1. Plan: Wouwseweg-Schansbaan
  2. Plantype: bestemmingsplan
  3. Status: vastgesteld
  4. IMRO-idn: NL.IMRO.0748.BP0246-0701
Gemeente Bergen op Zoom

Toelichting

 
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan

1.1 Aanleiding en doel

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.4 Opzet

HOOFDSTUK 2 Ruimtelijke structuur

2.1 Beschrijving huidige situatie

2.2 Stedenbouwkundige visie

2.2.1 Uitgangspunten

2.2.2 Stedenbouwkundige inpassing en uitwerking

HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Bergen op Zoom 2030

3.3.2 Beleidsplan Wonen 2014 - 2018

3.3.3 Groenstructuurplan

3.3.4 Verkeersplan

3.3.5 Waterplan

3.3.6 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2016 Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen

HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen

4.1 Archeologie

4.2 Verkeer

4.3 Groen

4.4 Flora en Fauna

4.5 Water

4.6 Duurzaamheid

HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Toetsingskader

5.1.2 Situatie ter plaatse

5.1.3 Conclusie

5.2 Geur Veehouderij

5.2.1 Toetsingskader

5.2.2 Situatie ter plaatse

5.2.3 Conclusie

5.3 Lucht

5.3.1 Toetsingskader

5.3.2 Situatie ter plaatse

5.3.3 Conclusie

5.4 Stikstofdepositie

5.4.1 Toetsingskader

5.4.2 Situatie ter plaatse

5.4.3 Conclusie

5.5 Geluid

5.5.1 Toetsingskader

5.5.2 Situatie ter plaatse

5.5.3 Conclusie

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Inleiding

5.6.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen

5.6.3 Transportassen

5.6.4 Buisleidingen

5.6.5 Verantwoording groepsrisico

5.6.6 Gemeentelijk beleid

5.6.7 Conclusie

5.7 Bodem

5.7.1 Toetsingskader

5.7.2 Situatie ter plaatse

5.7.3 Conclusie

HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling

6.1 Inleiding

6.2 Verbeelding

6.3 Regels

6.3.1 Inleidende regels

6.3.2 Bestemmingsregels

6.3.3 Algemene regels

6.3.4 Overgangs- en slotregels

HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten

7.1 Economische uitvoerbaarheid

7.2 Handhaving

HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg

8.1 Resultaten vooroverleg

8.2 Zienswijzenprocedure

8.3 Vervolgprocedure

 

HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan

 

1.1 Aanleiding en doel

In 2013 heeft de gemeenten het bestemmingsplan 'De Schans 2013' vastgesteld. Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere deelgebieden, waaronder deelgebied 'Schans, 5de fase. Dit deelgebied biedt ruimte aan een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woningtypen. Zo wordt de noord- en westzijde gekenmerkt door grondgebonden woningen in een landschappelijke setting met uitzicht op groene ruimtes en waterpartijen. Hier domineren rijwoningen, incidenteel onderbroken door vrijstaande woningen. Langs de verkeersverbindingen in het gebied is eveneens woonbebouwing gelegen. Hier ligt de nadruk op het wonen aan lommerrijke lanen. In het meest zuidelijke deel van het deelgebied staan vrijstaande en twee aaneen gebouwde woningen. De straten zijn hier smal, waardoor een intieme woonbuurt is ontstaan. Op een drietal locaties binnen het gebied waren dorpsvilla’s (appartementengebouwen) geprojecteerd. Deze vormen belangrijke oriëntatiepunten binnen de wijk. Een van deze zogenaamde dorpsvilla’s is al gerealiseerd. Deze ligt in het noordwestelijke punt van dit deelgebied. Het appartementengebouw in het zuidoosten van dit deelgebied zal niet worden ontwikkeld. In plaats van 14 appartementen worden er 14 grondgebonden woningen ontwikkeld.

 

Daarmee wordt enerzijds een nieuwe invulling nagestreefd van gronden die al geruime tijd braak liggen. Anderzijds wordt met deze invulling ingespeeld op de actuele behoefte binnen de gemeente. Deze ontwikkeling betreffen vrijstaande woningen.

Het plangebied is gelegen tussen de Kapitein Lentingsinel en Wouwseweg in Halsteren en betreft een braakliggend terrein. Het perceel valt binnen het vigerende bestemmingsplan “De Schans 2013” en heeft daarin de bestemming 'Wonen' en 'Groen'.

