direct naar inhoud van Regels
Plan: Aarlesche Erven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0753.bpAarle-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Aarlesche Erven met identificatienummer NL.IMRO.0753.bpAarle-VG01 van de gemeente Best.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 de verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.4 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd bijgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aaneen gebouwde woning:

woning die deel uitmaakt van bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.

1.8 aan huis verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.9 achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.

1.10 achtergevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de achtergevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.11 andere geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding dan wel in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, hoofdgebouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.16 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan:

  • bestaat of in uitvoering is;
  • mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend.
1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw:

gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 (bouw)perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.25 bouwmassa:

één vrijstaande woning, één blok van twee-aaneen gebouwde woningen of een één blok van aaneen gebouwde woningen.

1.26 bruto vloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van een winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.27 carport:

een overkapping voor de overdekte stalling van motorvoertuigen.

1.28 deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen ter plaatse aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, daaronder ook begrepen een internetwinkel met bezoekmogelijkheid voor het publiek. Een supermarkt of internetwinkel zonder bezoekmogelijkheid voor het publiek wordt niet als detailhandel aangemerkt.

1.30 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie.

1.31 dove gevel/kap:
  • Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
  • Een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.32 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.33 eindwoning:

een woning, die deel uitmaakt van een rij van meer dan twee aaneen gebouwde woningen, en die met de andere woningen in die rij slechts aan één zijde is verbonden.

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidgevoelige ruimte:

een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

1.36 geluidluwe buitenruimte:

een buitenruimte bij een woning die gesitueerd is aan ten minste één geluidluwe gevel;

1.37 geluidluwe gevel:

een gevel die voldoet aan de voorkeursgrenswaarde met betrekking tot geluidbelasting;

1.38 gemeenschappelijke voorziening:

een voorziening waar gezamenlijke of gedeelte activiteiten kunnen plaatsvinden ten behoeve van meerdere huishoudens in de directe omgeving. Bijvoorbeeld: een moestuin, een fruittuin, een orangerie, een kweekkas, een ontmoetingsruimte, een sauna, een bibliotheek.

1.39 gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en/of naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten. Onder dit begrip kunnen onder andere appartementen- en flatgebouwen worden geschaard.

1.40 grondgebonden woning:

alle soorten woningen, niet zijnde een woning die onderdeel uitmaakt van gestapelde bebouwing.

1.41 hogere waarde:

hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.42 hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen gezien de bestemming als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken.

1.43 hoofdgebouwvlak:

een vlak met een nader in de regels te bepalen breedte en diepte, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde bouwwerken zijn toegelaten.

1.44 huishouden

een alleenstaande, of twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren.

1.45 kap:

een dak of een gedeelte daarvan, dat bestaat uit hellende dakvlakken.

1.46 kleinschalige bedrijvigheid:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden. Hieronder mede begrepen consumentenverzorging.

1.47 kleinschalige overnachting

een kleinschalige overnachtings- en verblijfsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf en eventueel het serveren van ontbijt, waarvoor een vergoeding wordt betaald.

1.48 lessenaarsdak:

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen.

1.49 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, voorzieningen voor kinderopvang, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.50 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.51 peil:
  • a. voor een gebouw, gelegen op een afstand van maximaal 4 meter uit de wegkant: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • c. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil.
1.52 permanente bewoning

gebruik van een verblijf als hoofdverblijf.

1.53 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; voorbeelden hiervan zijn wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen.

1.55 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.56 twee-aaneen gebouwde woning:

een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.57 verblijfsruimte:

verblijfsruimte als bedoeld in artikel 1.1, lid 1, onder d, van het Besluit geluidhinder.

1.58 voorgevel:

gevel aan de voorzijde van een gebouw.

1.59 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende gevel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.60 voorste perceelsgrens:

de naar de weg gekeerde grens tussen twee percelen, die vóór de voorgevellijn de twee zijden van een perceel verbindt.

1.61 vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw dat niet aan het hoofdgebouw verbonden is en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.62 vrijstaande woning:

een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.63 werk:

een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.64 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.65 woning:

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, danwel voor de huisvesting van maximaal 4 personen, die geen gezamenlijk huishouden vormen maar wel gezamenlijk gebruik maken van de voorzieningen als ware het één huishouden. In het laatste geval dient sprake te zijn van een gebruiksoppervlakte van minimaal 12 m2 per persoon. Binnen een woning is sprake van één zelfstandige wooneenheid, dat wil zeggen één eenheid waarin een zelfstandig huishouden kan worden gevoerd doordat die eenheid beschikt over de daartoe strekkende voorzieningen (sanitair, kookgelegenheid en dergelijke) en een eigen huisnummer.

1.66 zijgevel:

gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel.

1.67 zorgwoningen:

woningen die voorzien in begeleid wonen, waar zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, een woonzorgcentrum of bijvoorbeeld een dienstcentrum.

1.68 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.

2.1.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens.

2.1.3 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van gebouwen.

2.1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.5 de breedte van bouwpercelen:

de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrenzen.

2.1.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.10 vloeroppervlakte

De oppervlakte van de vloer op de begane grond.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op deze gronden mogen uitsluitend schuilgelegenheden worden gebouwd ten dienste van de agrarische bestemming;
  • b. Het aantal schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 1 per 2,5 hectare agrarisch gebied aaneengesloten eigendom;
  • c. De oppervlakte mag per schuilgelegenheid niet meer bedragen dan 20 m2;
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Woongebied', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Het maximum aantal woningen bedraagt 3;
  • b. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand;
  • c. De bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. De inhoud van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 1.200 m3;
  • e. Maximaal één bedrijfsloods is toegestaan met een maximum oppervlakte van 800 m2 (20 m1 x 40 m1), een maximum goothoogte van 4,20 m en een maximale dakhelling van 22°;
  • f. In de bedrijfsloods zijn maximaal bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan, overeenkomstig de VNG-uitgave 'bedrijven en milieuzonering';
  • g. Aangetoond dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd vanuit het oogpunt van milieu c.q. fysieke leefomgeving;
  • h. Aangetoond dient te worden dat bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden geschaad.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. fietspaden;
  • c. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, paden, in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende bestemmingen en speelvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • b. De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toelaten van wegen bedoeld voor het doorkruisen van het groen, mits:

  • a. dit noodzakelijk is in verband met een goede en veilige afwikkeling van het verkeer;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  • d. er geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen, groen en beplantingen, bermen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen met bijbehorende tuinen en erven;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk':
    • 1. een school;
    • 2. kinderopvang/peuterspeelzaal;
    • 3. buitenschoolse opvang;
    • 4. sociaal-medische voorzieningen, waaronder in ieder geval een buurthuis en/of voorzieningen gericht op jeugdgezondheidszorg.
  • c. aan huis verbonden beroepen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. wegen;
  • i. voet- en fietspaden;
  • j. kunstobjecten;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. overige bij deze bestemming behorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwvlak
  • a. Ieder bouwperceel heeft één hoofdgebouwvlak.
  • b. De diepte van een hoofdgebouwvlak bedraagt:
    • 1. 15 m bij vrijstaande hoofdgebouwen;
    • 2. 12 m bij twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen.
  • c. De breedte van een hoofdgebouwvlak bedraagt:
    • 1. 15 m bij vrijstaande hoofdgebouwen;
    • 2. 18 m bij twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend in een hoofdgebouwvlak worden gebouwd.
  • b. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' een school, kinderdagverblijf/peuterspeelzaal, bso en/of bebouwing ten behoeve van sociaal-medische voorzieningen is toegestaan.
  • c. Per hoofdgebouwvlak is niet meer dan één woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan tenzij sprake is van gestapelde hoofdgebouwen en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het met die aanduiding aangegeven aantal woningen.
  • d. Het maximum aantal te realiseren woningen bedraagt 570.
  • e. Hoofdgebouwen mogen vrijstaand, twee-aaneen- of aaneen gebouwd worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
  • f. Voor de voorgevellijn zijn uitsluitend een erker of portiek toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 6 m2;
    • 2. de afstand tot de aan de weg gelegen perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    • 4. de afmetingen van een luifel boven de toegang van een woning mag ten hoogste 1,5 m x 1 m bedragen;
  • g. De afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m;
  • h. De dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 38 graden, met dien verstande dat een hoofdgebouw niet afgedekt mag worden met een lessenaarsdak;
  • i. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan:
    • 1. 3 m vrijstaande hoofdgebouwen;
    • 2. 3 m bij twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen;
    • 3. 3 m bij aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoningen.
  • j. Een hoofdgebouw mag niet uit meer dan 2 bouwlagen en een kap bestaan;
  • k. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • l. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m.

6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van:
    • 1. niet minder dan 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, en;
    • 2. niet minder dan 6 m achter de voorste perceelsgrens;
  • b. Het bebouwingspercentage van de gronden die zijn gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 50%.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het hoofdgebouwvlak, zoals bedoeld in artikel 6.2.1, en indien geen hoofdgebouwvlak is voorgeschreven, geldt deze regeling voor het gebied achter de achtergevellijn, mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:
    • 1. voor bouwpercelen kleiner dan 300 m2: 80 m2;
    • 2. voor bouwpercelen gelijk aan of groter dan 300 m2: de onder 1 genoemde oppervlakte vermeerderd met 10% van de overmaat, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 250 m2;
  • d. De goothoogte van aan- en uitbouwen mag bij hoofdgebouwen met een goothoogte:
    • 1. tot 6 m niet meer bedragen dan 3,3 m;
    • 2. van meer dan 6 m niet meer bedragen dan 4 m.
  • e. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag bij hoofdgebouwen met een goothoogte:
    1.   tot 6 m: niet meer bedragen dan 5 m;  
    2.   van meer dan 6 m: niet meer bedragen dan 7,5 m.  
    met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- en uitbouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.  
  • f. De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
  • g. De bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

6.2.4 Zwembaden

Ten behoeve van de bouw van een openluchtzwembad mag het in artikel 6.2.3 sub b genoemde bebouwingspercentage worden verhoogd tot maximaal 75%, met dien verstande dat de oppervlakte van het openluchtzwembad niet meer mag bedragen dan 100 m2.

6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Voor carports en andere overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de carports en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' de bouwhoogte van carports en andere overkappingen niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 3. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' de gezamenlijke oppervlakte van aan- uitbouwen, bijgebouwen, carports en overkappingen per perceel niet meer mag bedragen dan 80 m2 dan wel de grotere oppervlakte die op basis van artikel 6.2.3 sub c is toegestaan;
    • 4. voldaan moet worden aan de regeling in artikel 6.2.3 sub b.
  • b. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • d. De bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

6.2.6 Wonen aan de Dries

In aanvulling op en afwijking van de hiervoor opgenomen bouwregels in artikel 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4 en 6.2.5 gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen aan de Dries' de volgende bepalingen:

  • a. De breedte van een hoofdgebouwvlak waarin hoofdgebouwen worden afgedekt met een plat dak bedraagt maximaal 16 m, met dien verstande dat in maximaal 3 hoofdgebouwvlakken hoofdgebouwen zijn toegestaan met een plat dak en dat in de naastgelegen hoofdgebouwvlakken een afwijkende bouwvorm moet worden gebruikt (aantal verdiepingen of met kap);
  • b. Ook gestapelde woningen zijn toegestaan;
  • c. De afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 0,6 m;
  • d. Er dient sprake te zijn van aaneengesloten bebouwing die uitsluitend wordt onderbroken door paden voor langzaam verkeer;
  • e. Hoofdgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak; indien een hoofdgebouw is voorzien van een kap mag de dakhelling niet minder bedragen dan 38 graden en niet meer bedragen dan 60 graden;
  • f. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • g. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • h. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' is in afwijking van bovenstaande geen maximale breedte van het hoofdgebouwvlak voorgeschreven en bedragen de goothoogte en bouwhoogte van de gebouwen maximaal 15 m;
  • i. In afwijking van het bepaalde onder 6.2.1 a en 6.2.2 c zijn binnen een hoofdgebouwvlak meerdere woningen toegestaan.

