Plan: | Boxmeer- Oost |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0756.BP09BmrOostBmr-OH01 |
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen en bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximum het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' vermelde bebouwingspercentage.
c. ten behoeve van gebouwen voor nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- de inhoud mag niet meer dan 50 m3 bedragen;
- de nokhoogte mag niet meer dan 3,20 meter bedragen.
d. ten aanzien van de goot- en nokhoogte gelden de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte', opgenomen maximale hoogten;
e. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient tenminste 5 meter te bedragen;
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a. binnen het bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
b. de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', worden gerealiseerd;
c. de bedrijfswoning moet met één gevel in, danwel tot maximaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
d. ten aanzien van de goot- en nokhoogte gelden de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' opgenomen maximale hoogten;
e. het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' vermelde maximum bebouwingspercentage mag niet overschreden worden.
Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij bedrijfswoningen, voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bedrijfswoning', gelden de volgende bepalingen:
a. de bijgebouwen en aan- en uitbouwen dienen minimaal 2 meter achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
b. achter de voorgevelrooilijn moet een aaneengesloten open ruimte van ten minste 30 m² aanwezig zijn;
c. in afwijking van het bepaalde onder 4.2 sub a en 4.5 sub a geldt, dat vóór de naar de weg toegekeerde zijde (voorgevel) van de bedrijfswoning een aanbouw mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
(1) de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 1,5 meter bedraagt;
(2) de goot en/of nokhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning mag bedragen;
(3) de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de voorgevel van de bedrijfswoning;
(4) de diepte maximaal 1,5 meter mag bedragen gemeten vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning;
d. het gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag per bouwperceel ten hoogste 60 m² bedragen, met dien verstande dat het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' vermelde maximum bebouwingspercentage niet overschreden mag worden.;
e. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de voorgevelrooilijn meer bedraagt dan 200 m² mag de onder d. geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot maximaal 90 m², met dien verstande dat het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' vermelde maximum bebouwingspercentage niet overschreden mag worden;
f. bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
g. in afwijking van het bepaalde onder sub f. geldt bij vrijstaande bedrijfswoningen binnen een strook van 17 meter diep, te rekenen vanaf de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van de bedrijfswoning, dat slechts aan één zijde tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd en de afstand tot de overige zijdelingse perceelsgrens(zen) ten minste 3 meter dient te bedragen. Buiten voornoemde strook van 17 meter mogen de bijbouwen tot in de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
h. de goot- en nokhoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag respectievelijk niet meer dan 3 meter en 5,5 meter bedragen, met dien verstande dat;
(1) de hoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag in de zijdelingse perceelsgrens niet meer dan 3 meter bedragen en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 meter, behoudens het bepaalde onder sub van dit lid;
(2) indien bijgebouwen en aan- en uitbouwen aan weerszijden van de zijdelingse perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de hoogte niet meer dan 5,5 meter bedragen.
i. naast het bepaalde onder sub d. en sub e. mag bij iedere woning een overkapping worden gebouwd waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
(1) de overkapping dient minimaal 1 meter achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het bedrijfswoning te worden gebouwd;
(2) de oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen;
(3) de hoogte mag maximaal 3 meter bedragen.
Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij bedrijfswoningen, voor zover gelegen binnen de aanduiding 'bedrijfswoning', gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte mag maximaal 3 meter bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen;
b. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat:
(1) de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen;
(2) de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor de uitoefening van:
(1) een horecabedrijf;
(2) een escortbedrijf en/of seks-inrichting;
(3) zoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
(4) opslag of verkoop van motorbrandstoffen;
(5) alsmede het gebruik van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van bedrijfswoningen, en vrijstaande bijbouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verle-nen van het bepaalde in 4.1. sub a. voor het toestaan van bedrijven die niet voorkomen in de Bedrijvenstaat maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 of 2 met dien verstande dat er geen sprake is van een zoneringsplichtige of risicovolle inrichting.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepas-sing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2' de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Gemengd' met dien verstande dat:
a. het gebruik als 'Gemengd' de waarden van de bestemmingen in de omgeving niet onevenredig aantast;
b. het gebruik als 'Gemengd' vanuit een oogpunt van een goed woonmilieu aanvaardbaar is, hetgeen onder andere wil zeggen dat uit een ingesteld bodemonderzoek moet blijken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
c. het gebruik als 'Gemengd' vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
d. het gestelde in artikel 6 'Gemengd' van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat, in aanvulling op artikel 6 lid 1 sub a. en in afwijking van artikel 6 lid 6 sub 5 tevens zelfstandige wooneenheden zijn toegestaan;
e. het meest recent vastgestelde gemeentelijke volkhuisvestingsbeleid dient in acht te worden genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.2 onder e. voor het oprichten van bedrijfsbebouwing op één van de zijdelingse perceelsgrenzen mits:
a. een en ander stedenbouwkundig en/ of landschappelijk verantwoord is;
b. de omliggende percelen/ gebouwen niet onaanvaardbaar in hun gebruik of hun waarden worden belemmerd;
c. op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar blijft.