Gemeente Breda

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Nieuw Wolfslaar, 3 locaties.

Toelichting


 

Nieuw Wolfslaar, 3 locaties

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.2 Ligging en plangrenzen

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.4 Planvorm

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

2.1 Inleiding

2.2 Positionering plangebied

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

2.4 Cultureel erfgoed

HOOFDSTUK 3 Beleid

3.1 Inleiding

3.2 Rijksbeleid

3.3 Provinciaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan

4.1 Doelstelling

4.2 Beschrijving plan

HOOFDSTUK 5 Milieu en Landschap

5.1 Inleiding

5.2 Milieueffectrapport

5.3 Bodem

5.4 Geluid

5.5 Luchtkwaliteit

5.6 Externe veiligheid

5.7 Water

5.8 Ecologie

5.9 Bedrijven

5.10 Geur

5.11 Duurzaamheid en energie

HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

6.2 Hoofdopzet

6.3 Bestemmingen

HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

7.2 Toepassing afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)

7.3 Financiële haalbaarheid

HOOFDSTUK 8 Communicatie

8.1 Inleiding

8.2 Procedure

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doel

 

In de wijk Nieuw Wolfslaar zijn enkele locaties nog niet ontwikkeld. In het noordelijk deel van de wijk zou in de geluidswal langs de rijksweg A27 een walgebouw worden gerealiseerd met hierin in totaal 62 wooneenheden waarvan 38 zelfstandige appartementen en 24 onzelfstandige. Deze ontwikkeling is echter nooit gerealiseerd waardoor de locatie nu nog braak ligt. Onderzocht is dat de realistatie van maximaal 24 grondgebonden woningen in de vorm van rijwoningen of geschakelde woningen meer aansluit bij de huidige wensen vanuit de markt.

Daarnaast zijn twee locaties ten behoeve van de verkoop van 8 vrije kavels in het middelgedeelte van de wijk nog niet ontwikkeld. Om de verkoopbaarheid van deze kavels te verbeteren is verzocht om deze op de splitsen in maximaal 13 kleinere kavels, waarnaar vanuit de markt meer vraag naar is.

 

Het verzoek past niet in het geldende bestemmingsplan ‘Nieuw Wolfslaar’ omdat hierin voor de locatie van het walgebouw is bepaald dat uitsluitend wonen in woongebouwen mag worden gerealiseerd en geen grondgebonden woningen. Daarnaast is voor de grondgebonden woningen een heel ander bouwvlak voorzien. Voor de kavels is bepaald dat de percelen per vrijstaande woning een minimale omvang moeten hebben van 1000 m2 en de afstand van de woning tot de zijdelingseperceelsgrens minimaal 7 meter dient te bedragen. Door splitsing van de kavels in kleinere kavels kan niet aan deze regels worden voldaan.

 

Omdat de voorgestelde realistatie van grondgebonden woningen op de locatie van het walgebouw en de kavelsplitsingen beter aansluiten op de wensen van de markt en qua situering en afmetingen past binnen de structuur en opzet van de wijk wil de gemeente meewerken aan dit initiatief. Het doel van dit bestemmingsplan is de voorgenomen herontwikkleing van de locaties met bouwmogelijkheden voor de bouw van maximaal 38 woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken.

 

 

1.2 Ligging en plangrenzen

 

Het plangebied bestaat uit drie locaties binnen de wijk Nieuw Wolfslaar tussen de wijk IJpelaar en het dorp Bavel In het zuid-oosten van Breda.

 [image]

Figuur 1 Globale ligging plangebied (plangebied met rood omcirkeld)

 

  • Locatie 1: aan de noordzijde van Nieuw Wolfslaar in het verlengde van de Prinses van Polanenstraat en de Gravin van Sulzbachstraat. Dit is de locatie in de punt tussen de Lage Bunder en de Rijksweg A27 waar het walgebouw gerealiseerd zou worden;

  • locatie 2: nog niet ontwikkelde vrije kavels aan de Mechteldis van Hornestraat;

  • locatie 3: nog niet ontwikkelde vrije kavels op de hoek Patrijzenlaar - Thoornseweg

 

 [image]

 

Figuur 2 Luchtfoto plangebied en omgeving (plangebied met rood omlijnd)

 

 

 

 

 

 

1.3 Vigerend bestemmingsplan

 

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Nieuw Wolfslaar, vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2008, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 6 januari 2009 en onherroepelijk vanaf 9 december 2009.

 

 [image]

 

Figuur 3 Uitsnede uit bestemmingsplan Nieuw Wolfslaar (plangebied met rood omlijnd)

 

De noordelijke locatie (locatie walgebouw) heeeft in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Gemengde doeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. In het bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Gemengde doeleinden' bepaald dat wonen in woongebouwen is toegestaan binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken. De gewenste grondgebonden woningen komen deels buiten deze bouwvlakken en ook deels buiten de bestemming 'Gemengde doeleinden' in de bestemming 'Groenvoorzieningen' te staan.

 

De twee locaties voor het realiseren van maximaal 13 vrijstaande woningen hebben in het bestemmingsplan Nieuw Wolfslaar de bestemming 'Woondoeleinden' met de aanduiding 'Wonen vrijstaand'. Binnen deze bestemming is bepaald dat bouwpercelen voor de bouw van één vrijstaande woning met deze aanduiding een minimale omvang dienen te hebben van 1.000 m². Daarnaast is bepaald dat bij vrijstaande woningen een minimale afstand tot de zijdelingseperceelsgrens van 7 meter aangehouden dient te worden, voor zover de kavel niet is gelegen langs het oorspronkelijke bebouwingslint de Nieuw Wolfslaarlaan. Het vigerende plan kent tevens een vrijstellingsbevoegdheid op basis waarvan mag worden afgeweken van deze eis van 7 meter, mits de vormgeving van het bouwperceel hiertoe aanleiding geeft, de afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen minimaal 3 meter blijft bedragen en het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast. Het nieuwe bestemmingsplan kent een gelijke regeling indien het gaat om bouwpercelen van 1.000 m² en groter.

 

Om kleinere bouwpercelen uit te kunnen geven wordt de minimale kavelgroote van 1.000 m² losgelaten en wordt het maximaal aantal woningen verruimd. Door een herverkaveling met kleinere kavels toe te staan kunnen kavels van circa 630 m2 tot 1.005 m2 ontstaan. Voor bouwpercelen die kleiner zijn dan 1.000 m² mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrensen kleiner zijn, tot minimaal 3 meter.

 

 

1.4 Planvorm

 

Voorliggend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van 30 tot 38 woningen in de vorm van 13 vrijstaande woningen en maximaal 24 rijwoningen of geschakelde woningen. Daar dit bestemmingsplan gericht is op de mogelijkheid voor het bouwen van extra woningen, is sprake van een zogenoemd ontwikkelingsplan.

 

 

1.5 Leeswijzer

 

In hoofdstuk 2 ‘Gebiedsanalyse’ is de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied, waaronder een analyse van de archeologie en het cultureel erfgoed, opgenomen. In hoofdstuk 3 ‘Beleid’ wordt het relevante ruimtelijke beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 komen de doelstellingen van het bestemmingsplan aan bod en wordt de ontwikkeling beschreven. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 ‘Milieu en landschap’ de sectorale milieuaspecten zoals m.e.r., water, bodemkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, enzovoorts aan bod. In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 7 wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. En tot slot is hoofdstuk 8 ‘Communicatie’ gereserveerd voor de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, evenals een beschrijving van de verdere procedure.

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

 

2.1 Inleiding

 

In dit hoofdstuk zijn het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet.

 

 

2.2 Positionering plangebied

 

De drie plangebieden liggen in de wijk Nieuw Wolfslaar in het zuidoosten van Breda tussen de woonwijk IJpelaar en het dorp Bavel.

