Toelichting
HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan
1.1 Aanleiding en doel
Voor het perceel aan de Van Overstratenlaan 18 te Bergen op zoom is een verzoek ontvangen om een woning mogelijk te maken op een op een kadastraal afgesplitst gedeelte van het perceel. Deze aanvraag is in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad" omdat op deze locatie geen bouwvlak aanwezig is. Met het bestemmingsplan "Van Overstratenlaan 18" wordt een bouwvlak op het deelperceel gerealiseerd.
Het bestemmingsplan “Van Overstratenlaan 18” bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt ten noorden van het stadscentrum van Bergen op Zoom. Het plangebied ligt aan de Van Overstratenlaan, met huisnummer 18 en is begrenst door de Faurestraat in het noorden en Bolwerk-Noord in het zuiden.
Afbeelding: globale ligging plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Onderhavig bestemmingsplan 'Van Overstratenlaan 18' vervangt het voor het plangebied vigerende bestemmingsplan Binnenstad dat op 26 maart 2009 is vastgesteld en op 6 januari 2010 onheroepelijk is geworden. Hierin is voor bestaande woning aan de Van Overstratenlaan 18 een bouwvlak opgenomen binnen de bestemming Wonen.
afbeelding 2: Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan Binnenstad
1.4 Opzet
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Ruimtelijk kader (hoofdstuk 2)
In heefdstuk 2 wordt de huidige ruimtelijke situatie van het plangebied geanalyseerd en beschreven. Daarbij wordt eerst ingegaan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van het totale plangebied. Vervolgens worden de uitgangspunten geformuleerd.
Beleidsaspecten (hoofdstuk 3)
In dit hoofdstuk zijn de beleidsuitgangspunten in beeld gebracht. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Onderbouwing op onderdelen (hoofdstuk 4)
In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader uit hoofdstuk 2 op onderdelen nader onderbouwd. Deze nadere analyse beschrijft per onderdeel de consequenties van het voorgestelde ruimtelijk kader.
Milieuaspecten (hoofdstuk 5)
In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten als gevolg van het voorgestelde ruimtelijk kader nader omschreven.
Bestemmingsregeling (hoofdstuk 6)
Op basis van de voorgaande hoofdstukken is de bestemmingsregeling opgesteld (verbeelding en regels). In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de overwegingen en uitgangspunten van de bestemmingsregeling en op de aangegeven bestemmingen en de inhoud van de bijbehorende regels. Voor wat betreft de opzet van de bestemmingsplan methodiek is aangelsoten op de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de bijbehorende Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP 2012).
Uitvoeringsaspecten (hoofdstuk 7)
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de uitvoering van het plan. Ingegaan wordt op de aspecten economische uitvoerbaarheid en handhaving.
Resultaten inspraak en overleg (hoofdstuk 8)
Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het plan voorgelegd is aan de inwoners en instellingen. De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure zijn in dit hoofdstuk vermeld.
HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk structuur
2.1 Beschrijving huidige situatie
Het plangebied ligt in de 19e eeuwse schil rondom het stadscentrum. De woningen in het blok die gelegen zijn aan het Bolwerk-Noord, zijn het bestemmingsplan Binnenstad als beelbepalend pand aangemerkt waarbij de dakvorm is beschermd. De 19e eeuwse schil is in 21 maart 2012 als beschermd stadsgezicht aangemerkt.
Afbeelding 3: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart benstemmingsplan Binnenstad
De locatie ligt in een blok van woningen wat is ingeklemd tussen Bolwerk-Noord, de Van Overstratenlaan, de Faurestraat en de Coelgenestraat. Aan de Bolwerk-Noord liggen zes woningen gesitueerd en aan de Faurestraat vijf.
Afbeelding 4: Luchtfoto van het stadsblok tussen Bolwerk-Noord en de Faurestraat
Op de hoek van de Van Overstratenlaan en de Faurestraat ligt het kadastraal perceel Bergen op Zoom, sectie H, nummer 3415. Dit perceel is nu nog in gebruik als tuin van de woning aan de Van Overstraten 18. Stedenboukundig gezien is het perceel het enige kavel waarop nog geen woning is gerealiseerd. Door hier een woning mogelijk te maken is blok compleet met zes woningen aan Bolwerk-Noord en zes aan de Faurestraat. Op een enkele twee-onder-een-kap woningen daargelaten zijn alle hiergelegen villa's vrijstaand en ruim van opzet.
Afbeelding 5: Luchtfoto Van overstratenlaan 18 te Bergen op Zoom
2.2 Beschrijving toekomstige situatie
Het bestemmingsplan "Van Overstratenlaan 18" voegt een bouwvlak toe op het kadastrale perceel Bergen op Zoom, sectie H, nummer 3415. Het perceel heeft een aanvaardbare omvang voor een extra vrijstaande woning (ca. 700m2). Doordat het bestaande bouwvlak word verkleint ten behoeve van de realisatie het nieuwe bouwvlak, is er slechts een kleine verruiming van de mogelijkheden binnen de bestemming wonen. Voor de situering van het bouwvlak wordt aangesloten bij de rooilijnen van de bouwvlakken van de woningen aan de Faurestraat 54 (aangrenzend perceel oostzijde) en de woning Van Overstratenlaan 20 (overzijde Faurestraat).
Gezien de karakteristieke uitstraling van de woningen in dit bouwblok, zal de massa en vorm van de nieuwe woning zich op aanvaardbare wijze moeten voegen in de bestaande woonomgeving. Dit betekent dat bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van de woning de commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Bergen op Zoom zal toetsen en adviseren of de woning binnen dit deel van het beschermde stadsgezicht past. Voor de ontsluiting van de nieuwe woning wordt de bestaande uitrit aan de Faurestraat aangehouden. Verder zullen beide woningen voorzien in twee parkeerplaatsen op eigen terrein.
Als goothoogte wordt, net als bij de bestaande woning 8 meter aangehouden. Dit vertaald zich uiteindelijk in het onderstaande plaatje van het bestemmingsplan.
Afbeelding 6a: geldend bestemmingsplan Binnenstad Afbeelding 6b: toekomstig bestemmingsplan (vereenvoudigde weergave)
HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota's op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.
Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij - principe'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.
Op basis van de genoemde ambities komt het Rijk tot drie rijksdoelen:
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur van Nederland;
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:
Een excellente ruimtelijke-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen
Efficiënt gebruik van de ondergrond
Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen
Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem
Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen
Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan is niet strijd met de hierboven besproken rijksbeslangen en geeft hier, voor zover aan de orde, uitvoering aan.
3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.
De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het realiseren van één woning is geen stedelijke ontwikkeling. De ondwikkeling hoeft daarom niet verer onderbouwd te worden.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Brabantse Omgevingsvisie
Vooruitlopend op de Omgevingswet heeft de provincie Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie op 14 december 2018 vastgesteld. De visie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De provincie hanteert een strategie die zich richt op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie en meerwaarde. Bij het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke opgaven vindt zij het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:
een 'diepe' manier van kijken: niet alleen kijken naar de effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar het betrekken van de dynamiek en randvoorwaarden die de onderste lagen meegeven. Hierbij wordt gekeken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
een 'ronde' manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar het combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Vanuit een gebiedsgerichte insteek. Een nieuwe ronde manier van kijken naar een balans tussen people, planet en profit.
een 'brede' manier van kijken: niet vanuit één gezichtspunt kijken, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen ideeën en belangen.
De effecten op de ondergrond vragen extra aandacht omdat deze vaak een langdurige doorwerking hebben en soms zelfs onomkeerbaar zijn. Denk aan de aantasting van cultuurhistorische, archeologische of aardkundige waarden. Door 'diep' te kijken, houden we rekening met de laag-dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten. Dit betekent onder meer de uitvoering van energieprojecten in de ondergrond schoon, veilig en ruimtelijk inpasbaar moeten zijn en dat het beschermen van een aantal waarden boven benutten gaat.
Conclusie
Met het bestemmingsplan wordt de aanleg van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Met aspecten die invloed kunnen hebben op de ondergrond wordt in dit bestemmingsplan rekening gehouden (archeologische of aardkundige waarden). Ook met de aspecten zoals veiligheid en ruimtelijke inpasbaarheid wordt rekening gehouden.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening
De Interim-Omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit zijn de regels die betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of die nodig zijn vanuit vastgesteld beleid zijn hierin meegenomen. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld.
Per 5 november 2019 treeft de interim-omgevingsverordening in werking en op dat moment vervalt de Verordening Ruimte. Daarom dienen alle bestemmingsplannen die na 5 november worden vastgesteld, te voldoen aan het provinciale beleid in de Interim-Omgevingsverordening.
Duurzame stedelijke ontwikkeling
Noord-Brabant heeft de ambitie tot de top van Europese kennis- en innovatie regio's te blijven behoren. Een aantrekkelijk leef-, woon- en vestigingsklimaat is hiervoor een essentiële voorwaarde. Om te verduidelijken welke aspecten bij duurzame stedelijke ontwikkeling een rol spelen, zijn in de Brabantse Omgevingsvisie een aantal benoemd zoals een veilige, gezonde leefomgeving, energietransitie, klimaatadaptatie en een concurrerende, duurzame economie.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen stedelijk gebied en dat de ruimte zo goed mogelijk wordt benut. Hierbij wordt ook gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed. Vanuit de ladder voor verstedelijking die in het besluit ruimtelijke ordening is opgenomen gelden een aantal voorwaarden.
Regionaal overleg
Omdat de stedelijke ontwikkeling ook bovengemeentelijke gevolgen kan hebben, worden hierover binnen het regionale overleg afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen op een juist niveau zijn afgestemd met andere initiatieven zowel vanuit kwantiteit als vanuit kwaliteit.
Onderbouwing
De onderbouwing van een plan is maatwerk. Bij woningbouw zijn omvang en ligging van de ontwikkeling belangrijke punten. De bouw van een enkele woning heeft andere gevolgen dan een grote herstructurerings- of inbreidingslocatie langs het spoor of drukke wegen. Maar ook hoe met de inrichting gezondheid bevordert kan worden, bijvoorbeeld door een snelle fietsverbinding met voorzieningen.
Afbeelding: Uitsnede Interim-Omgevingsverordening Noord-Brabant
Conclusie
De interim-omgevingsverordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming wordt verantwoord dat de (duurzame) stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. In stedelijke gebieden is dit mogelijk door het combineren van functies als wonen, werk en zorg. Bij de nieuwbouw van woningen is regionale afstemming vereist.
Het bestemmingsplan 'Van Overstratenlaan 18' omvat de realisatie van één woning op een braakliggend terrein. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuwe woning wordt gerealiseerd op een hoekkavel binnen een bestaand bouwblok. Op deze wijze wordt de bestaande stedelijke ruimte optimaal benut. Tevens past de ontwikkeling in het Beleidsplan Wonen. Het beleid in de Interim-Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor doorgang van onderhavig plan.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Bergen op Zoom 2030
De op 22 september 2011 door de gemeenteraad van Bergen op Zoom vastgestelde Structuurvisie voor het grondgebied van de gemeente levert een integrale samenhangende ruimtelijke visie voor de stad Bergen op Zoom en de kernen Halsteren, Lepelstraat, Heimolen, Klutsdorp en Kladde. De planhorizon van de structuurvisie reikt tot 2030. Binnen die termijn moet rekening worden gehouden met een lichte bevolkingskrimp als geheel, maar vooral ook met een daling van de beroepsbevolking door een toenemende vergrijzing. In het document wordt onder meer ingegaan op hoe verder te gaan met de reeds in gang gezette woonprojecten, de toekomst van de bedrijventerreinen, de fysieke infrastructuur, de recreatieve potenties, het water en het groen in en rondom de stad.
In de structuurvisie wordt het plangebied aangemerkt als 'Kerngebied (niet direct gericht op voorzieningen)'. In dit kerngebiedgebied is het beleid niet gericht op het uitbreiden van voorzieningen, maar op behoud en kwaliteitsverbetering van de bestaande bebouwing. Het beleid is mede gericht op behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bestaande kaalslaggebieden dienen te worden getransformeerd tot een structuur die passend is bij de omgeving en de kern versterkt.
Afbeelding. Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Bergen op Zoom 2030.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan geeft uitvoering aan het beleid zoals verwoord in de gemeentelijke Structuurvisie.
3.3.2 Beleidsplan Wonen 2014 - 2018
Op 27 februari 2014 heeft de raad het Beleidsplan Wonen 2014-2018 vastgesteld. Het beleidsplan heeft het motto ‘Goed wonen voor iedereen’ waarbij vraag en aanbod op elkaar moeten aansluiten en zorgen voor een realistische woningbouwplanning.
Met het Beleidsplan Wonen 2014-2018 wordt aangesloten bij actuele ontwikkelingen en wordt ingezet op:
Een goed woon- en leefklimaat voor iedereen;
Een realistische woningbouwportefeuille, zowel kwantitatief als kwalitatief, waarbij het aanbod aansluit op de vraag;
Een flexibeler houding onder bepaalde voorwaarden bij nieuwe kleinschalige woningbouwinitiatieven die zich aandienen;
Behoud en versterking van de bestaande woningvoorraad;
Behoud en versterking van regionale afstemming met de regio West-Brabant;
Integrale en continue afstemming met (lokale) marktpartijen.
Het uitgangspunt is om de stad te ontwikkelen tot een complete stad. Hierbij zal vooral wordt ingezet op de bestaande stad en kernen. De grote uitleglocaties hebben geen prioriteit, maar moeten wel een goede afronding krijgen. Met het bieden van een compleet aanbod aan woonmilieus probeert de gemeente een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te creëren, waardoor het samen met flankerend beleid voor bedrijvigheid en onderwijs ook aantrekkelijker wordt om zich in de gemeente te vestigen.
Op kwantitatief niveau betekent dit dat we voorkeur geven aan locaties die passen bij bovenstaande visie. In dit beleidsplan wordt geconstateerd dat er tot 2020 ruimte is voor ca. 1.400 woningen, waarbij de gemiddelde afzet per jaar 200 woningen is. De ambities liggen echter hoger. Door voorkeursontwikkelingen te benoemen die gezamenlijk ca 1.400 woningen behelzen en door te adviseren om bepaalde ontwikkelingen later in de tijd uit te faseren, creëren we een realistischer programma en ontstaat er zelfs wat ruimte om aan nieuwe initiatieven, onder duidelijke voorwaarden, medewerking te verlenen.
De locatie is in het Beleidsplan Wonen aangemerkt als kleinschalig particulier iniatief. Het initaitef is niet direct een concurent voor grootschaliger woningbouwontwikkelingen. Na de realisatie van de nieuwe woning zijn er twee woningbouwkavels onstaan die elk ruim voldoende ruimtelijke kwaliteit bieden. Daarnaast draagt de ontwikkleing ook bij aan de ruimtelijke (stedbouwkundige) kwaliteit van het totale woningbouwblok. Het onderhavige bestemmingsplan geeft daarmee uitvoering aan het beleid uit het Beleidsplan Wonen.
3.3.3 Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan Bergen op Zoom 2007-2017 is een kadernota die gebruikt dient te worden bij de ontwikkeling van plannen en projecten in de ruimtelijke ordening van de gemeente Bergen op Zoom. Het doel van deze nota is het ontwikkelen van een duurzame groenstructuur voor de kernen van de gemeente voor de komende tien jaar. De opgave is de structuren te verbinden en te (her)structureren zodanig dat zij samen de robuuste groene structuur gaan vormen. Het Groenstructuurplan beschrijft sfeerbeelden voor het groen in wijken en buurten, waarop het beheer afgestemd wordt. Hett Groenstructuurplan kan als bouwsteen dienen voor het bestemingsplan.
3.3.4 Verkeersplan
Het Verkeersplan dat door de gemeenteraad op 30 juni 2014 is vastgesteld geeft een visie voor het verkeersbeleid van de komende jaren. De gemeente Bergen op Zoom heeft als belangrijk doel dat zij de bereikbaarheid in de woongebieden, centra en bedrijventerreinen in en naar de gemeente in stand wil houden en waar nodig verbeteren. Tegelijkertijd wil de gemeente de verkeersdruk in de woongebieden en op de centrumwegen verminderen. Om de negatieve verkeersgerelateerde milieueffecten te beperken en de verkeersveiligheid te vergroten moet zoveel mogelijk het (doorgaande) verkeer via de weg van de hoogste categorie (gebiedsontsluitings- en stroomwegen) worden afgewikkeld. De voorkeur gaat hierbij uit naar het (beter) benutten van de reeds bestaande infrastructuur in tegenstelling tot de aanleg van geheel nieuwe infrastructuur (uitzondering hierop vormt de Randweg Zuid). In dit Verkeersplan komen de aspecten bereikbaarheid en leefbaarheid samen in het streven naar een evenwichtige verkeerstructuur, waarin alle weggebruikers (inwoners, werknemers en bezoekers) zich veilig over een goed uitgeruste structuur voor alle verkeerssoorten kunnen begeven. De hinder van verkeer moet tot een minimum worden beperkt. Verder verplaatsen mensen zich op een zo schone, veilige en efficiënte manier, wat net zo goed geldt voor het transport van goederen. Fiets en openbaar vervoer spelen hierin een belangrijke rol. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan een duurzaam Bergen op Zoom.
Er is een streefbeeld opgesteld. Hierin is een indeling van de wegenstructuur opgesteld met een eenduidige, herkenbare vormgeving die is afgestemd op de functie en waarin gevaarlijke conflicten zijn uitgesloten. Wanneer een weg goed herkenbaar is en volgens de juiste uitgangspunten is ingericht, wordt een goede verkeersveiligheid geboden, ook voor wegen waar een hogere rijsnelheid is toegestaan. Er worden landelijk drie categorieën wegen onderscheiden met elk een eigen functie. Deze functies zijn:
Stromen: het snel verwerken van het doorgaande verkeer. De kwaliteit van het stromen neemt toe bij meer continuïteit en hogere snelheid (binnen grenzen) van het autoverkeer. De A4 en A58
vormen de stroomwegen in de omgeving.
Ontsluiten: het bereikbaar maken van wijken en gebieden. Deze wegen hebben een voedings- en verdeelfunctie. Deze wegen worden gekenmerkt door een hoge mate van uitwisseling. Zij verbinden de verblijfsgebieden met de stroomwegen. Bergen op Zoom kent drie type gebiedsontsluitingswegen:
Buiten de bebouwde kom met maximale snelheid van 80 km/uur;
Binnen de bebouwde kom (type 1) met maximale snelheid van 70 of 50 km/uur (randwegenstructuur);
Binnen de bebouwde kom (type 2) met maximale snelheid van 50 km/uur.
Verblijven: het toegankelijk maken van de erven. Op wegen met een erftoegangsfunctie, ofwel de verblijfsgebieden, staat de verblijfsfunctie centraal. Hier ontmoeten alle De snelheid van het verkeer dient hier laag te zijn (30 km/uur).
In het Verkeersplan zijn beleidslijnen voor de toekomstige wegenstructuur opgenomen. Voor het plangebied zelf ligt er geen concrete opgave vanuit het Verkeersplan. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de relevante verkeersaspecten.
3.3.5 Waterplan
Voor de gemeente Bergen op Zoom is in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Het opstellen van het plan heeft plaatsgevonden in samenwerking met alle betrokken waterpartners en is in februari 2002 vastgesteld. Op basis van de uitgangspunten van het waterplan is het vigerende Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) van kracht geworden in 2003. Dit plan is geactualiseerd en als verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) in februari 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Het waterplan besteedt integraal aandacht aan de ontwikkelingen en problemen op het gebied van watersystemen en waterketen. Het watersysteem bestaat uit hemel-, grond- en oppervlaktewater. De waterketen omvat alle drink- en afvalwater, kortom alle water in de buis. Met het waterplan willen de waterpartners het beleid meer op elkaar afstemmen. Bovendien willen ze gezamenlijk werken aan het herstel van veilige, gezonde, duurzame en veerkrachtige watersystemen en een duurzame, samenhangende waterketen. Daarbij staat centraal de verbetering van het leefmilieu van mens, dier en plant alsmede het evenwicht in economische en ecologische ontwikkelingen.
Vanuit de gezamenlijke beleidsplannen is een visie voor de gewenste situatie in 2050 (streefbeeld) ontwikkeld voor het waterplan. Vervolgens zijn aan de hand van het streefbeeld de ambities voor de lange, korte en middellange termijn vastgelegd. Kernelementen van het streefbeeld c.q. de lange termijn ambitie zijn:
schoon oppervlaktewater en waterbodem;
schoon grondwater;
evenwichtige flora en fauna;
water vasthouden en bergen;
voorkomen wateroverlast;
alleen afvalwater zuiveren (geen regenwater via de riolering transporteren/lozen);
duurzame watervoorziening (beperkt drinkwatergebruik en water op maat).
In het watersysteem van de gemeente Bergen op Zoom zijn 7 stroomgebieden te onderscheiden. Voor elk stroomgebied is de huidige situatie bepaald en een toetsing aan de ambities uitgevoerd om de maatregelen te formuleren. In de stedelijke wateropgave van de gemeente uit 2009 is het betreffende waterbeleid herbevestigd en geactualiseerd met betrekking tot de beleidsdoelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en de gestelde normen met betrekking tot het voorkomen van wateroverlast in relatie tot de klimaatverandering. Alle te nemen maatregelen zijn vervolgens nader omschreven in het vijfjaarlijks te actualiseren rioleringsplan van de gemeente.
Er ligt vanuit het Waterplan geen concrete opgave voor het betreffende plangebied. In de waterparagraaf in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect water.
3.3.6 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2016 Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen
Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013 - 2016
De gemeente Bergen op Zoom wil zorgen voor een blijvend maatschappelijk aanvaardbare risicosituatie voor burgers in relatie tot activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving. De acceptatie van risico’s wordt gestuurd door:
de ambitie om een veilige woonomgeving te creëren voor de inwoners;
de ambitie om vanuit een economisch en sociaal perspectief bedrijven voldoende kansen te bieden om zich in Bergen op Zoom te vestigen, een gezonde bedrijfsvoering te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren.
