Plan: Steenakker
Idn: NL.IMRO.0758.BP2012039001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Steenakker.

Artikel 4 Bedrijf

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

  2. bestaande bedrijven, in een andere milieucategorie dan de milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens detailhandel;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' tevens nutsvoorzieningen;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfswoning;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. parkeren;

  3. verkeer;

  4. water.

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan aangegeven.

  3. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' een andere bouwhoogte is aangeduid.

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 meter.

  5. De afstand van gebouwen bedraagt maximaal 2 meter achter de aangegeven bouwgrens.

 

4.2.2 Bedrijfswoningen

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag slechts één bedrijfswoning aanwezig zijn c.q. gerealiseerd worden, met dien verstande dat op het perceel tevens een bedrijfsgebouw zal worden opgericht, dan wel aanwezig is met een minimale oppervlakte van 250 m².

  2. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ mag bedragen.

 

4.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Per bedrijfswoning zijn zowel vrijstaande als aangebouwde bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 75 m².

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd.

  3. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen, met inachtneming van het bepaalde onder b, tegen de bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een minimale afstand van 1 meter van deze grens.

  4. De goothoogte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer zijn dan 3 meter.

  5. De bouwhoogte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer zijn dan 5 meter.

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

 

 

 

 

4.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 4.1 voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze regels direct toegelaten inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  1. detailhandelsbedrijven;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, Besluit omgevingsrecht;

  5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

  1. artikel 20 voor het gebruik van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaat in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.