Bierensweg 86 heeft slechts voor een beperkt deel langs de weg een woonbestemming gekregen, waardoor van deze wijzigingsbevoegdheid geen gebruik kan worden gemaakt. Bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan is het echter niet de bedoeling geweest dat een groot deel van het perceel Meester Bierensweg de bestemming 'Groenvoorzieningen' zou krijgen.

 

Het is aanvaardbaar dat het gehele perceel, met uitzondering van de houtwal, de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'bedrijf' krijgt. Het huidige perceel heeft een ruim voldoende breedte van ongeveer 80 meter om een tweede woning op het perceel te kunnen bouwen. In verband met het geluid van de HSL wordt de nieuwe woning op korte afstand van het bestaande geluidscherm gebouwd met een aangebouwde garage/berging aan de zijde van de HSL.

 

Met de functieaanduiding 'bedrijf' wordt het bestaande bedrijf aan huis in de vorm van een caravanopslag positief bestemd en wordt ook de mogelijkheid geboden om deze om te zetten naar of aan te vullen met een ander bedrijf in de milieucategorie 1 of 2.

 

 [image]

Figuur 9: ingediende situatieschets voor de bouw van de tweede woning

 

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Milieu en Landschap

 

5.1 Inleiding

 

Breda wil een stad zijn waarin mensen graag wonen, werken en recreëren. Leefbaarheid en duurzaamheid zijn hiervoor sleutelbegrippen. Een gezond en veilig woonmilieu is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben bedrijven ruimte nodig om zich te ontwikkelen en is voldoende groen belangrijk voor natuurontwikkeling en recreatie. Om dit te kunnen bereiken dient bij ruimtelijke ontwikkelingen integraal naar het te ontwikkelen gebied te worden gekeken en zullen alle belangen zo goed mogelijk op elkaar af gestemd moeten worden.

 

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuaspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld.

 

Karakterisering van het gebied

Het gebied is momenteel braakliggend terrein. Aan de noordzijde begrensd door het spoor, aan de oostzijde is het begrensd door de Meester Bierensweg en aan de zuidzijde door bestaande bebouwing. Het plangebied is een opvulling van een terrein tussen het spoor en de bebouwing.

 

In onderstaand hoofdstuk worden de verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

 

 

5.2 Milieueffectrapport

 

Gezien de beperkte grootte van het planvoornemen is het uitvoeren van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk. De activiteit komt voor in de bijlage van het Besluit m.e.r., maar omdat het beneden

de drempelwaarde blijft, is een m.e.r. (beoordeling) niet verplicht.

 

Een motivering betreffende de milieubeoordeling van het planvoornemen is noodzakelijk. In de navolgende paragrafen worden de milieuaspecten beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

 

5.3 Bodem

 

Algemeen

De algemene doelstelling van het Rijk is dat in 2030 alle ernstige verontreinigingen van de (water)bodem zijn gesaneerd en /of onder controle zijn. De doelstelling ten aanzien van bodem in de milieuvisie van de gemeente Breda is: In 2015 is Breda een eind op weg richting de landelijke doelstelling: een stad op een stevige, leefbare en duurzame bodem, die geschikt is voor een breed gebruik. Alle historische bodemverontreinigingen zijn gesaneerd of beheersbaar geworden.

 

Door het (industriële) verleden van Breda, kunnen er lokaal in meer of minder mate verontreinigingen aanwezig zijn. De gemeente Breda heeft de betreffende locaties geïnventariseerd en combineert deze informatie met de vele bodemonderzoeken die zijn of worden uitgevoerd bij bv bouw, aan/verkoop en grondverzet. Al deze zaken zijn bij de gemeente beschikbaar in bodeminformatiesystemen en worden gebruikt bij beoordelingen en advisering. Locaties met daarop een zogeheten wettelijke beoordeling (beschikking) zijn bovendien kadastraal geregistreerd.

