Toelichting
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Doel en opzet uitwerkingsplan
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
HOOFDSTUK 2 Projectbeschrijving
2.1 Stedenbouwkundige opzet De Markiezaten
2.2 Stedenbouwkundige inpassing en uitwerking
HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen
4.1 Cultuurhistorie en Archeologie
5.1 Bedrijven en milieuzonering
5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling
HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten
7.1 Economische uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Doel en opzet uitwerkingsplan
1.1 Aanleiding en doel
Bij besluit van 19 juli 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'De Markiezaten' vastgesteld. In dit bestemmingsplan, dat gedeeltelijk een zogeheten globaal uit te werken bestemmingsplan is, is een aantal uit te werken bestemmingen opgenomen. Hiermee kan de ontwikkeling van het gebied De Markiezaten fasegewijs en flexibel qua programma en bouwregeling worden uitgewerkt.
Gedurende 2009-2017 zijn in De Markiezaten al diverse nieuwe woonbuurten gerealiseerd. Binnen deze woonbuurtjes ziin inmiddels circa 600 woningen bewoond of in aanbouw. In het gemeentelijk woonprogramma bevat de Markiezaten nog een resterende woningbouwopgave van circa 900 woningen tot 2032. Voor de woningbouw in de komende jaren is in de lopende GREX Markiezaten de focus gelegd op enkele plandelen, waaronder het plandeel aan de Zuiderdeef-Strandkrab. Dit plandeel heeft in het vigerende bestemmingsplan “De Markiezaten" een Uit te werken woonbestemming (WU2).
Het voorliggende uitwerkingsplan vormt de uitwerking ex. artikel 3.6 sub b Wro voor het deelgebied Zuiderdreef - Strandkrab. Het uitwerkingsplan bevat het juridisch planologisch kader voor de ontwikkeling van twee gebouwen met daarbij behorende parkeerplaatsen en een waterpartij. Het eerste gebouw bevat circa 48 intramurale zorgeenheden van de SDW. het andere gebouw bevat 33 huurappartementen in het middensegment.
Afbeelding 1: globale ligging plangebied
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Woonwijk De Markiezaten ligt aan de zuidrand van Bergen op Zoom, ten zuiden van de wijk Fort -Zeekant, ten oosten van de wijk Bergse Plaat en ten oosten van de spoorlijn Roosendaal - Vlissingen. Het plangebied is aan de noordzijde van deze wijk gelegen en wordt globaal begrensd door de straten Zuiderdreef en Strandkrab. De globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in afbeelding 2.
Afbeelding 2: Luchtfoto ligging plangebied Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan De Markiezaten
HOOFDSTUK 2 Projectbeschrijving
2.1 Stedenbouwkundige opzet De Markiezaten
Met de gebiedsontwikkeling Markiezaten wordt meer leefkwaliteit en samenhang nagestreefd in de zuidelijke stadsrand van Bergen op Zoom: nieuwe woonmilieus tussen bestaande wijken, meer centrale voorzieningen, natuur in de achtertuin, een betere inpassing van infrastructuur. Gedurende de periode 2006-2010 is het Dal vd Molenbeek gerealiseerd met een nieuwe natuurlijke inrichting, een robuust stedelijk water(berging)systeem en recreatieve verbindingen richting de Brabantse Wal en het Markiezaatmeer. Tevens is gedurende de periode 2009-2011 de Markiezaatsweg omgelegd en zijn diverse nieuwe verbindingen en geluidmaatregelen onder en langs het spoor gerealiseerd. In 2010 is tevens het sportpark Markiezaten in gebruik genomen en inmiddels zijn daar ook diverse scholen voor basis- en speciaal onderwijs gevestigd. Ook is een supermarkt aan de Laan van Borgvliet beschikbaar gekomen.
De stedenbouwkundige hoofdstructuur van de Markiezaten gaat uit van een natuurlijk overgangsgebied met woonterpen ten zuiden van de Markiezaatsweg en een nader uit te werken compacter tuinstedelijk woongebied ten noorden van deze Markiezaatsweg.
De uit te werken woongebieden bestaan vervolgens grotendeels uit grondgebonden woonmilieus in een traditionele architectuur (tot circa 10 meter, veelal met kappen). Daarnaast is voorzien in appartementenbebouwing langs delen van de Markiezaatsweg, de verbindingsroutes naar bestaande wijken en op enkele markante locaties langs de groen- en waterstructuur. Qua bouwhoogte variëren deze appartementen tussen de 4 en 6 woonlagen (10 tot 20 meter). Op wijkniveau zijn daarnaast een viertal hogere accenten voorzien tot circa 10 woonlagen (tot 30 meter).
Afbeelding 4: stedenbouwkundige opzet De Markiezaten
2.2 Stedenbouwkundige inpassing en uitwerking
De woonbuurt (plandeel Klaverwei) rond de Strandkrab is vanaf 2008 in aanbouw en al grotendeels gerealiseerd en geruime tijd bewoond. De uitwerking van De Klaverwei is in nauwe samenhang met het naast gelegen plandeel de Brug opgepakt. Onderstaande beelden geven daarvan een impressie. Ten oosten van de Zuiderdreef (binnen het plan de Brug) zijn de huurappartementen van Stadlander en de brede voorziening Markiezaten gerealiseerd.
Tussen de Strandkrab en de Zuiderdreef zijn sindsdien nog enkele bouwpercelen blijven liggen in afwachting van een concrete ontwikkeling. Ook het beoogde water is hier nog niet geheel aangelegd.