  • Locatie 1 ligt in de noordoost hoek van de wijk en wordt begrenst door de hoofdontsluitingsweg Lange Bunder, de rijksweg A27 en de doodlopende woonstraten de Prinses van Polenstraat, de Gravin van Sulzbachstraat en de Gravin van der Marckstraat;

  • locatie 2 bestaat uit 5 nog niet niet ontwikkelde kavels aan de Mechteldis van Hornestraat en wordt begrenst door de Jacoba van Heinsbergstraat in het noorden, de Mechteldis van Hornestraat in het westen, de Nieuw Wolfslaarlaan in het zuiden en zijtuinen van bestaande woonpercelen aan de Jacoba van Heinsbergstraat en de Nieuw Wolfslaarlaan in het oosten;

  • locatie 3 bestaat uit 3 nog niet ontwikkelde kavels op de hoek Patrijzenlaar - Thoornseweg en wordt begrend door de woonstraat Patrijzenlaar in het noorden, de wijkontsluitingsweg Thoornseweg in hetoosten en de tuinen van woningen aan aan de Patrijzenlaar in het westen en zuiden.

 

 

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

 

Ruimtelijke structuur

 

De belangrijkste oorspronkelijke kenmerken van Nieuw Wolfslaar zijn de landschappelijke en ecologische betekenis van de Bavelse Ley en de ruimtelijke kwaliteit van de Bavelselaan. Behoud van deze kwaliteiten zijn uitgangspunt geweest bij de planontwikkeling voor de wijk.

De ruimtelijke hoofdopzet van de wijk wordt gevormd door twee noord-zuid gelegen openbare hoofdgroenstructuren; de Bavelse Ley en de geluidswal, met daar tussen opgespannen twee intensief bebouwde woningclusters, die gescheiden worden door de Nieuw Wolfslaarlaan die aan weerszijden is uitgebreid met vrijstaande woningen op grote kavels (zie figuur 4).

De woningclusters hebben oost-west gerichte straten die beide groenstructuren bereikbaar maken en visueel koppelen door de doorzichten in de straatprofielen; vanaf de Bavelse Ley is de groene geluidswal zichtbaar en vice versa. Daar waar de woonclusters aan de oostkant en westkant de groenzones raken worden woongebied en landschap met elkaar verweven. Zo liggen de ‘waterwoningen’ aan de oostzijde van het noordelijk cluster in het landschap van de Bavelse Ley en dringt het landschap van de geluidswal ver door tot in de oost-west gerichte woongebieden.

 

Locatie 1 ligt in de noord-oostelijke hoek van het noordelijk wooncluster dat gekenmerkt wordt door rijwoningen en patiowoningen. Locatie 2 aan de Mechteldis van Hornestraat en locatie 3 langs de Thoornseweg liggen in het middengebied van de wijk dat wordt gevormd door vrije sectorkavels.

 [image]

Figuur 4: Ruimtelijke structuur Nieuw Wolfslaar

 

Functionele structuur

De drie locaties waaruit het plangebied bestaat zijn alle drie braakliggende locatie die niet worden gebruikt. De locaties zijn gelegen tussen bestaande woningen. De aangrenzende geluidswal met bijbehorende groenstructuur heeft naast de functie om het geluid van de A-27 te weren ook een belangrijke uitloop en recreatieve functie voor de wijk.

 

2.4 Cultureel erfgoed

Het Bredase erfgoed vormt de basis van de Bredase identiteit en vormt mede de basis van de ruimtelijke ontwikkeling van Breda. In de nota Erfgoedvisie Breda 2008-2013 is dit belang erkent en vastgelegd. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting worden de aanwezige cultuurhistorische waarden (archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven of en zo ja, hoe deze waarden beschermd moeten worden.

 

Archeologie

Op basis van de gegevens op de Beleidsadvieskaart “Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie” blijkt dat voor het overgrote deel van het plangebied een lage archeologische verwachting geldt en voor een klein deel een middelhoge of hoge archeologische verwachting (figuur 2.1).

 

 

 [image]

 

Figuur 5 Uitsnede beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie (plangebied globaal met rood omlijnd)

 

Archeologische onderzoeksgebieden

 

Terreinen met een hoge archeologische verwachting

Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 m-mv is en een planoppervlak behelzen van 100 m2 of meer is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.

 

Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting

Bodemingrepen die dieper gaan dan 0,30 m-mv en een planoppervlak behelzen van 100 m2 of meer zijn in principe niet toegestaan, tenzij door het bevoegd gezag van de gemeente Breda een gunstig selectiebesluit is afgegeven. In alle overige gevallen is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.

 

Terreinen met een lage archeologische verwachting

Bodemingrepen zijn in principe toegestaan. Archeologisch vooronderzoek is uitsluitend noodzakelijk bij MER-plichtige projecten en grootschalige inrichtingsplannen die een oppervlak van 5 ha of meer omvatten. Wel geldt dat wanneer bij het ontgraven van het terrein toch archeologische sporen aan het licht komen, deze volgens de Monumentenwet 1988 binnen drie dagen dienen te worden gemeld bij de gemeente Breda.

 

Uitgevoerd onderzoek in plangebied

Voor het deel van het plangebied met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde is een archeologisch onderzoek middels proefsleuven uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn alle drie de deelgebieden van het plangebied vrijgegeven. Het Erfgoedbesluit m.b.t. dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting.

 

Historische geografie

In het stedenbouwkundig plan van Nieuw Wolfslaar zijn een aantal cultuurhistorische relicten opgenomen, waaronder de Bavelselaan (Nieuw Wolfslaarlaan) en delen van het Koolpad. Op de drie locaties van onderhavig bestemminsgplan zijn geen relicten terug te vinden, uitgezonderd de bomenrij langs de Mechteldis van Hornestraat. Dit is een restant van de erfbeplanting van een voormalige boerderij aan de Nieuw Wolfslaarlaan. De cultuurhistorische waarde van de bomenrij wordt geborgd middels de bestemming Groen.

 

Gebouwd erfgoed

Binnen het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten en panden van cultuurhistorische waarde (locaties thans onbebouwd). Derhalve is het toekennen van een dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ niet van toepassing.

 

HOOFDSTUK 3 Beleid

 

 

3.1 Inleiding

 

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid samengevat.

 

 

3.2 Rijksbeleid

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

 

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

 

  1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 1:

een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;

  • Nationaal belang 2:

ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;

  • Nationaal belang 3:

ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;

  • Nationaal belang 4:

efficiënt gebruik van de ondergrond.

 

  1. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 5:

een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;

  • Nationaal belang 6:

betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;

  • Nationaal belang 7:

het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

 

  1. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • Nationaal belang 8:

verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;

  • Nationaal belang 9:

ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;

  • Nationaal belang 10:

ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;

  • Nationaal belang 11:

ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;

  • Nationaal belang 12:

ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

 

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13:

zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

 

In de SVIR zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Bij toekomstige ontwikkelingen heeft inbreiding en herstructurering de voorkeur boven uitbreiding. Nieuwe ontwikkelingen vinden eerst plaats in het bestaande stedelijk gebied of binnen bestaande bebouwing. Wanneer uitbreiding buiten het stedelijk gebied noodzakelijk is dan is een optimale inpassing en bereikbaarheid van de ontwikkeling van belang. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.

 

Een groot deel van deze belangen is juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) (paragraaf 3.2.2), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) of het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

Plangebied

Onderhavig plan ligt in stedelijk gebied. Het aantal wooneenheden dat binnen het plangebied ontwikkeld gaat worden is minder dan in het nu geldende bestemmingsplan was voorzien. Regionaal zijn afspraken gemaakt omtrent de woningbouwprogrammering. Elke gemeente mag, mede op basis van demografische gegevens, een bepaalde hoeveelheid woningen bouwen. Door de heronwikkeling worden in totaal 7 tot 15 woningen die tot de harde plancapaciteit behoorden minder gebouwd. Deze woningen komen beschikbaar voor andere projecten in de stad.

De voorgenomen ontwikkeling volgt derhalve de lijn van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast is geen ander nationaal belang in het geding, aangezien het een kleinschalige ontwikkeling is, die geen consequenties heeft op nationaal niveau.

 

Conclusie

Het plan is dus in overeenstemming met de SVIR en is niet in strijd met een van de nationale belangen.

