Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging en plangrenzen
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
HOOFDSTUK 2 Planvorming
2.1 Inleiding
2.2 Milieueffectrapportage
2.3 Planologische vertaling van het MER
HOOFDSTUK 3 Ruimtelijke en functionele analyse Bouverijen
3.1 Ruimtelijke structuur
3.2 Bestaande functionele situatie
3.3 Ruimtelijke kwaliteit
HOOFDSTUK 4 Stedenbouwkundige verantwoording
4.1 Voormalige stedenbouwkundige opzet
4.2 Nieuwe stedenbouwkundige opzet
HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapport
5.3 Bodem
5.4 Water
5.5 Bedrijven
5.6 Geluid
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Externe veiligheid
5.9 Duurzaamheid
HOOFDSTUK 6 Archeologie
HOOFDSTUK 7 Juridische planbeschrijving
HOOFDSTUK 8 Uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 9 Communicatie
9.1 Indeling
9.2 Procedure
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Sinds de gemeentelijke herindeling uit 1996 maakt Teteringen deel uit van de gemeente Breda. Deze herindeling is de opmaat geweest voor een aantal grootschalige ruimtelijk-planologische veranderingen in en rond Teteringen. Het gaat daarbij om woningbouw, maar ook om groenvoorzieningen en ontsluitingswegen.
Op 27 mei 1999 heeft de gemeenteraad van Breda het Structuurplan Breda-Noordoost-Teteringen vastgesteld dat als basis heeft gediend voor de verdere planontwikkeling van de VINEX-opgave rondom Teteringen.
Op 9 juni 2004 heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de diverse bestemmingsplanprocedures die aan de uitwerking van het Structuurplan verbonden waren. Daarbij zijn de goedkeuringsbesluiten van Gedeputeerde Staten vernietigd. Een van de belangrijkste motieven voor deze uitspraak was dat met betrekking tot de uitbreiding van Teteringen in het kader van de VINEX niet aan de MER-plicht was voldaan.
In september 2004 is de gemeente Breda daarom gestart met de procedure om alsnog tot een milieueffectrapport (MER) voor Teteringen te komen. De MER heeft betrekking op de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Teteringen. Hierbij is aandacht besteed aan de bepalende en richtinggevende keuzes ten aanzien van de verschillende milieuaspecten zoals water, natuur, landschap, verkeer en woonmilieu.
Aan de inzichten die voort zijn gekomen uit de MER is een juridisch kader geboden in de vorm van het bestemmingsplan 'Bouverijen en Woonakker' dat op 18 oktober 2007 is vastgesteld.
Het effect van de economische crisis op de woningmarkt, begonnen in de 2e helft van 2008, vormt echter de aanleiding voor herziening van het bestemmingsplan “Bouverijen-Woonakker”.
Door de crisis is de consument onzeker over behoud van werk en inkomen en over de verkoop van de eigen woning met algehele stagnatie van de woningmarkt tot gevolg. In een paar jaar tijd is de woningmarkt veranderd van een aanbodmarkt in een kopersmarkt, een optimale combinatie van prijs-kwaliteit is nodig om de consument over te halen tot koop. Het is dan ook van belang om de woningbouwplannen zoveel mogelijk aan te passen aan de huidige vraag met een kwaliteit voor zowel de korte als lange termijn.
Het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor Bouverijen is groenstedelijk van opzet, terwijl uit marktonderzoek blijkt dat er meer behoefte is aan een dorpse woonomgeving.
In tegenstelling tot groenstedelijk, dat uitgaat van grote gebaren, formaliteit en grote eenheden, gaat dorps uit van de menselijke maat, kleine eenheden, differentiatie en informaliteit. De herziening van het bestemmingsplan beoogt het vergroten van de mogelijkheden om dorps te kunnen bouwen.
Naast dorps bouwen voorziet de herziening met name in een hogere mate van flexibiliteit en faseerbaarheid. Op die manier kan binnen de clusters en in onderlinge samenhang beter worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen die zich de komende jaren wellicht voordoen.
Om zo snel mogelijk te kunnen starten met de bouw en het risico zo klein mogelijk te houden wordt bestemmingsplan “Bouverijen-Woonakker” herzien in 2 stappen. De eerste herziening is in 2011 vastgesteld.
1e Herziening
Ten behoeve van de snelheid van realisatie van Bouverijen bestond de 1e herziening uit zo min mogelijk wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan “Bouverijen-Woonakker”, teneinde mogelijke bezwaren te beperken. De oorspronkelijke ruimtelijke structuur is in dit plan in tact gebleven en de voornaamste wijziging zit in het mogelijk maken van een evenredige verdeling van de 644 te bouwen woningen over het gebied met een maximale goot- en nokhoogte van resp. 6 en 11 m1. Het oude plan ging namelijk uit van “dichte en dunne clusters” met veel en weinig woningen en dat gaat ten koste van de flexibiliteit.
Deze 1e herziening is door de raad op 17 maart 2011 vastgesteld. Deze herziening vormt het kader voor ten minste de 2 noordoostelijk gelegen deelplannen in Bouverijen.
2e Herziening
Voor de volgende deelplannen zal onderhavige herziening het kader vormen.
De 2e herziening is ten opzichte van de eerdere bestemmingsplannen een meer globaal plan, ten behoeve van flexibiliteit, faseerbaarheid en dorps bouwen.
De primaire uitgangspunten van de vorige plannen blijven ook in de tweede herziening overeind. Het gaat bij het inrichten van het gebied de Bouverijen om de volgende zaken:
-
op basis van de analyse van het woningbouwprogramma worden er maximaal 644 woningen gerealiseerd;
-
de realisatie van een multifunctionele accommodatie (reeds afgerond);
-
de realisatie van groene (ecologische) verbindingszones tussen de bestaande dorpsrand en de Waterakkers.
1.2 Ligging en plangrenzen
Het plangebied Bouverijen ligt aan de westkant van Teteringen en grenst aan de wijk Kerkeind. De noordgrens wordt gevormd door de Groenstraat met aanliggende agrarische bebouwing, de west- en zuidgrens door de Waterakkers en de oostgrens door de Oosterhoutseweg en Kerkeind.
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Bestemmingsplannen
-
Bouverijen-Woonakker, vastgesteld door de raad op 18 oktober 2007, goedgekeurd door GS op 27 mei 2008 en onherroepelijk geworden bij uitspraak van AbRvS van 25 november 2009;
-
Bouverijen-Woonakker, MFA de Mandt, vastgesteld door de raad op 16 december 2010 en onherroepelijk geworden op 17 maart 2011;
-
Bouverijen-Woonakker partiële herziening Bouverijen, vastgesteld door de raad op 17 maart 2011 en onherroepelijk geworden bij uitspraak van AbRvS van 14 maart 2012.
Uitwerkingsplannen
Bouverijen-Woonakker, uitwerkingsplan MFA de Mandt, vastgesteld door B&W op 29 april 2010 en onherroepelijk geworden op 8 juli 2010.
Wijzigingsplannen
Bouverijen-Woonakker, wijzigingsplan Groenstraat 21, vastgesteld door B&W op 11 januari 2011 en onherroepelijk geworden op 10 maart 2011.
HOOFDSTUK 2 Planvorming
2.1 Inleiding
In 1995 is begonnen met de planontwikkeling voor de locatie Noordoost-Teteringen, bestemd voor circa 3000 woningen. Het plangebied van het gelijknamige Structuurplan, dat in 1999 is vastgesteld door de Gemeenteraad, beslaat het gehele gebied Breda Noordoost, inclusief de bebouwde kom van Teteringen en het buitengebied. Tezamen met de woningbouwopgave was de planopgave samengesteld uit vier hoofdelementen:
-
realisatie van circa 3000 woningen;
-
het tegengaan van verdroging;
-
het verbeteren van het openbaar vervoer;
-
het herinrichten van het landelijk gebied.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop de gemeente Breda de uitkomsten van de milieueffectrapportage heeft omgezet naar beleid voor de gehele opgave. Er is een integrale planologische vertaling van het MER voor heel Teteringen gemaakt. Deze vertaling is het uitgangspunt en programmatisch kader voor alle bestemmingsplannen die ten behoeve van de uitwerking van de vinex-woningbouw zijn opgesteld, dus ook voor bestemmingsplan “Bouverijen-Woonakker” en onderhavige herziening daarvan.
2.2 Milieueffectrapportage
Op 9 juni 2004 heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de diverse bestemmingsplanprocedures die aan de uitwerking van het Structuurplan verbonden waren. Daarbij zijn de goedkeuringsbesluiten van Gedeputeerde Staten vernietigd. Een van de belangrijkste motieven voor deze uitspraak was dat met betrekking tot de uitbreiding van Teteringen niet aan de MER-plicht was voldaan.
In september 2004 is de gemeente Breda daarom gestart met de procedure om alsnog tot een milieueffectrapport (MER) voor Teteringen te komen. De MER heeft betrekking op de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Teteringen. Hierbij is aandacht besteed aan de bepalende en richtinggevende keuzes ten aanzien van de verschillende milieuaspecten zoals water, natuur, landschap, verkeer en woonmilieu.
In het MER zijn meerdere alternatieven voor de inrichting van de woningbouwlocatie Teteringen uitgewerkt en met elkaar vergeleken. Het gaat hierbij om:
1. een nulalternatief
Dit is de referentievariant. Het is een beschrijving van de huidige toestand van het milieu en de gevolgen van autonome ontwikkeling tot 2020 indien de stedenbouwkundige uitbreiding niet door zou gaan;
2. een basisalternatief
Dit is de voorgestelde stedenbouwkundige inrichting zoals beschreven in het Structuurplan Breda Noordoost-Teteringen (1999), waarin de ontsluiting van de nieuwe woonwijken via de Oosterhoutseweg is geregeld;
3. een basisplusalternatief
In vergelijking met het Structuurplan is dit alternatief gebaseerd op een andersoortige ontsluiting van de nieuwbouwlocaties en aanvullende opvattingen over hydrologische inrichting en de inpassing van natuur en landschap;
4. een meest milieuvriendelijk alternatief
Dit vloeit voort uit de vergelijking van de eerder genoemde alternatieven. Hierbij worden aanvullend voorstellen gedaan om negatieve effecten te mitigeren dan wel te compenseren.