Het resterend bouwperceel aan de oostzijde van de Strandkrab is in verkoop gebracht voor 8 particuliere bouwkavels. Deze zijn inmiddels grotendeels verkocht/ in optie en de bouw van 4 woningen is al begonnen.
Het resterende bouwperceel aan de westzijde van de Zuiderdreef was in 2008 aanvankelijk voorzien voor een langwerpig appartementengebouw en met eventuele voorzieningen in de plint (zie onderstaande impressies uit 2008). Het lange appartementengebouw is echter niet doorgegaan.
afbeelding 5, 6, 7: Oude impressies uit 2008 van de plandelen Klaverwei en Brug
Uiteindelijke stedenbouwkundige invulling
Op basis van het vigerende bestemmingsplan De Markiezaten, binnen de regels van de (uit te werken) woonbestemming, zijn inmiddels afspraken gemaakt over een alternatieve invulling van het restperceel ten westen van de Zuiderdreef (zie afbeelding 8). De invulling gaat uit van twee bouwblokken, een extra te graven waterpartij en parkeerplaatsen, die langs de Zuiderdreef de entree markeren naar de woonbuurt en het sportpark. Bouwblok 1 bestaat uit 4 bouwlagen en bevat 48 woonzorg-eenheden met gezamenlijke ruimten;
Bouwblok 2 bestaat uit 6 bouwlagen en bevat 33 huurappartementen, in omvang van 60-80 m2.
Afbeelding 8: Opzet uitwerkingsplan
Beeldregie
Beide bouwblokken zijn als voorlopig ontwerp schetsmatig uitgewerkt en op hoofdlijnen positief beoordeeld door Welstand. De situering en massavorm van de bouwblokken passen binnen de vastgestelde uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan De Markiezaten.
Bij de architectonische uitstraling van de gebouwen is aansluiting gezocht (in kleur en materiaal) bij de diverse gemetselde gebouwen in de directe omgeving (bruine en rode baksteen, witte accenten).
Beide gebouwen worden plat afgewerkt en de zonnepanelen worden zoveel mogelijk aan het zicht vanaf de openbare weg onttrokken. Onderstaand zijn enkele impressies van beide bouwblokken weergegeven.
afbeelding 9: Impressie gevelaanzicht waterzijde en kopzijde bouwblok 1
Afbeelding 10: Impressie gevelaanzichten waterzijde en kopzijde bouwblok 2
HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten
De onderbouwing van de ontwikkeling van het woongebied De Markiezaten, waar voorliggende ontwikkeling onder behoort, aan de hand van het Rijksbeleid, Provinciaal en Gemeentelijk beleid, heeft reeds plaatsgevonden in het moederplan 'Bestemmingsplan De Markiezaten'. Volledigheidshalve wordt voor deze beleidsmatige onderbouwing verwezen naar de toelichting van dat betreffende bestemmingsplan.
HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen
In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke kader en de hierin geformuleerde uitgangspunten op de relevante onderdelen nader onderbouwd. Aan bod komen cultuurhistorie en archeologie, verkeer, flora en fauna en water.
4.1 Cultuurhistorie en Archeologie
Een (klein) deel van het plangebied maakt onderdeel uit van een archeologisch waardevol gebied (zie afbeelding 11 het in het rood aangegeven gebied). In het kader van de eerdere afgravingen en proefsleufonderzoek is de waarden voor enkele delen van het waardevol gebied komen te vervallen. Voor de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde is in het uitwerkingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie - 1” opgenomen. De Archeologische verwachtingswaarden zijn hiermee voldoende gewaarborgd.
Afbeelding 11: archeologische waardenkaart met in het rood weergegeven archeologisch waardevol gebied
4.2 Verkeer
Wegenstructuur en ontsluiting
De locatie is ontsloten via de Zuiderdreef en bevindt zich in een 30 km/h gebied. De wegen binnen het plangebied zelf zijn bestemd tot verblijfsgebied (erftoegangswegen). Deze wegen maken de erven toegankelijk. Op wegen met een erftoegangsfunctie staat de verblijfsfunctie centraal. Hier ontmoeten alle verkeersdeelnemers elkaar. De snelheid van het verkeer dient hier laag te zijn (30km/h). Binnen de erftoegangswegen kan wel een verschil in verkeersintensiteit zijn.
De Zuiderdreef blijft voor auto's ingericht met ter plaatse van het plangebied met één rijrichting (in noordelijke richting, richting de brede voorziening). Voor het langzaam verkeer behoud de Zuiderdreef twee richtingen.
Dit deel van de Zuiderdreef fungeert immers als belangrijke langzaam verkeerverbinding tussen de Markiezaten en Fort Zeekant.
Het gemeenschappelijk busvervoer van/naar de brede voorziening en het parkeren voor medewerkers is via/op het sportpark mogelijk gemaakt. Bezoekers en gebruikers van het sportpark komen voornamelijk via de route Markiezaatsweg-Zuiderdreef-Langs de Lijn-Sportlaan-Markiezaatsweg.
Parkeren
Ten aanzien van parkeernormen gaat de gemeente Bergen op Zoom uit van de (actuele) Nota Parkeernormering. Op basis van de gemeentelijke Nota Parkeernormering bedraagt de parkeerbehoefte van bouwblok 1 met 48 woonzorgeenheden totaal 33,6 parkeerplaatsen (0,7 parkeerplaats per woning). De parkeerbehoefte van bouwblok 2 met 33 huurappartementen tussen de 60 - 80 m2 bedraagt totaal 52,8 parkeerplaatsen (1,6 parkeerplaats per woning). De totale parkeerbehoefte van de ontwikkelingen binnen het plangebied bedraagt hiermee 86,4 parkeerplaatsen.
