Plan: Teteringen
Idn: NL.IMRO.0758.BP2011047001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Teteringen.

Artikel 7 Gemengd-1

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in milieucategorie 1 en 2, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

  2. bestaande bedrijven;

  3. cultuur en ontspanning;

  4. detailhandel, met dien verstande dat een supermarkt niet is toegestaan;

  5. dienstverlening;

  6. horeca van categorie 1;

  7. kantoren met een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 500 m2;

  8. maatschappelijke voorzieningen;

  9. sport;

  10. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 4' tevens voor horeca behorende tot categorie 1 t/m 4;

  11. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 6' tevens voor horeca behorende tot categorie 6;

met dien verstande dat de onder a tot en met k genoemde functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;

  1. wonen, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' wonen uitsluitend op de verdiepingen is toegestaan, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

  2. in afwijking van het bepaalde onder l. geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur' kamerverhuur op de verdiepingen is toegestaan van maximaal vijf kamers aan maximaal 5 personen;

met daarbij behorend(e):

  1. ondergeschikte horeca;

  2. groen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. parkeren;

  5. verkeer;

  6. water.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

  1. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.

  2. Het bestaand aantal bouwpercelen mag niet worden vermeerderd.

  3. Per bouwperceel is maximaal één hoofdgebouw toegestaan.

  4. Per hoofdgebouw is maximaal één woning toegestaan, met inachtneming van het onder e. bepaalde.

  5. Als het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw mag het bestaande aantal worden gehandhaafd.

  6. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd.

  7. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan.

  8. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 40%, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ een ander bebouwingspercentage is aangeduid.

  9. Bij gestapelde woningen mogen geringe bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten het bouwvlak gesitueerd worden tot een maximum van 30 m2 en balkons tot een maximum van 10 m2 per balkon.

  10. De maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag respectievelijk 6 en 11 meter bedragen,

  11. In afwijking van het bepaalde onder j. geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' dat de bouwhoogte gelijk mag zijn aan de aangeduide bouwhoogte.

  12. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt bij twee-aaneenwoningen, geschakelde woningen en vrijstaande woningen minimaal 3 meter, met dien verstande dat deze afstand slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen bij twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen.

  13. In het geval de bestaande afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen minder bedragen dan is aangegeven onder c. gelden deze afstanden als minimaal te handhaven afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen.

 

7.2.2 aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. carports en overkappingen, die achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mogen worden gebouwd;

  2. geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter;

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de bouwperceelgrens worden gebouwd of op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens.

  2. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3 meter bedragen of maximaal 0,30 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning.

  3. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen.

  4. In afwijking van onderdeel c. en d., mag een zijdelings aangebouwd aan- en uitbouw of aangebouwd bijgebouw worden uitgebreid met ten hoogste één bouwlaag, met dien verstande dat de uitbreiding plaatsvindt:

  1. onder het dakvlak, en

  2. tenminste 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.

  1. Vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk oppervlak van maximaal 60 m2, met inachtneming van het bepaalde in 7.2.1 onder h.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten en vlaggemasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen.

  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

7.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 7.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de in deze regels direct toegelaten activiteiten met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  1. zelfstandige detailhandel;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;

  5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

  1. artikel 21, onder b, onderdeel 4, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

  1. artikel 21, onder b, onderdeel 5, voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn.