Plan: Tuinzigt-Westerpark
Idn: NL.IMRO.0758.BP2009014001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Tuinzigt-Westerpark.

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

  2. bestaande bedrijven in een hogere milieucategorie dan maximaal is toegestaan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;

  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’ het verkopen van motorbrandstoffen zonder lpg en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfswoning per bedrijf;

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ uitsluitend nutsvoorzieningen;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' een zend- en ontvangstinstallatie;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. parkeren;

  3. verkeer;

  4. water;

 

met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen, anders dan het verkooppunt voor motorbrandstoffen genoemd onder c;

  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  3. zelfstandige kantoren.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ mag de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid;

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid en mag het bouwvlak volledig bebouwd worden;

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' mag de bouwhoogte maximaal 4 meter en de oppervlakte van de gebouwen maximaal 350 m2 bedragen.

 

3.2.2 Bedrijfswoningen

  1. De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 10 meter bedragen.

  2. Een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3.

 

3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Per bedrijfswoning zijn zowel vrijstaande als aangebouwde bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 75 m2.

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd.

  3. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen, met inachtneming van het bepaalde onder b, tegen de bouwperceelgrens worden gebouwd danwel op een minimale afstand van 1 meter van deze grens.

  4. De goothoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3 meter bedragen.

  5. De bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen.

 

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen.

  2. De hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen.

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' mag de hoogte van de zendmast maximaal 70 meter bedragen.

  5. De hoogte van overkappingen ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’ mag maximaal 6 meter bedragen.

  6. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b, voor verhoging van het maximum bebouwingspercentage, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21:

  1. voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld staat in bijlage 1 bij deze regels of een activiteit die valt in een hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

    1. detailhandelsbedrijven;

    2. zelfstandige kantoren;

    3. horecabedrijven;

    4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

    5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  2. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden gebruikt;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 4 Bedrijventerrein

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.1, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2' waar uitsluitend bedrijven in categorie 1 en 2 zijn toegestaan;

  2. bestaande bedrijven in een hogere milieucategorie dan maximaal is toegestaan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-rijwielhandel' uitsluitend een rijwielhandel;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfswoning per bedrijf;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. parkeren;

  3. verkeer;

  4. water;

 

met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen;

  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  3. zelfstandige kantoren;

  4. zelfstandige detailhandel, anders dan de rijwielhandel genoemd onder c.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid;

  3. Het bebouwingspercentage mag maximaal 85% bedragen.

 

4.2.2 Bedrijfswoningen

  1. De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 10 meter bedragen.

  2. Een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3.

 

4.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Per bedrijfswoning zijn zowel vrijstaande als aangebouwde bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 75 m2.

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd.

  3. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen, met inachtneming van het bepaalde onder b, tegen de bouwperceelgrens worden gebouwd danwel op een minimale afstand van 1 meter van deze grens.

  4. De goothoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3 meter bedragen.

  5. De bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen.

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

4.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 4.1 onder a. voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld staat in bijlage 1 bij deze regels of een activiteit die valt in een hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

    1. detailhandelsbedrijven;

    2. zelfstandige kantoren;

    3. horecabedrijven;

    4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

    5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  2. artikel 21 voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden gebruikt;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van de gronden en opstallen is het bepaalde in artikel 21 van toepassing. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt tevens begrepen buitenopslag van goederen hoger dan 3 meter op gronden op minder dan 20 meter vanaf de bestemmingsgrens.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 5 Centrum

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. dienstverlening;

  3. maximaal twee horecabedrijven van horeca 1;

  4. additionele horeca;

  5. maatschappelijke voorzieningen;

met dien verstande dat de onder a tot en met e vermelde functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;

  1. wonen uitsluitend op de verdiepingen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van kamerverhuur;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

  4. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen.

  2. De hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen.

  4. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen.

  5. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 6 Gemengd

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel, met uitzondering van een supermarkt;

  2. dienstverlening;

  3. maximaal vijf horecabedrijven van horeca 1;

  4. maximaal twee horecabedrijven van horeca 1 en/of 2;

  5. additionele horeca;

  6. bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels;

  7. bestaande kantoren;

  8. maatschappelijke voorzieningen;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' activiteiten op het gebied van cultuur en ontspanning met ondergeschikte horeca;

met dien verstande dat de onder a tot en met i vermelde functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van kamerverhuur;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water;

 

met uitzondering van:

  1. zelfstandige kantoren, met uitzondering van de bestaande kantoren zoals genoemd onder g;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. Het bebouwingspercentage mag maximaal 60% bedragen.