Een samenvatting van de vier alternatieven is weergegeven in de Samenvatting MER/SMB woningbouwlocatie Teteringen (http://www.commissiemer.nl/docs/mer/p14/p1476/1476-77mer_sam.pdf).
Bij de bepaling van het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) is nagegaan in hoeverre bepaalde negatieve effecten kunnen worden gemitigeerd, bijvoorbeeld door het uitgangspunt van 3000 woningen ter discussie te stellen. Hierbij is tevens gekeken naar de kansen die er liggen voor de verbetering van diverse milieuaspecten. Gezien het zwaarwegende belang ervan is bij de effectbeoordeling de meeste aandacht uitgegaan naar verkeer en vervoer (toename verkeersintensiteit) en de afgeleide effecten zoals luchtkwaliteit, geluid en veiligheid. Bij de planologische vertaling van het MER naar een actuele planopgave voor Teteringen, hebben College en Raad in 2005 ervoor gekozen om zo dicht mogelijk bij het MMA-verkeer te blijven.
2.3 Planologische vertaling van het MER
2.3.1 Inleiding
Het planologisch kader voor de inrichting van de locatie Teteringen is gebaseerd op
bouwstenen van het MMA uit het MER. Hieronder worden de milieuvoorstellen en/of planonderdelen beschreven die in de uiteindelijke vertaling naar concrete stedenbouwkundige en bestemmingsplannen zijn en zullen worden verwerkt. In onderhavig bestemmingsplan zijn de uitgangspunten één op één overgenomen.
In de onderstaande figuur wordt de planologische vertaling verbeeld.
2.3.2 Verkeer en Vervoer
Ten aanzien van de verkeersontsluiting is de keuze gemaakt voor het gebruiken van de Oosterhoutseweg als hoofdontsluiting van Teteringen met een ongelijkvloerse aansluiting van de Noordelijke Rondweg op de Oosterhoutseweg.
Ten aanzien van Autoverkeer geldt het volgende:
De hoofdontsluiting van Teteringen is de Oosterhoutseweg als wijkontsluitingsweg. Deze sluit aan de zuidkant aan op de stadsontsluitingsweg Nieuwe Kadijk en aan de noordzijde op het stedelijk wegennet van Oosterhout. De vormgeving is zodanig dat de regionale verbindingsfunctie die de weg nu nog vervult, wordt ontmoedigd. Daarnaast worden op andere wegen, buiten Teteringen, maatregelen genomen die de route Breda-Oosterhout buiten Teteringen aantrekkelijker maken.
De belangrijkste maatregelen ter beperking van het doorgaande verkeer zijn:
-
Doseerpunt op het kruispunt Oosterhoutseweg – noordelijke aansluiting (Woonakker), vormgeving en verkeerslicht. Het verkeer wordt hier tijdens drukke periodes gedoseerd doorgelaten, hetgeen inhoudt dat het verkeer naar Teteringen korter groen licht krijgt;
-
Doseerpunt op het kruispunt Oosterhoutseweg – Nieuwe Kadijk, vormgeving en verkeerslicht. Het verkeer wordt hier tijdens drukke periodes gedoseerd doorgelaten, hetgeen inhoudt dat het verkeer naar Teteringen korter groen licht krijgt;
-
Door verkeerslichten geregelde kruispunten op de Oosterhoutseweg in de kern Teteringen ter hoogte van de Langelaar, Donkerstraat en Kampakker. Bij deze kruisingen krijgen de overstekende richtingen meer prioriteit, door de wachttijd voor deze richtingen te verkorten;
-
Het halteren op de rijbaan door de HOV-voertuigen (dit komt op drie plaatsen voor op het traject). Hierdoor moet het doorgaande verkeer wachten op de halterende bus.
De belangrijkste maatregelen ter bevordering van de route buiten Teteringen zijn:
-
De reconstructie van het oostelijk deel Tilburgseweg (tussen Nieuwe Kadijk en A27), inclusief het kruispunt met de Nieuwe Kadijk;
-
Het verbeteren (verlengen en verbreden) van de aansluiting 'Breda-Noord' op de A27, richting Oosterhout;
-
Ongelijkvloerse aansluiting Oosterhoutseweg – Nieuwe Kadijk. Het autoverkeer kan hierdoor veel gemakkelijker de Nieuwe Kadijk bereiken;
-
Het verbeteren van de doorstroming op de Nieuwe Kadijk door het aanpassen van verkeersregelingen en coördinatie.
De ongelijkvloerse aansluiting van de Oosterhoutseweg op de Nieuwe Kadijk maakt de route via de Nieuwe Kadijk als onderdeel van Oosterhout – Breda v.v. aantrekkelijker dan de route door Teteringen. Daarnaast heeft de ongelijkvloerse aansluiting nog een aantal voordelen ten opzichte van de gelijkvloerse aansluiting op de aspecten:
-
Luchtkwaliteit;
-
Doorstroming HOV;
-
Veiligheid en doorstroming fietsverkeer;
-
Functie van de Nieuwe Kadijk als stadsontsluitingsweg. De Oosterhoutseweg is de enige weg binnen de kom Teteringen waar de maximum snelheid 50 km/uur is. Alle overige wegen zijn verblijfsgebied en zijn aangeduid en ingericht als 30 km zone.
Bouverijen wordt ontsloten op de Oosterhoutseweg. De Groenstraat in de richting van het Willem Alexanderplein betreft een ondergeschikte ontsluiting. Daarnaast wordt Bouverijen met doorsteekjes verbonden met de bestaande buurt Kerkeind. De zuidelijke doorsteek neemt ook de functie over van de aansluiting Aanstede/Branderij op de Oosterhoutseweg. De aansluiting Aanstede/Branderij op de Oosterhoutseweg wordt opgeheven. De ligging van de weg op de kaart is indicatief; tijdens het opstellen van het stedenbouwkundig plan wordt het exacte tracé van de weg bepaald.
Openbaar vervoer
Teteringen wordt ontsloten door de HOV-verbinding Oosterhout – Breda – Etten Leur vice versa (HOV = Hoogwaardig Openbaar Vervoer). Dit is een snelle busverbinding die overdag 8 keer per uur per richting rijdt. Er zijn in Teteringen drie haltes op de Oosterhoutseweg gepland (zowel in de richting Breda als in de richting Oosterhout) ter hoogte van:
-
Het ROC, kruispunt ontsluitingswegen Meulenspie en Bouverijen;
-
De Scheperij, kruispunt Donkerstraat en Willebrordstraat;
-
De wijk Haenen-noord bij het kruispunt Heiackerdreef.
Op deze manier profiteert Teteringen optimaal van de regionale HOV-verbinding Breda – Oosterhout. De binnensteden van beide steden liggen op enkele minuten rijtijd, evenals het zuidelijk vervoerknooppunt in Breda en veel andere voorzieningen.
Fiets
In Teteringen bestaat de hoofd-fietsstructuur uit twee verbindingen:
-
De fietsvoorzieningen langs de Oosterhoutseweg;
-
De verbinding tussen Teteringen en Waterdonken en Hoge Vucht. De ongelijkvloerse kruising van de Nieuwe Kadijk-Oosterhoutseweg zal de oversteekbaarheid van de Nieuwe Kadijk voor fietsverkeer sterk ten goede komen. De rijtijd naar voorzieningen in Breda en vice versa wordt daardoor verkort.
De voorziening langs de Oosterhoutseweg bestaat uit vrijliggende fietspaden (deels in twee richtingen) en zogenaamde fietsstraten. Dit laatste is opgenomen in de reconstructie van de Oosterhoutseweg in plaats van de oude parallelwegen. Deze parallelwegen worden 'geknipt', dat wil zeggen dat ze voor autoverkeer niet meer in een lange doorgaande route voorzien.
De fietsvoorzieningen langs de Oosterhoutseweg hebben zowel een lokale als regionale functie.
Het voorstel voor een verbinding tussen Teteringen en de Waterdonken en de Hoge Vucht bestaat uit een vrij liggend fietspad dwars door het parkgebied van de Waterakkers. In de stedebouwkundige structuur van de nieuwe buurten Waterdonken en Bouverijen zal een goede bereikbaarheid vanuit de verschillende richtingen van de fietsroute uitgangspunt zijn.
Beide genoemde hoofdfietsverbindingen sluiten op veel plaatsen aan op de hoofdfietsnetwerken van Oosterhout en Breda, zodat alle belangrijke verkeersaantrekkende voorzieningen in de regio goed per fiets bereikbaar zijn.
Ook de bereikbaarheid van de HOV haltes en de sociaal/culturele en commerciële voorzieningen per fiets is uitgangspunt.
Daarnaast wordt ook het stelsel aan recreatieve fietsroutes rondom Teteringen verbeterd. Met name de bereikbaarheid van de grote groengebieden van de Lage Vuchtpolder, Teteringse Heide en de Cadettenkamp wordt vergroot, door het creëren van een aantal nieuwe recreatieve routes.
2.3.3 Woon en leefmilieu
In het MER is aandacht besteed aan de invloed van het aantal woningen op het woon-en leefmilieu. Indien minder woningen worden gebouwd zal dit niet direct consequenties hebben voor de milieukwaliteit langs de Oosterhoutseweg. Dit laatste wordt vooral bepaald door de wijze waarop deze weg wordt ingericht en de wijze waarop de verkeersstroom wordt gereguleerd. De capaciteit van deze weg wordt tijdens de spits hoe dan ook maximaal benut, hetzij door verkeer afkomstig uit de nieuwe woonwijk, hetzij door verkeer met een meer regionale bestemming. Hiertussen bestaat een zekere wisselwerking.
Bij een minder groot aantal woningen zal naar verwachting de verkeersdruk op de omringende wegen buiten Teteringen (A27, Nieuwe Kadijk) afnemen en daarmee ook de invloed van deze drukte op de geluidbelasting en de luchtkwaliteit.