 

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico’s voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico’s te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico’s (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten “ernstige vervuilingen” in meer of minder mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

 

Beoordeling bodemkwaliteit

Om kansen te benutten en problemen te voorkomen is het van belang dat er bij (ver)bouw en ontwikkelingen tijdig kennis is van de bodemkwaliteit. De gemeente bewaakt dit door in voorkomende gevallen een bodemonderzoek uit te voeren of te verlangen. De uitkomsten hiervan toetst de gemeente aan de regels die gesteld zijn in de Wet bodembescherming (Wbb). Op basis van deze wet, landelijke circulaires en het Bredase bodembeleid wordt bepaald waaraan de kwaliteit van de bodem wordt getoetst en of er maatregelen (bv beheer of sanering nodig is). De uiteindelijke bodemkwaliteit moet voldoen aan de functie.

 

Grondverzet

Grondverzet moet overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit geschieden. Als gevolg van dit Besluit, heeft de gemeente Breda op basis van lokaal geldende bodemkwaliteiten een Bodemkwaliteits- en functiekaart vastgesteld. Op deze bodemfunctiekaart is de gemeente ingedeeld in de functies ‘wonen’, ‘industrie’ en ‘niet ingedeeld’. De kwaliteit van de grond die op een locatie wordt gebruikt moet voldoen aan de vastgelegde functie en bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de ‘natuurlijke’ achtergrondkwaliteit, verontreinigde locaties zijn van deze kaart uitgesloten. Hiervoor geldt het gebruikelijke onderzoeks- en saneringstraject.

 

Ondergrond

Naast de (milieukundige) bodemkwaliteit speelt er steeds meer in de ondergrond. Denk aan installaties voor Koude- Warmte Opslag (KWO), kabels en leidingen, archeologie, etc. Het meenemen van de ondergrond in de planvorming, geeft ruimtelijke, milieukundige en financiële voordelen (lagenbenadering) Door de ondergrond efficiënt in te richten, kan een gemeente functies als waterberging en Koude- Warmte Opslag zo goed mogelijk bereiken. Alleen door slim gebruik van de ondergrond , blijft deze schatkamer voor biodiversiteit, milieukwaliteit, schoon water, cultuurhistorie en geologie beschermd. m.b.t. de ondergrond vraagt de gemeente dan ook aandacht voor:

  1. grondwateronttrekkingen: bijvoorbeeld bronnering bij bouwwerkzaamheden. Bij bronneringswerkzaamheden zullen voor zover relevant ingevolge de Grondwaterwet, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en de Lozingsregeling riolering meldingen c.q. aanvragen voor vergunningen moeten worden ingediend.

  2. Plaatsing Koude- Warmte Opslag (KWO) installaties. Deze kunnen niet overal geïnstalleerd worden: mogelijk is er ongewenste beïnvloeding van een andere KWO installatie of een grootschalige grondwaterverontreiniging. De gemeente wil alle installaties registreren (dus zowel open als gesloten systemen). Voor een open systeem is bovendien vergunning van de provincie nodig.

 

Plangebied

Het plan heeft betrekking op een tweetal percelen met een voormalige agrarische bestemming. De eigenaar wil een extra woning laten bouwen op zijn perceel en heeft Agel opdracht gegeven een verkennend bodemonderzoek uit te voeren (zie bijlage 2). Het bodemonderzoek is ook uitgevoerd in het kader van de bodemtoets in het kader van de bouw.

Uit het onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering is voor wijziging van de functie maar dat nader onderzoek naar asbest (bij boring 8) nodig is voor gestart kan worden met de bouw (zie ook rapport).

 

De eigenaar geeft aan dat het perceel in gebruik is geweest als opslag van puin tijdens de aanleg van de ten noorden van de onderzoekslocatie gelegen HSL. Hiervan zijn tijdens het dossieronderzoek geen gegevens van aangetroffen. Tijdens de terreininspectie zijn aan het oppervlak van de locatie geen indicaties verkregen die in verband kunnen worden gebracht met een mogelijke verontreiniging van de bodem.

 

 

 

 

 

 

 

 [image]

Figuur 10: locaties uitgevoerde boringen

 

Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met puin en ook dat een licht verhoogde PCB-gehalte is aangetroffen in het bovengrondmengmonster van boring 8. Dit PCB-gehalte vorm geen belemmering voor de nieuwe bestemming (woonfunctie).