Deze ambitie is voor verschillende gebiedstypen verder uitgewerkt. Hieronder wordt de essentie van het gemeentelijk beleid samengevat. Voor de bestaande en nieuwe risicovolle bedrijven moet er binnen de gemeentegrenzen plaats blijven. Nieuwe Bevi-bedrijven worden echter uitsluitend toegelaten op de bedrijventerreinen Theodorushaven en Noordland. De gemeente streeft er naar dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Ook wordt ernaar gestreefd dat er geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen zoals kinderen, bejaarden en zieken binnen het invloedsgebied van een risicovol bedrijf of transportas worden gerealiseerd. Bij bestaande kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen binnen invloedsgebieden van risicobronnen wordt extra aandacht besteed aan risicocommunicatie.
Om de gekozen beleidslijnen te vertalen naar concrete acties en maatregelen is een uitvoeringsprogramma opgesteld met een looptijd van vier jaar. Samenwerking tussen verschillende gemeentelijke disciplines en de brandweer staat bij de uitvoering centraal.
Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen
In het kader van het uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2011 is een gevoeligheidsanalyse groepsrisico voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgevoerd. In de analyse, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 6 maart 2012, zijn de toekomstplannen van de gemeente uit de structuurvisie getoetst op ‘groepsrisico’; dit wel zeggen dat per Bevi-bedrijf - bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken - is berekend wat in de toekomst de gevolgen zijn voor de omgeving van het bedrijf, als er een incident zou plaatsvinden.
Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de toekomstplannen niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Daarnaast blijkt dat diverse grootschalige ontwikkelingen tegelijkertijd mogelijk zijn zonder dat een knelpunt voor groepsrisico ontstaat. Zolang nieuwe of herziene bestemmingsplannen passen binnen de structuurvisie, zal het plan geen gevolgen hebben voor het groepsrisico.
In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen
In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke kader en de hierin geformuleerde uitgangspunten op de relevante onderdelen nader onderbouwd. Aan bod komen verkeer en groen, flora en fauna en water.
4.1 Cultuurhistorie en Archeologie
4.1.1 Archeologie, geomorfologie en cultuurhistorie
Het plangebied, een onbebouwd erf tussen van Overstratenlaan 18 en de Zuidzijde Zoom van ongeveer 24 x 30 meter, ligt binnen de voormalige vestinggordel. De ondergrond bestaat uit pleistoceen zand en dekzanden, die afhellen van west naar oost en van zuid naar noord. Op deze ondergrond heeft zich een humeus dek gevormd dat gemiddeld dikker is dan 50cm, waardoor de gronden bodemkundig tot de dikke eerdgronden worden gerekend. Door menselijk ingrijpen is de ondergrond nog verder opgehoogd met zand, dat onderdeel vormde van het glacis van de vestingwerken. Op 200 m in zuidelijke richting werden bij herinrichting van de Noordsingel sporen van akkers en bewoning uit de 11de-12de eeuw gevonden. Deze maakten deel uit van een akkercomplex op de flanken van de zandhelling. Het is niet bekend (door gebrek aan onderzoek) hoever deze akkers zich naar het noorden uitstrekten. Vlakbij het plangebied heeft zich een landweg bevonden die vanuit de Minderbroederstraat noordwaarts leidde en aansloot op de huidige Zandstraat. Resten van de doorgang in de stadswal werden in 2017 in de Noordsingel gevonden. Kort na 1700 werd op het plangebied een lunet gebouwd, dat onderdeel was van de vesting naar ontwerp van Menno van Coehoorn. Het betreft het lunet “Begijnepunt”, genoemd naar het voormalige begijnhof uit 1496 dat iets oostelijker lag. De plaats van de vestingwerken is redelijk nauwkeurig bekend dankzij gedetailleerde opmetingen uit de 18de eeuw. Het plangebied werd doorsneden door de westelijke flankmuur en contrescarpmuur van het lunet. De flankmuur van het lunet was 1,70 meter breed. De contrescarpmuur was 90 cm breed. Daartussen lag een ondiepe gracht van 7 meter breedte. Het lunet zelf was met aarde gevuld. Het lunet werd in 1883 geslecht. In de decennia die volgden werden de straten aangelegd en bebouwd. Er zijn geen gegevens bekend over de diepte waarop de vestingwerken ter plaatse werden afgebroken.
Archeologische waarden
Er is een grote kans op het aantreffen van resten van het lunet op het plangebied achter Van Overstratenlaan 18. De lunetmuren doorsnijden het erf van zuidwest naar noordoost. De marge van onnauwkeurigheid van de projectie bedraagt enkele meters.
Afbeelding 10: Positie van het lunet t.o.v. het plangebied (blauw omlijnd)
Het is onbekend hoe diep de muren in 1883 afgebroken werden. Een vergelijkbaar lunet in de Zuidoostsingel (kantoongerecht) lag bijna aan het maaiveld; van een ander lunet tegenover het NS-station lag de contrescarpmuur 1,40 meter onder het maaiveld. Het gemeentelijke beleid (Vestingvisie, 2019) is er op gericht om resten van de vesting zo veel mogelijk intact in de bodem te laten. Dat geldt ook voor het onderhavige terrein.
Behalve het lunet heeft de ondergrond ook een archeologische waarde vanwege het voorkomen van een oud cultuurdek met (mogelijk) sporen uit de 11de-16de eeuw, gerelateerd aan de oude akkers, de landweg en de nabijheid van het begijnhof. Deze waarden zijn in principe niet behoudenswaardig maar moeten bij bedreiging door grondwerken wel eerst gedocumenteerd worden. Overigens geldt dat door de aanleg van het lunet een baan van 9,60 meter breedte geheel verstoord zal zijn en daarom geen sporen van voor 1700 meer zal bevatten.
Gevolgen van de aanwezigeheid van archeologische waarden voor de bouwplannen
In het onderhavige plan is een woning voorzien op het midden van het terrein. De aanwezigheid van de lunetmuren dient eerst vastgesteld te worden door middel van archeologisch onderzoek, bestaande uit grondboringen of een proefsleuf. Indien de lunetmuren dieper dan een meter onder maaiveld liggen, zullen zij waarschijnlijk geen beletsel vormen voor de bouw van de woning (op staal gefundeerd). Verder onderzoek is dan niet nodig. Als de muren ondieper liggen, moet in overleg met de bouwer/opdrachtgever worden bepaald hoe de fundering kan worden gemaakt zonder de muren te beschadigen.
Conclusie
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor het plangebied wordt ter bescherming van de archeologiesche ondergrond in het bestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie - 1” opgenomen. De archeologische verwachtingswaarden zijn hiermee voldoende gewaarborgd.
4.2 Verkeer
Wegenstructuur en ontsluiting
Het kavel met het nieuwe bouwvlak is ontsloten via een reeds bestaande oprit aan de Faurestraat. De ontsluiting vervolgd verder via de Van Overstratenlaan en de Zuidzijde Zoom. De Faurestraat en de Van Overstratenlaan zijn wegen met een erftoegansfunctie, hier staat de verblijfsfunctie centraal. Alle verkeersdeelnemers ontmoeten elkaar hier. De snelheid van het verkeer dient hier laag te zijn (30km/h).
De locatie heeft tevens aansluiting op de Zuidzijde Zoom, een wijkonsluitingsweg.
Parkeren
Ten aanzien van parkeernormen gaat de gemeente Bergen op Zoom uit van de (actuele) Nota Parkeernormering. De norm op basis van de gemeentelijke Nota Parkeernormering bedraagt 1,9 parkeerplaatsen per woning. Het plan zal voorzien in de realisatie van 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein. Hiermee wordt aan de norm voldaan.