De benodigde parkeerplaatsen voor de nieuwe bewoners zijn in hoofdzaak voorzien tussen de twee bouwblokken. Hier komt een nieuw aan te leggen parkeerterrein met 59 parkeerplaatsen, met een eigen in/uitrit in de bocht van de Zuiderdreef/ Langs de Lijn. Op dit nieuwe parkeerterrein kunnen tevens enkele personenbusjes halteren (3 plaaten) voor het vervoer van de bewoners van bouwblok 1. Hiervoor zijn drie langsparkeerplaatsen voorzien, op de kop van bouwblok 1, waar veilig in - en uitgestapt kan worden.
Bezoekers kunnen op extra aan te leggen parkeerplaatsen terecht langs de Zuiderdreef en langs de Strandkrab waar 13 cq. 12 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In totaal zijn er hiermee 87 parkeerplaatsen beschikbaar en wordt voldaan aan de parkeernormen.
4.3 Flora en Fauna
Op basis van de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is het een vereiste om inzicht te bieden in de effecten van een voorgenomen ruimtelijke ingreep op wettelijke beschermde planten en dieren. Als er significant schadelijke gevolgen zullen zijn voor een wettelijk beschermde soort en/of zijn leefgebied, zal bezien moeten worden in hoeverre de schadelijke effecten kunnen worden voorkomen. Zijn de effecten niet weg te nemen, bijvoorbeeld door een andere locatie te kiezen, of op een andere manier naar een oplossing te zoeken, terwijl de uitvoering van het plan noodzakelijk wordt geacht (dwingende redenen van groot openbaar belang) dan zal in het kader van de wet ontheffing moeten worden aangevraagd en zal moeten worden voorzien in compensatie. Daar waar ontwikkelingen plaatsvinden, geldt in dit kader een onderzoeksplicht.
De betreffende locatie is gelegen in binnenstedelijk gebied en is vanaf 2008 bouwrijp. Daarna is de locatie tijdelijk ingezaaid met gras en wordt het regelmatig gemaaid. Delen van het terrein zijn in gebruik (geweest) als bouwplaats, voor tijdelijke onderwijshuisvesting en voor tijdeijk parkeerterrein. Er zijn, gezien de huidige situatie en staat van het terrein, geen (bijzondere soorten) flora en of fauna te verwachten. Op grond hiervan wordt het niet nodig geacht een nader onderzoek te doen als hierboven bedoeld. Aangezien er geen aantasting van de aanwezige flora en fauna wordt verwacht is ook geen ontheffing noodzakelijk als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet.
Met de afronding van de bouwontwikkeling komt ook het openbaar gebied tot een definitieve inrichting. Er wordt een grote open waterpartij aangelegd met ruime groene oevers en extra boombeplanting. Ook op het aangrenzende parkeerterrein komen extra bomen en hagen.
Deze bomen geven beschutting, begeleiden de overgang tussen de diverse gebouwmassa’s en versterken de ruimtelijke beleving van de woonbuurt. Binnen deze woonomgeving biedt de natuurlijke vegetatie langs de oevers extra beschutting en leefruimte voor flora en fauna.
4.4 Water
Beleid gemeente
De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.
Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.
In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend”, heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:
Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;
Voldoende aandacht voor kwaliteitsgarantie van (aansluitingen) schoon en vuil water in relatie tot het aanwezige oppervlaktewater.
Beschrijving huidige situatie
Het plangebied ligt tussen de eerder gerealiseerde woonbuurten de Klaverwei en de Brug in. Bij de ontwikkeling van deze twee woonbuurten vanaf 2008 is een ruim wateroppervlak aangelegd in de vorm van de Krabbenkreek (totaal circa één hectare). Met de aanleg van deze waterpartij is invulling gegeven aan de afspraken met het waterschap Brabantse Delta betreffende het te realiseren watersysteem binnen de zuidelijke stadsrand. Middels deze gemaakte afspraken met diverse waterpartijen is de benodigde afvoer en berging van regenwater, uit de bestaande woongebieden en de nieuwe woningen binnen de Klaverwei en Brug, voldoende gewaarborgd.
Beschrijving nieuwe situatie
Het plan bestaat uit een noordelijk gelegen (bouwblok 1) en een zuidelijk gelegen (bouwblok 2) bouwblok. De ruimte tussen beide bouwblokken wordt ingevuld met een parkeerplaats (zie afbeelding 8). De Krabbenkreek zal aan de zijde van Zuiderdreef verder worden verbreed met een waterpartij.
Bouwblok 1 krijgt een een tuin met oeverbeschoeiing aan het water. Deze uitgeefbare oever komt in beheer en eigendom bij de nieuwe gebouweigenaar. Bouwblok 2 zal eveneens direct aan het water grenzen waarbij de begane grondappartementen mogelijk een gebouwd terras aan het water krijgen. De waterpartij fungeert tevens als berging binnen het stedelijk waterbeheer van de Markiezaten. Naast het regenwater uit de buurt Klaverwei Brug stroomt ook het regenwater uit delen van de hoger gelegen wijk Fort Zeekant uit in deze waterpartij. De waterpartij loopt over in een lager deel van de Krabbenkreek (30cm + NAP) en stroomt verder af via de Augustakreek naar de Plaatvliet.
Waterberging
Het huidig gerealiseerd oppervlak aan water/oevertalud is ca 1500 m2 (sloot achterlangs de bouwkavels aan de Strandkrab). Dit vertegenwoordigd een bergend vermogen van ca 800 m3. Daarbij is uitgegaan van een maximale peilstijging van 60 cm, boven op het geldende beheerpeil van 0,60m + NAP. Oevers bij uitgeefbare percelen zijn/worden overigens niet meegerekend bij deze waterberging. Hier is immers vanuit de geldende woonbestemming (erf) een bouwrecht aanwezig, onder meer ook voor beschoeiing en steigers.