In hetzelfde deelmonster van de bovenste 50 cm van boring 8 is ook asbest aangetroffen: het gaat om 4 stukjes hechtgebonden plaatmateriaal, totaal 3,73 gram, met daarin 130 mg chrysotiel (ter indicatie: de interventiewaarde voor asbest is 100 mg/kg d.s. gewogen).

 

Conclusies onderzoek:

  • In het kader van de wijziging van de huidige bestemming naar een woonbestemming toont het huidige onderzoek voldoende aan dat de bodem geschikt is voor de functie wonen.

  • Voor de beoordeling van de geschiktheid van de bodem voor de bouw is een nader onderzoek (conform NEN 5707) nodig naar de verontreiniging met asbest op en rond de locatie van boring 8.

  • Bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden dient ten minste rekening gehouden te worden met beperkte hergebruiksmogelijkheden van grond die vrijkomt op en rond de locatie van boring 8 (klasse industrie). Uit nader onderzoek naar asbest (NEN 5707) kan nog blijken dat de grond op en rond de locatie van boring 8 niet herbruikbaar is en/of zelfs gesaneerd moet worden.

 

5.4 Geluid

 

Inleiding

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaalt. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot klachten, in een aantal gevallen wordt zelfs de gezondheid beïnvloed door geluid.

 

Om de negatieve effecten van geluid te beperken zijn normen opgenomen in wetten. Met name de Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in dit kader van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid.

 

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk wegverkeerslawaai, spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai. Het plangebied heeft enkel wegverkeerslawaai als relevante bron, overige brontypen hebben geen zone die het plangebied doorkruisen.

 

Akoestisch onderzoek

Voor de bouw van de extra woning is het Akoestisch onderzoek weg-railverkeerslawaai Meester Bierensweg ong. te Prinsenbeek uitgevoerd door Agel adviseurs (zie bijlage 3).

 

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder staat dat de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het wegverkeer ten hoogste 48 dB bedraagt. Indien de gevoelige objecten buiten de bovengenoemde zones liggen, kan er vanuit gegaan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt. Indien ze binnen deze zones liggen is akoestisch onderzoek noodzakelijk. In dit akoestisch onderzoek wordt de geluidbelasting op de gevel van de geluidgevoelige objecten bepaald. Het plangebied ligt binnen de zone van Meester Bierensweg.

 

Uit de resultaten volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolgen van de Meester Bierensweg uitsluitend ter plaatse van de eerste verdieping van de woning aan de oostzijde wordt overschreden met 2 dB. De geluidbelasting is 50 dB.

 

Railverkeerslawaai

De meeste spoorwegen zijn geplaatst op de geluidproductieplafond kaart en vallen onder hoofdstuk 11 van de Wet Milieubeheer.

Voor geluidsgevoelige objecten langs spoorwegen blijven de regels van de wet gelden. Deze regels gelden voor geluidsgevoelige objecten die worden geprojecteerd binnen de zone van een spoorweg geplaatst op de geluidplafondkaart of binnen de zone van een spoorweg aangegeven op de zonekaart.

Voor de verkeersgegevens van de spoorbaan is gebruik gemaakt van de verkeersintensiteiten van de brondata uit het Geluidregister spoor. Gerekend is met een plafondcorrectiewaarde van 1,5 dB.

 

In de Wet geluidhinder staat dat de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het Railverkeer ten hoogste 55 dB bedraagt. De locatie is gelegen binnen de zone railtrajecten Breda - Etten-Leur, Breda – Antwerpen, Breda – Rotterdam.

Uit de resultaten volgt dar de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai wordt niet overschreden.

 

Conclusie

Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van het wegverkeer van de Meester Bierensweg bij de nieuwe woning wordt overschreden. De overschrijding bedraagt 2 dB voor de eerste verdieping. Voor deze overschrijding is een ontheffing nodig (zie bijlage 4) De hoogste berekende waarde bedraagt 50 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt niet overschreden.