4.3 Flora en Fauna
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen die hierop van invloed kunnen zijn, dient onderzocht te worden of de ruimtelijke ingrepen leiden tot significant negatieve gevolgen.
Afbeelding 11: de locatie van het toekomstige bouwvlak wat nu in gebruik is als tuin
Het perceel waar het toekomstig bouwvlak op is gesitueerd is in gebruik als particuliere tuin en is ingericht met tuinplanten. De oudere tuin met volgroeide bomen en struiken biedt volop broedgelegenheid voor tuinvogels.
De laanbomen die bij de toegang tot de nieuwe woning staan vertegenwoordigen bijzondere natuurwaarden.
De locatie ligt in verstedelijkt gebied binnen de bebouwde kom, waarmee het voorkomen van beschermde soorten beperkt is.
Bij de de bouw van de woning moet rekening worden gehouden met met het vogelbroedseizoen en dienen de werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Indien werzaamheden binnen het vogelbroedseizoen onvermijdelijk zijn, zal volgens een geëigend protocol moeten worden gewerkt. Dit kan in het geval van broedende vogels tot een bouwstop leiden. Volgroeide bomen en struiken moeten worden ontzien. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de de laanbomen aan de Van Overstratenlaan.
Het uitvoeren van een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet wordt gelet op het voorgaande niet noodzakelijk geacht. Er worden, gezien de ligging, geen nadelige effecten op beschermde gebieden dan wel soorten verwacht. Indien bij de bouw van de woning rekening wordt gehouden met de broedvogels en de volgroeide bomen en struiken, heeft de ontwikkeling geen significante negatieve gevolgen.
4.4 Water
Beleid gemeente
De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.
Ten slotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en in een aantal gevallen ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.
In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend”, heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals onder meer veiligheid, waterpeil, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader voeren waterschap en gemeente vooroverleg, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:
Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;
Afkoppeling van het schone regenwater mede als bijdrage in relatie tot gescheiden riolering.
Beschrijving huidige situatie
Het betreffende plangebied ligt ingesloten in het bestaande stedelijk gebied van de binnenstad. Het betreffende (plan)gebied met directe omgeving is gekenmerkt door woningen met groene particuliere tuinen en is bestemd voor wonen. Nabij het plangebied ligt noordelijk de Zoom en oostelijk de parkvijver en het Pielekeswater. Genoemde wateren vormen het enige oppervlaktewater in de buurt.
Door de vergaande verstedelijking is van een oorspronkelijke afwatering of oppervlaktewatersituatie geen sprake meer. De afvoer van het water in het plangebied verloopt grotendeels via de aanwezige riolering. Het afstromende regenwater, voor zover niet afgevoerd via de bodem in de tuinen, gebeurt via de gemengde riolering.
De Zoom als oppervlaktewater stroomt uiteindelijk uit in de Theodorushaven en zo vervolgens naar het Zoommeer.
Het gebied ligt zodanig dat in hydrologisch opzicht vooral sprake is van inzijging/infiltratie. Het freatisch grondwater bevindt zich ter plaatse ruim onder het maaiveld. In onderhavige gebied treedt, voor zover bekend, geen grondwateroverlast op.
Beschrijving toekomstige situatie
Met betreffende herinrichting wordt op het perceel met adres Van Overstratenlaan 18 een woning toegevoegd. Ter plaatse van de toegevoegde woning wordt de tuin van beplanting ontdaan en vervolgens met de woning verhard. De toename aan verharding door deze woning is echter beperkt en blijft ruim binnen de gestelde eis van 2000 m² uit de Keur van het waterschap, waarboven het voorzien van maatregelen voor retentie is vereist. Gelet op de klimaatverandering zal de initiatiefnemer wel gewezen worden op het belang van retentie en om dit toch met de bouwwerkzaamheden al te overwegen om eventueel mee te nemen.
Om voor te sorteren op de aanleg van een gescheiden riolering, dient het afstromende regenwater, dat schoon is en voor zover niet ter plaatse in de tuin kan infiltreren, afzonderlijk en gescheiden te worden aangeboden van het vuile (huishoudelijke (afval)water. Deze gescheiden waterstromen kunnen vooralsnog gezamenlijk worden aangesloten op de aanwezige gemengde riolering. Zodra echter is voorzien in een gescheiden rioolstelsel, dient ook in een gescheiden aansluiting te worden voorzien en wordt alleen het vuile huishoudelijke afvalwater geloosd op de vuilwaterriolering en afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Het schone regenwater wordt dan zoveel als mogelijke ter plaatse via infiltratie in de bodem gebracht of afgevoerd via de regenwaterafvoer en uiteindelijk via het oppervlaktewater van de Zoom afgevoerd.
Bij een eventuele blijvend benodigde aansluiting van verontreinigd hemelwater op het DWA-stelsel, zal in overleg met het waterschap in de meest passende en doelmatige maatwerkoplossing(en) worden voorzien.
Gevolgen voor het water
De aanpassing van het bestemmingsplan voor onderhavig terrein betreft het voorzien van een woning extra op het perceel bij het adres Overstratenlaan 18. Door een beperkte uitbreiding aan verharding met deze woning, namelijk cicra 180m² (oppervlakte bouwvlak), is het gelet op de gestelde norm van 2000 m² met betrekking tot toepassing van retentievoorzieningen vanuit de Keur van het waterschap, dit niet als een verplichting toe te passen.
Vooralsnog verloopt de afvoer van het water in het gebied via de aanwezige gemengde riolering. Voor de nieuwbouw wordt echter al voorgesorteerd op een toekomstige gescheiden afvoer en dient het overtollige schone (regen)water, na zoveel mogelijk infiltratie in de bodem, apart van het vuile (huishoudelijke afval)water te worden aangeboden. Zodra een gescheiden stelsel is aangelegd, zal alleen het vuile (huishoudelijke afval)water via de vuilwaterafvoer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
Zoals zojuist vermeld stelt het waterschap vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 600 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. Met betrekking tot de klimaatverandering is in de toekomst in het (particuliere en openbare)) groen retentie of berging van regenwater eventueel wel wenselijk. In samenspraak met het waterschap zal dan ook daarvoor op de meest doelmatige wijze invulling aan worden gegeven door op passende wijze te (laten voorzien in de benodigde retentie/berging. In de communicatieve sfeer zal hieraan bij nieuwe initiatieven al zoveel mogelijk aandacht worden besteed, zodat dit eventueel al in het werk kan worden meegenomen.
Om bovendien verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is voor nieuwbouw en of renovatie de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen niet gewenst. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame bouwmaterialen plaats hebben.
Juridische vertaling
Ruimtelijk zijn in het betreffende plangebied geen direct aanwijsbare ruimtelijke voorzieningen aanwezig in relatie tot het water. De aanduiding ten behoeve van de waterhuishouding ontbreekt als zodanig bij de plankaart. Met betrekking tot de genoemde voorzieningen als het gescheiden (riool)stelsel wordt verwezen naar het vigerende rioleringsplan van de gemeente.
Advies waterbeheerder
Het Waterschap Brabantse Delta heeft op januari 2020 een wateradvies gegeven.
HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten
De gemeente Bergen op Zoom heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) gevraagd een milieuparagraaf op te stellen voor het onderhavige bestemmingsplan. De milieuparagraaf is opgesteld voor de aspecten bedrijven en milieuzonering, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem en licht.
5.1 Bedrijven en milieuzonering
Toetsingskader
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieube-lastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrij-vigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik ge-maakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009).