 

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (1 oktober 2012, hierna Barro) geborgd. In het Barro is een aantal projecten die van rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project zijn vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt, zijn:

  1. de mainportontwikkeling van Rotterdam;

  2. de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;

  3. de bescherming en behoud van de Waddenzee;

  4. de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;

  5. de uitoefening van defensietaken;

  6. veiligheid rond rijksvaarwegen;

  7. toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;

  8. de elektriciteitsvoorziening;

  9. de ecologische hoofdstructuur (EHS);

  10. de veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  11. toekomstige rivierverruiming langs de Maas;

  12. verstedelijking in het IJsselmeer;

  13. duurzame verstedelijking.

 

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de SVIR (paragraaf 3.2.1). Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten.

Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan kunnen Gedeputeerde Staten of de Minister een reactieve aanwijzing geven. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden.

 

Plangebied

Uitoefening van defensietaken

Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied ligt namelijk voor een klein deel in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen (figuur 6).

 

 [image]

Figuur 6 Obstakelbeheergebied militair luchtvaartterrein - vliegbasis Gilze-Rijen [uit: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, bijlage 3.6]

 

Een obstakelbeheergebied kenmerkt zich door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. Het obstakelbeheergebied bepaalt tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is ter voorkoming van gevaar voor het vliegverkeer rond de luchthaven ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Het deel van de obstakelvrije zone rondom het vliegveld Gilze-Rijen dat over het noordelijk deel van het plangebied ligt is de invliegfunnel.

Dit zijn de start- en landingsvlakken met zijkanten, die zijn vastgesteld in het verlengde van de start- en landingsbaan. Hiervoor gelden hoogtebeperkingen als het gaat om het oprichten van hoge obstakels. De maximale bouwhoogte voor gebouwen en bouwwerken in het plangebied is 12 meter. Dit is ruim beneden de hoogtebeperking van de invleigfunnel.

 

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Barro is ook het nationaal belang, 'ladder voor duurzame verstedelijking', opgenomen. Doel van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

 

Breda heeft wat betreft de vraag naar verschillende functies, zoals wonen, bedrijven en detailhandel, afspraken gemaakt met de regio (regionaal ruimtelijk overleg). In het regionaal ruimtelijk overleg wordt, onder andere op basis van demografische gegevens, voor elke gemeente de behoefte aan de diverse functies vastgelegd. Breda heeft deze afspraken verankerd in eigen beleidsstukken. Voor wat betreft de stedelijke programmering voor wonen heeft de gemeente Breda de koers geformuleerd in de Structuurvisie Breda 2030 (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013), zie ook paragraaf 3.4.1.

Hierin is aangegeven dat het regionaal afgestemde woningbouwprogramma voor Breda 6325 woningen bedraagt voor de periode tot 2023 en circa 5000 woningen voor de periode 2023-2030.

Dit betekent dat de gemeente keuzes dient te maken in de te realiseren bouwplannen.

 

In dit geval betreft het een herontwikkelingsplan dat een vermindering van het aantal woningen dat gebouwd mag worden omvat.

 

Conclusie

Gezien de maximale toegestane hoogtematen in het plangebied is voorliggend bestemmingsplan niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.

De voorgenomen ontwikkeling past in de lijn van de ladder voor duurzame verstedelijking en overige nationale belangen zijn niet van toepassing op het plangebied.

Onderhavig bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

 

 

3.3 Provinciaal beleid

 

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In de 'Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014' (1 januari 2011 in werking getreden en op 7 februari 2014 partiël herzien) is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet.

De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming. De Verordening ruimte (paragraaf 3.3.2) heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming.

 

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. De vier structuren zijn:

  • de groenblauwe structuur;

  • het landelijk gebied;

  • de stedelijke structuur;

  • de infrastructuur.

 [image]

 [image]

Figuur 7 Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014' (plangebied is globaal met zwart omcirkeld) [bron: www.brabant.nl]

 

Plangebied

Het plangebied is als onderdeel van de bestaande stad op de bijbehorende kaarten aangegeven als 'stedelijk concentratiegebied' (zie figuur7). In de stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:

  1. concentratie van verstedelijking;

  2. zorgvuldig ruimtegebruik;

  3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;

  4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;

  5. versterking van de economische kennisclusters.

 

Binnen het stedelijk gebied is functiemenging, inbreiding, herstructurering en transformatie belangrijk, zodat er minder ruimte nodig is voor stedelijke uitbreidingen. Door de verstedelijking te concentreren, zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur.

 

Onderhavig plangebied ligt in het stedelijk concentratiegebied. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale overleggen. Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de ladder voor duurzame ontwikkeling zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.

 

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de toevoeging van minder woningen dat in het geldende bestemmingsplan was voorzien binnen de grensen van het bestaand stedelijk gebied. Hierbij is sprake van herontwikkeling van een locatie in reeds bebouwd gebied. Daarmee voldoet dit plan aan het uitgangspunt van het provinciale beleid om zoveel mogelijk te herstructureren en inbreiden in het bestaand bebouwd gebied.

 

3.3.2 Verordening ruimte

De 'Verordening ruimte 2014' (hierna: Verordening) (vastgesteld op 7 februari 2014 en per 19 maart 2014 in werking) is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de Verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

 

De onderwerpen die in de Verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De Verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de Verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Belangrijke onderwerpen in de Verordening zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

 

In de Verordening zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te voldoen. De regels van de Verordening zijn, in lijn met het beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening, erop gericht om het merendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied.

 

Plangebied

Het plangebied ligt geheel in bestaand stedelijk gebied, 'stedelijk concentratiegebied' (figuur 3.2). De Verordening zegt over gebieden in stedelijk gebied dat 'bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen moeten zijn in het bestaand stedelijk gebied'.

In het stedelijk concentratiegebied zijn de mogelijkheden om het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiding en herstructurering en intensief en meervoudig ruimtegebruik van belang. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen - zoals het bouwen in de hoogte en steeds vaker ook in de diepte (de ondergrondse ruimte) - bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. In de stedelijke gebieden kan men denken aan het combineren van functies als wonen, werk en zorg.

 

Ook verwacht de provincie van gemeenten aangaande nieuwbouw van zelfstandige woningen dat zij bij de ontwikkeling en het opstellen van ruimtelijke plannen rekening houden met de afspraken, zoals die zijn gemaakt in het regionale planningsoverleg ('ladder van duurzame verstedelijking'). In paragraaf 3.2.2. is onderbouw waarom deze herontwikkeling hieraan voldoet.

 

 

 [image]

 [image]

Figuur 8 Uitsnede Verordening ruimte 2014, kaart 'stedelijke ontwikkeling', plangebied globaal met

zwart aangeduid [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]

 

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling voorziet in het een hesstructurering/verdunning van een appartementengebouw naar grondgebonden woningen en deels in een intensievering van de woningbouwmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied conform regionale afspraken. Onderhavig bestemmingsplan past dus binnen de regels van de Verordening en is dus niet in strijd met een provinciaal belang.

 

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd

De 'Structuurvisie Breda 2030' (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten.

 

Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft woningbouw is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is een opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting geven aan de projecten waarop wordt ingezet. Zij heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol. Wanneer de bevolkingsontwikkeling, de woningmarkt en de ambities rond het wonen vertaald worden naar het woonbeleid, komen de volgende accenten naar voren:

  • Realistisch programmeren;

  • Bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen;

  • Schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen;

  • Faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties;

  • Ondersteunen van initiatieven (zelfbouw);

  • Aandacht voor de vitaliteit van de dorpen en wijken;

  • Inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering);

  • Aandacht voor vergrijzing (nul-trede-woningen, thuis wonen met zorg in de buurt);

  • Huisvesten van jonge huishoudens;

  • Huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen;

  • GWI en bereikbaarheid voorzieningen;

  • Arbeidsmigranten en studenten en regulering kamermarkt.

 

Vertaald naar de bestaande en nieuwe woningvoorraad, geven de accenten voor het

woonbeleid het volgende beeld:

 

Bestaande voorraad:

  • Verduurzaming;

  • Bevorderen doorstroming;

  • Beleid rond woningsplitsing/ kamerverhuur/ inwonen/ samenwonen;

  • Renovatie en groot onderhoud in plaats van sloop (vooral op de langere termijn);

  • Sloop/ vervanging (vooral op de lange termijn);

  • Verdunnen in compact stedelijke woonmilieus en verdichten in centrum stedelijk en dorpse woonmilieu (nabij voorzieningen).