 

Voor de verkeersgegevens van de spoorbaan is gebruik gemaakt van de

verkeersintensiteiten van de brondata uit het Geluidregister spoor. Gerekend is met een

plafondcorrectiewaarde van 1,5 dB.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB ter

plaatse van de ontwikkelingslocatie voor de 3 trajecten niet wordt overschreden.

 

Cumulatieve geluidbelasting

In de onderhavige situatie vindt alleen overschrijding als gevolg van één wegverkeersbron plaats

zodat op grond van de Wgh cumulatie van bronsoorten niet relevant is.

Uit een beoordeling van de cumulatieve geluidbelasting in het kader van Wro blijkt dat sprake is

van een goede ruimtelijke ordening.

 

 

5.5 Luchtkwaliteit

 

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

 

Regelgeving

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet Luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. Behalve voor zwevende deeltjes (PM10) stikstofdioxide voldoet de luchtkwaliteit overal in Breda aan de gestelde grenswaarden. Mede door de relatief hoge achtergrondconcentraties overschrijden de concentraties zwevende deeltjes en stikstofdioxide plaatselijk de grenswaarden. De overschrijdingen hangen in de meeste gevallen samen met het drukke verkeer.

 

Nieuwe ontwikkelingen mogen er niet toe leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien blijkt dat dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen.

 

Plangebied

In geheel Breda zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. In principe is realisatie van nieuwe woningen mogelijk. Een nieuwe woning genereert een zeer beberkt aantal voertuigbewegingen waardoor de bijdrage aan verslechtering van de luchtkwaliteit niet in betekenende mate is.

 

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

 

 

5.6 Externe veiligheid

 

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.

 

Regelgeving

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;

  • Circulaire 'Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen', Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 (Basisnet weg en spoor; ontwerp Besluit externe veiligheid transportroutes);

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsblad 2010 nr. 686.

 

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Ontwikkelingen zijn niet toegestaan indien deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

 

Onderzoek en conclusie

Door Agel adviseurs is een memo: Milieuparagrafen bedrijven en milieuzonering, geurhinder en externe veiligheid opgesteld (zie bijlage 5).

 

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere risicobronnen. Het gaat om:

  • Een hogedruk aardgasleiding met een werkdruk van 40 bar en 16 inch;

  • Het transport van gevaarlijke stoffen over de spoortrajecten Breda-Roosendaal en Breda-Dordrecht;

  • Het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A16;

  • Enkele risicovolle inrichtingen op het bedrijventerrein Heilaar.

 

Met het plan wordt één woning mogelijk gemaakt.

Geen van de PR 10-6 contouren van de risicobronnen reikt tot het plangebied, waardoor voldaan wordt aan de grenswaarde. De invloedsgebieden van de spoortrajecten Breda-Roosendaal en Breda-Dordrecht, de hogedruk aardgasleiding Z-527-01 en de Rijksweg A16 overlappen het plangebied. Omdat het gaat om een kleinschalige ontwikkeling, waarbij het aantal aanwezige personen beperkt toeneemt, is voor deze risicobronnen ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

 

De ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijke beleid. Binnen 0 tot 30 meter worden weliswaar geen kwetsbare objecten toegelaten, maar omdat er een geluidsscherm aanwezig is tussen het plangebied en de woning, behoeft met het plasbrandscenario geen rekening te worden gehouden.

 

 

5.7 Water

 

De watertoets heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking met de gemeente en het waterschap Brabantse Delta tot stand.

Het waterschap zal het wateradvies geven in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro.

 

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren en waterschapsbeleid geharmoniseerd. De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau.

 

Het beleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen).

 

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet (2009) is duidelijker omschreven wie waar verantwoordelijk voor is. Een van de zaken die hier uit voortvloeien is dat een particulier in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de verwerking van het hemelwater en grondwater op zijn eigen terrein. In dit kader verwacht de gemeente meer inspanning van de particulier om zelf maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. Hierbij kan worden gedacht aan de aanleg van retentievoorziening op eigen terrein bijvoorbeeld met groene daken.

 

De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Ten aanzien van de waterkwaliteit is de voorkeursvolgorde: 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze 'waterneutraal' dienen te zijn. Voorkomen moet worden dat het water versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak.