6.2.7 Wonen aan de Plaetse

In aanvulling op en afwijking van de hiervoor opgenomen bouwregels in artikel 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4 en 6.2.5 gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen aan de Plaetse' de volgende bepalingen:

  • a. De breedte van een hoofdgebouwvlak bedraagt maximaal 30 m, met dien verstande dat er maximaal vijf aaneengebouwde woningen gerealiseerd mogen worden;
  • b. De afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • c. De voorgevels van hoofdgebouwen in een hoofdgebouwvlak verspringen minimaal 0,6 m te opzichte van de naastgelegen hoofdgebouwvlakken;
  • d. De dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 38 graden en niet meer bedragen dan 60 graden;
  • e. De kaprichting van een hoofdgebouw is evenwijdig aan de voorgevel;
  • f. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • g. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • h. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • i. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • j. Indien sprake is van een hellend dak bedraagt de dakhelling van aan- en uitbouwen en bijgebouwen hetzelfde als de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • k. In afwijking van het bepaalde onder 6.2.1 a en 6.2.2 c zijn binnen een hoofdgebouwvlak meerdere woningen toegestaan.

6.2.8 Wonen aan het Lint

In aanvulling op en afwijking van de hiervoor opgenomen bouwregels in artikel 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4 en 6.2.5 gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen aan het Lint' de volgende bepalingen:

  • a. De breedte van een hoofdgebouwvlak bedraagt maximaal 30 m, met dien verstande dat er maximaal vijf aaneengebouwde woningen gerealiseerd mogen worden;
  • b. De afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • c. De voorgevels van hoofdgebouwen in een hoofdgebouwvlak verspringen minimaal 0,6 m te opzichte van de naastgelegen hoofdgebouwvlakken;
  • d. De dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 38 graden en niet meer bedragen dan 60 graden;
  • e. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • f. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • g. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • h. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • i. Indien sprake is van een hellend dak bedraagt de dakhelling van aan- en uitbouwen en bijgebouwen hetzelfde als de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • j. In afwijking van het bepaalde onder 6.2.1 a en 6.2.2 c zijn binnen een hoofdgebouwvlak meerdere woningen toegestaan.

6.2.9 Wonen in de Wildernis

In aanvulling op en afwijking van de hiervoor opgenomen bouwregels in artikel 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4 en 6.2.5 gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen in de Wildernis' de volgende bepalingen:

  • a. Hoofdgebouwen hebben twee voorgevels, zowel aan de straatzijde als aan de zijde van het park;
  • b. De diepte van een hoofdgebouwvlak bedraagt maximaal 14 m;
  • c. De breedte van een hoofdgebouwvlak bedraagt maximaal 24 m;
  • d. De afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • e. Indien een hoofdgebouw is voorzien van een kap mag de dakhelling niet minder bedragen dan 38 graden en niet meer bedragen dan 60 graden;
  • f. De goothoogte en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan 10 m indien sprake is van een plat dak;
  • g. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m indien sprake is van een kap;
  • h. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m indien sprake is van een kap;
  • i. Een hoofdgebouw mag aaneengebouwd worden met een maximum van twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen;
  • j. De afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot beide voorgevels van het hoofdgebouw mag aan één zijde (wegzijde) niet minder dan 2 m bedragen;
  • k. Zowel aan de voorzijde als de achterzijde van woningen dient het erf aflopend te worden aangelegd met een afschot van niet minder dan 2 cm per m;
  • l. In afwijking van het bepaalde onder 6.2.1 a en 6.2.2 c zijn binnen een hoofdgebouwvlak meerdere woningen toegestaan.

6.2.10 Wonen op het Erf

In aanvulling op en afwijking van de hiervoor opgenomen bouwregels in artikel 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4 en 6.2.5 gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen op het Erf' de volgende bepalingen:

  • a. De breedte van een hoofdgebouwvlak bedraagt maximaal 37 m, met dien verstande dat indien het hoofdgebouwvlak breder is dan 25 m, er een verspringing in de voorgevel moet zijn van minimaal 0,5 m dan wel een hoekverdraaiing van minimaal 15 graden in het hoofdgebouwvlak;
  • b. De dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 38 graden en niet meer bedragen dan 60 graden;
  • c. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • d. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een bijzonder gebouw maximaal 12 m mag bedragen;
  • e. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • f. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • g. In afwijking van het bepaalde onder 6.2.1 a en 6.2.2 c zijn binnen een hoofdgebouwvlak meerdere woningen toegestaan;
  • h. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2, onder i, sub 3, voor het verkleinen van de afstand van de eindwoningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen tot 1 m, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en kan worden aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

6.4.2 Wonen aan de Dries

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.6 voor:

  • a. het vergroten van het aantal hoofdgebouwvlakken waarin hoofdgebouwen worden gebouwd met een plat dak;
  • b. het toestaan van een goothoogte van maximaal 13 m voor hoofdgebouwen met een plat dak;

mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en kan worden aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

6.4.3 Wonen aan de Plaetse

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.7 voor:

  • a. het vergroten van de breedte van een hoofdgebouwvlak tot maximaal 40 m;
  • b. het verkleinen van de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens tot minimaal 0,6 m;

mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en kan worden aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

6.4.4 Wonen op het Erf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.10 voor:

  • a. het toestaan van een plat dak;
  • b. het verkleinen van de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens tot minimaal 0,6 m;
  • c. het vergroten van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw tot maximaal 12 m;

mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en kan worden aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Aan huis verbonden beroep

Voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte voor aan huis verbonden beroepen in de woning en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m²;
  • b. uitsluitend beroepsactiviteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan de lijst aan huis verbonden beroepen, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;
  • c. detailhandel is niet toegestaan;
  • d. kleinschalige bedrijvigheid is niet toegestaan.

6.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. detailhandel;
  • b. kleinschalige bedrijvigheid;
  • c. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • d. het gebruik van een woning en/of bijbehorend bijgebouw voor kleinschalige overnachting.

6.5.3 Voorwaardelijke verplichting - mitigerende maatregelen
  • a. De bouw van bouwwerken als bedoeld in artikel 6.2, is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - steenuil' uitsluitend toegestaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan: er worden minimaal 3 nestkasten voor de steenuil gerealiseerd, ten minste 3 maanden voorafgaand aan de eerste werkzaamheden voor de bouw;
  • b. het compensatiegebied is geschikt gemaakt voor de steenuil; mogelijk, doch in elk geval in het eerste plantseizoen – november tot en met februari – na de bouw van de bouwwerken wordt gerealiseerd;
  • c. onderhoud en instandhouding van de maatregelen onder a en b wordt geborgd;
  • d. aan de voorwaarden, zoals vermeld onder a en b is pas voldaan indien door een onafhankelijke ecoloog een positief advies is afgegeven.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Zorgwoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 voor het toestaan van zorgwoningen, mits:

  • a. er geen onevenredige parkeerdruk op het openbaar gebied ontstaat;
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.6.2 Wonen bij de school

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 onder b voor het toestaan van woningen binnen 30 meter afstand van het schoolterrein en/of woningen in maximaal 2 woonlagen op het schoolgebouw, mits:

  • a. er een aanvaardbaar woonklimaat kan worden gerealiseerd;
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.6.3 Kleinschalige bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.2 onder b voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalige bedrijvigheid, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de woonfunctie moet in overwegende mate behouden blijven;
  • b. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, met dien verstande dat wanneer dit niet mogelijk is, aangetoond dient te worden dat geen sprake is van een onevenredige toename van de parkeerdruk op de omgeving;
  • c. detailhandel is niet toegestaan;
  • d. er mogen geen milieuvergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten plaatsvinden;
  • e. er mag geen onevenredige aantasting van het woonklimaat plaatsvinden;
  • f. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan de lijst kleinschalige bedrijvigheid, zoals opgenomen in bijlage 1 (niet limitatieve lijst);
  • g. buitenopslag is niet toegestaan;
  • h. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning, tot een maximum van 80 m2;
  • i. reclame-uitingen zijn niet toegestaan, behalve hetgeen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is toegestaan;
  • j. de kleinschalige bedrijvigheid dient te worden uitgeoefend door een bewoner (ingeschreven in de Basisadministratie Personen) van het pand.