  3. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.

 

6.2.2 Hoofdgebouwen

  1. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' anders is aangeduid.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' de bouwhoogte maximaal 5 meter bedragen.

 

6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd.

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens.

  3. Bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 60 m2.

 

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen.

  2. De hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) of het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 6.2.2 onder a, voor het verhogen van de goothoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

    1. de goothoogte maximaal 11 meter mag bedragen;

    2. de stedenbouwkundige opzet niet wordt gewijzigd;

    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  2. lid 6.2.3 onder c. voor het verhogen van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, met dien verstande dat:

    1. de oppervlakte maximaal 100 m2 mag bedragen;

    2. de stedenbouwkundige opzet niet wordt gewijzigd;

    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 6.1 onder f. voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld staat in bijlage 1 bij deze regels of een activiteit die valt in een hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

    1. detailhandelsbedrijven;

    2. zelfstandige kantoren;

    3. horecabedrijven;

    4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

    5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  2. artikel 21 voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden gebruikt;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  3. artikel 21 voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het vloeroppervlak van het bijgebouw hiervoor mag worden gebruikt;

    2. het gebruik niet tot een zodanig verkeersaantasting mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

    3. activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

    4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 Groen

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen, bermen, bomen, beplanting;

  2. water;

  3. geluidbeperkende voorzieningen;

  4. parken en plantsoenen;

  5. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen-voetbalkooi' een voetbalkooi met daarbij horende voorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. verhardingen in de vorm van voet- en fietspaden en voor speelvoorzieningen;

  2. nutsvoorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen en de voetbalkooi ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen-voetbalkooi' mag maximaal 5 meter bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 12 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 8 Horeca

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca behorende tot de categorieën horeca 1 en/of 2;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ mag de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid.

 

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen.

  2. De hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 9 Kantoor

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen uitsluitend gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 20 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

  3. De hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ anders is aangeduid.

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ en 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen.

  3. De hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Kantoor' wijzigen in de bestemming 'Gemengd', waarop artikel 6 overeenkomstig van toepassing is, met dien verstande dat:

  1. detailhandel, (additionele) horeca-bedrijven en wonen ter plaatse niet zijn toegestaan;

  2. de toegestane functies op de begane grond en op de verdiepingen zijn toegestaan;

  3. het bebouwingspercentage maximaal 40% mag bedragen;

  4. de stedenbouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast, zoals op het gebied van privacy, bezonning, uitzicht en dergelijke;

  5. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 3 meter bedraagt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 10 Maatschappelijk

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. additionele horeca;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens wonen op de verdiepingen, met uitzondering van kamerverhuur;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'sport' tevens een sportcentrum;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  4. parkeren;

  5. verkeer;

  6. water.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen uitsluitend gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 20 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ mag de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid;

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid en mag het bouwvlak volledig bebouwd worden.

  5. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waar het aantal woningen niet meer mag bedragen dan aangeduid.

 

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen.

  2. De hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1, onder c, voor het verhogen van het bebouwingspercentage met maximaal 10%, met dien verstande dat:

  1. de stedenbouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast, zoals op het gebied van privacy, bezonning, uitzicht en dergelijke.

  2. de nut en noodzaak van de verhoging van het bebouwingspercentage is aangetoond.

 

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak wijzigen, met dien verstande dat:

  1. geen nieuwe bouwvlakken tot stand worden gebracht, maar uitsluitend wijzigingen van aangegeven bouwvlakken.

  2. het bouwvlak met maximaal 40% mag worden vergroot.

  3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 5 meter dient te bedragen.

  4. de stedenbouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast, zoals op het gebied van privacy, bezonning, uitzicht en dergelijke.

  5. de nut en noodzaak van de uitbreiding van het bouwvlak is aangetoond.

 

Artikel 11 Recreatie

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. speeltuinen en speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' uitsluitend voor volkstuinen;

  3. verenigingsleven;

  4. additionele horeca;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ mag de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid.