Indicatieve verdeling van aantallen woningen over de deelgebieden
Woongebieden
|
Situatie 2003
|
Planologisch kader november 2006
|
Haenen zuid
|
126
|
144
|
Haenen golfstrip
|
279
|
279
|
Haenen noord
|
121
|
121
|
Woonakker
|
649
|
510
|
Zuiderhout
|
56
|
56
|
Heistraat
|
112
|
--
|
Hoge Gouw
|
51
|
66
|
Meulenspie
|
102
|
84
|
Bouverijen
|
734
|
644
|
Werkdonken
|
12
|
12
|
Kom
|
250
|
250
|
Subtotaal
|
2492
|
2166
|
Waterdonken
|
501
|
586
|
Totaal
|
2993
|
2752
|
2.3.4 Geluidhinder
De belangrijkste geluidsbron in het studiegebied is wegverkeer. In de MER zijn diverse varianten doorgerekend op het effect op geluidbelast oppervlak. In de autonome ontwikkeling is een aanzienlijke stijging van het geluidsbelaste oppervlak waarneembaar (13%), die bovendien sterker doorwerkt in het aandeel hogere geluidbelastingen (MKM > 55). Deze stijging is geheel het gevolg van de toenemende verkeersintensiteit. Autonome ontwikkeling is de ontwikkeling zonder de VINEX-uitbreiding in Teteringen.
In het kader van de MER Teteringen zijn meerdere verkeersoplossingen bestudeerd. De akoestisch meest gunstige variant hiervan vormt de basis voor de ontwikkelingen in Teteringen. In de deelplannen vindt toetsing plaats aan de Wet geluidhinder en goede ruimtelijke ordening. Op basis hiervan vormt geluid geen belemmering in het kader van de MER-procedure.
2.3.5 Luchtkwaliteit locatie Teteringen
Ten behoeve van de MER-Teteringen is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd voor de componenten genoemd in het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005), dit voor de verschillende ontsluitingsvarianten bij realisering van Teteringen. Dit is gedaan met het rekenprogramma CAR II versie 4.0; een door VROM erkend screeningsprogramma dat veelvuldig voor luchtkwaliteitberekeningen in den lande wordt gebruikt. Als gezegd is CAR een screeningsprogramma, onder meer geschikt voor eenvoudige berekeningen én voor gebruik in een vroege ontwikkelingsfase. In een vroege fase kan dan een inschatting worden gemaakt van het al dan niet relevant zijn van luchtkwaliteitsproblematiek of, zoals in het geval van de MER Teteringen, mogelijke verschillen tussen de diverse varianten uit het MER. Juist omdat CAR een screeningsprogramma is en niet alle nuances kan bekijken, geeft een rekenresultaat van CAR altijd een (aanzienlijke) overschatting, redenerend vanuit het belang van gevoelige bestemmingen.
Als onderbouwing voor de verschillende bestemmingsplannen die in het kader van de VINEX Teteringen worden opgesteld, is vervolgens een gedetailleerder luchtkwaliteitonderzoek naar de consequenties van alle voorgenomen activiteiten uitgevoerd; Dit is gebeurd door KEMA met behulp van het programma STACKS. Dit programma bevat deels dezelfde data als CAR (zoals achtergrondconcentraties en emissiegegevens van motorvoertuigen), maar met dit programma kunnen veel gedetailleerder emmissieniveaus bepaald worden. Er kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met objecten als gebouwen, complexe meteorologische invloeden, verkeersvariatie over de dag. Tevens kan het cumulatieve effect van verschillende wegen worden bepaald. Omdat dit – ook door VROM erkende -programma veel nauwkeuriger resultaten oplevert is er een veel kleinere veiligheidsfactor (overschatting) in STACKS opgenomen. Met name door de afwezigheid van deze factor vielen de rekenresultaten in het luchtkwaliteitonderzoek minder ongunstig uit dan de voorgaande CAR-berekeningen.
In de wetgeving (Blk 2005) is geregeld dat, indien er sprake is van overschrijdingen van één of meer luchtkwaliteitsnormen in de autonome situatie, er bij planrealisatie geen sprake mag zijn van een verslechtering (artikel 7, lid 3a). Om woonbebouwing in Teteringen mogelijk te maken moest daarom worden gezocht naar oplossingen om minimaal de verslechtering van de luchtkwaliteit in het gehele plangebied teniet te doen. KEMA is vervolgens verzocht om een aantal maatregelen op hun effectiviteit door te rekenen.
Nog voor KEMA de resultaten van de aanvullende berekeningen heeft kunnen aanleveren, is de publicatie 'Nieuwe inzichten in de omvang van de fijnstofproblematiek' van het Milieu en Natuur Planbureau verschenen (2006). Hierin wordt uiteengezet dat uit evaluatie van de meetresultaten van het landelijk meetnet luchtkwaliteit van de afgelopen 2 jaar de conclusie moet worden getrokken dat de achtergrondconcentraties voor fijn stof lager zijn dan tot nog toe is aangenomen en dat daar voor de toekomst ook rekening mee moet worden gehouden. Daarnaast moet met een aantal beleidsvoornemens (samen Prinsjesdagpakket genoemd) rekening worden gehouden, zoals versnelde invoering van roetfilters. Beide recente ontwikkelingen moeten, aldus het rapport, plaatselijk tot aanzienlijke verbetering van de luchtkwaliteit leiden. De reducties voor Breda zijn zodanig dat er in Teteringen bij realisering van de Vinex vanaf 2010 geen overschrijdingen meer optreden voor fijn stof.
Daarmee komt de luchtproblematiek in een ander licht te staan en is KEMA verzocht het eerder door haar uitgevoerde onderzoek te actualiseren. Dit met behulp van aangepaste achtergrondwaarden en verwachte emissiewaarden voor motorvoertuigen, beide door VROM verplicht in te bouwen data in de rekenprogramma's). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat bij planinvulling voor geen enkele luchtcomponent, genoemd in het Besluit Luchtkwaliteit 2005, vanaf 2010 de luchtkwaliteitsnormen meer wordt overschreden in Teteringen (rapportnr. 50552722-TOS/MEC 06-9466, d.d. 2 mei 2006).
Luchtkwaliteit vormt in het kader van de MER Teteringen geen belemmering voor de ontwikkelingen. Voor de ruimtelijke procedure Bouverijen vindt een specifieke beschouwing plaats van de luchtkwaliteit volgens de meest actuele inzichten.
2.3.6 Bodem en water
Gelet op de effecten voor bodem en water verdienen de volgende onderwerpen een nadere beschouwing:
-
De inrichting van de watermachine (Waterakkers);
-
Het peilbeheer en de inzet van de retentievijver Om de Haenen;
-
De afvoer van hemelwater.
Waterakkers
Ten aanzien van de inrichting van Waterakkers is er voor gekozen om zo dicht mogelijk bij het MMA te blijven. Zowel in het basisalternatief als in het MMA is de inrichting vooral afgestemd op de hydrologische functie van het gebied: zuivering van stedelijk hemelwater door middel van verticale- en horizontale helofytenfilters en buffering van een groot watervolume voor de watervoorziening van de verdroginggevoelige natuur in de Lage Vuchtpolder. Daarbij wordt waar de inrichting dit toestaat zoveel mogelijk ruimte geboden aan de ontwikkeling van natuurwaarden. Dit laatste wordt met name gezocht in de aanleg van brede oeverzones en mogelijk één of meer eilanden.
De afvoer van hemelwater
De hemelwaterafvoer is in het basisalternatief voornamelijk geregeld via infiltratieriolen. Het MMA beveelt aan de afvoer echter ook via zogenoemde wadi's te regelen. Gezien de slechte ervaringen van de gemeente met wadi's elders in de stad, wordt daar in de planologische uitwerking terughoudend mee om gegaan. Daarom zal in de stedenbouwkundige uitwerkingen van de nieuwe woongebieden het accent worden gelegd op het zichtbaar maken van de afvoer van hemelwater, om zo de beleefbaarheid van het water te vergroten. Waar mogelijk wordt de combinatie gezocht met vormen van natuurontwikkeling wat ook voordelen heeft voor de natuurwaarden in het gebied en de beleefbaarheid ervan. Met name bij het gebied de Waterakkers, waarbij de nieuwe duurzame watersystemen een belangrijke rol in de ruimtelijke structuur spelen, ligt het vergroten van de betekenis van water in de openbare ruimte voor de hand.
2.3.7 Natuur en landschap
In het planologisch kader worden verschillende voorstellen overgenomen om de natuurfunctie van het gebied te versterken en de landschappelijke inpassing van de locatie Teteringen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met:
-
De versterking van de ecologische verbindingszone (EVZ) aan de noordzijde van de locatie;
-
Robuuste groenstroken in de woonwijken rond Waterakkers;
-
Een groene, landschappelijke inpassing van de deelgebieden aan de zuidkant van Teteringen (Meulenspie, Hoge Gouw) waardoor het zelfstandige karakter van Teteringen sterker wordt benadrukt. Ook de vormgeving van de waterpartijen aan weerszijden van de Oosterhoutseweg is van belang voor de betekenis van de ecologische verbindingszone en de belevingswaarde van de entree van Teteringen.
Versterking van de EVZ ten noorden van Teteringen
De ecologische verbindingszone ten noorden van Teteringen heeft een belangrijke betekenis voor de natuurgebieden ten oosten en noordwesten van Teteringen. Tevens benadrukt een forse landschappelijke groenzone aan deze kant van Teteringen het zelfstandige karakter van deze woonkern.
Robuuste groenstroken
In Bouverijen zullen fors bemeten groenstroken worden opgenomen, in verbinding met het omringende natuurlijke landschap. Dit landschap wordt op deze manier beter beleefbaar en maakt onderdeel uit van de dagelijkse beleving. Door de condities enigszins aan te passen kunnen hier geschikte biotopen ontstaan voor onder meer vleermuizen en insecten. In de stedenbouwkundige plannen zal dit onderdeel verder worden uitgewerkt.
Groene, landschappelijke inpassing zuidzijde locatie
Door de Hoge Gouw in te bedden in bosopstanden en houtwallen en een naar binnen gekeerde oriëntatie te geven, zullen de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied behouden blijven en wordt een goede overgang naar de omliggende gebieden gegarandeerd. Ook de Meulenspie krijgt waar mogelijk in de stedenbouwkundige uitwerking een groene rand, waardoor de entree van Teteringen langs de Oosterhoutseweg een groen karakter blijft behouden.