 

Nieuwbouw:

  • Kleinschalig en verspreid over alle woonsferen en woonmilieus;

  • Ruimte voor zelfbouw;

  • Inzetten op functiemenging;

  • Versterken karakter bestaande woonmilieus (gemêleerd);

  • Monitoring ontwikkeling vraagzijde en effecten realisatieteam;

  • Faseren en doseren grootschalige locaties;

  • Verzamelopgave vitaliteit dorpen.

 

Woningvermeerdering kan worden toegelaten wanneer sprake is van verbetering van de (ruimtelijke) kwaliteit van de locatie door de woningbouwontwikkeling.

 

Plangebied

De locatie ligt in de wijkNieuw Wolfslaar. Het plan past binnen de stedenbouwkundige opzet van de wijk en voldoet met de kleinere kavels bovendien meer aan de vraag vanuit de markt. Door beter aan te sluiten bij de marktvraag, kunnen de nog braakliggende kavels sneller bebouwd worden.

 

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke kaders van de stedelijke programmering zoals vastgelegd in de Structuurvisie Breda 2030.

 

HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan

 

4.1 Doelstelling

 

De doelstelling van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van maximaal 38 nieuwe woningen binnen de beschreven drie nog braakliggende planlocaties in de wijk Nieuw Wolfslaar. Het plan sluit door het aanbieden van grongebonden woningen op kleinere kavels beter aan op de marktvraag.

 

 

4.2 Beschrijving plan

 

Structuur

 

Locatie 1:

De stedenbouwkundige en landschappelijke structuur van het noordelijke deel van de wijk is de basis waaraan de vorm van de uitbreiding van de woonwijk binnen de plangrezen van locatie 1 is ontleend. De nieuwe woningen krijgen een plek in het verlengde van bestaande bebouwingsstroken. Hierdoor wordt aangesloten bij de bebouwingsopzet in de oost-west richting en blijft de visuele relatie tussen de groenstructuren van de Bavelse Ley en de geluidswal in stand. De woningen zijn georiënteerd en geadresseerd, naar de oost-west gelegen groene straatprofielen. De openbare ruimte wordt, net als bij de naastgelegen bestaande openbare ruimte, begeleid door bebouwingswanden die al dan niet deels ruimtelijk geleed zijn. Op figuur 9 is een verkavelingsschets weergegeven, met hierop een weergave van de mogelijke verkaveling en een mogelijke inrichting van de bijbehorende ontsluitingswegen en openbare parkeerplaatsen. De exactie ligging van de wegen en parkeerplaatsen is echter nog niet bepaald, zodat deze op basis van dit bestemmingsplan ook nog op een andere locatie kunnen worden gesitueerd binnen de bestemming 'Woongebied' en/of 'Verkeer'.

 

 [image]

Figuur 9: mogelijke verkavelingsschets locatie 1

 

 

Locatie 2 en 3:

De gevraagde kavelsplitsingen binnen de locaties 2 en 3 zijn gelegen in het ruim opgezetten middendeel van de wijk Nieuw Wolfslaar dat bestaat uit vrije kavels voor de bouw van vrijstaande woningen. Locatie 2 aan de Mechteldis van Hornestraat kan worden opgesplits in maximaal 7 kavels en locatie 3 aan de Thoornseweg in maximaal 6 kavels ten behoeve van de verkoop van vrije kavels met hierop vrijstaande woningen In figuur 10 zijn schetsen opgenomen hoe deze kavels nogelijk ingedeeld zouden kunen worden.

 

 [image]

 [image]

Figuur 10: Verkavelingsschetsen locatie 2 en 3

 

 

 

 

 

 

Uitgangspunten/bouwregels

 

Locatie 1:

De te bouwen woningen binnen locatie 1 zullen waarschijnlijk via een CPO ontwikkeling (collectief particulier opdrachtgeversschap) gebouwd gaan worden. Voor de woningen binnen deze locatie zijn de volgende bouwregels opgenomen:

  • er mogen maximaal 24 gondgebonden woningen worden gebouwd;

  • voor ahafvrijstaande en geschakelde woningen geldt een maximaal bebouwingspercentage van 50% (incusief bijgebouwen);

  • voor aaneengebouwde woningen geldt een maximaal bebouwingspercentage van 60% (incusief bijgebouwen);

  • voor patiowoningen geldt een maximaal bebouwingspercentage van 70% (inclusief bijgebouwen);

  • de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter (twee bouwlagen).

 

Locatie 2 en 3:

Voor de woningen op de vrije sectorkavels binnen de locaties 2 en 3 zijn de volgende bouwregels opgenomen:

  • er mogen in locatie 2 maximaal 7 vrijstaande woningen worden gebouwd;

  • er mogen in locatie 3 maximaal 6 vrijstaande woningen worden gebouwd;

  • de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;

  • de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;

  • De minimum afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen op bouwpercelen < 1000 m² dient minimaal 3 meter te bedragen;

  • de woningen op kavels < 1000 m² dienen op minimaal 3 meter van de zijdelingseperceelgrens te worden gebouwd;

  • de woningen op kavels >= 1000 m² dienen op minimaal 7 meter van de zijdelingseperceelgrens te worden gebouwd, met uitzondering van vrijstaande woningen die zijn gelegen in de oorspronkelijke bebouwingslinten Koolpad, Hertenlaar/Valkenlaar, Klein Wolfslaar en de Nieuw Wolfslaarlaan (de Oude Bredaseweg), in welk geval de afstand niet minder dan 3 meter mag bedragen;

  • bijgebouwen mogen aan één zijde tegen de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

Parkeren

Voor een grondgebonden woning in dit gebied geldt een parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woning. Ter plaatse van de locatie 1, de herontwikkeling van het walgebouw, kunnen maximaal 24 grondgebonden woningen worden opgericht. Ten behoeve van deze woningen worden binnen de grenzen van locatie 1, 48 parkeerplaatsen aangelegd in het openbaar gebied.

 

In de locaties 2 en 3 dient het parkeren op eigen terrein te geschieden. Er dienen dus op eigen terrein per perceel (afgerond) 2 parkeerplaatsen aangelegd te worden. Aangezien de percelen allemaal een oppervlakte hebben van 450 tot 875 m2, is voldoende ruimte op de percelen aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren.

 

De gevraagde extra woningen leiden dus niet tot een hogere parkeerdruk in de omgeving.

HOOFDSTUK 5 Milieu en Landschap

 

5.1 Inleiding

 

Breda wil een stad zijn waarin mensen graag wonen, werken en recreëren. Leefbaarheid en duurzaamheid zijn hiervoor sleutelbegrippen. Een gezond en veilig woonmilieu is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben bedrijven ruimte nodig om zich te ontwikkelen en is voldoende groen belangrijk voor natuurontwikkeling en recreatie. Om dit te kunnen bereiken dient bij ruimtelijke ontwikkelingen integraal naar het te ontwikkelen gebied te worden gekeken en zullen alle belangen zo goed mogelijk op elkaar af gestemd moeten worden.

 

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuaspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld.

 

Karakterisering van het gebied

Het gebied is momenteel braakliggend terrein. Aan de oostzijde is het begrensd door de rijksweg A27 en aan de andere zijde door nieuwbouw uit voornamelijk het begin van de 21e eeuw. Het plangebied vormt hiermee de laatste fase van stedelijke ontwikkeling aan deze zijde van de stad.

 

In onderstaand hoofdstuk worden de verschillende milieu-aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht. Uitgangspunt hierbij is het bestaande bestemmingsplangebied.

 

 

5.2 Milieueffectrapport

 

Gezien de beperkte grootte van het planvoornemen is het uitvoeren van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk. De activiteit komt voor in de bijlage van het Besluit m.e.r., maar omdat het beneden de drempelwaarde blijft, is een m.e.r. (beoordeling) niet verplicht.