  3. De bouwhoogte van een kas, bergkast of schuilruimte mag maximaal 2,5 meter bedragen.

  4. Er mag slechts één gemeenschappelijke berging met een oppervlakte van maximaal 140 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter worden gerealiseerd.

  5. Gebouwen in de vorm van (tuin-)huisjes zijn niet toegestaan.

  6. De oppervlakte van een kas mag maximaal 12 m2 bedragen.

  7. De oppervlakte van een bergkast of een schuilruimte mag maximaal 6 m2 bedragen.

 

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen mag ten hoogste 6 meter bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 12 Sport

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen;

  2. kleedruimten en sanitaire voorzieningen;

  3. additionele horeca;

  4. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van buitenschoolse opvang;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  6. water.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen uitsluitend gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 20 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid en mag het bouwvlak volledig bebouwd worden.

 

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 20 meter bedragen.

  2. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van sportbeoefening, zoals onder andere ballenvangers, mag maximaal 12 meter bedragen.

  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

12.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak wijzigen, met dien verstande dat:

  1. geen nieuwe bouwvlakken tot stand worden gebracht, maar uitsluitend wijzigingen van aangegeven bouwvlakken;

  2. het bouwvlak met maximaal 10% mag worden vergroot;

  3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 5 meter dient te bedragen;

  4. de stedenbouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast, zoals op het gebied van privacy, bezonning, uitzicht en dergelijke;

  5. de nut en noodzaak van de uitbreiding van het bouwvlak is aangetoond.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 13 Verkeer

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. geluidbeperkende voorzieningen;

  3. parkeren;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  6. groen;

  7. water;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens één horecabedrijf van horeca 1;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'garage' tevens garageboxen.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals tunnels en viaducten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en ter plaatse van de aanduiding 'horeca' en 'garage'.

 

13.2.2 Gebouwen

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' mag de bouwhoogte maximaal 3 meter bedragen.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'garage' mag de bouwhoogte maximaal 3 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 25 m2 bedragen.

 

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen.

  3. De hoogte van geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 12 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 14 Water

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. doeleinden ten dienste van de waterhuishouding in brede zin;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. groen;

  2. verhardingen in de vorm van voet- en fietspaden.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, tunnels, bruggen, dammen en steigers.

 

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 15 Wonen

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van kamerverhuur;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens detailhandel met additionele horeca, met uitzondering van een supermarkt;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' tevens bedrijven in categorie 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen in de vorm van welzijn, volksgezondheid en verenigingsleven;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1' horecabedrijven van horeca 1;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' horecabedrijven van horeca 1 en/of 2;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'garage' tevens garageboxen.

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren al dan niet in gebouwde vorm;

  4. verkeer;

  5. water.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' tot een hoogte van 3 meter geen bebouwing mag worden gebouwd.

  2. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', 'horeca van categorie 1' en 'horeca tot en met categorie 2' voor maximaal 1 woning en ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' waar het aantal woningen niet meer mag bedragen dan aangeduid.

  3. De aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met een diepte van maximaal 1 meter over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  4. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan.

  5. In afwijking van het bepaalde onder d. mogen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geringe bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten de bouwgrens gesitueerd worden tot een maximum van 30 m2 en balkons tot een maximum van 10 m2 per balkon, mits de stedenbouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

  6. Het bebouwingspercentage voor de verschillende woningtypen mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' anders aangegeven:

 

vrijstaande woningen

40%, met een maximum van 400 m2

twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen

50%, met een maximum van 200 m2

aaneengebouwde woningen

60%

patiowoningen

80%

gestapelde woningen

100%

ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-erfbebouwing'

100%

 

15.2.2 Hoofdgebouwen

  1. De diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 12 meter bedragen, met uitzondering van vrijstaande woningen waarbij de diepte maximaal 15 meter mag bedragen.

  2. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' anders is aangeduid.

  3. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal:

    1. 2,5 meter bij twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen, met dien verstande dat deze afstand slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen.

    2. 3 meter bij vrijstaande woningen.

  4. In het geval de bestaande afstanden tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen minder bedragen dan onder c. is aangegeven, gelden deze afstanden als minimaal te handhaven afstanden tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

 

15.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in 15.2.1, onder c.