Met de in het Uitwerkingsplan Zuiderdreef-Strandkrab genoemde bouwontwikkeling wordt ca 4000 m2 verhard oppervlak gerealiseerd (bebouwing + verharding), ca 600 m2 onverhard (groen) en ca 2100 m2 aan extra wateroppervlak/oevertalud. Dit extra wateroppervlak/ oevertalud creëert een extra bergend vermogen van ca 1200 m3. Voor het bepalen van de benodigde waterberging vanuit bebouwing/verhard oppervlak is uitgegaan van een maatgevende regenbui (T=100). De beoogde bebouwing en verharding op de locatie vergt dan ca 260 m3 waterberging. Hierin wordt met de aanleg van de extra waterpartij ruimschoots voorzien.
Advies waterbeheerder
Het Waterschap Brabantse Delta heeft op 27 september 2018 een positief wateradvies afgegeven. Wel hebben ze in het advies een aantal aandachtspunten opgenomen ten aanzien van de waterberging en in algemene zin. Deze punten zijn verwerkt in de waterparagraaf.
Het Waterschap vraagt in het advies aandacht voor de benodigde watervergunningen inzake het aanbrengen van beschoeiing en de aanleg van een bebouwd terras aan het water. Aan dergelijke vergunningen zullen voorwaarden worden verbonden voor het onderhoud aan de watergang en het tegengaan van verlies van waterberging (indien aan de orde).
In algemene zin merkt het Waterschap op dat voor het uitvoeren van werkzaamheden in of rondom oppervlaktewaterlichamen of waterkeringen en voor het onttrekken/infiltreren van grondwater, gebods- of verbodsbepalingen kunnen gelden op basis van de Keur. Veelal is voor werkzaamheden die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer een vergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen kan een werkzaamheid onder een Algemene regel vallen, waardoor er onder voorwaarden sprake kan zijn van een vrijstelling van de vergunningplicht.
Het Waterschap zal in een vroeg stadium bij de verdere uitwerking van de plannen worden betrokken en hierbij zal met het bovenstaande rekening worden gehouden.
Conclusie
Met de invulling van het resterende deel van de het plandeel Zuiderdreef-Strandkrab wordt minder bebouwing gerealiseerd dan planologisch mogelijk was. De voorziene waterpartij wordt met dit uitwerkingsplan definitief bestemd en aangelegd. Daarnaast wordt ook extra groen gerealiseerd. Per saldo is daarmee sprake van een positieve bijdrage aan de beoogde waterhuishouding in de Markiezaten. Tevens wordt er invulling gegeven aan de gemaakte afspraken met het waterschap inzake de waterhuishouding van het gebied.
HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten
De gemeente Bergen op Zoom heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) gevraagd een milieuparagraaf op te stellen voor het onderhavige uitwerkingsplan. Deze milieuparagraaf geldt aanvullend op de milieuparagraaf van het moederplan 'Bestemmingsplan De Markiezaten'.
In onderstaande milieuparagraaf worden de bevindingen en conclusies van het door de Omgevingsdienst uitgevoerde onderzoek weergegeven. Het onderzoek is opgesteld voor de milieuaspecten bedrijven en milieuzonering, geluid, externe veiligheid, bodem, stikstof en milieueffectrapportage.
5.1 Bedrijven en milieuzonering
5.1.1 Toetsingskader
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009).
Richtafstanden
In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.
Milieucategorie |
Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters |
1 |
10 |
2 |
30 |
3.1 |
50 |
3.2 |
100 |
4.1 |
200 |
4.2 |
300 |
5.1 |
500 |
5.2 |
700 |
5.3 |
1000 |
6 |
1500 |
* indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden kleinere richtafstanden, nam lijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3.).
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:
Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Het omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Wijze van meten
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemming)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
5.1.2 Situatie ter plaatse
Woningen zijn op basis van de VNG-brochure gevoelige objecten. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door de woningbouwontwikkeling worden beperkt in hun bedrijfsvoering en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan ‘de Markiezaten’ kan het plangebied gekenmerkt worden als een gemengd gebied, omdat het gebied in de directe nabijheid ligt van sportpark de Markiezaten en de scholen. Buiten het plangebied komen enkele voorzieningen voor. Het gaat om de volgende percelen:
Zuiderdreef 314-322;
Sportpark de Markiezaten.
Zuiderdreef 314-322
Ten noordoosten van het plangebied liggen gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’. Op deze gronden zijn maatschappelijke voorzieningen gericht op gezondheidszorg, onderwijs, jeugd- en kinderopvang, volksgezondheid, zorg en welzijn en daarmee gelijk te stellen sectoren mogelijk. Het gros van deze functies behoort tot milieucategorie 1, maar een deel ervan wordt gerekend tot milieucategorie 2. Aan de gereduceerde richtafstand van 10 meter (gemengd gebied) wordt voldaan. De werkelijke afstand bedraagt circa 15 meter.