De ontwikkelingslocatie past niet binnen het vigerende planologisch kader en daarom dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

 

Het bestemmingsplan “Wouwseweg - Schansbaan” bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van het stadscentrum van Bergen op Zoom en maakt deel uit van het dorp Halsteren. Het plangebied wordt globaal begrensd door:

 

 [image]

Afbeelding: globale ligging plangebied in Halsteren

 

 

 [image]

Afbeelding: globale ligging plangebied ingezoomd

 

 

 

 

 

 

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Onderhavig bestemmingsplan 'Wouwseweg-Schansbaan' vervangt het volgende voor het plangebied vigerende bestemmingsplan:

 

Bestemmingsplan

Vaststellingsbesluit

Onherroepelijk

De Schans 2013

18-12-2013

17-02-2014

 

1.4 Opzet

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

 

Ruimtelijk kader (hoofdstuk 2)

In 2.1 wordt de huidige ruimtelijke situatie van het plangebied geanalyseerd en beschreven. Daarbij wordt eerst ingegaan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van het totale plangebied. Vervolgens worden de uitgangspunten geformuleerd.

 

Beleidsaspecten (hoofdstuk 3)

In dit hoofdstuk zijn de beleidsuitgangspunten in beeld gebracht. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

 

Onderbouwing op onderdelen (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader uit hoofdstuk 2 op onderdelen nader onderbouwd. Deze nadere analyse beschrijft per onderdeel de consequenties van het voorgestelde ruimtelijk kader.

 

Milieuaspecten (hoofdstuk 5)

In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten als gevolg van het voorgestelde ruimtelijk kader nader omschreven.

 

Bestemmingsregeling (hoofdstuk 6)

Op basis van de voorgaande hoofdstukken is de bestemmingsregeling opgesteld (verbeelding en regels). In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de overwegingen en uitgangspunten van de bestemmingsregeling en op de aangegeven bestemmingen en de inhoud van de bijbehorende regels. Voor wat betreft de opzet van de bestemmingsplan methodiek is aangelsoten op de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de bijbehorende Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP 2012).

 

Uitvoeringsaspecten (hoofdstuk 7)

In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de uitvoering van het plan. Ingegaan wordt op de aspecten economische uitvoerbaarheid en handhaving.

 

Resultaten inspraak en overleg (hoofdstuk 8)

Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het plan voorgelegd is aan de inwoners en instellingen. De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure zijn in dit hoofdstuk vermeld.

 

 

HOOFDSTUK 2 Ruimtelijke structuur

 

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het plan 'De Schans, 5de fase' in Halsteren. Halsteren heeft zijn ontstaan te danken aan de ontginning van turfvelden. Reeds in de 13de eeuw wordt Halsteren vermeld als een haventje aan de Schelde. Ook was er toen al een eenvoudig kerkje. Dat werd afgebroken om in 1457 plaats te maken voor de huidige Martinuskerk. De ligging van de kerk is op het hoogste punt van de Brabantse Wal als we naar het grondgebied van Halsteren kijken.

 

Het plangebied is noordoostelijk van Halsteren gelegen op relatief grote afstand van de oude dorpskern. Daartegenover staat dat de autobereikbaarheid uitstekend is door de ligging nabij de aan te leggen rijksweg A4. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het recreatiegebied rond de Grote Melanen. Het plangebied , 'De Schans, 5de fase', is onderdeel van de bestaande wijk 'De Schans' en is zuidelijk gelegen van de zogenaamde Kop van Vijf. De Kop van Vijf is het centrale hart van het totale plan Schans/Oude Molen waar voorzieningen zoals een brede school en een medisch centrum een plek hebben gekregen.

 

Het onderhavig plan vormt de afronding van 'De Schans, 5de fase' aan de zuidoost kant van het plangebied.

In het vigerende bestemmingsplan is onder andere de bestemming 'Wonen' al opgenomen en wordt de bouw van woningen en een appartementengebouw met 14 appartementen mogelijk gemaakt. Vanwege veranderede omstandigheden op de woningmarkt wordt er gekozen om in plaats van 14 appartementen 14 grondgebonden woningen te realiseren. Onderhavig plan maakt deze wijziging mogelijk.

2.2 Stedenbouwkundige visie

 

2.2.1 Uitgangspunten

Voor deze vrije kavels zijn hieronder de belangrijkste voorschriften en bepalingen weergegeven. Deze voorschriften en bepalingen vloeien voort uit het bestemmingsplan 'De Schans 2000' (28 juni 2001) het beeldkwaliteitsplan de 'Schans 5de fase' (mei 2006) en een aantal aanvullende bepalingen die voor deze vrije kavels gelden (met nadere eisen door het college te stellen).

 

Hoofdgebouw / algemeen:

- Afstand van het hoofdgebouw tot de voorerfgrens minimaal 4 meter;

- Verplichting om te bouwen in de rooilijn.

- Afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3 meter;

- Hoofdnokrichting van het gebouw haaks op de weg of parallel aan de weg;

- Maximale hoogte van het hoofdgebouw 2 bouwlagen met kap (Kapitein Lentingsingel); de overige woningen in het plangebied (binnengebied en Schansbaan) worden uitgevoerd in 1 bouwlaag met kap;

- Dakhelling van het hoofdgebouw mag maximaal 60˚ bedragen;

- Een minimale kaphelling van 45 graden.

