Plan: Diverse woonlocaties
Idn: NL.IMRO.0758.BP2012101001-0401
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: vastgesteld
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Diverse woonlocaties.

Planregels

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Diverse woonlocaties (voormalige woonwagenlocaties)' van de gemeente Breda.

 

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2012101001-0401 met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

1.3 Aan- en uitbouwen

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;

 

1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

 

1.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.7 Ambachtelijke bedrijvigheid

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

 

1.8 Archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

 

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.10 Bed & breakfast

een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij de woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of bijgebouw. De voorwaarden waaronder dit is toegestaan (maximum aantal bedden en/of kamers) wordt in de afzonderlijke bestemmingsplannen geregeld.

 

1.11 Bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

1.12 Bedrijfsvloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

 

1.13 Bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een bedrijventerrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

1.14 Begane grond

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;

 

1.15 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;

  • het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.16 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.17 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.18 Bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

1.19 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

 

1.20 Bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.21 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.22 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

1.23 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;

 

1.24 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.25 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

 

1.26 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.27 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.28 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

1.29 Dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;

 

1.30 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.31 Growshop

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden;

 

1.32 Headshop

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;

 

1.33 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

 

1.34 Kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°;

 

1.35 Landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of geomorfologisch opzicht;

 

1.36 Mantelzorg

het bieden van zorg aan familieleden die hulpbehoevend zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

 

1.37 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;

 

1.38 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.39 Recreatieve bewoning

de niet-permanente bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie;

 

1.40 Seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.41 Smartshop

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;

 

1.42 Stacaravan

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken en als zodanig bedoeld is om permanent te zijn geplaatst;

 

1.43 Voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aanmerkt;

 

1.44 (Voor)gevelrooilijn

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;

 

1.45 Vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen;

 

1.46 Woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

 

1.47 Zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt;

 

1.48 Zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw (dakoversteek niet meegerekend) tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;

 

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

 

2.3 Bebouwingspercentage

het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

 

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.5 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.6 Diepte van een gebouw

de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

 

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.8 Hoogte van een dakopbouw

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

 

2.9 Hoogte van een kap

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

 

2.10 Hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

 

2.11 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.12 Lessenaarsdak

in afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een woning met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;

 

2.13 Ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van de bouw- en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;

 

2.14 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.15 Peil

  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (NAP);

  • indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd de bovenkant van de spoorstaaf.

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen, bermen, bomen, beplanting;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. geluidwerende voorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten en/of kunstobjecten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van geluidwerende voorzieningen mag maximaal 4 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.

 

Artikel 4 Verkeer

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. ter plaatse van de aanduiding '(op) - opslag' tevens voor opslag

  3. geluidwerende voorzieningen;

  4. parkeren;

  5. speelvoorzieningen;

  6. groen;

  7. water;

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het verkeer en ten behoeve van de aanduiding 'opslag', en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2.2 Gebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' gelden de volgende voorwaarden;

  1. er mogen maximaal 4 gebouwen gerealiseerd worden met een maximum omvang per gebouw van 250 m2;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter bedragen;

 

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van geluidwerende voorzieningen mag maximaal 4 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.

  5.  

 

Artikel 5 Wonen W - 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

 

met daarbij behorend(e):

 

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd.

  2. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangeduid conform de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" op de verbeelding;

  3. Voor zover de bouwplannen voorzien in de realisatie van (een) geluidsgevoelige object(en) mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder voorgeschreven voorkeursgrenswaarde, tenzij het geluidsgevoelige object wordt voorzien van een dove gevel.

  4. In afwijking van onderdeel e, dient, ingeval hogere waarde door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld met betrekking tot een geluidsgevoelige object, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit dit besluit aangehouden te worden.

 

5.2.2 Hoofdgebouwen

  1. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;

  2. Per bouwperceel is ten hoogste 1 hoofdgebouw toegestaan;

  3. De goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 meter;

  4. De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 8 meter;

  5. De afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en voorste perceelsgrens bedraagt ten minste 1,0 meter;

  6. De afstand van overstekken, goten, boeiboorden, daken, luifels en overige onderdelen die buiten de gevels steken, bedragen ten minste 0,5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens.