Sportpark de Markiezaten
Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 50 meter, bevinden zich ook gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’. Naast de eerder genoemde functies, worden hier sport- en speelterreinen mogelijk gemaakt. De milieucategorie van veldsportcomplexen betreft 3.1, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter in gemengd gebied op basis van het aspect geluid. Aan de richtafstand wordt voldaan. Aan de Zuiderdreef 200 t/m 312 bevindt zich bovendien een appartementencomplex. Dit complex is gelegen tussen het plangebied en de sportvelden in. Gesteld kan worden dat de sportcomplexen niet worden beperkt in hun milieuruimte, omdat er reeds in de bestaande situatie op kortere afstanden woningen staan. Het woon- en leefklimaat wordt aanvaardbaar geacht, omdat voldaan wordt aan de richtafstand.
Milieubelasting vanuit zorginstelling
Ten slotte dient ook beschouwd te worden in hoeverre de zorginstelling het woon- en leefklimaat van gevoelige functies in de omgeving beïnvloed. Een zorginstelling (verpleeghuis) wordt gerekend tot een milieucategorie 2 functie. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De werkelijke afstand bedraagt circa 15 meter. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand en zal de zorginstelling niet leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van bestaande gevoelige functies.
5.1.3 Conclusie
Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor de haalbaarheid. Het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven of voorzieningen worden niet onevenredig beperkt.
5.2 Geluid
5.2.1 Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
5.2.2 Situatie ter plaatse
Met de ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder.
Wegverkeer
Het plangebied ligt buiten de onderzoekszone (200 meter) van de omliggende gezoneerde wegen, zoals de Markiezaatsweg. In de directe omgeving van het plangebied liggen enkel 30 km/uur wegen. Toetsing aan de Wet geluidhinder is daarmee niet noodzakelijk. Het staat daarmee vast dat een hogere waardenprocedure niet noodzakelijk is.
Hoewel de Wet geluidhinder daartoe niet verplicht, moet ook bij 30 km/uur wegen, worden nagegaan of de geluidbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd. De resultaten hiervan worden in het ontwerp uitwerkingsplan opgenomen.
Railverkeer
Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoortraject.
Gezoneerde industrieterreinen
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
5.2.3 Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. Een hogere waardenprocedure is niet noodzakelijk.
5.3 Externe veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
5.3.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:
Professionele risicokaart provincie Noord-Brabant ;
Informatie gemeente Bergen op Zoom (RRGS );
Regeling Basisnet.
In afbeelding 12 is een deel van de risicokaart weergegeven van Bergen op Zoom. De ligging van het plangebied is hierin weergegeven.
Afbeelding 12: Risicobronnen en plangebied (bron: risicokaart)
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De professionele risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting ligt, namelijk van Sabic Innovative Plastics BV.
Voor Sabic Innovative Plastics BV is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 3.300 meter van de inrichtingsgrens van Sabic ligt. Het invloedsgebied van Sabic bedraagt ca. 8.700 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag van Sabic, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt. Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.002 van de oriëntatiewaarde. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.
Voor Mepavex Logistics BV is de provincie Noord-Brabant eveneens het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van circa 3.600 meter van de inrichtingsgrens van Mepavex Logistics BV ligt. Het invloedsgebied van Mepavex Logistics BV bedraagt ca. 3.260 meter en ligt hierdoor niet over het plangebied.
Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van Sabic, is op grond van artikel 13 van het Bevi een kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Daarvoor is gebruik gemaakt van het door de Veiligheidsregio verstrekte advies inzake de hoogte van het groepsrisico en de aspecten met betrekking tot de rampenbestrijding, zelfredzaamheid en hulpverlening. De standaard verantwoording groepsrisico is opgenomen in de bijlage.
5.3.3 Transportassen
Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand ‘0’ is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.
Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:
De Rijksweg A4;
Het spoortraject Bergen op Zoom – Franse Monument.
Alle transportroutes zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Daarom zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en is het groepsrisico niet beschouwd. Omdat het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsgebied van toxische scenario’s, kan volstaan worden met een zogenaamde beperkte verantwoording waarbij aandacht wordt besteed aan hulpverlening, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording groepsrisico.
5.3.4 Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Buisleidingen
Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er twee hogedruk aardgasleidingen in de nabijheid van het plangebied liggen. Het gaat om: • De hogedruk aardgasleiding Z-526-01; • De hogedruk aardgasleiding Z-526-12.
Z-526-01
Deze leiding ligt ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 450 meter. De leiding heeft een werkdruk van 40 bar en diameter van 12 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en een invloedsgebied van 140 meter. Omdat het invloedsgebied niet reikt tot het plangebied, behoeft met deze leiding geen rekening te worden gehouden.
Z-526-12
Deze leiding is gelegen ten zuiden van het plangebied en heeft een werkdruk van 40 bar en diameter van 12 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en een invloedsgebied van 140 meter. Het invloedsgebied overlapt daarmee het plangebied.
Op basis van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is inzicht in het groepsrisico benodigd. Om een actueel beeld van het groepsrisico te verkrijgen, is een nieuwe QRA uitgevoerd. Voor een uitgebreide beschrijving en de uitgangspunten (onder andere personendichtheden) wordt verwezen naar de QRA. In het onderstaande wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.
Het groepsrisico bedraagt in de nieuwe situatie maximaal 0,009 x de oriëntatiewaarde ter hoogte van de maatgevende kilometer. De maatgevende kilometer is gelegen ter hoogte van het plangebied Zuiderdreef-Strandkrab.
Afbeelding 13: FN curve leiding Z-526-12
Omdat het groepsrisico lager is dan de waarde van 0,1 x de oriëntatiewaarde kan volstaan worden met een zogenaamde beperkte verantwoording. Derhalve dient te worden ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
5.3.5 Verantwoording groepsrisico
Omdat de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting, een buisleiding en twee transportroutes dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld.