- Er mag maximaal 50% van het perceel worden bebouwd;

- Minimaal 2 parkeerplaatsen dienen op het eigen perceel te worden gerealiseerd.

 

Bijgebouwen:

- Afstand van de bijgebouwen tot de voorerfgrens minimaal 10 meter, zodat twee auto’s op het perceel

kunnen staan;

- Maximale oppervlakte van de bijgebouwen 50 m2 (vrijstellingsmogelijkheid tot 75 m2 waarbij maximaal 50% van het perceel bebouwd mag zijn);

- Maximale goothoogte van bijgebouwen is 3 meter en maximale nokhoogte 5 meter;

- Bijgebouwen mogen aan één zijde op de zijdelingse perceelgrens worden geplaatst (met vrijstelling volgens het oude bestemmingsplan).

 

Beeldkwaliteitsplan

Het beeldkwaliteitsplan vormt het toetsingskader voor de Welstandmonumentencommissie. Het doel is met een beperkt aantal beeldkwaliteitseisen een architectuur te bereiken die tegelijk tijdloos is, maar ook past bij de traditie van het dorp Halsteren. Overwegend dient er dan ook sprake te zijn van een traditionele architectuur met verschillende kapvormen en een lage dakvoethoogte door individuele vormgeving en architectonische verschillen met belendende gebouwen.

 

Voor de volledige voorschriften en bepalingen wordt verwezen naar het hoofdstuk 6 en de regels van dit bestemmingsplan, het beeldkwaliteitsplan en de aanvullende voorwaarden zoals opgesteld door de gemeente Bergen op Zoom. Het beeldskwaliteitsplan en de nota met de specifieke randvoorwaarden voor de woningen zijn als bijlagen bij dit bestemmingsplan toegevoegd.

 

2.2.2 Stedenbouwkundige inpassing en uitwerking

Groen- en waterstructuur

De bestaande houtwal langs de Zoutendamseweg en de laanstructuur van de Schansbaan vormen de dragers van de groenstructuur rondom het planontwerp. Binnen deze hoofdstructuur is een stelsel van verschillende specifieke groenelementen bepalend voor de kwaliteit van het plan. Elementen zoals de Singel, de Brink, de Scheg, de Bosrand, de Laan en Veld en Ven vormen krachtige landschappelijke gebaren waaromheen in een landelijke kwaliteit gewoond kan worden.

Het beoogde appartementengebouw met 14 appartementen isomgezet naar 14 bouwkavels, georganiseerd romdom een groen veld. Het wonen rondom krachtige groenelementen wordt in deze ontwikkeling doorgezet.

 

Uitgangspunt voor de waterstructuur is het zolang mogelijk vasthouden van het water in het gebied en waar mogelijk water in de bodem te infiltreren. De singel, die als een wadistructuur is vormgegeven in een getrapte structuur die aansluit bij het verval van west naar oost, wordt doorgetrokken van de Lentingsingel richting Schansbaan. Aan de oostkant van het plan zorgt de infiltratievijver voor berging van voldoende oppervlaktewater. Dit sluit aan bij de principes van duurzaam bouwen.

 

 [image]

Afbeelding: Groen- en waterstructuur (bron: beelkwaliteitplan De Schans 5de fase

Verkeersstructuur

De hoofdontsluiting voor het autoverkeer geschiedt langs de Steenbergseweg d.m.v. de Grondmolen die aansluit op de Schansbaan. Een secundaire auto-ontsluiting voor de vijfde fase geschiedt via de Wouwseweg en mogelijk de Ligneweg. Het noordelijke deel van de Schansbaan is inmiddels afgesloten voor doorgaand autoverkeer.

Een lusvormige woonstraat aanhakend op de Schansbaan vormt de hoofdontsluitingsroute voor het autoverkeer

door de vijfde fase. Eén van deze ontsluitingsroute is de Kapitein Lentingsingel. De 14 grondgebonden zijn alle gelegen aan deze singel die wordt doorgezet in een doodlopende straat in het centrale groenveld.

 

Uitwerking

De 14 woningen worden allemaal wit gekeimd en uitgevoerd in jaren 30-stijl. Hiermee wordt de sfeer van witte, jaren-30 woningen doorgezet richting de Schansbaan.

De 4 woningen langs de Kapitein Lentingsingel worden gebouwd comform de voorwaarden uit de bijgevoegde nota met specifieke randvoorwaarden voor de vrije kavels aan de Lentingsingel en uitgevoerd in maximaal twee bouwlagen met kap.

De overige woningen rondom het groene veld worden met dezelfde voorwaarden alleen deze woningen zijn 1 bouwlaag met kap. Dit geldt ook voor de twee woningen aan De Schansbaan.

Hieronder is een afbeelding van de stedenbouwkundige uitwerking toegevoegd.