6.6.4 Kleinschalige overnachting

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.2 onder d teneinde een voorziening voor kleinschalige overnachting toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de voorziening mag worden gevestigd in de woning en/of een bijbehorend bijgebouw, voorzover dit past binnen de vigerende bouwregels die voor de woning en bijgebouwen gelden;
  • b. de voorziening is kleinschalig en ondergeschikt aan de woonfunctie:
    • 1. het aantal kamers bedraagt maximaal 5;
    • 2. het aantal gasten per nacht bedraagt maximaal 10;
    • 3. de oppervlakte die voor kleinschalige overnachting mag worden gebruikt, bedraagt maximaal 40% (buiten de bebouwde kom is dit 50%) van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw van de woning, tot een maximum van 80 m2 (buiten de bebouwde kom is dit 150 m2). Indien de woning en/of een bijbehorend bijgebouw ook worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep en/of kleinschalige bedrijvigheid, gelden genoemd percentage en oppervlakte als maximum voor het aan huis verbonden beroep en/of kleinschalige bedrijvigheid en kleinschalige overnachting samen;
  • c. de voorziening mag geen belemmering vormen voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende (bedrijfs)percelen;
  • d. ter plaatse is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd;
  • e. permanente bewoning van de voorziening is niet toegestaan. Dit betekent dat de maximale verblijfsduur voor eenzelfde persoon of groep van personen 4 aaneengesloten maanden per keer bedraagt, en maximaal 122 nachten per jaar;
  • f. de voorziening wordt geëxploiteerd door de hoofdbewoner of eigenaar van de betreffende woning en/of het bijbehorend bijgebouw;
  • g. er wordt voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de gemeentelijke 'Nota Parkeernormen 2015', gerealiseerd, met dien verstande dat het bevoegd gezag hiervan kan afwijken indien strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Indien de 'Nota Parkeernormen 2015' wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat de grenzen van de aanduidingsvlakken zoals bedoeld in artikel 6.2.6 tot en met artikel 6.2.10 worden verschoven, mits:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. er een aanvaardbaar woonklimaat kan worden gerealiseerd;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Woongebied - Uit te werken

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen met bijbehorende tuinen en erven;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van het realiseren van kleinschalige voedselproductie;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. wegen;
  • i. voet- en fietspaden;
  • j. kunstobjecten;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. overige bij deze bestemming behorende voorzieningen.

7.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Het maximum aantal te realiseren woningen bedraagt 310;
  • b. Hoofdgebouwen mogen vrijstaand, twee-aaneen- of aaneen gebouwd worden gebouwd;
  • c. Een hoofdgebouw mag niet uit meer dan 2 bouwlagen en een kap bestaan;
  • d. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. De bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • f. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van:
    • 1. niet minder dan 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, en;
    • 2. niet minder dan 6 m achter de voorste perceelsgrens
  • g. De goothoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • h. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • i. De goothoogte van gemeenschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • j. De bouwhoogte van gemeenschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • k. Het oppervlak van een gemeenschappelijke voorziening is bij gebouwen beperkt tot 200 m2 per gebouw;
  • l. Aangetoond dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd vanuit het oogpunt van milieu c.q. fysieke leefomgeving, waarbij gewerkt wordt met voorwaardelijke verplichtingen waar dit aan de orde is om een goed woon- en leefklimaat te borgen;

7.3 Bouwregels
7.3.1 Bouwverbod

Zolang en voor zover deze uitwerking geen rechtskracht heeft, mogen de gronden niet worden bebouwd.

Artikel 8 Leiding - Riool

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de ander daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
  • b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding dient te zijn gewaarborgd.
  • b. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. diepploegen;
  • d. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • f. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

8.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 8.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak van de 'Leiding - Riool':
    • 1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
    • 3. van de verbeelding wordt verwijderd.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld in onder a worden uitgevoerd, wordt advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 9 Waarde - Beeldbepalende boom

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beeldbepalende boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aanwezige beeldbepalende bomen.

9.2 Bouwregels

In afwijking van de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd.