In het plangebied is sprake van een zorginstelling. Er dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van niet-zelfredzame personen. De zorginstelling is gelegen op circa 120 meter afstand van de hoge druk aardgasleiding en is daarmee gelegen binnen het invloedsgebied en binnen een afstand waarbij de Veiligheidsregio advies wil uitbrengen. De Veiligheidsregio zal om advies worden gevraagd. Het advies wordt verwerkt in het ontwerp uitwerkingsplan.
Voor de overige beschreven risicobronnen volstaat een beperkte verantwoordingsplicht.
Advies Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De Veiligheidsregio heeft op 20 september advies uitgebracht, en heeft hierin aandacht besteed aan noodprocedures, bluswater, opkomsttijd en zelfredzaamheid. In noodprocedures dient een groot incident in de directe omgeving te worden opgenomen. Dit betekent dat het ventilatiesysteem geheel afgesloten kan worden bij incidenten bij BRZO bedrijven en dat bewoners en werknemers binnen dienen te blijven bij incidenten bij een van de buisleidingen. De brandkranen dienen binnen 15 meter van de ingangen te zijn gelegen en elke ruimte binnen het gebouw dient maximaal 70 meter van de ingang te zijn gelegen. De plattegrond van het gebouw dient hierop te worden ontworpen en de brandkranen zijn hier een afleiding van. Derhalve zal er een aanpassing van de brandkranen in de directe omgeving noodzakelijk zijn. Op korte afstand zijn bluswaterpunten, hydranten van 60 m3/h aanwezig. De opkomsttijd is waarschijnlijk minder dan 8 minuten. Hiermee wordt voldaan aan de norm gesteld in het dekkings- en spreidingplan van Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.
De zelfredzaamheid kan worden verbeterd door extra bouwkundige en organisatorische maatregelen te treffen:
Voor toxische scenario’s is het nieuwe gebouw een uitstekende schuilplaats mits tijdig de ventilatiesystemen worden afgezet en de ramen en deuren worden gesloten. De luchtdichtheidseisen van het huidige Bouwbesluit maken het mogelijk de schuilplaats ca. 4 uur te gebruiken.
Alle beglazing aan de zijde van de aardgasleisding en het dak (ballast laag van dakgrind of betontegels) uit te voeren in een WBDBO eis van 60 minuten.
Een goede interne noodprocedure op te laten stellen en deze jaarlijks te beoefenen.
5.4 Bodem
5.4.1 Toetsingskader
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
5.4.2 Situatie ter plaatse
In het moederplan ‘de Markiezaten’ is het volgende opgenomen ten aanzien van bodemkwaliteit: “Op grond van alle bodemonderzoeken binnen het plangebied De Markiezaten is in opdracht van gemeente Bergen op Zoom door de RMD een bodemkwaliteitskaart opgesteld en vastgesteld. De huidige bodemkwaliteitskaart is nog geldig. De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de geldende richtlijnen. Het gebied De Markiezaten kan op grond van de bodemkwaliteitskaart als schoon (achtergrondwaarde) worden betiteld”.
De bodemkwaliteit van het gehele plangebied ‘de Markiezaten’ kan als volgt worden beschreven:
De algemene bodemkwaliteit (zie Bkk) kan als schoon worden betiteld;
Zintuiglijk is de grond plaatselijk zwak puinhoudend en baksteenhoudend;
In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde waarden aan zware metalen, PAK, EOX en minerale olie gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarde;
In de ondergrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan minerale olie gemeten ten opzicht van de achtergrondwaarde;
In het grondwater worden concentraties van zware metalen boven de streef- en interventiewaarde gemeten. Plaatselijk is het grondwater sterk verontreinigd met nikkel (plaatselijke natuurlijke achtergrondwaarde) en licht verontreinigd met zware metalen, xyleen en tetrachlooretheen;
In de waterbodem zijn bestrijdingsmiddelen in verhoogde gehalten gemeten.
In maart 2017 heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden voor de aangrenzende locatie aan de Strandkrab, net buiten het plangebied. Het bodemonderzoek is als bijlage bij dit uitwerkingsplan gevoegd. In het onderstaande wordt ingegaan op de conclusies.
In de boven- en ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden gemeten. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan naftaleen en som xylenen aangetoond. In het verleden zijn bij de uitvoering van verkennend bodemonderzoek eveneens licht verhoogde concentraties naftaleen en xylenen aangetoond. Aanwijsbare bronnen voor de verhoogde concentraties naftaleen en xylenen in het grondwater zijn niet bekend. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren met betrekking tot woningbouw op de naastgelegen locatie.
Gelet op deze bevindingen zijn er voor het uitwerkingsplan geen belemmeringen te verwachten. De haalbaarheid is niet in het geding. In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal een nader verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
5.4.3 Conclusie
Voor het uitwerkingsplan is de bodemkwaliteit geen belemmering voor de haalbaarheid. Ten tijde van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is een (actueel) verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.
5.5 Stikstof
5.5.1 Toetsingskader
Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van stikstofdepositie op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creëren door:
emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) te verminderen (bronmaatregelen), en • (herstel)maatregelen in de Natura 2000-gebieden.
AERIUS is ontwikkeld om de te verwachten depositie van stikstof (N) als gevolg van een project of plan te berekenen en te bepalen of er (voldoende) ontwikkelruimte in het betreffende Natura 2000- gebied beschikbaar is. Voor (bestemmings)plannen geldt echter geen vergunning- of meldingsplicht. Wel dient voor vaststelling van het plan het effect van het plan op beschermde natuur in beeld te zijn gebracht.