 

Schone oppervlakken worden in principe niet op het rioleringssysteem aangesloten. Het toepassen van uitlogende (bouw)materialen is ongewenst

Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt ook in bestaande situaties waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel waardoor het gemengd stelsel minder wordt belast. Hiermee wordt het aantal overstortgebeurtenissen met vervuild water vanuit het gemengde stelsel verminderd.

De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m2) te worden geborgen.

 

Plangebied

Voor de ontwikkeling van de extra woning is door Agel adviseurs een waterparagraaf opgesteld (zie bijlage 6). Conform het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente zal een infiltratievoorziening worden aangelegd op eigen terrein voor het bergen en afvoeren van het hemelwater.

 

5.8 Ecologie

 

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

 

Natuur is een vast onderdeel van de kwaliteit van de stad. Natuur kent een grote diversiteit, wat blijkt uit een toename van de soortenrijkdom van zowel planten als dieren.

Natuur heeft verschillende functies: van voetbalveldje in de straat tot leefgebied van de das. Ook in de woonwijken is natuur dichtbij huis te vinden. Op loopafstand (zo’n 200 meter) zijn er groen-rustplaatsen.

 

Ruimtelijke beleid

De Brabantse natuur is in de loop der jaren sterk onder druk komen te staan door verstedelijking en schaalvergroting en intensivering van de agrarische sector. Veel natuurgebieden gingen verloren. Ook werd er steeds meer infrastructuur aangelegd zoals wegen en spoorlijnen. Al deze ontwikkelingen zorgden er voor dat de natuur sterk af nam en werd versnipperd.

 

Om de achteruitgang van het areaal natuur te stoppen is in 1990 de ecologische hoofdstructuur (EHS) door het rijk vastgesteld in het “Natuurbeleidsplan”. Aansluitend heeft de provincie de EHS vast gelegd in de Verordening Ruimte (2014). De doelstelling van de EHS is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. Dit dient onder andere te door middel van de ruimtelijke veiligstelling in bestemmingsplannen.

 

 

[image] 

Figuur 11: Verordening Ruimte 2014; lichtgroen = EHS (liggin plangebied aangeduid met rode stip)

 

Per ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de mogelijke effecten op de EHS. Hiervoor dient per ontwikkeling dan ook een natuurwaardenonderzoek te worden uitgevoerd. Omdat het plangebied op ruime afstand ligt van het dichts bij gelegen EHS gebied (het Liesbos op ongeveer 1,8 kilometer) en er ook door het plan geen externe effecten te verwachten zijn op de EHS is een onderzoek niet nodig.

 

Natura 2000

Op een afstand van ongeveer 6,2 kilometer van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied “Ulvenhoutse Bos”. Het Natura 2000-gebied betreft een habitatrichtlijngebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft gelet op de planinvulling, omvang, tussenliggend stedelijk gebied, bedrijventerrein en afstand geen invloed op dit gebied.

Eventueel verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en

verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van

toepassing.

 

Soorten beleid

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Een van de uitvloeisels van deze regelgeving is dat de effecten van nieuwe plannen op de planten- en diersoorten die in een gebied aanwezig zijn beoordeeld dienen te worden. Indien de nieuwe plannen een negatieve invloed hebben op de aanwezige soorten dient ontheffing aangevraagd te worden. Of deze ontheffing verleend wordt is afhankelijk van de bijzonderheid van de soorten en het al dan niet nemen van compenserende maatregelen.

 

Door Agel adviseurs is een flora- en fauna quickscan uitgevoerd (zie bijlage 7). Uit de quickscan blijkt dat er qua flora geen beschermde soorten in het plangebied worden verwacht. De conclusie is dat er geen significante effecten te verwachten zijn op beschermde soorten.

 

 

5.9 Bedrijven

 

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

 

Regelgeving

De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld.

 

Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter

Categorie 2 grootste afstand 30 meter

Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter

Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter

Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter

 

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

 

Plangebied

Door Agel adviseurs is een memo opgesteld Milieuparagrafen bedrijven en milieuzonering, geurhinder en externe veiligheid (zie bijlage 5).