Een motivering betreffende de milieubeoordeling van het planvoornemen is noodzakelijk. In de navolgende paragrafen worden de milieuaspecten beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

 

 

5.3 Bodem

 

Algemeen

De algemene doelstelling van het Rijk is dat in 2030 alle ernstige verontreinigingen van de (water)bodem zijn gesaneerd en /of onder controle zijn. De doelstelling ten aanzien van bodem in de milieuvisie van de gemeente Breda is: In 2015 is Breda een eind op weg richting de landelijke doelstelling: een stad op een stevige, leefbare en duurzame bodem, die geschikt is voor een breed gebruik. Alle historische bodemverontreinigingen zijn gesaneerd of beheersbaar geworden.

 

Door het (industriële) verleden van Breda, kunnen er lokaal in meer of minder mate verontreinigingen aanwezig zijn. De gemeente Breda heeft de betreffende lokaties geïnventariseerd en combineert deze informatie met de vele bodemonderzoeken die zijn of worden uitgevoerd bij bv bouw, aan/verkoop en grondverzet. Al deze zaken zijn bij de gemeente beschikbaar in bodeminformatiesystemen en worden gebruikt bij beoordelingen en advisering. Locaties met daarop een zogeheten wettelijke beoordeling (beschikking) zijn bovendien kadastraal geregistreerd. Nadere toelichting over dergelijke bodemaangelegenheden is te verkrijgen bij de gemeente Breda, afdeling Wonen en Milieu (secretariaat 076-5294540).

 

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico’s voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico’s te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico’s (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten “ernstige vervuilingen” in meer of minder mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

 

Beoordeling bodemkwaliteit

Om kansen te benutten en problemen te voorkomen is het van belang dat er bij (ver)bouw en ontwikkelingen tijdig kennis is van de bodemkwaliteit. De gemeente bewaakt dit door in voorkomende gevallen een bodemonderzoek uit te voeren of te verlangen. De uitkomsten hiervan toetst de gemeente aan de regels die gesteld zijn in de Wet bodembescherming (Wbb). Op basis van deze wet, landelijke circulaires en het Bredase bodembeleid wordt bepaald waaraan de kwaliteit van de bodem wordt getoetst en of er maatregelen (bv beheer of sanering nodig is). De uiteindelijke bodemkwaliteit moet voldoen aan de functie.

 

Grondverzet

Grondverzet moet overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit geschieden. Als gevolg van dit Besluit, heeft de gemeente Breda op basis van lokaal geldende bodemkwaliteiten een Bodemkwaliteits- en functiekaart vastgesteld. Op deze bodemfunctiekaart is de gemeente ingedeeld in de functies ‘wonen’, ‘industrie’ en ‘niet ingedeeld’. De kwaliteit van de grond die op een locatie wordt gebruikt moet voldoen aan de vastgelegde functie en bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de ‘natuurlijke’ achtergrondkwaliteit, verontreinigde lokaties zijn van deze kaart uitgesloten. Hiervoor geldt het gebruikelijke onderzoeks- en saneringstraject.

 

Ondergrond

Naast de (milieukundige) bodemkwaliteit speelt er steeds meer in de ondergrond. Denk aan installaties voor Koude- Warmte Opslag (KWO), kabels en leidingen, archeologie, etc. Het meenemen van de ondergrond in de planvorming, geeft ruimtelijke, milieukundige en financiële voordelen (lagenbenadering) Door de ondergrond efficiënt in te richten, kan een gemeente functies als waterberging en Koude- Warmte Opslag zo goed mogelijk bereiken. Alleen door slim gebruik van de ondergrond , blijft deze schatkamer voor biodiversiteit, milieukwaliteit, schoon water, cultuurhistorie en geologie beschermd. m.b.t. de ondergrond vraagt de gemeente dan ook aandacht voor:

  1. grondwateronttrekkingen: bijvoorbeeld bronnering bij bouwwerkzaamheden. Bij bronneringswerkzaamheden zullen voor zover relevant ingevolge de Grondwaterwet, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en de Lozingsregeling riolering meldingen c.q. aanvragen voor vergunningen moeten worden ingediend.

  2. Plaatsing Koude- Warmte Opslag (KWO) installaties. Deze kunnen niet overal geïnstalleerd worden: mogelijk is er ongewenste beïnvloeding van een andere KWO installatie of een grootschalige grondwaterverontreiniging. De gemeente wil alle installaties registreren (dus zowel open als gesloten systemen). Voor een open systeem is bovendien vergunning van de provincie nodig.

 

Plangebied

Door milieuadviesbureau Geofox-Lexmond is op 20 augustus 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor alle 3 de deellocaties.

 

Uit de onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit geen beperking vormt voor realisatie van het bestemmingsplan. In de bijlagen bij deze toelichting zijn de uitgevoerden bodemonderzoeken opgenomen.

 

5.4 Geluid

 

Inleiding

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaalt. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot klachten, in een aantal gevallen wordt zelfs de gezondheid beïnvloed door geluid.

 

Om de negatieve effecten van geluid te beperken zijn normen opgenomen in wetten. Met name de Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in dit kader van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid.

 

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Vier bronnen van geluid zijn van belang, namelijk wegverkeerslawaai, spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai. Het plangebied heeft enkel wegverkeerslawaai als relevante bron, overige brontypen hebben geen zone die het plangebied doorkruisen.

 

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder staat dat de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het wegverkeer ten hoogste 48 dB bedraagt. Indien de gevoelige objecten buiten de bovengenoemde zones liggen, kan er vanuit gegaan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt. Indien ze binnen deze zones liggen is akoestisch onderzoek noodzakelijk. In dit akoestisch onderzoek wordt de geluidbelasting op de gevel van de geluidgevoelige objecten bepaald. Het plangebied ligt binnen de zone van Rijksweg A27 en de Lange Bunder. De Thoornseweg en kleinere erfontsluitingswegen hebben een maximumsnelheid van 30 km/h, hiervoor geldt geen zonering. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de invloed van de Thoornseweg wel beoordeeld.

 

Het plan voorziet naast woningbouw in het ‘afronden’ van de bestaande geluidwal langs de Rijksweg A27. Oorspronkelijk was de bedoeling een gebouw te realiseren op de hoek Lange Bunder- Rijksweg A27 en hiermee geluid af te schermen voor de bestaande woonwijk. Dit plan bleek niet haalbaar, maar het dichten van het resterende ‘geluidlek’ ter plaatse is als ontwerpcriterium voor het nieuwe plan wél meegenomen. Parallel is hiervoor een DO van de geluidwal vastgesteld, dat als uitgangspunt in het akoestisch onderzoek is gebruikt. Als bijlage bij deze toelichting is het uitgevoerde akoestisch onderzoek toegevoegd.

 

Conclusie akoestisch onderzoek

Locatie 1

Het plangebied 'noordoost' wordt belast door geluid van de gezoneerde wegen. Een ontheffing voorkeursgrenswaarde is noodzakelijk. Uitvoeringswensen voor realisatie zijn:

  • Geluidluwe gevel bij iedere woning

  • Maximaal twee bouwlagen vanwege invloed Rijksweg A27

In het kader van een goede ruimtelijke ordening geeft de cumulatieve geluidbelasting een indruk van de leefkwaliteit. Ter plaatse van het bouwplan zal de geluidbelasting cumulatief ten hoogste 57 dB bedragen. Dergelijke niveaus leiden in het algemeen niet tot ernstige slaapverstoring of gezondheidsrisico’s. Op basis hiervan is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

 

Locatie 2

Het plangebied aan de Mechteldis van Hornestraat wordt niet belast door geluid van gezoneerde wegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening geeft de cumulatieve geluidbelasting een indruk van de leefkwaliteit. Ter plaatse van deze locatie zal de geluidbelasting cumulatief ten hoogste 52 dB bedragen. Dergelijke niveaus leiden in het algemeen niet tot ernstige slaapverstoring of gezondheidsrisico’s. Op basis hiervan is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

 

Locatie 3

Het plangebied aan deThoornseweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van maximaal 48 dB op alle 3 de bouwlagen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening geeft de cumulatieve geluidbelasting een indruk van de leefkwaliteit. Ter plaatse van het bouwplan zal de geluidbelasting cumulatief ten hoogste 57 dB bedragen. Dergelijke niveaus leiden in het algemeen niet tot ernstige slaapverstoring of gezondheidsrisico’s. Op basis hiervan is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

 

Bestaande woningen

Ten behoeve van een ‘goede ruimtelijke ordening’ is inzicht gegeven in de geluidbelasting ter plaatse van bestaande woningen in het plangebied. Hieruit blijkt dat de Lange Bunder en Rijksweg A27 met name in de noordoostzijde van het plangebied dominante invloed hebben op bestaande woningen. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste 58 dB bij de woningen aan de Prinses van Polenstraat. Dit soort niveaus leveren in de praktijk geen beperkingen op de leefkwaliteit; binnenniveaus blijven beperkt, terwijl er altijd een geluidluwe verblijfsruimte te vinden is. Dit betekent overigens niet dat de akoestische bronnen niet waar te nemen zijn. Met name de Rijksweg A27 blijft een bron die aanwezig is , ondanks dat niveaus binnen algemeen geaccepteerde waarden blijven.