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens.

  3. Bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 60 m2.

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-erfbebouwing' mogen bijgebouwen buiten het bouwvlak en voor de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd tot een maximum oppervlakte van 35 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.

  5. De goot- en bouwhoogte mogen respectievelijk maximaal 3 en 5 meter bedragen.

 

15.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) of het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a. mag op hoekpercelen de hoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 meter bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd.

  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 15.2.1 onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:

    1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;

    2. het bepaalde in lid 15.2.1, 15.2.2 en 15.2.3 inacht moet worden genomen;

    3. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

    4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 meter bedraagt;

  2. artikel 15.2.1 onder f, voor verhoging van het maximum bebouwingspercentage voor vrijstaande woningen tot 50%, met een maximum van 400 m2 en voor twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen tot 60%, met een maximum van 200 m2, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    1. het straat- en bebouwingsbeeld;

    2. de woonsituatie;

    3. de verkeersveiligheid;

    4. de sociale veiligheid;

    5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. artikel 15.2.2 onder b, voor het verhogen van de goothoogte van het hoofdgebouw van woningen met een plat dak, met dien verstande dat:

    1. de goothoogte maximaal 11 meter mag bedragen;

    2. de stedenbouwkundige opzet niet wordt gewijzigd;

    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. artikel 15.2.3 onder c. voor het verhogen van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, met dien verstande dat:

    1. de oppervlakte maximaal 100 m2 mag bedragen;

    2. de stedenbouwkundige opzet niet wordt gewijzigd;

    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

    1. artikel 15.2.3 onder e, voor het verhogen van de maximale bouwhoogte ten behoeve van het realiseren van een verblijfsruimte op een tegen de zijgevel van het hoofdgebouw gebouwde aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw, met dien verstande dat:

    1. de dakhelling gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;

    2. de extra verhoging van de bouwhoogte maximaal 1 meter mag bedragen;

    3. de uitbreiding blijft onder het dakvlak van het hoofdgebouw;

    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

15.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21:

  1. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden gebruikt;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

    1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het vloeroppervlak van het bijgebouw hiervoor mag worden gebruikt;

    2. het gebruik niet tot een zodanig verkeersaantasting mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

    3. activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

    4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 16 Leiding - Gas

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding– gas’ voor twee gasleidingen met de daarbij behorende belemmeringenstrook;

  2. de aanleg, onderhoud en bescherming van de leiding.

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Leiding-Gas'. In geval van strijdigheid van planregels gaan de planregels van dit artikel vóór de planregels van de andere bestemmingen. Verder geldt dat voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk samenvallen, de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' voorrang krijgt.

 

16.2.2 Gebouwen

De hoogte van gebouwen mag maximaal 4 meter bedragen.

 

16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

    1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

    2. de bouwregels van de betreffende bestemmingen inacht worden genomen;

    3. de belangen van de leidingbeheerder niet onevenredig worden geschaad.

 

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;

  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  5. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  7. het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

  1. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

      1. het normale onderhoud betreffen;

      2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

      3. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

    1. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien een positief schriftelijk advies is afgegeven door de leidingbeheerder omtrent de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade.

Artikel 17 Waarde - Archeologie

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

17.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde-Archeologie' met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m2.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

 

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren mits deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m2:

    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

    2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

    3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen mits dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

    4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

    5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

    6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
      overige waterpartijen;

    7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

    8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  2. Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

  3. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

 

 

Artikel 18 Waarde - Beschermd stadsgezicht

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en het herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden binnen het beschermd stadsgezicht.

 

18.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen geldt voor het bouwen van bouwwerken dat het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing uitsluitend is toegestaan, indien de vergroting en/of verandering niet zichtbaar is vanaf de openbare weg.

 

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.2 teneinde:

  1. de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:

    1. bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;

    2. dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen;

    3. gevelindeling naar ramen, deuren en erkers;

  2. het verbouwen van twee zijdelings aan elkaar grenzende gebouwen, op geen van welke deze ontheffing eerder is toegepast, tot één geheel, mits:

    1. er geen (delen van) muren worden verwijderd met monumentale waarden;

    2. de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht niet onevenredig wordt aangetast;

  3. alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.

 

18.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

  2. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.