Plan: Buitengebied Teteringen, Galgestraat 12
Idn: NL.IMRO.0758.BP2010051003-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Buitengebied Teteringen, Galgestraat 12.

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch met waarden - landschapswaarden

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden- landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening, niet zijnde intensieve veehouderijen;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;

  3. extensief recreatief medegebruik.

  4. wegen

 

3.2 Bouwregels

Op of in de tot Agrarisch met waarden- landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd noodzakelijk voor en ten dienste van de genoemde bestemming, waaronder teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, met dien verstande dat:

  1. alle bebouwing, inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief gebruik, binnen het aangegeven bouwvlak dienen te worden gebouwd;

  2. per bouwvlak slechts één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;

  3. goothoogte gebouwen: maximaal 7 meter;

  4. bouwhoogte: maximaal 10 meter;

  5. per bouwvlak mag slechts één bedrijfswoning aanwezig zijn c.q. gebouwd worden, met een inhoud van maximaal 1500 m³;

  6. voor het wonen mag per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 75 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  7. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft erfafscheidingen maximaal 2 meter mag bedragen, voor wat betreft voerkuilen maximaal 2,50 meter en voor het overige 4 meter mag bedragen met uitzondering van mest-, voeder-, CO2- of watersilo's en kleine windmolens waarvan de maximale hoogte 16 meter mag bedragen;

  8. met betrekking tot het bouwen van gebouwen groter dan 500 m2 wordt, voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken:

  1. van het bepaalde in lid 3.2 voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast met dien verstande:

    1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;

    2. maximaal 400 m² bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt met dien verstande dat indien sprake is van een niet langer in bedrijf zijnd agrarisch bedrijf de overige bebouwing dient te worden gesloopt voor zover dit geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;

    3. de bedrijfswoning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid;

    4. er maximaal 6 slaapplaatsen aanwezig mogen zijn;

    5. er geen cumulatie plaatsvindt met overige vormen van recreatie;

    6. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

    7. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  2. voor het verbouwen van een bijgebouw tot afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

    1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

    2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

    3. de zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    4. de afhankelijke woonruimte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    5. er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

    6. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

  3. van het bepaalde in lid 3.2 onder a. voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover kan worden aangetoond dat het oprichten hiervan geen onevenredige effecten heeft op de aanwezige landschapswaarden en de bouwhoogte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 2,50 meter.

  4. van het bepaalde in lid 3.2 onder c. en d. tot een maximale hoogte van respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuaspecten met dien verstande dat deze ontheffing niet van toepassing is op kassen.

 

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9:

  1. het kamperen bij de boer met dien verstande dat:

    1. de kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, binnen het bouwvlak of binnen een straal van 50 meter aansluitend aan het bouwvlak, moeten worden geplaatst;

    2. het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 15 ;

    3. deze geplaatst mogen zijn in de periode gelegen tussen 15 maart en 31 oktober;

    4. een goede landschappelijke inpassing, op basis van een uitvoerbaar erfinrichtingsplan, verzekerd is;

    5. de nabijgelegen agrarische bedrijven hierdoor niet in het hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

    6. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;

    7. de kampeeractiviteit(en) na beëindiging van de agrarische functie ter plaatse niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;

  2. het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:

    1. ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;

    2. de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;

    3. voor de activiteiten in totaal qua bebouwing maximaal 400 m² mag worden aangewend waarvan voor huisverkoop van eigen geproduceerde producten maximaal 100 m² mag worden gebruikt en voor ondergeschikte horeca-activiteiten maximaal 100 m²;

    4. buitenopslag ten behoeve van de gewenste functie niet is toegestaan;

    5. de uitoefening van de activiteit geen uitbreiding van de bebouwing of uitbreiding van het bouwvlak tot gevolg mag hebben;

    6. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  3. voor het toestaan van een dagrecreatieve voorziening in het kader van de verbrede landbouw in de vorm van een doolhof van tijdelijke gewassen zoals mais of gras, met dien verstande dat:

    1. de activiteit aansluitend aan het agrarisch bouwvlak wordt gesitueerd;

    2. de totale oppervlakte voor de activiteit niet meer bedraagt dan 2,5 ha;

    3. de te ontwikkelen activiteit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  4. het toestaan van statische opslag indien sprake is van beëindiging van de agrarische activiteiten met dien verstande dat maximaal 750 m2 hiervoor mag worden aangewend en het meerdere aan bedrijfsgebouwen, waaronder ook kassen, wordt gesloopt;

  5. voor het bieden van extra woonverblijf in de bedrijfswoning of een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:

    1. de tijdelijke bewoning maximaal gedurende 6 maanden per jaar mag plaatsvinden;

    2. de noodzakelijkheid van extra arbeidskrachten voor de gevraagde periode en gelet op de activiteit op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen te Tilburg dient te worden overgelegd;

    3. deze tijdelijke huisvesting alleen mag worden ingericht voor werknemers die alleen te werk zijn of worden gesteld op het bedrijf waar zij worden gehuisvest;

    4. in de bedrijfswoning maximaal 15 seizoensarbeiders/personen mogen worden gehuisvest.

 

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

    2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;

    3. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;

    4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak';

    5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

    6. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van vaarten, waterlopen, sloten en greppels;

    7. het beïnvloeden van de grondwaterstand door de aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling of drainage;

    8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.