 

 

5.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;

  2. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 meter;

  3. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt en hoogste 5 meter;

  4. De goot- en bouwhoogte van overkappingen en carports bedraagt ten hoogste 3 meter;

  5. Bijgebouwen mogen zowel aangebouwd als vrijstaand worden gebouwd;

  6. Vrijstaande bijgebouwen mogen op de perceelsgrens worden gebouwd;

  7. Aangebouwde bijgebouwen mogen tot maximaal 1 meter van de bouwperceelsgrens worden gebouwd.

 

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De bouwhoogte van erfafscheidingen aan de voorzijde van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 meter.

  2. De bouwhoogte van erfscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 meter

  3. De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende specifieke regels:

  1. De huisvesting van meer dan één huishouden per bouwperceel is niet toegestaan;

  2. Het plaatsen van campers en caravans ten behoeve van (semi)permanente bewoning is niet toegestaan;

  3. Aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan binnen de woning en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat: 1. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van de woning bedraagt, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

  4. ten behoeve van de aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;

  5. Het gebruik uitsluitend mag worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de woning;

  6. Het gebruik geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de woning en de omgeving.

  7. Indien bouwplannen voorzien in de realisatie van een geluidsgevoelig object, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder voorgeschreven voorkeursgrenswaarde, tenzij blijkt dat toetsing aan de Wet geluidhinder niet verplicht is.

  8. In afwijking van hetgeen opgenomen onder g. mag in geval het bevoegd gezag een hogere waarde heeft vastgesteld, deze maximaal toelaatbare geluidbelasting uit dit besluit aangehouden worden.

 

 

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 voor:

  1. het gebruik en/of het (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaat in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak voor mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

Artikel 6 Leiding - Stadsverwarming

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Stadsverwarming' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – stadsverwarming’ voor een leiding voor stadsverwarming;

  2. de aanleg, onderhoud en bescherming van de leiding.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Leiding - Stadsverwarming’.

 

6.2.2 Gebouwen

De hoogte van gebouwen mag maximaal 4 meter bedragen.

 

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  2. de bouwregels van de betreffende bestemmingen in acht worden genomen;

  3. de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;

  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  5. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  7. het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

  1. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding- en/of energievoorzieningbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk positief advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  3. met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn;

  2. dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

 

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

  6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  1. Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

 

 

Artikel 8 Waarde - Landschap

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor;

  1. de instandhouding en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschapswaarden;

  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, paden en nuttsvoorzieningen.

 

 

8.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, ingevolge dit plan toegestane bouwwerken slechts worden opgericht indien en voor zover de belangen van de ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschapswaarden dit toestaan.

 

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2. indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn;

  2. dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

 

 

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het scheuren of frezen van grasland;

  4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;

  5. het vellen of rooien van houtgewassen;

  6. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;

  7. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;

  8. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur;

  1. Het verbod als bedoeld in lid 8.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleendeomgevingsvergunning;

  4. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.

  1. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4. onder a sub 1 tot en met 8 zijn slechts toelaatbaar, indien

  1. de landschappelijke waarden van de in lid 8.1. bedoelde gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

  2. de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;

  3. bij het scheuren of frezen van graslandeen afstand van 1 m uit de slootkant worden aangehouden;

 

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

 

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 10 Algemene bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd.

 

 

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  2. het gebruik van bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;

  3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;

  4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;

  1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

 

12.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied’ zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.

  2. Het oprichten van bouwwerken, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen, is uitsluitend toegestaan indien het belang van de grondwaterbescherming in voldoende mate is gewaarborgd.

 

 

 

 

 

 

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk en/of gewenst is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

 

 

 

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrezende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming 'bedrijf' met de aanduiding 'nutsvoorziening' voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagrt

 

 

Artikel 15 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

 

Artikel 16 Overige regels

 

16.1 Parkeren

  1. Bij het bouwen op grond van deze planregels dient te allen tijde te worden voldaan aan hetgeen ten aanzien van de normering inzake parkeren is vastgelegd in de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda zoals vastgesteld op 10 september 2004.

  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om indien er met betrekking tot parkeren door de gemeenteraad gewijzigd beleid wordt vastgesteld, dit overeenkomstig van toepassing te verklaren op onderhavig bestemmingsplan.

 

16.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 17 Overgangsrecht

 

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan "Diverse woonlocaties (voormalige woonwagenlocaties" van de gemeente Breda.