 

Het plangebied omvat woningbouw, welk gevoelig is voor bedrijvigheid. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven. Conform het onderzoek worden de omliggende bedrijven niet beperkt in hun functioneren. Er gelden daarom geen belemmeringen ten aanzien van de haalbaarheid.

 

 

5.10 Geur

 

Algemeen

De geur kan de beleving van de leefomgeving zowel positief als negatief beïnvloeden. De waardering van geur verschilt echter ook per persoon: wat de een vindt stinken, vindt de ander lekker ruiken. Hoewel de stoffen die de geur veroorzaken geen invloed hebben op de gezondheid, kan de hinder van geur toch een negatieve invloed hebben op de volksgezondheid.

 

Regelgeving

Behalve voor veehouderijen is er is voor geur geen op een wet gebaseerd normenstelsel van

kracht. Beleid kan zich baseren op de Herziene nota stankbeleid uit 1994, plus de aanpassingen daarop verwoord in een brief van de Minister van VROM uit 1995. Uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. In het kort komt één en ander erop neer dat in het kader van de milieuvergunning het bevoegd gezag het acceptabel hinderniveau rond een bedrijf bepaalt. Planologische ontwikkelingen worden momenteel ook getoetst op het aspect geurhinder: zowel de toetsende overheid (provincie) door het vertalen van geuremissie in afstandseisen, als de industrie door het eisen van afstand aan oprukkende woonbebouwing.

 

Onderzoek

Door Agel adviseurs is een memo opgesteld Milieuparagrafen bedrijven en milieuzonering, geurhinder en externe veiligheid (zie bijlage 5).

 

Een woning is een geurgevoelig object als bedoeld in de Wgv. Om te beoordelen of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat zijn de omliggende veehouderijen beschouwd. Voor het plangebied geldt dat een goed verblijfklimaat gegarandeerd kan worden, omdat de veehouderijen - in relatie tot hun geuremissie - op voldoende afstand gelegen zijn. Daarnaast geldt dat de omliggende veehouderijen niet beperkt worden door de komst van de woning. Reeds andere geurgevoelige objecten in de omgeving van de veehouderijen zijn bepalend voor de milieuruimte.

Derhalve gelden er vanuit agrarische geurhinder geen belemmeringen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

 

Conclusie

Vanuit het oogpunt van geurhinder is sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

 

 

5.11 Duurzaamheid en energie

 

Duurzaamheid wordt geborgd door gebouwen geschikt te maken voor toekomstige energievoorzieningen. Het borgen van duurzaamheid kan door:

  • Compacte bouwvorm en goede isolatie, oriëntatie op de zon etc.

  • Ruimte in een gebouw reserveren voor installaties en nieuwe technieken zoals warmtepomp en zonnecellen.

  • Ruimte in een gebied reserveren voor collectieve installaties om duurzame energie op te wekken.

  • Flexibele energie-infrastructuur aanleggen die eenvoudig is aan te passen aan nieuwe energiebronnen etc. (al in ontwerpfase).

 

Ook kan een gebouw worden doorgerekend met GPR of en greencalc, waardoor de milieubelasting van het gebouw meetbaar wordt en projecten onderling vergelijkbaar worden.

 

Een energielabel is verplicht voor onder andere niet industriële gebouwen en voor gebouwen waar geen EPC geldt: De Europese richtlijn Energieprestatie voor Gebouwen EPDB 2002/91/eg stelt dat voor elk gebouw bij verandering van huurder of eigenaar transparantie over de energetische kwaliteit gegeven moet worden (Energiecertificaat, energie index en energielabel).

Bij nieuwe gebouwen van meer dan 1000 m2 moet er een studie gemaakt worden van de haalbaarheid van energiezuinige en duurzame energiesystemen (technische en economische haalbaarheid van systemen als warmtekrachtkoppeling , warmtepompen, biomassa, zonne-energie etc.).

 

Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is:

  1. beperken energieverbruik;

  2. toepassen duurzame energiebronnen;

  3. efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.