HOOFDSTUK 3 Ruimtelijke en functionele analyse Bouverijen
3.1 Ruimtelijke structuur
Teteringen is ontstaan op de overgang van hoge droge zandgronden naar lage natte polders. Deze gradiënt vinden we ook terug in het gebied de Bouverijen. Van oorsprong lag dit gebied tussen de ontginningslijn van de Hoolstraat (circa 4m + NAP) en de lage gronden van de Lage Vuchtpolder (circa 0m + NAP). Het gebied loopt thans af van ongeveer 3,5 meter boven NAP aan de rand van de wijk Kerkeind naar 1-2 m +NAP aan de westkant van het bestemmingsplangebied.
Teteringen kan getypeerd worden als een schoolvoorbeeld van een zogenoemd randdorp, gelegen op het overgangsgebied van de zandgronden naar het veen-en rivierkleigebied. Het dorp kent een noord-zuid verlopende structuur die is ontstaan uit oorspronkelijk gemengde bedrijven. Deze structuur gaat in oorsprong terug tot in de middeleeuwen. De hoofdas werd gevormd door het Hoeveneind en de Hoolstraat. De kern van het dorp werd gevormd door een concentratie van bebouwing op de samenkomst van de historische lijnen Moleneind-Hoolstraat-Hoeveneind met Zwarte Dijk-Groenstraat. Het Hoeveneind was de ontginningsbasis van het landschap van Teteringen, de Zwarte Dijk / Groenstraat is naast een oorspronkelijke ontginningsstructuur een oude militaire verbindingsroute tussen Teteringen en de Spínolaschans.
Vanuit deze wegen en ook vanuit de Teteringse Dijk in het zuiden zorgde een groot aantal vaak doodlopende zandpaden voor de ontsluiting van het gebied.
Geheel los van bestaande dorpsstructuur is in 1813 de Oosterhoutseweg aangelegd, als onderdeel van de verbinding Parijs – Breda – Amsterdam. Door de grote verkeersintensiteit en het profiel is de Oosterhoutseweg belangrijker voor de functionele structuur van Teteringen geworden dan de historische route van de Hoolstraat. Na de aanleg van de Oosterhoutseweg is de ruimte tussen de Oosterhoutseweg en het lint Hoolstraat – Hoeveneind in de jaren '50 en '60 ingevuld met bebouwing. Eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig is de wijk Kerkeind ten westen van de Hoolstraat gebouwd. De wijk bestaat uit een aantal 'hofjes': naar buiten toe gericht een rand met twee-onder-een-kap woningen, naar binnen toe een aantal woningen in een rij rond een plantsoentje. Deze clusters van bebouwing zijn gekoppeld aan een slingerende ontsluitingsroute die langs de westzijde loopt. Aan de rand liggen ook enkele speelveldjes en groenvoorzieningen. Het meest noordelijke deel van deze wijk is later, in de tweede helft van de jaren tachtig, toegevoegd. Dit deel heeft een afwijkend, meer naar binnen gekeerd karakter. De uitbreiding Kerkeind vormt de oostelijke rand van het plangebied. Alleen aan het stuk tussen de Aanstede en de Noordelijke rondweg wordt de begrenzing gevormd door de Oosterhoutseweg en de daar aanwezige lintbebouwing.
De zuidrand van het gebied wordt gevormd door de Nieuwe Kadijk. Deze stadsontsluitingsweg
– de 'Noordelijke rondweg' -werd eind jaren '60 aangelegd en vormt door zijn brede profiel (2x2 rijstroken) een dominante structuur in het gebied. De noordzijde wordt bepaald door de Groenstraat met een fraaie eikenbeplanting en agrarische bebouwing.
3.2 Bestaande functionele situatie
Bouverijen wordt momenteel opgehoogd met grond afkomstig uit de Waterakkers. De multifunctionele accommodatie De Mandt is in augustus 2012 in gebruik genomen. Het noordelijk deel van de Burgemeester Verdaasdonkstraat, die De Mandt ontsluit vanuit de Groenstraat, is reeds aangelegd als bouwweg. Ook de eerste fase van de straat Geerveld en de fietspaden Lange Vuchtpad (naar de Waterdonken) en Kriekenpad (naar De Mandt) zijn gerealiseerd.
3.3 Ruimtelijke kwaliteit
De huidige ruimtelijke kwaliteit van het gebied is beperkt. De grootste waarde van het gebied is gelegen in de grootschalige openheid ervan. Hierbij speelt met name het zicht op de kerktoren van Teteringen vanuit diverse standpunten. Aan de huidige randbebouwing of de inrichting van het gebied valt geen bijzondere schoonheid te herleiden, noch een verwijzing naar de ontstaansgeschiedenis van het gebied. De ruimtelijke relatie tussen het gebied de Bouverijen en de Hoolstraat is momenteel niet sterk; daarvoor zijn de hier aanwezige routes te klein en verstopt.
Mede dankzij het vrij intensieve grondgebruik in het verleden is de ecologische kwaliteit van het gebied vrij gering. Er is weinig opgaande begroeiing van betekenis. De belangrijkste waarden bevinden zich ter hoogte van de Branderij langs de voormalige locatie van de schutterij, waar nog een interessante boombegroeiing van eiken en elzen voorkomt.
HOOFDSTUK 4 Stedenbouwkundige verantwoording
4.1 Voormalige stedenbouwkundige opzet
Het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor Bouverijen waar bestemmingsplan “Bouverijen-Woonakker” op was gebaseerd, ging uit van:
-
Een groen tapijt waarop verspreid verschillende woonterpen liggen.
-
Afwisseling van dichte en dunne clusters met respectievelijk hoge en lage woningdichtheden per cluster en hoge en lage bebouwing.
Nu de woningmarkt sterk is veranderd als gevolg van de economische crisis blijkt dat het noodzakelijk is om te werken met flexibele en goed faseerbare plannen zodat snel kan worden ingesprongen op veranderingen in de vraag vanuit de markt. Woonterpen met op voorhand vastgestelde maximale woningaantallen zijn echter niet flexibel en moeilijk faseerbaar. Een terp moet in één keer worden aangelegd in de vorm die ooit bedacht is. Het is echter in verband met de afzetsnelheid zaak om de woningen in kleine hoeveelheden op de markt te brengen en dus in relatief veel fases te bouwen. Door de hoge woningaantallen op de dichte terpen is er sprake van een beperkte variëteit in woningtypologie waardoor veel van dezelfde type woningen geconcentreerd zijn binnen één cluster. Door de lage maximale woningaantallen in de dunne clusters is het schuiven met aantallen en type woningen tussen de clusters niet mogelijk.
De toegenomen behoefte aan een dorpse woonomgeving zit onder andere in de wens om groen een structureel onderdeel te laten zijn van de dagelijkse beleving van de woonomgeving. In het toenmalige stedenbouwkundig plan voor Bouverijen is een aanzienlijk oppervlak aan groen opgenomen. De relatie met het groen was echter voor verbetering vatbaar. In het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan was gekozen voor een hoogteverschil tussen groen en wonen. De bewoners zouden eerst de terp moeten afdalen alvorens zij het groen fysiek konden beleven.
Om het contrast tussen dunne en dichte clusters te versterken werd in het voormalige stedenbouwkundige plan gewerkt met verschillende maximale bouwhoogtes. Voor de dunne clusters was een maximale goothoogte van 4,5 meter opgenomen en een maximale nokhoogte van 10 meter. Voor de dichte clusters was een maximale goothoogte van 6 meter opgenomen en een maximale nokhoogte van 12 meter. Op enkele plekken in de dichte clusters gold een maximale goothoogte van 10,5 meter en een maximale nokhoogte van 17,5 meter. Gebouwen met goot- en nokhoogtes van respectievelijk 10,5 en 17,5 meter zijn echter relatief moeilijk in te passen in een wijk met een dorpse opzet.
4.2 Nieuwe stedenbouwkundige opzet
De herziening van het bestemmingsplan beoogt het vergroten van de mogelijkheden om dorps, flexibel en beter faseerbaar te kunnen bouwen.
De 1e herziening (2011) ging uit van:
-
Handhaving van de bestemmingsvlakken met een maximalisatie van het bouwvlak;
-
Geen terpen maar clusters op maaiveld (voorgevels aan het groen);
-
Woningen gelijkmatiger verdelen over het gebied waarbij het maximum aantal te bouwen woningen van 644 voor gehele plangebied Bouverijen gelijk blijft;
-
Dorpse bouwhoogtes in alle clusters (m.u.v. geluidszone aan de zuidzijde).
Onderhavige 2e herziening gaat uit van:
-
Eén groot bestemmingsvlak voor het woongebied waarbinnen maximaal 606 woningen gebouwd mogen worden (exclusief 38 woningen bij de Mandt);
-
Aanduidingen voor de locatie van de oost-westgerichte groenstroken;
-
De groene buffer tussen Kerkeind en Bouverijen krijgt een rechtstreekse groenbestemming;
-
Globale aanduiding zuidelijk deel hoofdontsluiting om flexibiliteit in uitwerking mogelijk te maken;
ad 1.
Binnen het bestemmingsvlak Woongebied is het mogelijk om een dorpse verkaveling te maken met bochtige straten, veel variatie, rafelige randen en verschillende soorten plekken met een menselijke maat.
Bij de 1e herziening was dit minder goed mogelijk doordat de verschillende woonvlakken rechthoekige vormen en aan alle kanten scherpe grenzen hadden.
Het maximum aantal te bouwen woningen in Bouverijen bedraagt 644. In de Mandt worden 10 maisonnettes en 28 financieel bereikbare huurappartementen gebouwd, waardoor in het overig deel van Bouverijen maximaal 606 woningen gebouwd mogen worden.
ad 2.
In de nieuwe stedenbouwkundige opzet wordt nog steeds uitgegaan van een landschappelijk raamwerk waarbinnen verschillende woonclusters worden ontwikkeld. Het landschappelijk raamwerk kent ten opzichte van het vorige plan in aantal minder, maar wel bredere oost-westgerichte groenstroken. De vorm van de groenstroken is niet langer smal en rechthoekig, maar nader in te vullen met gebogen en verspringende lijnen. De minimale gemiddelde breedte bedraagt voor de twee noordelijke groenstroken 25 meter en voor de 2 zuidelijke 50 meter.