 [image]

Afbeelding situatieschets ontwikkeling

 

HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota's op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.

 

Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij - principe'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.

 

Op basis van de genoemde ambities komt het Rijk tot drie rijksdoelen:

 

Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:

 

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan is niet strijd met de hierboven besproken rijksbeslangen en geeft hier, voor zover aan de orde, uitvoering aan.

 

 

3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de veplichting opgenomen om in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.

 

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure.

 

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de ladder wordt ingevuld.

 

Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft het volgende voor:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

 

Onderdeel a (Trede 1) verplicht overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen voornamelijk bepaald door het woon-werkverkeer. De behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod.

 

Onderdeel b (Trede 2) vraagt om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bezien of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door middel van herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is dat wordt bekeken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien.

 

Onderdeel c (Trede 3) bepaalt dat moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling. Wat woningbouw betreft betekent dit dat indien in een regio een specifieke behoefte bestaat aan bijvoorbeeld een dorps woonmilieu, kleinschalige locaties of landgoederen, en dit niet in het bestaand stedelijk gebied kan worden gecreëerd, hier elders ruimte voor kan worden gezocht.

 

Trede 1 Bepalen regionale vraag naar ruimte

Bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

 

Op regionaal niveau hebben de gemeenten in de regio West-Brabant (Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen en Woensdrecht + Tholen) in samenwerking met de Provincie Noord-Brabant de Regionale Agenda Wonen op gesteld. Deze jaarlijks geactualiseerde woonagenda formuleert vanuit de actuele ontwikkelingen op de regionale woningmarkt de gezamenlijke regionale opgaven die de regio met de provincie jaarlijks wil oppakken. De actuele thema’s betreffen regionale woningbouwafspraken voor een periode van circa 10 jaar, waarin gemeenten toewerken naar een programma conform de prognose. Het betreft vooral procesafspraken. Tweejaarlijks informeren gemeenten elkaar over de ontwikkeling van de harde plancapaciteit, vooral in relatie tot de afspraken over harde plancapaciteit. Aan het eind van ieder jaar wordt afspraken geactualiseerd. Gemeenten nemen een regierol op en brengen marktpartijen bij elkaar om (individueel of samen) om vraag en aanbod beter af te stemmen. Met het beleidsplan Wonen geeft Bergen op Zoom invulling aan die afspraak.

 

Met de ontwikkeling van de onderhavige locatie wordt voorzien in een regionale behoefte aan woonruimte. Voor de 19 gemeenten in de regio West-Brabant is een bevolkings- en woningbehoeftepognose uitgevoerd. Uit de update (9 oktober 2014) blijkt dat tussen 2014 en 2019 een groei van de woningvoorraad van 17.600 woningen is voorzien. Tussen 2020 en 2029 is een groer voorzien van 18.200 woningen. Er ligt vootr de rgio nog een behoorlijke bouwopgave. Ook in het kader van het Beleidsplan Wonen is de jaarlijkse effectieve vraag tot 2020 in beeld gebracjht. Deze is tot 2020 gemiddeld 200 woningen per jaar.

 

In de bevolkings- en woningbehoefteprognose is een capaciteitsindicatie opgenomen gebaseerd op de opgave vanuit de bevolkingsgroei afgezet tegen de totale plancapaciteit in de regio en de harde plancapaciteit in de regio. Het plan voor de onderhavige locatie is onderdeel van de bestaande plancapaciteit. Harde plannen blijven op de rol staan voor ontwikkeling in de komende jaren. Zachte plannen lenen zich beter voor herprogrammering of herfasering. Voor de middellange termijn ziet de capaciteit er als volgt uit:

 

 [image]

 

In de regio West-Brabant is de harde capaciteit voor de periode 2011-2020 in totaal 22.070 woningen en de benodigde capaciteit 29.690 woningen. Dit betekent dat er voldoende ruimte is om regionaal de harde capaciteit, waaronder het plan voor de onderhavige locatie, te realiseren binnen de regionale woningbehoefte.

De 14 woningen maken deel uit van het woningbouwprogramma van 'De Schans, 5de fase. In het vigerende bestemmingsplan zijn er 14 appartementen mogelijk, deze worden nu omgezet naar 14 grondgebonden woningen. Per saldo blijft het aantal woningen gelijk.

 

Trede 2 Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied

Bij trede 2 moet de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied binnen de regio inclusief zicht op de haalbaarheid van de intensivering worden vastgesteld. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dit ook is vastgelegd in de Verordening Ruimte.

 

Trede 3 Bouwen buiten stedelijk gebied

De regionale behoefte is op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Trede drie is niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld en is op 1 januari 2011 in werking getreden. Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De belangrijkste beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid tot 2025. Met de structuurvisie vindt de provincie de balans tussen toelatingsplanologie en ontwikkelingsplanologie. Het stellen van heldere kaders biedt daarbij duidelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen of voor een efficiënte uitvoering.