Richtafstanden
In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.
Tabel Milieucategorieën en richtafstanden
Milieucategorie |
Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters |
1 |
10 |
2 |
30 |
3.1 |
50 |
3.2 |
100 |
4.1 |
200 |
4.2 |
300 |
5.1 |
500 |
5.2 |
700 |
5.3 |
1000 |
6 |
1500 |
* Indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden voor de aspecten geur, stof en geluid kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3).
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:
Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Het omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Wijze van meten
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemming)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
Situatie ter plaatse
Woningen zijn op basis van de VNG-brochure gevoelige objecten. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door de nieuwe woning worden beperkt in hun bedrijfsvoering en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is.
Het plangebied is gelegen in een woongebied met functiescheiding. Om die reden is sprake van een rustige woonwijk.
De dichtstbijzijnde voorzieningen (bestemming ‘Maatschappelijk’) zijn gelegen op ruim 100 meter afstand. Deze bestemming maakt functies mogelijk die behoren tot milieucategorie 1 en 2. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van maximaal 30 meter.
Conclusie
Het plangebied is te karakteriseren als een rustige woonwijk. Inrichtingen en voorzieningen liggen op ruimte afstand, namelijk ten minste 100 meter. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstanden. Door de komst van de woning worden inrichtingen en voorzieningen niet beperkt in hun bedrijfsvoering en kan het woon- en leefklimaat ter plaatse worden gegarandeerd.
5.2 Geur Veehouderij
Toetsingskader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen geurhinder uit dierverblijven van veehouderijen. De Wgv vormt dan ook het toetsingskader voor dit aspect bij aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning (activiteit milieu). Deze aanvragen worden getoetst aan geurbelastings- en/of afstandsnormen. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden normen voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat vergelijkbare bepalingen voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben.
Daarnaast is de Wgv van belang bij de beoordeling van ruimtelijke plannen (de zogenaamde omgekeerde werking). Bij deze beoordeling moeten twee aspecten bekeken worden. Ten eerste moet gemotiveerd worden dat er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen). Ten tweede is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
De Wgv stelt gemeenten in staat om middels gemeentelijk geurbeleid te sturen op geuremissies afkomstig uit stallen bij veehouderijen en daarmee op de geurbelasting op de omgeving. Dit geurbeleid bestaat uit een geurverordening en een geurgebiedsvisie. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij deze normen en de uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid.
Gemeentelijk geurbeleid
De gemeente Bergen op Zoom heeft geen eigen geurbeleid vastgesteld. Dat betekent dat de geurnormen en –afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn. Het plangebied is conform de wet gelegen buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. Ter plaatse geldt dan een geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht en een afstandsnorm van 100 meter voor veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden.
Situatie ter plaatse
Met het bestemmingsplan wordt een woning gerealiseerd. Woningen zijn geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.
Belang omliggende veehouderijen
In het plangebied bevinden zich geen veehouderijen of inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan de Fort Pinsenweg 5 te Halsteren op circa 1.600 meter van het plangebied.
Gelet op de afstanden tot veehouderijen in relatie tot de geuremissie kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Agrarische bedrijven worden bovendien niet beperkt in hun bedrijfsvoering, mede omdat andere geurgevoelige objecten op kortere afstand zijn gelegen.
Woon- en leefklimaat
In afbeelding 2 (bron: Atlas Leefomgeving) is de GES score (gezondsheidseffectscreeningscore) voor geur in beeld gebracht. Het gehele plangebied heeft een GES score 0 (zeer goed). Voor dit gebied is geen geurhinder te verwachten. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting geur ter plaatse van het plangebied als zeer goed te kwalificeren is.
Afbeelding 2: GES-score geur (Atlas Leefomgeving)
Conclusie
Het aspect geur veehouderij vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.3 Lucht
Toetsingskader
Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:
de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm;
het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen het Besluit nibm;
de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen de Regeling nibm;
de ‘Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007’;
de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’;
het ‘Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’.
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);
als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);
als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of
het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).
Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaar-den voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:
voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemid-delde concentratie en maximaal 18 dagen per jaar mag het uurgemiddelde concentratie van NO2 groter zijn dan 200 microgram per kubieke meter lucht;
voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 35 keer per jaar mag de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter zijn dan 50 microgram per kubieke meter lucht;
voor ultra fijn stof (PM2.5) geldt een grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie.
In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
Situatie ter plaatse
Met het bestemmingsplan wordt één woning gerealiseerd. Woningen vallen rechtstreeks onder de regeling NIBM, wanneer sprake is van maximaal 500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg). Dit betekent dat het ontwikkelen van één woning niet in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.
De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.4 Stikstofdepositie
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van stikstofdepositie op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creëren door:
emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) te verminderen (bronmaatregelen), en
(herstel)maatregelen in de Natura 2000 gebieden.
Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan dat het PAS niet als basis gebruikt mag worden voor toestemming voor activiteiten. De passende beoordeling van het PAS bevat niet de vereiste motivering om depositieruimte uit te geven voor toestemmingsbesluiten en om activiteiten toe te staan zonder toestemmingsbesluit. Om die reden is het vanaf 29 mei 2019 niet meer mogelijk om meldingen in te dienen.
Voor ruimtelijke procedures, waaronder bestemmingsplanprocedures kan op voorhand geen depositieruimte worden geclaimd en behoeft ook geen melding te worden gedaan. Wel is het noodzakelijk dat de haalbaarheid van het aspect stikstofdepositie in beeld wordt gebracht.
Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000 gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden.
Situatie ter plaatse
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is gelegen op ruim 2 kilometer. Het gaat om het Natura 2000 gebied Brabantse Wal.
De ontwikkeling voorziet in een stikstofemissie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking. De woning zelf heeft geen stikstofemissie, omdat het om een gasloze woning gaat (duurzaamheidsambitie). De verkeersaantrekkende werking bedraagt maximaal 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Gezien deze geringe impact en de grote afstand waarop het Natura 2000 gebied is gelegen is uit te sluiten dat het plan significante gevolgen heeft voor omliggende Natura 2000 gebieden. Het plan levert geen bedreiging voor de instandhoudingsdoeleinden van de omliggende Natura 2000 gebieden.
Conclusie
Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.5 Geluid
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidge-voelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
Situatie ter plaatse
Met de ontwikkeling wordt een woning mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige ob-jecten als bedoeld in de Wet geluidhinder.
Wegverkeer
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszones van de Noordzijde Zoom en Zuidzijde Zoom en een klein deel van de Noordsingel. Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd en is opgenomen in de bijalge. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op het bouwvlak geen sprake is van over-schrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden als gevolg van het verkeer op de Noordzijde Zoom en Zuidzijde Zoom. De maximaal berekende geluidbelasting op het bouwvlak bedraagt 41 dB Lden vanwege het wegverkeer op de Zuidzijde Zoom. Het vaststellen van een hogere waarde is daarom niet nodig.
Ten aanzien van wegverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plan-ontwikkelingen. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ook als gevolg van de niet-gezoneerde wegen, de Bolwerk Zuid, Bolwerk Noord, Van Overstratenlaan en de Faurestraat, wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting op het bouwvlak
bedraagt 41 dB Lden vanwege de Faurestraat (inclusief aftrek artikel 110g Wgh).
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat het geluidklimaat op het bouwblok als ‘zeer goed’ tot
‘redelijk’ kan worden geclassificeerd. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of zij een
dergelijk geluidklimaat toelaatbaar acht binnen het plangebied.
Railverkeer
Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoortraject.