 

De verwachtte reductie door optimalisatie van de geluidwal bedraagt ca 2 dB. Het blijkt dus dat het nieuwbouwplan door optimalisatie van de geluidwal bijdraagt aan de verbetering van de leefkwaliteit in de wijk.

 

5.5 Luchtkwaliteit

 

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

 

Regelgeving

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet Luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. Behalve voor zwevende deeltjes (PM10) stikstofdioxide voldoet de luchtkwaliteit overal in Breda aan de gestelde grenswaarden. Mede door de relatief hoge achtergrondconcentraties overschrijden de concentraties zwevende deeltjes en stikstofdioxide plaatselijk de grenswaarden. De overschrijdingen hangen in de meeste gevallen samen met het drukke verkeer.

 

Nieuwe ontwikkelingen mogen er niet toe leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien blijkt dat dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen.

 

Plangebied

In geheel Breda zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. In principe is realisatie van nieuwe woningen mogelijk. Wel is het belangrijk scherp te krijgen in hoeverre het plangebied zorgt voor verslechtering van de luchtkwaliteit. In het plangebied zijn drie ontwikkelingen aanwezig die in totaal zorgen voor 37 nieuwe woningen nabij de Thoornseweg. Als resultaat hiervan is een groei van ten hoogste 222 voertuigbewegingen te verwachten. De bijdrage aan verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate op basis van de NIBM-tool, zie onderstaande tabel.

 

 [image]

Ter aanvulling is in de NIBM-tool bepaald wat het minimum aantal voertuigen is om nog precies aan de drempelwaarde in de NIBM-tool te voldoen. Het verschil in voertuigbewegingen tussen deze twee varianten zegt iets over de ruimte van inpasbaarheid van het plan. Hieruit blijkt (zie tabel onder), dat bij een aandeel vrachtwagens van 5%, er 791 voertuigen kunnen worden toegevoegd zonder de plandrempel te overschrijden. De ontwikkeling van de het plangebied leidt slechts tot ten hoogste 28% van dit aantal voertuigbewegingen en is niet kritisch ten opzichte van de drempelwaarde.

 

 [image]

 

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

 

 

5.6 Externe veiligheid

 

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.

 

Regelgeving

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;

  • Circulaire 'Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen', Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 (Basisnet weg en spoor; ontwerp Besluit externe veiligheid transportroutes);

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsblad 2010 nr. 686.

 

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Ontwikkelingen zijn niet toegestaan indien deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

 

Onderzoek

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen welke vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Er zijn derhalve geen relevante (bedrijfs)risicocontouren waarmee rekening gehouden dient te houden.

 

Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid)

Het plangebied is gelegen nabij Rijksweg A27, tussen knooppunt Annabosch (aansluiting Rijksweg A 58 – A 27) en A27 richting afrit 15 Breda. Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In 2015 treedt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking en vervangt daarmee de circulaire ‘Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgevoerde onderzoeken (Basisnetten Spoor, Weg en Water) zijn al sinds 2011 als bijlage bij de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen.

 

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.

De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

 

In het algemene risicobeleid dat binnen Nederland wordt gehanteerd is bepaald dat de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen maximaal 1 op de miljoen per jaar mag zijn (= 10-6, plaatsgebonden risico). Dat betekent dat binnen een bepaalde zone langs de weg (dit is de zogenaamde veiligheidszone) geen (beperkt) kwetsbare objecten gebouwd mogen worden.

De grootte van de veiligheidszone is langs elke weg anders, afhankelijk van de hoeveelheid

en samenstelling van het vervoer. De veiligheidsafstand bedraagt ter plaatse ten hoogste 11,5 m. gemeten vanaf het midden van de weg (wegvak B101, knooppunt Annabosch, aansluiting A58 (van afrit 14 Ulvenhout) – A27 richting afrit 15 Breda). De geplande woningbouw is gelegen buiten de veiligheidsafstand.

 

Plasbrandaandachtgebied (PAG)

In het Basisnet Weg is het begrip plasbrandaandachtgebied geïntroduceerd. Gemeenten langs bepaalde wegen moeten rekening gaan houden met de effecten van een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval met een tankwagen met zeer brandbare vloeistoffen kan die uitstromen en in brand raken (plasbrand). Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen,gemeten vanaf de rand van de weg, waar veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom aangeduid als plasbrandaandachtgebied (PAG). De gemeente moet bij ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden verantwoorden waarom op deze locatie wordt gebouwd. Voor deze zone gelden bovendien aanvullende bouwvoorschriften. Langs het knooppunt Annabosch is een dergelijk aandacht gebied aanwezig. De geplande woningbouw is gelegen op een afstand van ten minste 50 m. van de rand van de weg en komen daarmee buiten het PAG. Bovendien worden de woningen gerealiseerd achter de aanwezige (beschermende) geluidswal.

 

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.

 

Ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter van een Rijksweg waar vervoer van gevaarlijke stoffen

plaatsvindt zijn van invloed op de hoogte van het GR. De geplande woningbouw is gelegen binnen deze 200 m. van de Rijksweg A58 / A27 (knooppunt Annabosch). Het geplande geluidswalgebouw Citta Verde (circa 50 woningen) komt te vervallen. Hiervoor in de plaats zijn nu 24 grondgebonden woningen gepland. Op de andere 2 locaties is een kleine verdichting van vrije sector kavels van plus 7. Per saldo is er derhalve sprake van een afname / verbetering van het GR.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

In dit besluit zijn is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar voor (beperkt) kwetsbare objecten. Voor wat betreft het groepsrisico geldt bij ontwikkelingen in het invloedsgebied een verantwoordingsplicht. Ten (noord)oosten van het plangebied, op een afstand van ten minste 300 m. is een hogedruk aardgasleiding (Z-528-01) gelegen. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar bedraagt 0 m. Het invloedsgebied bedraagt 140 m. aan weerszijden van de leiding. De geplande woningen liggen hier ruimschoots buiten. Met het Besluit externe veiligheid buisleidingen hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden.

 

Conclusie

Aan de normstelling wordt voldaan. Externe veiligheid levert geen beperkingen op voor de geplande ontwikkelingen.

 

 

5.7 Water

 

Algemeen

Het overheidsbeleid is er op gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Provincies en gemeenten dragen zorg voor een integrale afweging van de ruimtebehoefte en leggen deze vast in beleidsplannen, structuur- en/of bestemmingsplannen.

 

Regelgeving

De Europese en nationale richtlijnen op het gebied van water zijn door de provincie Noord-Brabant doorvertaald in een regionaal waterplan “Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2010-2015”. Hierin staan op hoofdlijnen de doelen die de provincie wil bereiken op het gebied van water en op welke wijze zij deze wil realiseren. Op punten waar de provincie meer in detail wil regelen hoe met water om te gaan, is dit vastgelegd in de provinciale verordeningen: de Verordening water, Verordening ruimte en de Provinciale Milieuverordening.

 

Het Provinciaal Waterhuishoudingsplan is door het Waterschap Brabantse Delta geconcretiseerd in een Waterbeheerplan, de Beleidsregel toepassing Waterwet en de waterschapsverordening (Keur en de legger). Binnen het Waterbeheerplan wordt aandacht gevraagd voor de reductie van wateroverlast in de stad.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009’.

Het Waterschap stelt op basis van de Beleidsregel toepassing Waterwet en de Keur onder andere hydraulische randvoorwaarden aan het lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water van en naar het oppervlaktewater.

 

Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

 

De Structuurvisie Breda 2030, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

 

Het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda in een notendop:

  1. Dit beleid is van toepassing voor lozing op de riolering én op oppervlaktewater. Bij lozing op oppervlaktewater is ook het beleid van Waterschap Brabantse Delta van toepassing.

  2. Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien plaatselijk te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering) in het kader van het duurzaamheidsprincipe.

  3. Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen om wateroverlast te beperken, het veiligheidsprincipe.

  4. Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik.

  5. (Geo)hydrologisch onderzoek is nodig en geeft inzicht in mogelijkheden en beperkingen.

  6. De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.

 

Plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van de woonwijk Nieuw Wolfslaar. Bij het ontwerpen van het watersysteem voor de woonwijk is destijds rekening gehouden met de drie deellocaties zoals die in dit plan worden mogelijk gemaakt. Bij twee deellocaties worden percelen verkleind. Bij de deellocatie langs de geluidswal wordt in plaats van een appartementengebouw diverse woningen gerealiseerd. Er vindt geen toename van verhard oppervlak plaats en er is dus geen retentieopgave.

Bij de uitwerking dient rekening gehouden te worden met de afwatering van de geluidswal; er dient ruimte vrij gehouden te worden tussen woningen en geluidswal.

 

Bouwmaterialen dienen bij voorkeur milieuvriendelijk te zijn. Uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC dienen achterwege gelaten te worden. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water(bodem)systeem en hebben daardoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

 

 

5.8 Ecologie

 

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

 

Natuur is een vast onderdeel van de kwaliteit van de stad. Natuur kent een grote diversiteit, wat blijkt uit een toename van de soortenrijkdom van zowel planten als dieren.

Natuur heeft verschillende functies: van voetbalveldje in de straat tot leefgebied van de das. Ook in de woonwijken is natuur dichtbij huis te vinden. Op loopafstand (zo’n 200 meter) zijn er groen-rustplaatsen.

 

Huidige ecologische kwaliteit

De ecologische waarden beperken zich op het talud grenzend aan de weg Lange Bunder en de recent aangelegde geluidswal. Daarnaast staan er oudere eiken langs de Mechteldis van Hornestraat en de Nieuw Wolfslaarlaan.

 

Ruimtelijke beleid

De Brabantse natuur is in de loop der jaren sterk onder druk komen te staan door verstedelijking en schaalvergroting en intensivering van de agrarische sector. Veel natuurgebieden gingen verloren. Ook werd er steeds meer infrastructuur aangelegd zoals wegen en spoorlijnen. Al deze ontwikkelingen zorgden er voor dat de natuur sterk af nam en werd versnipperd.

 

Om de achteruitgang van het areaal natuur te stoppen is in 1990 de ecologische hoofdstructuur (EHS) door het rijk vastgesteld in het “Natuurbeleidsplan”. Aansluitend heeft de provincie de EHS vast gelegd in de Verordening Ruimte (2014). De doelstelling van de EHS is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. Dit dient onder andere te door middel van de ruimtelijke veiligstelling in bestemmingsplannen.

 

Een onderdeel van de EHS is de ecologische verbindingszones (EVZ’s). Dit zijn stroken natuur die natuurgebieden met elkaar moeten gaan verbinden om zo de versnippering tegen te gaan. Dit hoeft niet aaneengesloten natuurstroken te zijn, het mogen ook kleine vlakvormige landschapselementen.

 

 [image]

Figuur 11: Verordening Ruimte 2014; lichtgroen = EHS, donker groen is de EVZ

 

Op de bovenstaande kaart is te zien dat het dichtstbijzijnde EHS gebied ten noorden van de Lange Bunder ligt. Ook is de te zien dat de beek de Bavelsche Leij is aangewezen als ecologische verbindingszone (EVZ).

 

Per ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de mogelijke effecten op EHS en EVZ’s. Hiervoor dient per ontwikkeling dan ook een natuurwaardenonderzoek te worden uitgevoerd. Omdat het plangebied op afstand ligt en er ook door het plan geen externe effecten te verwachten zijn op de EHS en EVZ’s is een onderzoek niet nodig.

 

Aansluitend op de EHS heeft de gemeente Breda een ecologische groenstructuur opgesteld. Het beleid is er op gericht om de bestaande ecologische groenstructuur te handhaven en waar mogelijk te versterken. Waar handhaving van de bestaande structuur niet mogelijk is, dient dit gecompenseerd te worden. Hierbij is het van vitaal belang voor het systeem dat de ecologische verbindingen in stand.

 

 [image]

Figuur 12: Gemeentelijke ecologische groenstructuur

 

 

Ook voor de GEHS geldt dat er per ontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de mogelijke effecten op gemeentelijke groenstructuur. Op de bovenstaande kaarten is duidelijk te zien dat het plangebied hier geen onderdeel van uit maakt. De ontwikkeling maakt het tevens mogelijk om de structuur zelfs te versterken.

 

Het plangebied ligt op enige afstand van het Natura 2000 gebied “Ulvenhoutse bos”. Dat houdt in dat, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, een beoordeling plaats moet vinden van de mogelijke nadelige effecten op aangewezen habitats en/of soorten. In dit kader heeft het adviesbureau Ecoresult een voortoets uitgevoerd. Dit onderzoek laat zien dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat er door het plan geen (significante) negatieve effecten op het nabij gelegen natura 2000 gebied “Ulvenhoutse Bos” zijn en daardoor ook niet op verder weg gelegen Natura 2000 gebieden. Hierdoor is er ook geen verder onderzoek nodig en ook geen vergunningaanvraag.

 

Soorten beleid

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Een van de uitvloeisels van deze regelgeving is dat de effecten van nieuwe plannen op de planten- en diersoorten die in een gebied aanwezig zijn beoordeeld dienen te worden. Indien de nieuwe plannen een negatieve invloed hebben op de aanwezige soorten dient ontheffing aangevraagd te worden. Of deze ontheffing verleend wordt is afhankelijk van de bijzonderheid van de soorten en het al dan niet nemen van compenserende maatregelen.

 

Conclusie

Op 30 januari 2015 is er een Quickscan uitgevoerd in het plangebied. Uit de Quickscan blijkt dat er qua flora geen beschermde soorten in het plangebied worden verwacht. Het plangebied blijkt tevens, gelet op de aard van de aanwezige vegetatie en de stedelijke ligging, niet van belang voor (broedende) vogels. Wel blijkt dat de oudere bomen langs de Mechteldis van Hornestraat en de Nieuw Wolfslaarlaan mogelijk geschikt zijn als migratie routes voor vleermuizen en mogelijk zelfs als vaste rust- en verblijfplaats. Deze bomen blijven echter gehandhaafd en de externe effecten zijn zeer beperkt waardoor er geen significante effecten zullen optreden op vleermuizen. De conclusie is dat er geen significante effecten te verwachten zijn op beschermde soorten.

 

 

5.9 Bedrijven

 

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

 

Regelgeving

De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld.

 

Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter

Categorie 2 grootste afstand 30 meter

Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter

Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter

Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter

 

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

 

Plangebied

Het plangebied omvat woningbouw, welk gevoelig is voor bedrijvigheid. Uit omliggende bestemmingsplannen blijkt dat geen plangebied een hindercontour heeft die het plangebied overlapt. Er zijn dan ook geen nadere verkenningen nodig in het kader van nabij gelegen bedrijvigheid.

 

 

5.10 Geur

 

Algemeen

De geur kan de beleving van de leefomgeving zowel positief als negatief beïnvloeden. De waardering van geur verschilt echter ook per persoon: wat de een vindt stinken, vindt de ander lekker ruiken. Hoewel de stoffen die de geur veroorzaken geen invloed hebben op de gezondheid, kan de hinder van geur toch een negatieve invloed hebben op de volksgezondheid.