 

De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Daarnaast beschrijft de structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Op basis van de beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang.

 

Op basis van de Structuurvisie is onderhavig plangebied gelegen in het zoekgebied verstedelijking. De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomenna een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen.De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.

 

In zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Het onderhavige plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke regio Bergen op Zoom en Roosendaal. Met de provincie maken gemeenten in regionaal verband afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma. De provincie vindt het daarnaast belangrijk dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen, het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Dit betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

[image] [image] Afbeelding: uitsnede Structuurvisie

 

Conclusie

Het beleid is gericht op het ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken, stimuleren van bedrijven, voorzieningen en wonen ten behoeve van onder andere zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte betekent ook dat er aandacht is voor de kwalitatieve vraag naar woon- en werklocaties; het is soms nodig nieuwe ruimte aan te snijden om in de kwalitatieve vraag te voorzien. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen. De structuurvisie geeft aan dat bestaande ontwikkelingsmogelijkheden binnen een gebied worden gerespecteerd.

 

De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Het onderhavige plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale structuurvisie.

 

Interim-Omgevingsverordening

De interim-omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit zijn de regels die betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of die nodig zijn vanuit vastgesteld beleid zijn hierin meegenomen. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld.

 

Per 5 november 2019 treeft de interim-omgevingsverordening in werking en op dat moment vervalt de Verordening Ruimte. Daarom dienen alle bestemmingsplannen die na 5 november worden vastgesteld, te voldoen aan het provinciale beleid in de Interim-Omgevingsverordening.

 

Duurzame stedelijke ontwikkeling

Noord-Brabant heeft de ambitie tot de top van Europese kennis- en innovatie regio's te blijven behoren. Een aantrekkelijk leef-, woon- en vestigingsklimaat is hiervoor een essentiële voorwaarde. Om te verduidelijken welke aspecten bij duurzame stedelijke ontwikkeling een rol spelen, zijn in de Brabantse Omgevingsvisie een aantal benoemd zoals een veilige, gezonde leefomgeving, energietransitie, klimaatadaptatie en een concurrerende, duurzame economie.

 

Zorgvuldig ruimtegebruik

Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen stedelijk gebied en dat de ruimte zo goed mogelijk wordt benut. Hierbij wordt ook gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed. Vanuit de ladder voor verstedelijking die in het besluit ruimtelijke ordening is opgenomen gelden een aantal voorwaarden.

 

Regionaal overleg

Omdat de stedelijke ontwikkeling ook bovengemeentelijke gevolgen kan hebben, worden hierover binnen het regionale overleg afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen op een juist niveau zijn afgestemd met andere initiatieven zowel vanuit kwantiteit als vanuit kwaliteit.

 

Onderbouwing
De onderbouwing van een plan is maatwerk. Bij woningbouw zijn omvang en ligging van de ontwikkeling belangrijke punten. De bouw van een enkele woning heeft andere gevolgen dan een grote herstructurerings- of inbreidingslocatie langs het spoor of drukke wegen. Maar ook hoe met de inrichting gezondheid bevordert kan worden, bijvoorbeeld door een snelle fietsverbinding met voorzieningen.

 

 

 [image][image]

Afbeelding: Inzoom uitsnede Interim-Omgevingsverordening Noord-Brabant

 

Conclusie 

De interim-omgevingsverordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming wordt verantwoord dat de (duurzame) stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. In stedelijke gebieden is dit mogelijk door het combineren van functies als wonen, werk en zorg.

Bij de nieuwbouw van woningen is regionale afstemming vereist. Het wonen wordt namelijk steeds meer gezien als een regionale opgave en de noodzaak om met betrekking tot woningbouw tot regionale afstemming te komen wordt alleen maar groter. De 14 woningen maken deel uit van het woningbouwprogramma van 'De Schans, 5de fase. In het vigerende bestemmingsplan zijn er 14 appartementen mogelijk, deze worden nu omgezet naar 14 grondgebonden woningen. Per saldo blijft het aantal woningen gelijk.

 

Het bestemmingsplan 'Wouwseweg - Schansbaan' bestaat uit het realiseren van 14 woningen. De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied en is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie en het Beleidsplan Wonen. Het onderhavige plan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurvisie Bergen op Zoom 2030

De op 22 september 2011 door de gemeenteraad van Bergen op Zoom vastgestelde Structuurvisie voor het grondgebied van de gemeente levert een integrale samenhangende ruimtelijke visie voor de stad Bergen op Zoom en de kernen Halsteren, Lepelstraat, Heimolen, Klutsdorp en Kladde. De planhorizon van de structuurvisie reikt tot 2030. Binnen die termijn moet rekening worden gehouden met een lichte bevolkingskrimp als geheel, maar vooral ook met een daling van de beroepsbevolking door een toenemende vergrijzing. In het document wordt onder meer ingegaan op hoe verder te gaan met de reeds in gang gezette woonprojecten, de toekomst van de bedrijventerreinen, de fysieke infrastructuur, de recreatieve potenties, het water en het groen in en rondom de stad.

 

 

In de structuurvisie wordt het plangebied aangemerkt als 'Woonwijk in afbouw of oprichting'. Voor de typering geldt dat ingezet wordt op afbouw van de woonwijken De Markiezaten, Schelde Veste, het Groene Gordijn en De Schans. Onderlinge afstemming en monitoring dienen plaats te vinden om complementariteit te doen ontstaan. Verder wordt de afbouw van kleinschaligere projecten zoals Bloemendaal II te Lepelstraat en de realisatie van diverse ruimte-voorruimtelocaties voorgestaan.

 

 [image]

Afbeelding. Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Bergen op Zoom 2030.

 

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het onderhavige bestemmingsplan uitvoering geeft aan het beleid zoals verwoord in de gemeentelijke Structuurvisie.

 

3.3.2 Beleidsplan Wonen 2014 - 2018

Op 27 februari 2014 heeft de raad het Beleidsplan Wonen 2014-2018 vastgesteld. Het beleidsplan heeft het motto ‘Goed wonen voor iedereen’ waarbij vraag en aanbod op elkaar moeten aansluiten en zorgen voor een realistische woningbouwplanning.

 

Met het Beleidsplan Wonen 2014-2018 wordt aangesloten bij actuele ontwikkelingen en wordt ingezet op:

 

Het uitgangspunt is om de stad te ontwikkelen tot een complete stad. Hierbij zal vooral wordt ingezet op de bestaande stad en kernen. De grote uitleglocaties hebben geen prioriteit, maar moeten wel een goede afronding krijgen. Met het bieden van een compleet aanbod aan woonmilieus probeert de gemeente een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te creëren, waardoor het samen met flankerend beleid voor bedrijvigheid en onderwijs ook aantrekkelijker wordt om zich in de gemeente te vestigen.

 

Op kwantitatief niveau betekent dit dat we voorkeur geven aan locaties die passen bij bovenstaande visie. In dit beleidsplan wordt geconstateerd dat er tot 2020 ruimte is voor ca. 1.400 woningen, waarbij de gemiddelde afzet per jaar 200 woningen is. De ambities liggen echter hoger. Door voorkeursontwikkelingen te benoemen die gezamenlijk ca 1.400 woningen behelzen en door te adviseren om bepaalde ontwikkelingen later in de tijd uit te faseren, creëren we een realistischer programma en ontstaat er zelfs wat ruimte om aan nieuwe initiatieven, onder duidelijke voorwaarden, medewerking te verlenen.

 

De locatie is in het Beleidsplan Wonen aangemerkt als prioriteitslocatie, wat inhoudt dat ontwikkeling van deze locatie in de periode tot 2020 gewenst is Het onderhavige bestemmingsplan geeft daarmee uitvoering aan het beleid uit het Beleidsplan Wonen.

 

3.3.3 Groenstructuurplan

Het Groenstructuurplan Bergen op Zoom 2007-2017 is een kadernota die gebruikt dient te worden bij de ontwikkeling van plannen en projecten in de ruimtelijke ordening van de gemeente Bergen op Zoom. Het doel van deze nota is het ontwikkelen van een duurzame groenstructuur voor de kernen van de gemeente voor de komende tien jaar. De opgave is de structuren te verbinden en te (her)structureren zodanig dat zij samen de robuuste groene structuur gaan vormen. Het Groenstructuurplan beschrijft sfeerbeelden voor het groen in wijken en buurten, waarop het beheer afgestemd wordt. Het Groenstructuurplan kan als bouwsteen dienen voor het bestemingsplan.

 

3.3.4 Verkeersplan

Het Verkeersplan dat door de gemeenteraad op 30 juni 2014 is vastgesteld geeft een visie voor het verkeersbeleid van de komende jaren. De gemeente Bergen op Zoom heeft als belangrijk doel dat zij de bereikbaarheid in de woongebieden, centra en bedrijventerreinen in en naar de gemeente in stand wil houden en waar nodig verbeteren. Tegelijkertijd wil de gemeente de verkeersdruk in de woongebieden en op de centrumwegen verminderen. Om de negatieve verkeersgerelateerde milieueffecten te beperken en de verkeersveiligheid te vergroten moet zoveel mogelijk het (doorgaande) verkeer via de weg van de hoogste categorie (gebiedsontsluitings- en stroomwegen) worden afgewikkeld. De voorkeur gaat hierbij uit naar het (beter) benutten van de reeds bestaande infrastructuur in tegenstelling tot de aanleg van geheel nieuwe infrastructuur (uitzondering hierop vormt de Randweg Zuid). In dit Verkeersplan komen de aspecten bereikbaarheid en leefbaarheid samen in het streven naar een evenwichtige verkeerstructuur, waarin alle weggebruikers (inwoners, werknemers en bezoekers) zich veilig over een goed uitgeruste structuur voor alle verkeerssoorten kunnen begeven. De hinder van verkeer moet tot een minimum worden beperkt. Verder verplaatsen mensen zich op een zo schone, veilige en efficiënte manier, wat net zo goed geldt voor het transport van goederen. Fiets en openbaar vervoer spelen hierin een belangrijke rol. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan een duurzaam Bergen op Zoom.

 

Er is een streefbeeld opgesteld. Hierin is een indeling van de wegenstructuur opgesteld met een eenduidige, herkenbare vormgeving die is afgestemd op de functie en waarin gevaarlijke conflicten zijn uitgesloten. Wanneer een weg goed herkenbaar is en volgens de juiste uitgangspunten is ingericht, wordt een goede verkeersveiligheid geboden, ook voor wegen waar een hogere rijsnelheid is toegestaan. Er worden landelijk drie categorieën wegen onderscheiden met elk een eigen functie. Deze functies zijn:

 

Stromen: het snel verwerken van het doorgaande verkeer. De kwaliteit van het stromen neemt toe bij meer continuïteit en hogere snelheid (binnen grenzen) van het autoverkeer. De A4 en A58

vormen de stroomwegen in de omgeving.

 

Ontsluiten: het bereikbaar maken van wijken en gebieden. Deze wegen hebben een voedings- en verdeelfunctie. Deze wegen worden gekenmerkt door een hoge mate van uitwisseling. Zij verbinden de verblijfsgebieden met de stroomwegen. Bergen op Zoom kent drie type gebiedsontsluitingswegen:

 

 

Verblijven: het toegankelijk maken van de erven. Op wegen met een erftoegangsfunctie, ofwel de verblijfsgebieden, staat de verblijfsfunctie centraal. Hier ontmoeten alle De snelheid van het verkeer dient hier laag te zijn (30 km/uur).

 

In het Verkeersplan zijn beleidslijnen voor de toekomstige wegenstructuur opgenomen. Voor het plangebied zelf ligt er geen concrete opgave vanuit het Verkeersplan. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de relevante verkeersaspecten.

 

3.3.5 Waterplan

Voor de gemeente Bergen op Zoom is in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Het opstellen van het plan heeft plaatsgevonden in samenwerking met alle betrokken waterpartners en is in februari 2002 vastgesteld. Op basis van de uitgangspunten van het waterplan is het vigerende Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) van kracht geworden in 2003. Dit plan is geactualiseerd en als verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) in februari 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.

 

Het waterplan besteedt integraal aandacht aan de ontwikkelingen en problemen op het gebied van watersystemen en waterketen. Het watersysteem bestaat uit hemel-, grond- en oppervlaktewater. De waterketen omvat alle drink- en afvalwater, kortom alle water in de buis. Met het waterplan willen de waterpartners het beleid meer op elkaar afstemmen. Bovendien willen ze gezamenlijk werken aan het herstel van veilige, gezonde, duurzame en veerkrachtige watersystemen en een duurzame, samenhangende waterketen. Daarbij staat centraal de verbetering van het leefmilieu van mens, dier en plant alsmede het evenwicht in economische en ecologische ontwikkelingen.

Vanuit de gezamenlijke beleidsplannen is een visie voor de gewenste situatie in 2050 (streefbeeld) ontwikkeld voor het waterplan. Vervolgens zijn aan de hand van het streefbeeld de ambities voor de lange, korte en middellange termijn vastgelegd. Kernelementen van het streefbeeld c.q. de lange termijn ambitie zijn:

 

In het watersysteem van de gemeente Bergen op Zoom zijn 7 stroomgebieden te onderscheiden. Voor elk stroomgebied is de huidige situatie bepaald en een toetsing aan de ambities uitgevoerd om de maatregelen te formuleren. In de stedelijke wateropgave van de gemeente uit 2009 is het betreffende waterbeleid herbevestigd en geactualiseerd met betrekking tot de beleidsdoelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en de gestelde normen met betrekking tot het voorkomen van wateroverlast in relatie tot de klimaatverandering. Alle te nemen maatregelen zijn vervolgens nader omschreven in het vijfjaarlijks te actualiseren rioleringsplan van de gemeente.

 

Er ligt vanuit het Waterplan geen concrete opgave voor het betreffende plangebied. In de waterparagraaf in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect water.