 

De ontwikkelaar wordt gevraagd naar de aanvullende ambities op het gebied van duurzaamheid, zodat in een vroeg stadium meegedacht kan worden over zaken als materialisering, duurzame grondstoffen en gesloten grondbalans.

 

 

HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving

 

6.1 Inleiding

 

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied en de omgeving en de voorgenomen ontwikkeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient deze juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

 

 

6.2 Hoofdopzet

 

6.2.1 Bestemmingsplan algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

 

6.2.2 Indeling planregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;

  • Bestemmingsregels;

  • Algemene regels;

  • Overgangs- en slotregels.

 

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

 

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

 

6.3 Bestemmingen

 

In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemming.

 

Groen (artikel 4)

Binnen deze bestemming is de bestaande waardevolle groenstructuur aan de noordrand van het plangebied opgenomen.

 

Wonen (artikel 5)

De gronden van de bestaande woning Meester Bierensweg 86 en de te bouwen extra woning zijn bestemd als 'Wonen'. Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn de woningen, de tuinen, eventuele achterpaden en andere privé-ruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat het creëren van de woonfunctie en het woongenot. Het bestemmingsplan bevat planregels voor de bouw van de extra woning en voor het beperkt uitbreiden van de woningen. De planregels bieden in de vorm van de aanduiding 'bedrijf' ook de mogelijkheden voor de realisatie van bedrijfsgebouwen.

De goot- en bouwhoogte van de vrijstaande woningen in de bestemming 'Wonen' mag respectievelijk 7 en 11 meter bedragen. Uitbreiding van het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in de planregels.

 

Gebruik

Naast de woonfunctie is het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en een bedrijf in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan.

 

HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid

 

7.1 Inleiding

 

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In paragraaf 7.2 is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. In paragraaf 7.3 is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan uitgevoerd zal worden.

 

 

7.2 Toepassing afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)

 

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling.

 

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In artikel 6.2.1 is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;

  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met een of meer woningen;

  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt;

  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.

 

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

 

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

 

 

7.3 Financiële haalbaarheid

Er is een anterieure overeenkomst tussen gemeente Breda en initiatiefnemer gesloten. Een exploitatieplan is niet nodig. Voor de planontwikkeling en -uitvoering heeft de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd. Voor de gemeente is het plan derhalve financieel haalbaar.

 

HOOFDSTUK 8 Communicatie

 

8.1 Inleiding

 

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 8.2.1). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 8.2.2).

 

 

8.2 Procedure

 

8.2.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  1. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

  2. Waterschap Brabantse Delta;

  3. Brandweer Midden en West-Brabant

  4. Prorail;

  5. Gasunie.

 

De instanties onder 2 en 3 hebben schriftelijk gereageerd. De overige instanties hebben niet gereageerd in het kader van het vooroverleg. De reacties worden in deze paragraaf samengevat en beantwoord. De uitkomsten van het overleg worden verwerkt in het bestemmingsplan.

 

Het waterschap Brabantse Delta heeft schriftelijk aangegeven dat zij een positief wateradvies afgeven, aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het concept ontwerpbestemmingsplan.

 

Vooroverlegreactie Brandweer Midden- en West-Brabant

1. Er dient aandacht te worden geschonken aan de bereikbaarheid voor de brandweer via de openbare weg. Bij de ontwikkeling van de plannen dient rekening te worden gehouden met de NVBR Handleiding ‘Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid’, uitgave september 2003.

Indien de ontsluiting van de nieuwe woning plaats vindt via het eigen terrein zijn ook de artikelen 6.37 en 6,38 uit het Bouwbesluit 2012 van toepassing.

 

Reactie:

Deze opmerking wordt meegegeven als aandachtspunt aan de initiatiefnemer bij de ontwikkeling van zijn bouwplan.

 

2. Het plan bevindt zich in een aandachtsgebied met betrekking tot de externe veiligheid. Gezien de aard van de wijziging acht de brandweer het echter niet noodzakelijk een opmerking te maken.

 

Reactie:

In paragraaf 5.6 Externe veiligheid is gemotiveerd dat de ontwikkeling van de extra woning past in de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

 

8.2.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan wordt als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

 

8.2.3 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.