Het PAS gaat uit van drie grenswaarden, te weten: 0,05, 1 en 3 mol N/ha/jaar. Voor een ontwikkeling of activiteit die een toename van stikstofdepositie kleiner dan 0,05 mol N/ha/jaar tot gevolg heeft, zijn geen vervolgstappen nodig: de toename is verwaarloosbaar. Voor een toename van de depositie met meer dan 3 mol N/ha/jaar is geen ontwikkelruimte beschikbaar. Het project of de activiteit dient in dat geval te worden aangepast. Voor een toename van stikstofdepositie tussen 0,05 en 3 mol N/ha/jaar is ontwikkelruimte beschikbaar. Om hiervan gebruik te maken is (voor een project of activiteit) melding of vergunning nodig:
bij een depositie > 1,0 mol N/ha/jr moet ontwikkelruimte worden aangevraagd via een toestemmingsbesluit (vergunningprocedure);
bij een depositie < 1,0 mol N/ha/jr kan worden volstaan met een melding via AERIUS.
De tweede optie (melding via AERIUS) is voor diverse Natura 2000-gebieden weggevallen, omdat nog maar weinig of helemaal geen ontwikkelruimte meer beschikbaar is. Voor projecten met effecten (als gevolg van stikstofdepositie) op dergelijke gebieden kan alleen nog ontwikkelruimte worden aangevraagd via een toestemmingsbesluit (vergunningaanvraag Wet Natuurbescherming).
5.5.2 Situatie ter plaatse
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is gelegen op circa 1,8 kilometer. Het gaat om het Natura2000 gebied Brabantse Wal.
Gelet op de toename van 81 woningen (in juridisch-planologisch opzicht) staat vast dat de ontwikkeling geen bijdrage zal leveren die groter is dan 0,05 mol N/ha/jaar. Om die reden geldt er voor de planvorming geen vergunning- of meldingsplicht. Het plan levert geen bedreiging voor de instandhoudingsdoeleinden van de omliggende Natura-2000 gebieden.
5.5.3 Conclusie
Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.
5.6 Lucht
5.6.1 Toetsingskader
Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:
de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm;
het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen het Besluit nibm;
de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen de Regeling nibm;
de ‘Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007’;
de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’;
het ‘Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’.
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);
als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);
als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of
het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).
Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:
voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 18 dagen per jaar mag het uurgemiddelde concentratie van NO2 groter zijn dan 200 microgram per kubieke meter lucht;
voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 35 keer per jaar mag de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter zijn dan 50 microgram per kubieke meter lucht;
voor ultra fijn stof (PM2.5) geldt een grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie.
In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
5.6.2 Situatie ter plaatse
De Wet luchtkwaliteit is formeel niet van toepassing op uitwerkingsplannen. In het moederplan ‘de Markiezaten’ heeft reeds een afweging plaatsgevonden ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
Overigens worden met het plan 81 appartementen voorzien, waardoor het plan niet in betekenende mate zou bijdragen aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit geldt daarmee geen nadere onderzoeksplicht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.
De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden.
5.6.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.
5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
5.7.1 Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit Mer) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit Mer.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag dient te bepalen in hoeverre de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen hebben, ook wanneer de activiteiten (ruimschoots) onder de drempelwaarden zijn gelegen. Voor deze toetst wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r-beoordeling noodzakelijk;
Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.rbeoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een milieueffectrapportage.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
De kenmerken van het project;
De plaats van het project;
De kenmerken van de potentiële effecten.
5.7.2 Situatie ter plaatse
Met het uitwerkingsplan worden 81 appartementen mogelijk gemaakt. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Het plan kan gerekend worden tot de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2). De bijbehorende drempelwaarde is 2.000 of meer woningen. De drempelwaarde wordt daarmee ruimschoots niet gehaald.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied behoort niet tot een dergelijk gebied.
In de milieuparagraaf zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig plan geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen.
Hoewel de drempelwaarde niet wordt gehaald, dient toch bepaald te worden of sprake is van relevante milieueffecten. Een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus aan de orde. In het onderstaande wordt hier beknopt op ingegaan.
Kenmerken van het project
Het project betreft de realisatie van 81 appartementen aan de Strandkrab te Bergen op Zoom. Met het project wordt met name een verkeersaantrekkende werking naar het plangebied gerealiseerd.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen in binnenstedelijk gebied en betreft een inbreidingslocatie. Het gebied heeft geen cultuurhistorische waarde. Ook zijn in de directe nabijheid geen gevoelige of kwetsbare gebieden aanwezig.
De kenmerken van de potentiële effecten
Ten aanzien van de kenmerken van de potentiële effecten kan het volgende worden opgemerkt:
De appartementen belemmeren omliggende bedrijven of voorzieningen niet (zie hoofdstuk 2)
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging (zie hoofdstuk 4)
Het plan kent een bijdrage aan stikstofdepositie die lager is dan 0,05 mol/ha/jaar (zie hoofdstuk 5);
Het plan realiseert een verkeersaantrekkende werking die past binnen een woonomgeving en waarbij het omliggende weggennet toereikend is;
De toename aan verharding leidt niet tot onevenredig nadelige effecten voor de waterhuishouding op de omgeving;
Het plan maakt geen risicobron mogelijk in het kader van externe veiligheid of zorgt niet voor een significante toename van het groepsrisico;
Het plan leidt niet tot significante effecten op beschermde flora- en faunasoorten in of in de omgeving van het plangebied;
Het plan heeft geen onevenredige effecten op cultuurhistorie of archeologie; • Woningbouw betreft geen bodembelastende functie voor de bodemkwaliteit.
Uit de uitgevoerde onderzoeken en motiveringen blijkt dat het plan geen onevenredige milieueffecten heeft op de omgeving. Een m.e.r-beoordeling is derhalve niet noodzakelijk.
