Plan: Haagse Beemden
Idn: NL.IMRO.0758.BP2009040001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Haagse Beemden.

Artikel 19 Wonen

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' tevens cultuur en ontspanning;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Algemeen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' tot een hoogte van minimaal 3 meter geen bebouwing mag worden gebouwd.

  2. Het bestaand aantal bouwpercelen mag niet worden vermeerderd.

  3. Per bouwperceel is maximaal één hoofdgebouw toegestaan.

  4. Per hoofdgebouw is maximaal één woning toegestaan.

  5. In afwijking van onderdelen c en d, mag het bestaande aantal woningen worden gehandhaafd als het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw.

  6. In afwijking van onderdelen b, c en d, is ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' een maximaal aantal woningen toegestaan zoals aangeduid.

  7. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn gestapelde woningen toegestaan.

  8. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geringe bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten het bouwvlak gesitueerd worden tot een maximum van 30 m2 en balkons tot een maximum van 10 m2 per balkon, mits de stedebouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

  9. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel, tenzij een ander bebouwingspercentage is aangeduid:

 

vrijstaande woningen

40%, met een maximum van 400 m2

twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen

50%, met een maximum van 200 m2

aaneengebouwde woningen

60%

patiowoningen

80%

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mag het bouwvlak volledig bebouwd worden, tenzij een ander bebouwingspercentage is aangeduid;

  2. In afwijking van onderdeel i, mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' het bebouwingspercentage maximaal 40% bedragen, waarbij geen maximum oppervlaktemaat van toepassing is.

 

19.2.2 Hoofdgebouwen

  1. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' of 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een andere hoogte is aangeduid.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a, mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-patio type 2' de bouwhoogte maximaal 6 meter bedragen.

  3. De oppervlakte van een tweede bouwlaag mag ter plaatse van:

    1. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patio type 1' maximaal 80 m² bedragen;

    2. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patio type 2' maximaal 30 m² bedragen.

  4. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal 3 meter bij twee-aaneenwoningen, geschakelde en vrijstaande woningen, met dien verstande dat deze afstand slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen.

  5. Het hoofdgebouw mag worden uitgebreid tot een diepte van maximaal 12 meter, met dien verstande dat:

    1. bij vrijstaande woningen een diepte van maximaal 15 meter is toegestaan;

    2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geen maximale diepte geldt;

    3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' geen maximale diepte geldt;

    4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' het hoofdgebouw met maximaal 3 meter mag worden uitgebreid, zonder dat daarbij een maximale dieptemaat van 12 of 15 meter geldt.

 

 

19.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van:

    1. carports en overkappingen, die achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mogen worden gebouwd;

    2. geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd of op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens.

  3. De goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen of maximaal 0,40 meter boven de vloer van de eerste bouwlaag van de woning liggen.

  4. De bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen.

  5. In afwijking van het bepaalde onder c. en d., mag een zijdelings aangebouwd bijgebouw of aan- en uitbouw worden uitgebreid met ten hoogste één bouwlaag, met dien verstande dat de uitbreiding plaatsvindt:

    1. onder het dakvlak, en

    2. tenminste 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.

  6. In afwijking van het bepaalde in lid 19.2.1, onder a. mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-erfbebouwing' bijgebouwen buiten het bouwvlak en vóór de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd, waarbij geldt dat:

    1. voor de percelen aan de Dotterbloem 1 t/m 13 (oneven) tot een maximum oppervlakte van 35 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter mag worden gebouwd;

    2. voor de percelen aan de Wilgenbroek 97 t/m 291 (oneven) tot een maximum oppervlakte van 6 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter mag worden gebouwd;

    3. voor het perceel aan de Elzenbroek 8 tot een maximum oppervlakte van 60 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter mag worden gebouwd.

  7. Bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk oppervlak van maximaal 60 m², met dien verstande dat:

    1. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' een gezamenlijk oppervlak van maximaal 150 m2 is toegestaan;

    2. in afwijking van onderdelen d en g, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 4000 m2 bijgebouwen zijn toegestaan met een gezamenlijk oppervlak van maximaal 250 m2 en een goot- en bouwhoogte van 3 respectievelijk 6 meter;

    3. in afwijking van onderdelen d en g, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 4000 m2 bijgebouwen zijn toegestaan met een gezamenlijk oppervlak van maximaal 450 m2 en een goot- en bouwhoogte van 3 respectievelijk 8 meter.

    4. in afwijking van artikel 19, lid 19.2.1, onder a, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' buiten het bouwvlak bijgebouwen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:

      1. het totale gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen maximaal 450 m2 bedraagt;

      2. de bijgebouwen buiten het bouwvlak een gezamenlijk oppervlak hebben van maximaal 50 m2;

      3. een bijgebouw buiten het bouwvlak een oppervlakte heeft van maximaal 25 m2.

 

19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. Carports en overkappingen dienen achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd.

  2. De hoogte van carports en overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c, mag op hoekpercelen de hoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 meter bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd.

  5. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 19.2.1 onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:

    1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;

    2. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 meter bedraagt;

    3. het bepaalde in lid 19.2.1 tot en met 19.2.3 in acht moet worden genomen;

    4. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

  2. lid 19.2.1, onder i, voor verhoging van het maximum bebouwingspercentage voor vrijstaande woningen tot 50%, met een maximum van 400 m2 en voor twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen tot 60%, met een maximum van 200 m2, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    1. het straat- en bebouwingsbeeld;

    2. de woonsituatie;

    3. de verkeersveiligheid;

    4. de sociale veiligheid;

    5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

19.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 26, onder a, onderdeel 2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

  2. artikel 19, lid 19.1, onder a, voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

    2. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;

    3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

    4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn.