Plan: Princenhage-Haagpoort
Idn: NL.IMRO.0758.BP2011035001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Princenhage-Haagpoort.

Artikel 21 Woongebied

 

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  2. wegen, straten en paden;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  5. verkeer;

  6. water.

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan het aantal zoals dat ter plaatse is aangeduid.

  3. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen maximaal 54 gestapelde woningen worden gebouwd.

  4. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde besluit hogere waarden met betrekking tot de woningen mag niet worden overschreden.

  5. Het bebouwingspercentage voor de verschillende woningtypen mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander bebouwingspercentage is aangeduid:

 

vrijstaande woningen

40%, met een maximum van 400 m²

twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen

50%, met een maximum van 200 m²

aaneengebouwde woningen

patiowoningen

60%

80%

gestapelde woningen

100%

 

 

21.2.2 Hoofdgebouwen

  1. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a, mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

  3. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal 3 meter bij twee-aaneenwoningen, geschakelde en vrijstaande woningen, met dien verstande dat deze afstand bij twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen.

  4. Hoofdgebouwen mogen op het achtererfgebied met 3,5 meter worden uitgebreid tot een maximale diepte van 12 meter, met dien verstande dat:

  1. vrijstaande woningen mogen worden uitgebreid met 5 meter tot een maximale diepte van 15 meter;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geen maximale diepte geldt.

 

21.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen dienen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. carports en overkappingen, die achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mogen worden gebouwd;

  2. geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  1. Aan- en uitbouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd of op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens.

  2. De goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen of maximaal 0,40 meter boven de vloer van de eerste bouwlaag van de woning liggen.

  3. De bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen.

  4. In afwijking van onderdeel c en d, mag een zijdelingse aan- en uitbouw of bijgebouw worden uitgebreid met ten hoogste één bouwlaag, met dien verstande dat de uitbreiding plaatsvindt:

  1. onder het dakvlak, en

  2. tenminste 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.

  1. Vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk oppervlak van 60 m².

 

21.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. Carports en overkappingen dienen achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd.

  2. De hoogte van carports en overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c, mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-terreinafscheiding' de maximale bouwhoogte van een terreinafscheiding maximaal 3 meter bedragen.

  5. In afwijking van het bepaalde onder c, mag op hoekpercelen de hoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 meter bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd.

  6. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 21.2.1, onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:

  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  2. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 meter bedraagt;

  3. het bepaalde in lid 21.2.1, 21.2.2 en 21.2.3 in acht moet worden genomen;

  4. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

  1. lid 21.2.1 onder e, voor verhoging van het maximum bebouwingspercentage voor vrijstaande woningen tot 50% met een maximum van 400 m² en voor twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen tot 60%, met een maximum van 200 m², met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid; en

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

21.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden een woning te gebruiken voor kamerverhuur.

  2. Onder kamerverhuur wordt niet verstaan, het verhuren van maximaal 2 kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal 2 personen, door een eigenaar die in dezelfde woning woont.

 

21.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 26, onder b, onderdeel 2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

  1. artikel 26 onder b, onderdeel 3, voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximaal oppervlakte van 60 m²;

  2. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn.

 

 

21.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

21.6.1 wro-zone - wijzigingsgebied-1

Ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied-1’ zijn burgemeester en wethouders bevoegd de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' te laten vervallen, indien binnen drie jaar na vaststelling van het plan ter plaatse geen bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een of meer woningen vigeert.