De speelvoorziening/hondenuitlaatplaats ter hoogte van de Branderij gaat deel uitmaken van een robuuste groenstrook. Hiertoe wordt in de zone tussen de hondenuitlaatplaats en de speeltoestelen het gazon omgevormd tot ruig schraalgrasland.
ad 3.
De groene buffer bestaat uit het trapveld ter hoogte van de Ganzendreef, een brede groenstrook langs de Lammertiend en de Espakker en de speelvoorziening/hondenuitlaatplaats ter hoogte van de Branderij.
ad 4.
De hoofdontsluiting van Bouverijen loopt vanaf de Oosterhoutseweg in de richting van de Groenstraat. Het noordelijk deel (noordelijke ontsluiting) vanaf de Groenstraat tot aan de Mandt is reeds als bouwweg aangelegd (Burgemeester Verdaasdonkstraat), evenals de aansluiting hiervan op de Ganzendreef (Geerveld) en De Mandt (Kriekenstraat). Ook fase 1 van de fietsverbinding tussen Teteringen en Breda Noord (Lange Vuchtpad) en het fietspad tussen Mandt en Espakker (Kriekenpad) is gerealiseerd. Genoemde wegen en paden liggen binnen de verkeersbestemming zoals deze in de vorige plannen is opgenomen en zijn ook in onderhavige herziening rechtstreeks bestemd als Verkeersdoeleinden of hebben de aanduiding Verblijfsgebied gekregen.
Voor de zuidelijke ontsluiting is de exacte ligging nog niet bekend, maar is de globale ligging bepaald middels een aanduiding op de verbeelding. De zuidelijke ontsluiting komt ergens in het midden van het plangebied te liggen, niet te dicht op de Oosterhoutseweg (i.v.m. lengte opstelstroken) en niet te dicht op de Waterakkers (i.v.m. functie voor Kerkeind).
Mandt
De Mandt is grotendeels volgens het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan gerealiseerd. Het betreft hier de realisatie van een multifunctionele accommodatie (mfa), met daarin ondergebracht de basisschool 'De Springplank' en een dependance van de basisschool 'de Wegwijzer', een bibliotheek, buitenschoolse opvang en sociaal-maatschappelijke ruimte. Op of aan de accommodatie worden tevens 38 woningen gerealiseerd.
Groenstraat 21
In bestemmingsplan “Bouverijen – Woonakker” is ten aanzien van Groenstraat 21 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarische doeleinden' in de bestemming 'Woongebied'. In 2010 is hiervan gebruik gemaakt en werd voldaan aan de voorwaarden die gekoppeld zijn aan de wijzigingsbevoegdheid:
-
de huidige monumentale boerderij als woning behouden blijft;
-
de overige bestaande opstallen worden gesloopt;
-
maximaal 4 extra vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
-
de afstand van de kavelgrens van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen tot de huidige boerderij minimaal 20 meter bedraagt;
-
maximale bouw- en goothoogte nieuwe woningen respectievelijk 9 en 4,5 meter en de afstand tot de weg minimaal 15 meter moet bedragen;
-
de ruimte tussen de nieuwe woningen minimaal 10 meter moet bedragen.
Inmiddels zijn de overige opstallen gesloopt en zijn er al 2 woningen gebouwd. In onderhavige herziening is de huidige situatie als zodanig bestemd met de mogelijkheid de overige 2 vrijstaande woningen alsnog te bouwen.
HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Breda wil een stad zijn waarin mensen graag wonen, werken en recreëren. Leefbaarheid en duurzaamheid zijn hiervoor sleutelbegrippen. Een gezond en veilig woonmilieu is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben bedrijven ruimte nodig om zich te ontwikkelen en dient er voldoende groen te zijn voor natuurontwikkeling en recreatie. Om dit te kunnen bereiken dient bij ruimtelijke ontwikkelingen integraal naar het te ontwikkelen gebied te worden gekeken en zullen alle, soms tegenstrijdige, belangen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd moeten worden.
5.2 Milieueffectrapport
De ontwikkeling van dit plan maakt deel uit van een grote ontwikkeling van (voornamelijk) woningen rond Teteringen. Voor het totaal van deze ontwikkeling is een milieueffectrapportage (MER) opgesteld (rapportnummer: 9P7319A0, 27 september 2005). Een MER is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming van grote projecten. Het MER is op 10 november 2005 door de gemeenteraad (het bevoegd gezag) aanvaard. De Commissie voor de m.e.r., een onafhankelijk adviesorgaan, heeft het MER getoetst en op 8 februari 2006 een positief oordeel gegeven. De Commissie constateert dat alle essentiële informatie in het MER en de achtergrondrapporten aanwezig is en dat daardoor goede informatie beschikbaar is om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming rondom de ruimtelijke plannen te kunnen geven. De resultaten van het MER worden vertaald in de ruimtelijke plannen, die (zullen) worden opgesteld om de ontwikkelingen in Teteringen mogelijk te maken.
Na vaststelling van het MER-document is de regelgeving omtrent milieueffectrapportages gewijzigd. Het gaat hier dan in het bijzonder om plandrempels die een MER verplicht stellen. Aangezien hier al een volledige MER is uitgevoerd, zijn de wijzigingen niet van invloed op het plangebied.
5.3 Bodem
Een bodemverontreiniging is over het algemeen niet zichtbaar aanwezig. Daarom speelt de bodemkwaliteit in de beleving van de gebruikers van de ruimte een relatief kleine rol. Toch kan een eventuele bodemverontreiniging nieuwe ontwikkelingen frustreren omdat de kosten van een sanering te hoog zijn. Daarnaast kan een (vermoeden van) bodemverontreiniging leiden tot ontrust bij de omwonenden.
In de Wet bodembescherming zijn normen opgenomen waaraan de kwaliteit van de bodem kan worden getoetst. Op basis van deze toetsing wordt bepaald of de bodem gesaneerd moet worden. De eisen die aan een eventuele sanering worden gesteld zijn mede afhankelijk van het toekomstige gebruik van de locatie. Voor een woningbouwlocatie zijn de eisen strenger dan voor een industrieterrein. De algemene doelstelling van het Rijk is dat in 2030 alle ernstige verontreinigingen van de (water)bodem zijn gesaneerd en/of onder controle zijn. In het Bouwbesluit is opgenomen dat de gemeente bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet toetsen of de bodemkwaliteit voldoende is voor het toekomstige gebruik van de locatie. Hierbij wordt vooral getoetst of er geen gezondheidsrisico's zijn voor de toekomstige gebruikers. De doelstelling ten aanzien van bodem in de milieuvisie is:
In 2015 is Breda een eind op weg richting de landelijke doelstelling: een stad op een stevige, leefbare en duurzame bodem, die geschikt is voor een breed gebruik. Alle historische bodemverontreinigingen zijn gesaneerd of beheersbaar geworden.
Bij nieuwe ontwikkelingen mag de bodem geen belemmering opleveren. In alle gevallen is het mogelijk om de bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik van een locatie. Het is dan wel mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Om een beeld te krijgen van de bodemkwaliteit dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Indien dit niet mogelijk is kan op basis van een historisch onderzoek een verwachting worden uitgesproken over de te verwachten bodemkwaliteit. Uit de bodemonderzoeken die in het plangebied zijn uitgevoerd, blijkt dat bij het overgrote deel van de locaties de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen oplevert. Gezien het overwegend agrarische karakter van het gebied met de bestemming Woondoeleinden zijn hier geen bijzonderheden te melden. Hier dient wel rekening te worden gehouden met mogelijke verontreinigingen door ondergrondse opslag van olie, verharding met slakken en overbemesting en verzuring. Vaststaat dat er geen bodemverontreinigingen zijn die qua omvang zodanig zijn dat zij de haalbaarheid van het plan in gevaar brengen. De locaties die verontreinigd zijn, komen in de loop van het proces (bijvoorbeeld in kader van de omgevingsvergunning) aan de orde. Voorafgaand aan de bouwactiviteiten worden de locaties geschikt gemaakt voor de beoogde bestemmingen. Uit rapportages blijkt dat in het grondwater in en rondom de kern van Teteringen verhoogde gehalten aan zware metalen (met name arseen, cadmium, koper, nikkel en zink) worden aangetroffen. In de geanalyseerde monster van de boven- en ondergrond wordt voor deze parameters de streefwaarde slechts licht overschreden. Verder is er binnen het gebied geen direct aanwijsbare bron voor de grondwaterverontreiniging aanwezig.
Het voorkomen van verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater zonder direct aanwijsbare oorzaak is een bekend probleem in de provincie Noord-Brabant. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals een jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. Gezien de oorzaken van de grondwaterverontreiniging is sanering weinig doelmatig, daar de bron van de verontreiniging niet wordt weggenomen. Zolang er sprake is van diffuse grondwaterverontreinigingen waarvoor geen directe bron is aan te wijzen en in de grond geen verontreinigingen met dezelfde stoffen zijn aangetoond, wordt door de gemeente Breda (sinds 1 januari 2003 bevoegd gezag in kader van de Wet bodembescherming) het standpunt van het voormalig bevoegd gezag Wet bodembescherming (provincie Noord-Brabant) overgenomen en het treffen van sanerende maatregelen niet overwogen.
In het algemeen geldt overigens dat verontreinigingen met zware metalen in het grondwater geen belemmering vormen voor de bestemming woningbouw cq. industrieterrein. Wel wordt geadviseerd om binnen de gebieden waar deze verhoogde gehalten zware metalen worden aangetroffen geen grondwater te onttrekken voor het besproeien van gewassen. In de omgevingsvergunningfase zal een hernieuwd bodemonderzoek inzicht moeten geven in de gebieden waar deze mogelijke beperkingen gelden.