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de afmetingen van bouwwerken;
  • c. de aard van de verhardingen;
  • d. de fundering van bouwwerken;
  • e. de bescherming van de boom of bomen tijdens de bouwfase;
  • f. het onderhoud van de bomen na de bouwfase.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 9.2 ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, indien wordt aangetoond dat door het bouwen van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom of bomen niet worden aangetast;
  • b. het gestelde in artikel 9.2 indien geoordeeld is dat de boom of bomen niet meer als waardevol is/zijn aan te merken. Aan het verlenen van de vergunning kan de kap van de boom of bomen met daaraan gekoppeld een herplantplicht worden verbonden;
  • c. ten behoeve van de onder a en b genoemde omgevingsvergunning kan een bomeneffectrapportage worden verlangd waaruit blijkt dat de bouw geen onevenredige gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke of ecologische betekenis van de boom.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het snoeien, behoudens normale onderhouds- en beheerwerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de boom;
    • 2. het afhakken van wortels van de boom;
    • 3. het aanleggen van verhardingen;
    • 4. het aanleggen van paden en parkeerstroken;
    • 5. het bevestigen van voorwerpen aan of in de boom.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan overeenkomstig de in artikel 9.1 bepaalde doeleinden beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • c. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat de bestemming 'Waarde - Beeldbepalende boom' gedeeltelijk of geheel wordt verwijderd indien aangetoond is dat de boom of bomen vanwege conditie, levensverwachting, groeiplaats, (beeld)kwaliteit niet meer waardevol zijn danwel dat er elders voldoende maatregelen, bijvoorbeeld herplant, worden getroffen om het verlies aan waardevolle bomen te compenseren.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie';
  • d. een gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning.

11.2 Parkeren
11.2.1 Parkeernormen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen 2015', wordt gerealiseerd.

11.2.2 Afwijken parkeernormen

Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing - gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht - leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Een en ander dient in een collegebesluit vastgelegd te zijn.

11.2.3 Wijzigen parkeernormen

Als de in artikel 11.2.1 bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 geluidzone - spoor
12.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'geluidzone - spoor' aangewezen gronden zijn, behalve de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege spoorweglawaai op geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

12.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe woningen en andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd.

12.1.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.1.2 en worden toegestaan dat nieuwe woningen en geluidgevoelige objecten worden gebouwd, mits de voorwaarden in acht worden genomen die zijn gesteld in het Besluit hogere waarden weg- en railverkeer, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels, waaronder mede kan worden verstaan het bouwen van dove gevels en/of geveldelen en waarbij in ieder geval moet worden voorzien in tenminste één geluidluwe gevel op de begane grond en/of buitenruimte aan de geluidluwe zijde.

12.2 geluidzone - weg
12.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'geluidzone - weg' aangewezen gronden zijn, behalve de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

12.2.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe woningen en andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd.

12.2.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.2.2 en worden toegestaan dat nieuwe woningen en geluidgevoelige objecten worden gebouwd, mits de voorwaarden in acht worden genomen die zijn gesteld in het Besluit hogere waarden weg- en railverkeer, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels, waaronder mede kan worden verstaan het bouwen van dove gevels en/of geveldelen en waarbij in ieder geval moet worden voorzien in ten minste één geluidluwe gevel op de begane grond en/of buitenruimte aan de geluidluwe zijde.

12.3 overige zone - watergang
12.3.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'overige zone - watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een A-watergang met een minimale breedte van 4 m, minimaal aan één zijde voorzien van een onderhoudsstrook met een minimale breedte van 5 m;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en met inachtneming van de keur van het waterschap.

12.3.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mogen alleen bouwwerken ten dienste van het beheer van de A-watergang worden opgericht;
  • b. Gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • c. De bouwhoogte van bruggen, duikers en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

12.3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.3.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de watergang.

12.4 vrijwaringszone - straalpad
12.4.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - straalpad' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede aangewezen voor een straalverbinding.

12.4.2 Bouwregels

Bouwwerken met een hoogte hoger dan 33 meter ten opzichte van NAP zijn niet toegestaan.

12.4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemming(en), mits advies is gevraagd aan de beheerder van de straalverbinding.

 

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bebouwingsgrenzen tot maximaal 0,5 m worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geef;
  • d. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m2 zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak of hoofdgebouwvlak zal bedragen;
    • 2. de vergroting van de bouwhoogte niet meer dan 10% van de bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
  • g. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat zend-, ontvang en/of sirenemasten worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 40 m, mits:
    • 1. er geen onevenredige aantasting optreedt van de ter plaatse aanwezige natuur- en/of landschapswaarden;
    • 2. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

13.2 Algemene voorwaarden

De in artikel 13.1 genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. De bestemmingsgrenzen en/of aanduidingsgrenzen mogen met niet meer dan 15 m worden verschoven.
  • b. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  • c. Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Verwezenlijking in de naaste toekomst

De verwezenlijking van de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - verwezenlijking in de naaste toekomst' is in de naaste toekomst noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Aarlesche Erven'.