  2. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  3. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind.

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 van deze bestemmingsregels het bestemmingsplan te wijzigen:

  1. voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding bouwvlak met dien verstande dat:

    1. de oppervlakte van een bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha;

    2. uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;

    3. uitbreiding van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard;

    4. de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar wordt verbeterd middels plaatsing van de bebouwing en of landschappelijke inpassing van de bebouwing hetgeen verzekerd wordt middels een in te dienen erfinrichtingsplan;

    5. vooraf over de noodzakelijkheid hiervan en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  2. voor het deels wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'bouwvlak' in de bestemming 'Wonen' en het restant van het 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:

    1. gebleken is dat de locatie ongeschikt is voor agrarisch hergebruik;

    2. sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;

    3. de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beknot;

    4. aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;

    5. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, en deze sloop afdoende is verzekerd, waarbij 15% met een maximum van 200 m², mag worden gehandhaafd als bijgebouw tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft hetgeen blijkt uit het feit dat deze gebouwen zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument dan wel de cultuurhistorische waarde afdoende blijkt uit een overgelegd bouwhistorisch onderzoek;

  3. voor het wijzigen van de bestemming, bij beëindiging van de agrarische activiteiten binnen een 'bouwvlak', naar de bestemming 'Bedrijf', onder verwijdering van het restant van het 'bouwvlak', met dien verstande dat:

    1. de locatie moet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘functieverruiming’, tenzij het betreft de vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf in welk geval de locatie hier buiten mag zijn gelegen;

    2. slechts bedrijven zijn toegestaan met een milieubelastingcategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage A bij deze regels opgenomen lijst van Bedrijven en Inrichtingen dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd maar welke qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de de in de lijst genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2;

    3. het bestemmingsvlak niet groter mag zijn dan 5000 m2 en maximaal 400 m² van de bestaande bebouwing voor deze bestemming mag worden gebruikt en de overige aanwezige bebouwing', niet zijnde de woning, wordt gesloopt, welke sloop afdoende verzekerd is, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft en met dien verstande dat als er minder oppervlakte aan bebouwing aanwezig is deze bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid;

    4. de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd middels plaatsing van de bebouwing en de landschappelijke inpassing van de bebouwing hetgeen verzekerd wordt middels een over te leggen erfinrichtingsplan;

    5. het gebruik van de betreffende bebouwing voor agrarische activiteiten niet meer mogelijk is;

    6. de nieuwe functie geen extra belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;

    7. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;

    8. wijziging verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard;

 

 

 

Artikel 4 Natuur

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;

  3. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;

  4. extensief recreatief medegebruik.

 

4.2 Bouwregels

Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van en noodzakelijk voor de genoemde bestemming worden gebouwd in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief gebruik zoals zitgelegenheden, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen.

 

4.3 Omgevingsverguning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

    2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;

    3. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;

    4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;

    5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

    6. het aanbrengen van drainage;

    7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.

  2. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  3. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.

 

 

Artikel 5 Wonen

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden met de daarbij behorende tuinen en erven.

 

5.2 Bouwregels

Op of in de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de genoemde bestemming worden gebouwd met dien verstande, dat:

  1. per bestemmingsvlak ten hoogste één woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd;

  2. een woning binnen het daarvoor aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd met dien verstande dat de inhoud van de woning nooit meer zal mogen bedragen dan 1500 m³;

  3. de goothoogte niet meer dan 6 meter en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen;

  4. bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd, mogen worden opgericht met dien verstande dat het gezamenlijke grondoppervlak van de vrijstaande bijgebouwen gezamenlijk maximaal 75 m² bedraagt en de goothoogte van bijgebouwen maximaal 3 meter en bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen en de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 3 meter moet bedragen;

  5. bouwwerken geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 3 meter met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2:

  1. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de woning of een bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast met dien verstande dat:

    1. de woning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;

    2. maximaal 400 m² bebouwing voor deze functie mag worden gebruikt met dien verstande dat de resterende bijgebouwen dienen te worden gesloopt voor zover dit geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;

    3. de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid;

    4. voor zover de locatie is gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘functieverruiming’ maximaal 15 slaapplaatsen aanwezig mogen zijn en voor zover deze buiten een van de functieverruimingsgebieden is gelegen maximaal 6 slaapplaatsen;

    5. er geen cumulatie plaatsvindt met overige vormen van recreatie;

    6. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

    7. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  2. voor het verbouwen van een bijgebouw tot afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

    1. maximaal 75 m2 van de bijgebouwen hiervoor mag worden aangewend;

    2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

    3. de zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    4. de afhankelijke woonruimte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    5. er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

    6. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 voor het gebruik van een bijgebouw voor een aan huis verbonden beroep met dien verstande dat:

    1. voor deze functie te gebruiken oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;

    2. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van extra parkeerruimte, noodzakelijk zijn in de openbare ruimte dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

 

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  3. met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen (basisbestemming(en)).

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

 

6.4 Omgevingsverguning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren mits deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

    2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

    3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen mits dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

    4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

    5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

    6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
      overige waterpartijen;

    7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

    8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  2. Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

  3. Geen vergunning is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.