In verband met mogelijke kosten samenhangend met de afvoer van (licht) verontreinigde grond en vanuit duurzaamheidoverwegingen is het uitgangspunt om met een gesloten grondbalans te werken. In dit plangebied wordt vrijgekomen grond uit waterakkers gebruikt om het plangebied in Bouverijen op te hogen. Hiermee wordt binnen de ontwikkeling een gesloten grondbalans gerealiseerd. Het aspect bodem staat totstandkoming van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.4 Water
5.4.1 Huidige situatie
Het gebied lig aan de westzijde van de kern Teteringen. Bouverijen is afgelopen jaar aangelegd met zand vanuit het project Waterakkers. Het watersysteem van Bouverijen kenmerkt zich als een infiltratiegebied waarbij de grondwaterstroming naar het westen ligt. Water dat infiltreert in Bouverijen komt terug in de Waterakkers. Bouverijen heeft een gescheiden stelsel met een hemelwaterafvoer naar de voorberging van de Waterakkers en een vuilwaterafvoer in de Groenstraat. Bij de Groenstraat en de Lammertiend liggen twee bezinkvoorzieningen die gemengd water – via het stelsel van de Bouverijen- op de voorberging van de Waterakkers lozen.
5.4.2 Uitgangspunten
Binnen gemeente Breda geldt het gemeentelijk hemel- en grondwaterbeleid. Daarnaast geldt het beleid van het waterschap en de provincie. Samengevat dient er waterneutraal gebouwd te worden. In het geval van Bouverijen is door o.a. gemeente en waterschap de keuze gemaakt om het hemelwater centraal te verzamelen in de voorberging van de Waterakkers om het water te gebruiken voor natuurdoeleinden. Om te voorkomen dat het grondwater of het oppervlaktewater verontreinigd worden door afstromend regenwater dient gebruik gemaakt te worden van niet-uitlogende bouwstoffen.
5.4.3 Toekomstige situatie
In Bouverijen worden woningen gebouwd. De woningen worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel. Waterneutraal bouwen wordt ingevuld door watersysteem de Waterakkers.
5.4.4 Riolering
Het plangebied wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Het vuilwaterriool wordt aangesloten op het gemengde stelsel van Teteringen. Dit rioolwater wordt uiteindelijk afgevoerd naar de waterzuiveringsinstallatie Nieuwveer ten noorden van Breda. Het hemelwater van de Bouverijen wordt via hemelwaterriolen afgevoerd naar de voorberging van de Waterakkers ten westen van de Bouverijen. Om de werking van Waterakkers optimaal te maken dient al het hemelwater aangesloten te worden op het hemelwaterriool (in plaats van ter plekke te worden geïnfiltreerd). Het hemelwaterstelsel van de Bouverijen vervoerd tevens overstortwater van twee bergbezinkvoorzieningen van de kern Teteringen. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig in dit bestemmingsplan.
5.4.5 Oppervlaktewater
In de Bouverijen ligt op dit moment geen oppervlaktewater. Er zijn derhalve geen aanvullende maatregelen nodig voor de bescherming in dit bestemmingsplan.
5.4.6 Retentie
De bestemmingsplanwijziging Bouverijen maakt het mogelijk om 10% meer verhard oppervlak aan te brengen in het plangebied. De toename van verhard oppervlak heeft het effect dat er meer regenwater versneld naar de voorberging van de waterakkers zal stromen. Dit water moet opgevangen kunnen worden.
Uit de watervergunning voor de Waterakkers blijkt dat er in de dimensionering van de voorberging rekening is gehouden met het bergen van regenwater van gebieden ten zuiden van de Spoorzone. Ten tijden van het verstrekken van de watervergunning waren er nog vergaande plannen om een regenwaterleiding onder het spoor te leggen. Op dit moment zijn die plannen aangepast en staat die afwateringsroute niet meer in de planning. Concreet betekent dit dat een gebied van circa 30 hectare niet langer afgekoppeld wordt en 15 mm retentie moet vinden in de voorberging. Door die wijziging in plannen ontstaat voldoende ruimte om de beperkte toename in verhard oppervlak binnen het plangebied in de voorberging van de Waterakkers op te vangen.
Waterschap en gemeente hebben deze wijze van uitruil van retentieruimte gezamenlijk besproken en hebben afgesproken om in goed overleg een gedetailleerde boekhouding op te zetten. Met die afspraak is besloten dat de wijziging van het bestemmingsplan geen probleem oplevert voor de waterhuishouding. In die optiek is voldaan aan de watertoets.
5.4.7 Watertoets
Voor het watersysteem in de uitbreidingsgebieden rond Teteringen zijn diverse overleggen met de waterbeheerders gevoerd. De uiteindelijke plannen zijn in gezamenlijk overleg tot stand gekomen. Dit geldt ook voor dit plan.
5.5 Bedrijven
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering. In de gemeentelijke milieuvisie is de volgende doelstelling opgenomen:
Milieu, economie en ruimtelijke ordening worden in samenhang beschouwd. Hierbij wordt gestreefd naar het maximaal haalbare milieurendement. Economische groei gaat hand in hand met een vermindering van de milieubelasting. De gemeente, bedrijven en instellingen zijn in dialoog over het te voeren milieubeleid en wisselen kennis uit.
De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand van het invloedsgebied zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld.
Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
Categorie 2 grootste afstanden 30 meter;
Categorie 3.1 grootste afstanden 50 meter;
Categorie 3.2 grootste afstanden 100 meter;
Categorie 4.1 grootste afstanden 200 meter;
Categorie 4.2 grootste afstanden 300 meter;
Categorie 5.1 grootste afstanden 500 meter;
Categorie 5.2 grootste afstanden 700 meter;
Categorie 5.3 grootste afstanden 1.000 meter.
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgave moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer. De toegestane bedrijfsactiviteiten worden beschouwd op de meest nabij gelegen woonbebouwing. Categorie 1 en 2 zijn qua milieuregelgeving altijd mogelijk binnen het plangebied. Om te bepalen welke bedrijven in hogere categorieën zich op een locatie kunnen vestigen moet in eerste instantie gekeken worden naar de afstand tussen de bedrijfslocatie en de dichtstbijzijnde woningen of geluidgevoelige terreinen. Met betrekking tot de aangrenzende percelen van het geluidgevoelig terrein wordt een categorie 2 bedrijf toegestaan met een minimale afstand tot de terreingrens van 10 meter. Aan de westzijde van dit gebied is het bedrijventerrein van de Charles Petitweg gelegen. De cirkels van de bedrijven vallen niet over de geplande woonbebouwing.
Invloedsgebieden bedrijven
5.6 Geluid
5.6.1. Inleiding
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten, In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Om deze zaken te ondervangen zijn normen opgenomen in wetten. Met name de Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in dit kader van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Over het geluid in natuur- en of buitengebieden zijn geen normen in wetten opgenomen, terwijl ook dit geluid als storend wordt ervaren. Dit gegeven wordt ook in het Nationaal Milieu Plan onderkend. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid. De doelstelling ten aanzien van geluid in de milieuvisie is:
In 2015 is de geluidskwaliteit inzichtelijk bekend en aanvaardbaar. Een dynamische stad met stille plekken, zonder hinder en met voldoende rust.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk wegverkeerslawaai, spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai. Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. In dit plangebied speelt alleen wegverkeerslawaai en industrielawaai.
5.6.2 Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder staat dat de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het wegverkeer 48 dB bedraagt. Om te onderzoeken of aan deze voorwaarde kan worden voldaan, dient op de eerste plaats gekeken te worden of de geluidgevoelige objecten binnen de geluidzones van wegen vallen. Volgens de Wet geluidhinder hebben alle wegen geluidzones, behalve:
-
wegen die binnen een als woonerf aangeduid gebied zijn gelegen;
-
wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur;
-
wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt.
De geluidbelasting op de gevel van nieuwe woningen moet voldoen aan de voorkeurswaarde. Voor een uitleggebied, zoals Bouverijen is, bestaat geen mogelijkheid tot het verlenen van een hogere waarde. De gedachte is hier dat je genoeg stedenbouwkundige maatregelen kunt treffen om de situatie inpasbaar te krijgen.
De nieuwe geplande gevoelige bestemmingen liggen binnen de geluidzones van de Oosterhoutseweg en de Nieuwe Kadijk. Indicatief is vastgesteld waar de 48 dB-contouren zich bevinden, op basis van de verkeersprognoses die in het kader van de planologische vertaling MER zijn geproduceerd. Het uitgangspunt is dat voor nieuwe woningbouw binnen die contouren een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd om de situatie te toetsen. Mocht er niet kunnen worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan zijn er mogelijkheden om te werken met dove gevels, afschermingen en stedenbouwkundige oplossingen. Bouverijen is 30 km/u gebied. Daarmee hoeft niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Conform het bouwbesluit dient een binnenwaarde van 33 dB gegarandeerd te worden.
Ligging 48 dB-contour Nwe Kadijk
Ligging 48 dB-contour Oosterhoutseweg
5.6.3 Externe invloed van het bestemmingsplan
Naast de geluidbelasting op de woonobjecten moet het plan ook voldoen aan een ‘goede ruimtelijke ordening’. Dat betekent dat de ontwikkeling geen nadelig akoestisch effect mag hebben op de bestaande omgeving. De effecten zijn in de MER-rapportage uitgebreid besproken op macroniveau. In dit deelplan wordt op microniveau onderzocht of er nadelige effecten te verwachten zijn. Hiertoe is de invloed van de interne wegen bepaald op de bestaande bebouwing via geluidcontouren die horen bij de interne routing. Zie de figuur hieronder.
Invloedszone interne wegen (zonder correcties)
Tijdens de invulling van het plangebied zal altijd sprake zijn van een situatie die voor bestaande woningen voldoet aan een ‘goede ruimtelijke ordening’. Dat betekent dat de geluidbelasting vanwege de interne wegen op de bestaande woningen in beginsel niet meer mag bedragen dan 48 dB inclusief correctie art 110g, oftewel 53 dB zonder deze correcties.
5.7 Luchtkwaliteit
5.7.1 Inleiding
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. In de gemeentelijke milieuvisie is de volgende doelstelling voor 2015 opgenomen:
De luchtkwaliteit is inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar.
Op 15 november 2007 is in de Wet milieubeheer onder titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen opgenomen. Luchtkwaliteiteisen is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. De luchtkwaliteit voldoet overal in Breda aan de gestelde grenswaarden.
Nieuwe ontwikkelingen mogen er niet toe leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien blijkt dat dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen. Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is voor een plan dat "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek nodig en kan zonder toetsing aan de luchtkwaliteitseisen doorgang vinden.
5.7.2 Resultaten
Door KEMA Nederland B.V. is in opdracht van de gemeente Breda een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de realisatie van de Vinex Teteringen. Dit als vervolg op de MER waarin voor de Vinex-locatie het meest milieuvriendelijke alternatief is nagegaan. Ten behoeve van dit project is bij het onderzoek in het bijzonder ingegaan op de componenten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Er is, conform het onderzoeksprotocol van de gemeente, onderzoek uitgevoerd naar de invloed van het project voor de jaren 2005, 2010 en 2020 voor de autonome situatie en de situatie na planinvulling. Dit heeft geresulteerd in een rapport 'Luchtkwaliteit Teteringen' (nieuwe rapportnr. 50552722-TOS/MEC 06-9466, d.d. 2 mei 2006).
Uit het laatste onderzoek dat door KEMA is uitgevoerd, blijkt dat de luchtkwaliteitsnormen voor geheel Teteringen niet worden overschreden door de combinatie van ontwikkelingen. Voor dit gebied is er geen sprake van overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen. Nieuw onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet aan de orde, aangezien:
-
Het programma ten opzichte van het onherroepelijke bestemmingsplan Bouverijen-Woonakker niet wijzigt;
-
Sinds 2006 is de tendens dat de luchtkwaliteit verbetert. Aangezien de ruimtelijke vertaling van de MER ook nog gerekend heeft met de worstcase inschattingen, is het veilig aan te nemen dat de eerdere resultaten gunstiger uitpakken dan in 2006 berekend was;
-
Toetsing aan het beginsel “Niet In Betekenende Mate” laat zien dat er wordt voldaan aan het beginsel van <500 woningen die nieuw worden ontwikkeld. Dat voldoet aan het 1% criterium bij 1 ontsluitingsweg.
Het aspect luchtkwaliteit staat totstandkoming van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.8 Externe veiligheid
5.8.1 Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.
De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de Bredase milieuvisie is: ‘In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties’.
5.8.2 Regelgeving
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsblad 2010 nr. 686;
-
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 / ontwerp-Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per
dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.
De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het
groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.
Invloedsgebied
Gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Voor wat betreft risicobedrijven is het invloedsgebied het gebied, dat in het Reglement externe veiligheid inrichtingen is bepaald, waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
|
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan deze normen. Ontwikkelingen zijn niet toegestaan indien deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
5.8.3 Onderzoek
Risicobedrijven:
In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.Er zijn derhalve geen relevante veiligheidscontouren waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleidingen:
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Er zijn derhalve geen relevante veiligheidscontouren waarmee rekening moet worden gehouden.
Spoor en weg:
Het plangebied is gelegen op een afstand van ruim 400 m van het spoortraject Breda – Tilburg. Over dit spoortraject worden gevaarlijke stoffen getransporteerd, waaronder zeer giftige stoffen. Vanwege het vervoer van de deze stoffen is er sprake van een invloedsgebied van 3.000 m.
Aangezien het plangebied is gelegen op een afstand van méér dan 200 m van het spoortraject en de in het plangebied aanwezige personen derhalve geen (rekeningkundige) bijdrage leveren aan het groepsrisico wordt er, overeenkomstig artikel 7 van het (concept-) Besluit externe veiligheid transportroutes, volstaan met een beperkte beschouwing:
-
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die spoorweg.
-
De opkomsttijd bedraagt minder dan 8 minuten en voldoet daarmee aan de in het Dekkings- en spreidingsplan 2011 – 2014 vastgestelde opkomsttijden.Het plangebied is voldoende bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.
-
Er is voldoende dekking van de waarschuwings- en alarmeringsinstallatie en/of NL-alert
-
In het plangebied is voldoende primair en secundair bluswater aanwezig.
-
Voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die spoorweg een ramp voordoet.
Het is geen conserverend bestemmingsplan. Eerder geplande ontwikkelingen zijn niet doorgegaan waardoor er een andere invulling zal komen. Bij de invulling van de plannen zal de brandweer gevraagd worden om over dit onderdeel te adviseren.
In het plangebied zijn geen contouren aanwezig voor risicobronnen. Veiligheidsrisico’s vanwege infrastructurele bronnen zijn niet aan de orde (transport over spoor, weg of leidingen). In de definitieve versie van het bestemmingsplan zal een advies van de brandweer worden toegevoegd.
5.9 Duurzaamheid
5.9.1 Algemeen
Er bestaan verschillende definities van duurzaam bouwen. Alle definities bouwen voort op de definitie van een duurzame ontwikkeling: "onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien."
Duurzaam bouwen is meer dan het toepassen of vermijden van bepaalde materialen. Ook de locatiekeuze, verkaveling, inrichting van de waterhuishouding, flexibel en levensloopbestendig bouwen, energievoorziening, veiligheid en gezondheid zijn aandachtspunten die onder deze noemer thuis horen. In de nota “Kwaliteit wonen” zijn de ambities die gemeente Breda aan al deze aspecten stelt opgenomen. Als leidraad voor duurzaam bouwen maakt de Gemeente Breda gebruik van het Nationaal pakket Duurzaam Bouwen. Uitgangspunt is dat gebouwen en omgevingen gerealiseerd worden, die zowel nu als in de toekomst voldoen aan de wensen en eisen van de gebruikers. De doelstelling in de Milieuvisie luidt:
In 2015 wordt er duurzaam, gedifferentieerd, gezond en veilig gebouwd en gewoond. Gezondheid en veiligheid zijn uitgangspunten bij alle bouwplannen en bij het wonen in bestaande woningen. Een daartoe ontwikkelde integrale visie op natuur, milieu, bouwen en wonen is de inhoudelijke basis.
5.9.2 Energie
Ten behoeve van de energie infrastructuur in Teteringen is een energievisie gemaakt. Uit deze blijkt dat een warmtenet een duurzame oplossing kan bieden voor Bouverijen. Het warmtenet kan aangestuurd worden door bv een biogasinstallatie, of een collectief warmtepompsysteem. Het uitgangspunt is dat hierin wordt voldaan door de ontwikkelaar.
5.9.3 Overige
Duurzaamheid laat zich bovenal meten aan de wijze waarop een ontwikkeling rekening houdt met de omgeving; kwaliteiten benutten, verbindingen leggen, compenseren van minder goede aspecten en als laatste ervoor zorgen dat logische keuzes worden gemaakt in de aanloop naar een stedenbouwkundig plan. In dit bestemmingsplan is veel ruimte aanwezig om keuzes te maken op het gebied van duurzaamheid. De wijze waarop de ontwikkelaar omgaat met de kwaliteiten van het plangebied, bepalen de duurzaamheid van de ontwikkeling. Voor optimale duurzaamheid moet er antwoord worden gegeven op de onderstaande vragen:
-
De relatie met de bestaande woonkern Teteringen. Waarin zitten de kwaliteiten, en waarin kan Bouverijen bijdragen aan een leefomgeving die het dorpse karakter benadrukken?
-
Hoe worden keuzes gemaakt om de ‘landelijke’ kwaliteit aan de westzijde verder te beleven?
-
De Nieuwe Kadijk is een drukke ontsluitingsweg en kent een forse geluidinvloed, die verder reikt dan de contourenlijn doet vermoeden. Welke keuzes maakt de ontwikkelaar om die invloed te minimaliseren en dus het hele plangebied een kwaliteitsimpuls geven?
-
Groen en de bijbehorende ecologische eisen worden in het plan (en het schetsplan openbare ruimte) specifiek benoemd en zijn typisch voor het plangebied. Hoe gaat de ontwikkeling deze kwaliteit borgen, beheren en beleven?
-
De programmering is toegenomen ten opzichte van de eerste verkenningen. De leefbaarheid is daarmee per definitie een aspect dat meer de nadruk moet krijgen. Hoe wordt hier invulling aan gegeven?
HOOFDSTUK 6 Archeologie
In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden.
Archeologie wordt in het bestemmingsplan vertaald middels de Waarde Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed worden vertaald middels de Waarde Cultuurhistorie.
Het plangebied is gelegen in de lage zandgronden aan de oostzijde van Hoge Vucht-Teteringen, de lage dekzandrug van Teteringen en de hoge dekzandrug van Teteringen-zuid. In het noorden wordt het begrensd door het beekdal van de Teteringse beek en in het zuiden door het beekdalletje bij de Boeverije.
Het plangebied is in de laatste twintig jaar bijna geheel onderzocht middels één of meer stappen uit de AMZ-cyclus en daarom vrijgegeven voor wat betreft archeologie (selectiebesluit 2011-55). Om die reden heeft het overgrote gedeelte van het plangebied geen dubbelbestemming archeologie en geldt er dus geen archeologische onderzoeksplicht.
Er zijn echter nog een aantal zones die nog niet vrijgegeven zijn voor wat betreft archeologie. Dit betreffen zones met een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting.
Ter hoogte van de Oosterhoutseweg heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting vanwege de mogelijk nog aanwezige sporen van de Napoleontische voorganger van deze weg, en vanwege het mogelijk aantreffen van sporen van de Dreef die met de Oosterhoutseweg kruist. De locatie van de bebouwing langs de Oosterhoutseweg heeft een lage archeologische verwachting.
De overige zones, een drietal langs de kern van Teteringen en een zone in het zuidwesten van het plangebied, hebben en middelhoge archeologische verwachting wegens hun hogere ligging in het landschap. Hogere delen zijn altijd aantrekkelijker geweest voor bewoning en de kans op het aantreffen van archeologische sporen die daarmee geassocieerd zijn is dan ook groter. De eerste drie zones vielen in het verleden buiten het plangebied en zijn daarom nog niet archeologisch onderzocht. De zone is het zuidwesten van het plangebied is ook nog niet onderzocht omdat daar geen bodemverstorende ingrepen waren gepland in een vorige planfase.