 

Regelgeving

Behalve voor veehouderijen is er is voor geur geen op een wet gebaseerd normenstelsel van

kracht. Beleid kan zich baseren op de Herziene nota stankbeleid uit 1994, plus de aanpassingen daarop verwoord in een brief van de Minister van VROM uit 1995. Uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. In het kort komt één en ander erop neer dat in het kader van de milieuvergunning het bevoegd gezag het acceptabel hinderniveau rond een bedrijf bepaalt. Planologische ontwikkelingen worden momenteel ook getoetst op het aspect geurhinder: zowel de toetsende overheid (provincie) door het vertalen van geuremissie in afstandseisen, als de industrie door het eisen van afstand aan oprukkende woonbebouwing.

 

Onderzoek

Invloed van geur afkomstig van bedrijven

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen geurrelevante bedrijven aanwezig.

 

Invloed van geur afkomstig van veehouderijen

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig waarvan de geurhindercontouren over het plangebied liggen. Geur is derhalve niet van invloed op de voorgenomen ontwikkeling.

 

Conclusie

Vanuit het oogpunt van geurhinder is sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

 

 

5.11 Duurzaamheid en energie

 

Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie.

De voorkeurvolgorde voor maatregelen is:

  1. beperken energieverbruik;

  2. toepassen duurzame energiebronnen;

  3. efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.

 

Kansen in het plangebied zijn er voor koudewarmteopslag (kwo) en de nabijheid van een zuidgericht grondlichaam langs de rijksweg (voor bijvoorbeeld zonnepanelen). Verder wordt bij de ontwikkelaar altijd gevraagd naar de aanvullende ambities op het gebied van duurzaamheid, zodat in een vroeg stadium meegedacht kan worden over zaken als materialisering, duurzame grondstoffen en gesloten grondbalans.

HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving

 

6.1 Inleiding

 

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied en de omgeving en de voorgenomen ontwikkeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient deze juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

 

 

6.2 Hoofdopzet

 

6.2.1 Bestemmingsplan algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

 

6.2.2 Indeling planregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;

  • Bestemmingsregels;

  • Algemene regels;

  • Overgangs- en slotregels.

 

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

 

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

 

6.3 Bestemmingen

 

In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemming.

 

Groen (artikel 3)

Binnen deze bestemming is de bestaande openbare groenstructiuur aan de buitenzijden van het plangebied opgenomen. Daarnaast is een functieaanduiding 'geluidwal' opgenomen voor de ter plaatse aanwezige geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidwal.

 

Verkeer (artikel 4)

De nieuwe wegen en de nog te ontwikkelen groenstructuur binnen het plangebied krijgen de bestemming ‘Verkeer‘. Zodat fexibiliteit in het plan aanwezig is voor het uitwerken van het ontwerp van de bieuwe ontsluitingen voor de woningen en de nog te ontwerpen nieuwe groenstructuur tussen de woonblokken. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan.

 

Wonen (artikel 5)

De gronden voor de te bouwen woningen in het plangebied voor de splitsing van de kavals aan de Mechteldis van Hornestraat en de Thoornseweg zijn bestemd als wonen. Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn de woningen, de tuinen, eventuele achterpaden en andere privé-ruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat het creëren van de woonfunctie en het woongenot. Het bestemmingsplan bevat planregels voor de bouw van de woningen. De planregels bieden ook ruimte voor het beperkt uitbreiden van de woning.

De goot- en bouwhoogte van de vrijstaande woningen in de bestemming 'Wonen' mag respectivelijk 7 en 12 meter bedragen. Uitbreiding van het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in de planregels.

 

Gebruik

Naast de woonfunctie is het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan. In de begripsbepaling van 'aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit’ is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn.

Woongebied (artikel 6)

De gronden voor de te bouwen woningen in het noord-oostelijk deel van het plangebied zijn bestemd als woongebied. Binnen de bestemming ‘Woongebied’ zijn de woningen, de tuinen, eventuele achterpaden en andere privé-ruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat het creëren van de woonfunctie en het woongenot. Het bestemmingsplan bevat planregels voor de bouw van de woningen. De planregels bieden ook ruimte voor het beperkt uitbreiden van de woning.

 

Het woningtype in het noord-oostelijk deel van het plangebied moet aansluiten bij de bouwhoogtes en hoofdvorm van de bestaande woningen van het noordelijke wooncluster, te weten twee bouwlagen met plat dak. In de bouwregels is dan ook opgenomen dat de bouwhoogte van de woningen 7 meter mag bedragen en dat de woningen uitgevoerd moeten worden met een plat dak. Daarnaast dienen de woningen georienteerd te zijn in noordelijke, dan wel zuidelijke richting. Ten behoeve van deze orientatie is op de verbeelding een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelrooilijn' opgenomen.

 

Uitbreiding van het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in de planregels.

 

Gebruik

Naast de woonfunctie is het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan. In de begripsbepaling van 'aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit’ is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn.

 

 

HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid

 

7.1 Inleiding

 

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In paragraaf 7.2 is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. In paragraaf 7.3 is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan uitgevoerd zal worden.

 

 

7.2 Toepassing afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)

 

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling.

 

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In artikel 6.2.1 is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;

  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met een of meer woningen;

  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt;

  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.

 

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

 

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

 

 

7.3 Financiële haalbaarheid

 

De gronden zijn (nog) in eigendom van de gemeente. De kosten voor deze ruimtelijke procedure zitten verrekend in de verkoopprijs van de grond. Het verhalen van de kosten is dus anderszins verzekerd en er hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. De kosten voor de bouw van de woningen zijn (uiteraard) voor rekening van de koper.

 

 

 

 

Conclusie

Gelet op bovenstaande bestaat er geen verplichting om tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen. De kosten worden verrekend met de verkoopprijs. Daarmee is de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan verzekerd.

HOOFDSTUK 8 Communicatie

 

8.1 Inleiding

 

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 8.2.1). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 8.2.2).

 

 

8.2 Procedure

 

8.2.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  1. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch;

  2. Waterschap Brabantse Delta, Breda;

  3. Rijkswaterstaat

  4. Brandweer Midden en West-Brabant, Pro-actie en Preventie, Tilburg;

  5. Enexis B.V.

  6. Brabantwater;

  7. KPN;

  8. Ministerie EL&I/energie;

  9. Ministerie van Defensie;

  10. N.V. Nederlandse Gasunie;

  11. Rijkswaterstaat Noord-Brabant;

  12. Tennet;

  13. Ziggo.

 

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

 

Enexis B.V.

In het concept ontwerpbestemmingsplan van het bestemmingsplan “Nieuw Wolfslaar, 3 locaties” zijn geen 150/10 kV schakelstations en/of 50 kV transportverbindingen aanwezig. Voor een beoordeling op de belangen van de distributiekabels en –leidingen van Enexis is het concept ontwerpbestemmingsplan doorgezonden aan de Regio Brabant West.

 

N.V. Nederlandse Gasunie

Het plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing wordt de conclusie getrokken dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

 

Brandweer Midden en West-Brabant, Pro-actie en Preventie

De afstand tot de snelweg A27 is ca 60-80 meter. Er komen geen bijzonder kwetsbare objecten conform de brochure dus het standaardadvies is van toepassing.

 

Waterschap Brabantse Delta

In paragraaf 5.7 zijn de belangrijkste punten van het hemel- en grondwaterbeleid opgenomen. Als 2de punt is aangegeven dat het water van kleine buien plaatselijk verwerkt dient te worden. Bij de planuitwerking is voornoemde niet meegenomen. Het verzoek om het verwerken van de kleine buien alsnog mee te nemen in de waterparagraaf. Daarnaast moet worden aangegeven wat voor rioleringsstelsel aangelegd zal worden en op welk stelsel wordt aangesloten. Op de regels en op de verbeelding heeft het Waterschap geen opmerkingen. Met inachtneming van het volgende geeft het Waterschap dan ook een positief wateradvies.

 

8.2.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan is als ontwerp voor de duur van zes weken terinzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging zijn 52 zienswijzen tegen het plan ingebracht. De zienswijzen zijn in het raadsvoorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zijn beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens heeft het college de raad voorgesteld het bestemmingsplan vast te stellen.

 

8.2.3 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.