5.7.3 Conclusie
Het plan, dat de realisatie van 81 woningen mogelijk maakt, wordt gerekend tot de activiteiten genoemd in de D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan ligt onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Derhalve is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van onevenredige milieueffecten op de omgeving.
HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het uitwerkingsplan (de verbeelding en de regels).
Uitgangspunt bij een uitwerkingsplan is dat dit juridisch bezien deel gaat uitmaken van het 'moederplan', in dit geval het bestemmingsplan De Markiezaten. Ter plaatse van het uitwerkingsplan wordt de globale bestemming 'Wonen - Uit te werken 2' in het 'moederplan' vervangen door gedetailleerde bestemmingen; dit alles binnen het juridisch kader van het 'moederplan'.
In principe zijn de regels van het bestemmingsplan De Markiezaten direct van toepassing op dit uitweringsplan. met name hoofdstuk 3 Algemene bepalingen en de overgangsbepalingen in Hoofdstuk 4 van de regels van dat 'moederplan' gelden direct voor dit uitwerkingsplan. In dit plan zijn alleen die regels opgenomen, die nodig of nuttig zijn voor de toepassing van de in dit plan opgenomen bestemmingen. De regels van voorliggend uitwerkingsplan zijn ingedeeld in vier hoodfstukken, conform de eisen van het SVBP2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012).
6.2 Regels
Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “bij recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.
Bouwregels
Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.
De in dit uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Groen (G)
De gronden met deze bestemming betreffen gebieden met (openbare) groenvoorzieningen welke binnen de ruimtelijke hoofdopzet van het plan van belang zijn en om die reden behouden dienen te blijven. Binnen het plangebied hebben deze groenstroken tevens de functie voor speelvoorziening. Binnen de bestemming ‘Groen’ is uitsluitend de bouw van andere bouwwerken, zoals speelvoorzieningen, toegestaan.
Maatschappelijk (M)
Het bouwblok (1) waarin de circa 48 woonzorgeenheden worden gerealiseerd zijn binnen deze bestemming ondergebracht. De betreffende locatie heeft tevens de funtieaanduiding zorginstelling gekregen.
Betreffende de gronden met de aanduiding 'tuin' is het in verband met de ruimtelijke kwaliteit van belang dat deze perceelsgedeelten open en onbebouwd blijven. Binnen deze aanduiding is slechts de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.
Voor het hoofdgebouw wordt uitgegaan van een situering binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Voor het bouwvlak is de maximaal toelaatbare bouwhoogte en het maximum aantal woningen aangegeven.
Verkeer (V)
Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen en verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat binnen het plangebied. In onderhavig plan betreft zijn het parkeerterrein en de ontsluiting naar dit terrein als zodanig bestemd. Binnen de bestemming zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.
Water (WA)
Deze bestemming is opgenomen voor het binnen het plangebied aanwezige oppervlaktewater. Veelal hebben deze waterpartijen een functie in het kader van de waterhuishouding in het gebied. Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken mogelijk.
Wonen (W)
Het bouwblok (2) waar de huurappartementen worden gerealiseerd zijn binnen deze bestemming opgenomen.
Voor de situering van het hoofdgebouw wordt uitgegaan van een situering binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte.
Beroepsmatige activiteiten in woningen kunnen mogelijk worden gemaakt middels een afwijkingsbevoegdheid.
Waarde-Archeologie -1
Voor het gedeelte van het plangebied waar een hoge archeologische verwachtingswaarde gedlt is deze dubbelbestemming opgenomen. Hiermee worden eventuele archeologische waarden beschermd. Voor het uitvoeren van andere werken is een vergunningstelsel opgenomen. Dit vergunningstelsel is van toepassing op het moment dat er over een oppervlakte van 50m2 en dieper dan 0,5 m werkzaamheden plaatsvinden. Met inachtneming hiervan zijn op deze gronden eveneens bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toegestaan.
Algemene aanduidingsregels
Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied en de zogenaamde IHCS-zone van de vliegbasis Woensdrecht. Deze zones hebben invloed op de maximaal toegestane bouwhoogte.
Overgangsrecht
De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het uitwerkingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.
Slotregel
Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het uitwerkingsplan kunnen worden aangehaald "Uitwerkingsplan De Markiezaten, Zuiderdreef - Strandkrab".
HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.
Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.
In casu is de gemeente eigenaar van de braakliggende gronden in De Markiezaten. Ten behoeve van de verkoop van de gronden worden koopovereenkomsten gesloten. Gelet hierop, is kostenverhaal niet aan de orde dan wel is kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.2.1 Resultaten vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het conceptuitwerkingsplan toegezonden aan diverse instanties. De ontvangen reacties worden betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpuitwerkingsplan.
7.2.2 Zienswijzeprocedure
De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpuitwerkingsplan zienswijzen in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders. Daartoe zal het ontwerpuitwerkingsplan met bijbehorende stukken gedurende zes weken op het stadskantoor ter inzage worden gelegd. De terinzagelegging zal op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend worden gemaakt. Bewoners binnen het plangebied en direct omwonenden worden per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan.
Het ontwerpuitwerkingsplan is vanaf 4 oktober 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is het voor een ieder mogelijk schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen in te dienen.
7.2.3 Vervolgprocedure
Na beoordeling van eventueel ingediende zienswijzen zal door het college van burgemeester en wethouders bekeken worden of het plan bijgesteld moet worden. Vervolgens wordt het plan al dan niet gewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling van het plan wordt het (gewijzigde) uitwerkingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening aan de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.