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1. Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
HOOFDSTUK 7 Juridische planbeschrijving
De wijzigingen in het bestemmingsplan hebben grotendeels alleen betrekking op de verbeelding. Deze bestaat nu in hoofdzaak uit één groot bestemmingsvlak voor het woongebied waarbinnen maximaal 664 woningen gebouwd mogen worden, zodat een flexibele en dorpse verkaveling mogelijk is.
De realisatie van de oost-westgerichte groenstroken wordt niet langer gewaarborgd middels een rechtstreekse groenbestemming maar middels een aanduiding die verdere uitwerking heeft gekregen in de planregels. De groene buffer tussen Kerkeind en Bouverijen en de meest zuidelijk gelegen oost-westgerichte groenstrook krijgen wel een rechtstreekse groenbestemming.
De exacte ligging van het noordelijk deel van de hoofdontsluiting is bekend, deze ligt dan ook binnen de verkeersbestemming zoals deze ook in de vorige plannen is opgenomen. De ligging van het zuidelijk deel van de hoofdontsluiting is globaal aangeduid om flexibiliteit te waarborgen in de uitwerking hiervan.
HOOFDSTUK 8 Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan Bouverijen is opgesteld in verband met de beoogde herontwikkeling van het plangebied.
Op 1 juli 2008 is de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De ‘grondexploitatiewet’ is een onderdeel van deze Wro (afdeling 6.4) en met name ingesteld om aan de gemeente bij particuliere ontwikkelingen een goede regeling van kostenverhaal en het stellen van locatie-eisen te bieden. In de volgende paragraaf is beschreven op welke wijze uitvoering is gegeven aan afdeling 6.4 grondexploitatie van de Wro. In de daarop volgende paragraaf is de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Toepassing afdeling 6.4 grondexploitatie van de Wet ruimtelijke ordening
In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van één of meer woningen;
-
de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
-
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.
Middels de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om bouwplannen te realiseren die vallen binnen de omschreven plannen in artikel 6.2.1 van het Bro. Daarnaast dienen kosten verhaald te worden, locatie-eisen gesteld te worden en afspraken gemaakt te worden over de fasering van de plannen.
Kostenverhaal via een exploitatieplan is niet verplicht als het verhaal van kosten anderszins is verzekerd. In het plangebied zijn alle gronden eigendom van de gemeente en is het kostenverhaal dus verzekerd in de grondprijs per m2. Dit betekent dat voor het onderhavige plan geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld.
Financiële uitvoerbaarheid
Het onderhavige plangebied maakt onderdeel uit van de grondexploitatie van het bestemmingsplan Bouverijen-Woonakker. Bij dat plan is al geconstateerd dat een en ander economisch uitvoerbaar is.
HOOFDSTUK 9 Communicatie
9.1 Indeling
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
9.2 Procedure
9.2.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is over het onderhavige ontwerpbestemmingsplan vooroverleg gevoerd. Het vooroverleg heeft plaatsgevonden met:
-
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
-
Waterschap Brabantse Delta,
-
Nederlandse Gasunie;
-
Dorpsraad Teteringen;
Alle instanties hebben schriftelijk gereageerd waarbij de Nederlandse Gasunie heeft aangegeven geen aanleiding heeft opmerkingen te maken op het plan. De reacties van Gedeputeerde Staten, het Waterschap en de Dorpsraad Teteringen zijn in deze paragraaf samengevat en beantwoord.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (GS)
Inhoud reactie.
Er wordt geconstateerd dat in het plan geen relatie is gelegd met de regionale woningbouwafspraken. In de woningbouwmatrix is voor het plan een aantal opgenomen van 535 woningen terwijl in het plan een aantal wordt genoemd van 664 woningen. Gezien het feit dat de gemeente nog beschikt over een forse harde plancapaciteit voldoet dit plan dan ook niet aan artikel 3.5 van de Verordening ruimte inhoudende dat de toelichting een verantwoording moet bevatten over de wijze waarop de regionale woningbouwafspraken worden nagekomen. Verzoeken hierover in het plan alsnog te voorzien.
Verzoeken voorts, gelet op de hoge mate van flexibiliteit en faseerheid, alsnog de fasering van het plan op te nemen.
Reactie
Eerst dient te worden opgemerkt dat in de toelichting niet is vermeld dat er maximaal 664 woningen gebouwd mogen worden in het plangebied maar 644. Het is verder juist dat in de woningbouwmatrix een aantal is opgenomen van 535 woningen omdat hierbij rekening is gehouden met de binnen het plangebied reeds vergunde en geplande woningbouwplannen. In het plan is een aantal van 644 opgenomen omdat dit het maximum aantal woningen is dat binnen dit gebied gebouwd mag worden. Dit aantal correspondeert weer met de aantallen zoals die waren opgenomen in het oorspronkelijke bestemmingsplan Bouverijen-Woonakker voor dit deel van het plangebied.
Waterschap Brabantse Delta
Inhoud reactie
-
Er is sprake van een wijziging van de bebouwingsstructuur. Ze gaan er van uit dat dit geen toename van het verhard oppervlak tot gevolg zal hebben. Verzoeken in het plan wel de verwachte toename aan verhard oppervlak op te nemen.
-
In paragraaf 5.9.1. is aangegeven dat de grondwaterstroming naar het oosten loopt en dat het water infiltreert in Bouverijen en terugkomt in de Waterakkers. Nu de Waterakkers aan de westkant van het plangebied ligt wordt verzocht dit nader te motiveren.
-
In paragraaf 2.3.6. is aangegegeven dat het peilbeheer en de inzet van de retentievijver Om de Haenen een nadere beschouwing verdient. Aangezien dit niet tot het plangebied behoort is dit niet meegenomen in het wateradvies.
-
Verzoeken binnen alle bestemmingen de functie 'Water' mogelijk te maken.
Reactie
-
Naar aanleiding van deze inspraakrecatie heeft er overleg plaatsgevonden tussen het Waterschap en de gemeente . In dit kader is een tekst toegevoegd in hoofdstuk 5, onder 5.9.6.
-
De grondwaterstroming gaat van grofweg van Teteringen (hoog) naar Hoge Vugt (laag), de beschrijving dat het grondwater in oostelijke richting stroomt is een fout. De stroming gaat in westelijke richting.
-
Deze tekst is abusievelijk in het plan meegenomen. Is alsnog uit de toelichting verwijderd.
-
In het planregels is binnen alle bestemmingen de funcie water opgenomen.
Dorpsraad Teteringen
Inhoud reactie
-
Het beoogde kwaliteitsbeeld is niet afdoende geborgd in de planregels. Door te werken met een bestemming kan de beoogde woningdifferentiatie in gevaar komen. De regels bieden, in combinatie met vergunningvrij bouwen, veel ruimte voor bebouwing hetgeen de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied kan aantasten.
-
Hebben zorgen over de verkeersafwikkeling in het plangebied en het aangrenzende gebied Kerkeind als de aansluiting Aanstede/Branderij op de Oosterhoutrseweg wordt opgeheven. Verzoeken dit voornemen te heroverwegen.
-
Voorkomen moet worden dat nieuwe woningen met achterkanten naar voorkanten van bestaande woningen worden gericht.
-
Vragen om de motivering om het gazon ter hoogte van de Branderij in de zone tussen de honduitlaatplaats en de speeltoestellen om te vormen tot ruig schraalgrasland.
Reactie
-
In de toelichting op het onderhavige bestemmingsplan is aangegeven wat voor soort bebouwing wordt beoogd op de onderhavige locatie. In de planregels is dit middels bouwregels, o.a. hoogtes en typologie, en flexibiliteitsbepalingen verder vastgelegd. Hiermee is in de planregels het maximaal mogelijke vastgelegd. De samenhang en het materiaalgebruik zal via het welstandstoezicht (commissie ruimtelijke kwaliteit) moeten plaatsvinden. Voorts is de gemeente eigenaar en kunnen via de verkoop van de gronden kwalitatieve eisen gesteld worden en kunnen op die manier ook sturen op de uitgangspunten zoals die in het plan voor het onderhavige plangebied worden voorgestaan.
-
De afsluiting van de Aanstede/Branderij van de Oosterhoutseweg is als maatregel een noodzakelijk onderdeel van het gehele verkeerssyteem voor de Oosterhoutseweg in Teteringen. Dit systeem dient ervoor te zorgen dat Teteringen, ondanks de uitbreidingen, goed bereikbaar blijft, prioriteit kan worden gegeven aan de Hoogwaardig Openbaar Vervoer verbinding (HOV) en sluipverkeer door bestaande woonstraten wordt voorkomen. Over het aantal toe te laten intensiteiten autoverkeer in Teteringen zijn met de bewoners van Teteringen harde afspraken gemaakt. Om deze afspraken na te komen is ook deze maatregel noodzakelijk. In de huidige situatie geeft deze aansluiting, ondanks de nog geringe uitbreiding van het aantal woningen, regelmatig problemen in de doorstroming van zowel autoverkeer als HOV. Overigens kan deze maatregel pas worden uitgevoerd als er een verbinding tussen Kerkeind Zuid en de Verdaasdonkstraat is gemaakt om deze buurt goed te kunnen ontsluiten. De aansluiting Aanstede/Branderij wordt zodanig vorm gegeven dat, conform afspraken met bewoners, verkeer vanuit noordelijke richting wel de Aanstede/Branderij kan inrijden. De Verdaasdonkstraat heeft een ontsluitingsfunctie voor zowel Bouverijen als de bestaande wijk Kerkeind. Deze weg en de aansluiting op de Oosterhoutseweg zijn ruimschoots berekend op de te verwachten intensiteiten als alles gereed is (infra en woningbouw).
-
De ontwikkelaars krijgen dit opgelegd in de kwalitieve eisen die gesteld worden aan de ontwikkelingen binnen een deelgebied. .
-
Het gazon ter hoogte van de Branderij in de zone tussen de honduitlaatplaats en de speeltoestellen gaat deel uitmaken van één van de groenstroken die een verbinding moeten vormen met het omringende natuurlijke landschap (planologische vertaling MER). Door het om te vormen naar ruig schraalgrasland, kunnen hier geschikte biotopen ontstaan voor onder meer vleermuizen en insecten.