Gezoneerde industrieterreinen
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
Conclusie
Voor het bestemmingsplan gelden geen belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Een hogere waardenprocedure is niet noodzakelijk.
5.6 Externe veiligheid
Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de na-bijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:
Professionele risicokaart provincie Noord-Brabant ;
Informatie gemeente Bergen op Zoom (RRGS );
Regeling Basisnet.
In afbeelding 3 is een deel van de risicokaart weergegeven van Bergen op Zoom. De ligging van het plangebied is hierin groen weergegeven.
Afbeelding 13: Risicobronnen en plangebied (bron: risicokaart)
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is een centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van twee Bevi-inrichtingen ligt, namelijk van Sabic Innovative Plastics BV en Mepavex.
Voor Sabic Innovative Plastics BV is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 1.600 meter van de inrichtingsgrens van Sabic ligt. Het invloedsgebied van Sabic bedraagt ca. 8.700 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag van Sabic, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt.
Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.002 van de oriëntatiewaarde. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.
Voor Mepavex Logistics BV is de provincie Noord-Brabant eveneens het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van circa 2.500 meter van de inrichtingsgrens van Mepavex Logistics BV ligt. Het invloedsgebied van Mepavex Logistics BV bedraagt ca. 3.260 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Voor Mepavex Logistics BV wordt een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend welke niet is gelegen over het plangebied. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.02 van de orientatiewaarde. Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.
In 2012 is door de RMD een zogenaamde gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor een aantal Bevi-inrichtingen, met een invloedgebied van meer dan 1.000 meter, gelegen op het Industrieterrein Theodorushaven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze ruimtelijke ontwikkelingen geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Ondanks de lichte toename van de bevolking, binnen het invloedsgebied, is geen sprake van toename van het groepsrisico. Voor een beschrijving van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval een toxisch scenario wordt verwezen naar de standaard verantwoording.
Het plangebied is gelegen buiten de invloedsgebieden van andere Bevi-inrichtingen, waaronder het LPG-tankstation aan de Halsterseweg 318. Derhalve gelden vanuit deze Bevi-inrichtingen geen belemmeringen voor de planvorming.
Transportassen
Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van ge-vaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand ‘0’ is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.
Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsri-sico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verant-woording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:
De Rijksweg A4;
Het spoortraject Bergen op Zoom – Roosendaal.
De A4 en het spoortraject zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Daarom zijn er voor deze transportroutes geen belemmeringen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en is het groepsrisico niet beschouwd. Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van toxische scenario’s.
Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient een beschrijving gegeven te worden van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hiervoor wordt aangesloten bij de standaard verantwoording en het standaard advies. Deze stukken zijn tevens opgenomen in de bijlage.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er geen hogedruk aardgasleiding is gelegen die van invloed is op het plangebied. De dichtstbijzijnde leiding is gelegen op circa 730 meter. Derhalve gelden er geen belemmeringen ten aanzien van de realisatie van de woning.
Verantwoording groepsrisico
Omdat de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van twee Bevi-inrichtingen en twee transportroutes dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van enkel toxische scenario’s. Bij een toxisch scenario komt een wolk met toxische stoffen vrij die zich verspreidt in de omgeving. Aanwezigen in het plan-gebied die worden blootgesteld aan de toxische wolk kunnen ernstige gezondheidsschade oplopen en kwetsbare groepen (longpatiënten) kunnen in het ‘worstcase scenario’ overlijden. Overige gevolgen zijn irritatie van de luchtwegen en branderige ogen.
Zelfredzaamheid
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe).
De Veiligheidsregio adviseert in nieuwe bouwwerken een afsluitbare mechanische ventilatie toe te passen. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de detaillering van gevels, ramen en kozijnen, zodat deze goed luchtdicht zijn uitgevoerd. De detaillering van gevels, ramen en kozijnen volgt uit het Bouwbesluit 2012. Belangrijk is het controleren van een juiste uitvoering hiervan tijdens de bouw. Het toepassen van een afsluitbare mechanische ventilatie kan niet middels het Bouwbesluit worden afgedwongen. Om de toepassing hiervan te bevorderen wordt, hierover actief gecommuniceerd met initiatiefnemers van bouwprojecten.
De Veiligheidsregio adviseert daarnaast om actief te communiceren met gebruikers/bewoners van het invloedsgebied over de risico’s en mogelijk te nemen maatregelen. Dit vraagt om een actief beleid op het gebied van risicocommunicatie.
Bestrijdbaarheid
Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij een toxisch incident is het belangrijk dat de bestrijding plaatsvindt vanaf bovenwinds gebied (daar waar de wind vandaan komt). Het is daarom belangrijk dat de bron tweezijdig bereikbaar is.
Voor het overige wordt verwezen naar de standaard verantwoording en het standaard advies. Het aspect externe veiligheid kan relevant zijn vanwege bedrijven (inrichtingen) die met gevaarlijke stoffen werken en vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen.
5.7 Bodem
Toetsingskader
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
Situatie ter plaatse
Het plangebied is gelegen in een woonomgeving binnen een woonbestemming en is momen-teel in gebruik als tuin. Om die reden worden er op voorhand geen belemmeringen voor de haalbaarheid verwacht. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Conclusie
Voor de bestemmingsplanprocedure gelden geen belemmeringen voor de haalbaarheid. Ten tijde van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd.
5.8 MER
Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit Mer) in werking getre-den. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit Mer.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag dient te bepalen in hoeverre de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen hebben, ook wanneer de activiteiten (ruimschoots) onder de drempelwaarden zijn gelegen. Voor deze toets wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r-beoordeling noodzakelijk;
Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een milieueffectrappor-tage.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
De kenmerken van het project;
De plaats van het project;
De kenmerken van de potentiële effecten.
Situatie ter plaatse
Met de ruimtelijke onderbouwing wordt één woning mogelijk gemaakt. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Het plan kan gerekend worden tot de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2). In artikel 1.1.1, lid 1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat het begrip stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De bijbehorende drempelwaarde is 2.000 woningen of meer.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied behoort niet tot een dergelijk gebied.
In de milieuparagraaf zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig plan geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen.
Hoewel de drempelwaarde niet wordt gehaald, dient toch bepaald te worden of sprake is van relevante milieueffecten. Een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus aan de orde. In het onderstaande wordt hier beknopt op ingegaan.
Kenmerken van het project
Het project betreft de realisatie van een extra woning. Met het project wordt met name een verkeersaantrekkende werking naar het plangebied gerealiseerd. Voor het overige gelden er geen noemenswaardige milieueffecten naar de omgeving toe. De verkeersaantrekkende werking betreft circa 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied. Het plangebied is reeds in gebruik als tuin. Het gebied heeft geen cultuurhistorische waarde.
De kenmerken van de potentiële effecten
Ten aanzien van de kenmerken van de potentiële effecten kan het volgende worden opge-merkt:
De woning belemmert omliggende bedrijven en voorzieningen niet (zie hoofdstuk 2);
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging (zie hoofdstuk 4);
Het plan kent geen bijdrage aan stikstofdepositie (zie hoofdstuk 5);
Het plan realiseert een verkeersaantrekkende werking die past binnen de omgeving en waarbij het omliggende weggennet toereikend is;
De toename aan verharding leidt niet tot onevenredig nadelige effecten voor de waterhuishouding op de omgeving;
Het plan maakt geen risicobron mogelijk in het kader van externe veiligheid of zorgt niet voor een significante toename van het groepsrisico (zie hoofdstuk 7);
Het plan leidt niet tot significante effecten op beschermde flora- en faunasoorten in of in de omgeving van het plangebied;
Het plan heeft geen onevenredige effecten op cultuurhistorie of archeologie;
Een woning is geen bodembelastende functie voor de bodemkwaliteit.
Uit de uitgevoerde onderzoeken en motiveringen blijkt dat het plan geen onevenredige milieu-effecten heeft op de omgeving. Een m.e.r-beoordeling is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Het plan, dat een extra woning mogelijk maakt, wordt gerekend tot de activiteiten genoemd in D11.2 van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan ligt onder de drempelwaarde van 2.000 wo-ningen. Derhalve is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hieruit blijkt dat er geen spra-ke is van onevenredige milieueffecten op de omgeving. Er is derhalve geen m.e.r-beoordeling of milieueffectrapportage noodzakelijk.
HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (de verbeelding en de regels).
Het bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Dat wil zeggen dat de bestaande ruimtelijke en functionele hoofdstructuur is bestemd en dat het plan erop is gericht deze hoofdstructuur te behouden. Daartoe is in het plan een gedetailleerde regeling van bestemmingen en bouw- en gebruiksregels opgenomen. Indien een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen past binnen de bestemming en de bijbehorende regels, ontstaat een directe bouwtitel. Daarnaast kent het bestemmingsplan enige flexibiliteit, die het mogelijk maakt om in de planperiode in te spelen op ontwikkelingen, zonder dat de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur wordt aangetast.
6.2 Verbeelding
Welke bestemming de gronden binnen het plangebied hebben, is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding. Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).
6.3 Regels
De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2012 De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels, met daarin begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, met daarin per bestemming onder meer een bestemmingsomschrijving, bouwregels en afwijkingsregels;
Hoofdstuk 3: Algemene regels, met daarin algemene regels en bouw-, afwijkings- en wijzigingsregels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, met daarin het overgangsrecht en de slotregel.
6.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden bepaald.
6.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “bij recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.
Bouwregels
Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Wonen (W)
Alle bestaande woningen zijn binnen deze bestemming opgenomen. Aangegeven is welke woningtypen waar zijn toegestaan, vrijstaande, twee-aaneengebouwde geschakelde en gestapelde woningen komen voor binnen deze bestemming. Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Voor het perceelsgedeelte buiten het bouwlak worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Op de geplande voorzieningenlocaties zijn ter plaatse van de aanduiding “gemengd” op de begane grond ook de genoemde andere voorzieningen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' ten hoogste 100m2 aan maatschappelijke voorzieningen.
Tuinen aan de voorzijde van woningen waar geen erfbebouwing gewenst is zijn met de aanduiding “tuin’ aangeduid. Hiervoor is het beleid in verband met de ruimtelijke kwaliteit is gericht op het open en onbebouwd laten van deze perceelsgedeelten. Binnen deze aanduiding is slechts de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.
Beroepsmatige activiteiten in woningen wordt rechtsreeks mogelijk gemaakt. Voor het toestaan van beroepsmatige activiteiten in bijgebouwen of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en/of in bijgebouwen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen toe te staan.
Waarde-Archeologie -1
Voor het gedeelte van het plangebied waar een hoge archeologische verwachtingswaarde gedlt is deze dubbelbestemming opgenomen. Hiermee worden eventuele archeologische waarden beschermd. Voor het uitvoeren van andere werken is een vergunningstelsel opgenomen. Dit vergunningstelsel is van toepassing op het moment dat er over een oppervlakte van 50m2 en dieper dan 0,5 m werkzaamheden plaatsvinden. Met inachtneming hiervan zijn op deze gronden eveneens bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toegestaan.
Tuin (T)
De bestemming ‘Tuin’ is opgenomen voor (voor)tuinen, waarvoor het beleid in verband met de ruimtelijke kwaliteit is gericht op het hoofdzakelijk open en onbebouwd laten van deze perceelsgedeelten. Binnen deze bestemming is slechts de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.
6.3.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.
Algemene bouwregels
Het onderhavige artikel dient te voorkomen dat situaties ontstaan, welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daarnaast beoogt dit artikel te voorkomen dat bouwwerken die groter of juist kleiner zijn dan in de bouwregels bij de diverse bestemmingen is toegestaan of voorgeschreven, onder het overgangsrecht komen te vervallen. Voor deze bouwwerken gelden de bestaande grotere dan wel kleinere afmetingen als maximaal respectievelijk minimaal toegestaan.
Algemene aanduidingsregels
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het radarverstoringsgebied. Binnen deze zones geldt een beperking van de bouwhoogte.
Algemene afwijkingsregels
Deze afwijkingsmogelijkheden hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken van de bebouwingsregels, ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van nutsvoorzieningen en het in beperkte mate afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn voor burgemeester en wethouders enkele mogelijkheden gecreëerd om, via een voorgeschreven procedure, in iets ruimere mate dan bij de “algemene afwijkingsregels” af te wijken van de regels. Het gaat dan echt om een wijziging van het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden dragen bij aan een meer flexibel plan.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn regels opgenomen betreffende de plicht om voldoende parkeerplaatsen en laad- en losmogelijkheden te realiseren. Er moet in basis voldaan worden aan de in de bijlage opgenomen Nota Parkeernormering, waarbij de parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen hiervan af te wijken. Er kan worden afgeweken indien door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren wordt gestuit. Eveneens worden afgeweken van de parkeereis als de nodige parkeer- of stallingsruimte op een andere manier wordt voorzien of indien wanneer herziening van het parkeerbeleid hiertoe aanleiding geeft.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.
Slotregel
Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (citeertitel).
HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.
Bij de motivering van het bestemmingsplan is reeds aangegeven, dat het onderhavige bestemmingsplan ten aanzien de bestaande woning een conserverend bestemmingsplan is, gericht op het bevestigen en regelen van het huidige gebruik, het (zo nodig) vastleggen van ruimtelijke kenmerken van de bebouwde en onbebouwde ruimte en het actualiseren van de bestemmingsregeling. Daarnaast is het bestemmingsplan erop gericht om een nieuwe bouwvlak toe te voegen.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn afspraken gemaakt over de stedenbouwkundige uitgangspunten, kostenverdeling en planschade. Aangezien in de anterieure overeenkomst het kostenverhaal is geregeld, is er geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.
Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan. Het bestemmingsplan brengt geen extra financiële consequenties met zich mee voor de gemeente. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.
7.2 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.
Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid om omgevingsvergunningen ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk, voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg
8.1 Inleiding
Het bestemmingsplan “Van Overstratenlaan 18” heeft tot doel om de realisatie van een woning mogelijk te maken en bevat hiervoor het planologisch kader. Ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan wordt het plan toegezonden aan de diverse vooroverleginstanties.
8.2 Resultaten vooroverleg
Het voorontwerp wordt eveneens voor inspraak ter inzage gelegd. Ingediende inspraakreacties worden bij de totstandkoming van het ontwerpbestemmingsplan betrokken.
8.3 Zienswijzenprocedure
De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Daartoe zal het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken gedurende zes weken op het stadskantoor ter inzage worden gelegd. De terinzagelegging zal op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend worden gemaakt. Bewoners binnen het plangebied en direct omwonenden worden per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan.
Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is het voor een ieder mogelijk schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen in te dienen.
8.4 Vervolgprocedure
Na beoordeling van eventueel ingediende zienswijzen zal door het college van burgemeester en wethouders bekeken worden of het plan bijgesteld moet worden. Vervolgens wordt het plan al dan niet gewijzigd ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na de vaststelling van het plan wordt het (gewijzigde) bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening aan de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.