 

3.3.6 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2016 Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen

Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013 - 2016

De gemeente Bergen op Zoom wil zorgen voor een blijvend maatschappelijk aanvaardbare risicosituatie voor burgers in relatie tot activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving. De acceptatie van risico’s wordt gestuurd door:

 

Deze ambitie is voor verschillende gebiedstypen verder uitgewerkt. Hieronder wordt de essentie van het gemeentelijk beleid samengevat. Voor de bestaande en nieuwe risicovolle bedrijven moet er binnen de gemeentegrenzen plaats blijven. Nieuwe Bevi-bedrijven worden echter uitsluitend toegelaten op de bedrijventerreinen Theodorushaven en Noordland. De gemeente streeft er naar dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Ook wordt ernaar gestreefd dat er geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen zoals kinderen, bejaarden en zieken binnen het invloedsgebied van een risicovol bedrijf of transportas worden gerealiseerd. Bij bestaande kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen binnen invloedsgebieden van risicobronnen wordt extra aandacht besteed aan risicocommunicatie.

 

Om de gekozen beleidslijnen te vertalen naar concrete acties en maatregelen is een uitvoeringsprogramma opgesteld met een looptijd van vier jaar. Samenwerking tussen verschillende gemeentelijke disciplines en de brandweer staat bij de uitvoering centraal.

 

Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen

In het kader van het uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2011 is een gevoeligheidsanalyse groepsrisico voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgevoerd. In de analyse, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 6 maart 2012, zijn de toekomstplannen van de gemeente uit de structuurvisie getoetst op ‘groepsrisico’; dit wel zeggen dat per Bevi-bedrijf - bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken - is berekend wat in de toekomst de gevolgen zijn voor de omgeving van het bedrijf, als er een incident zou plaatsvinden.

 

Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de toekomstplannen niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Daarnaast blijkt dat diverse grootschalige ontwikkelingen tegelijkertijd mogelijk zijn zonder dat een knelpunt voor groepsrisico ontstaat. Zolang nieuwe of herziene bestemmingsplannen passen binnen de structuurvisie, zal het plan geen gevolgen hebben voor het groepsrisico.

 

In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

 

HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen

In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke kader en de hierin geformuleerde uitgangspunten op de relevante onderdelen nader onderbouwd. Aan bod komen verkeer en groen, flora en fauna en water.

4.1 Archeologie

Het plangebied bevindt zich op de hoge Brabantse zandgrond. De ondergrond bestaat uit pleistoceen zand en leem (Formatie van Waalre), afgedekt door jongere, door de wind afgezette zanden uit het laat-pleistoceen en het holoceen (Formatie van Boxtel). De locatie ligt tevens op de Brabantse Wal. Dit is een geologische steilrand (1,7 km ten westen van het plangebied) die aan de oostzijde geflankeerd wordt door een zone van golvende dekzanden en afgezoomd wordt door een gordel van paraboolduinen. Deze duinen werden aan het einde van het pleistoceen gevormd door verstuivingen van de steilrand. Het plangebied ligt in het noorden van de Brabantse Wal, waar de paraboolduinen steeds lager worden en opgaan in de dekzandwelvingen. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de rand van het Halsters Laag: een laaggelegen gebied dat vanaf het laat-mesolithicum tot de 13de eeuw met veen bedekt was. De huidige Schansbaan markeert min of meer de overgang van het duin- en dekzandlandschap naar het voormalige veen.

De bodem van het plangebied bestaat uit laarpodzolgronden, leemarm en zwak lemig fijn zand. Op deze gronden hebben zich humeuze bodems ontwikkeld die minder dan 50 cm dik zijn. In 1948 werd het gebied gekarteerd en benoemd als droge stuifzandgrond. Betere (vruchtbaarder) gronden bevonden zich toen meer naar noordelijke en westelijke richting.

Delen van het plangebied zijn vergraven door ontgrondingen en civieltechnische aanleg.

Het plangebied is voor het eerst in de 18de eeuw nauwkeurig opgemeten. Het behoorde tot het buitengebied van Halsteren. Oude elementen zijn de Wouwseweg en (sinds 1628) de Schansbaan naar Fort de Roovere. Van enige bebouwing was toen geen sprake. Interessant element op de metingen van J.B.Adan uit 1783 is de vorm van de percelen. De percelen ten oosten van de Schansbaan hebben een regelmatig verloop met parallelle grenzen. Ze lopen nog ten westen van de Schansbaan door en eindigen in een veel onregelmatiger kavelpatroon ter hoogte van de huidige Kapitein de Haasstraat. Dit is een indicatie dat de grens tussen zand en veen westelijker lag dan de huidige Schansbaan en dat het plangebied aanvankelijk deel uitmaakte van venige gronden.

Ook in de 19de eeuw is het plangebied onbebouwd. Plaatselijk is het dan bebost en dit blijft zo tot ver in de 20ste eeuw. Kort na de Tweede Wereldoorlog maakte het bos plaats voor akkerpercelen. De huidige bebouwing (Wouwseweg 35) dateert pas uit de jaren ’80 van de 20ste eeuw.

 

Archeologische waarde

Het plangebied is bekend vanwege een vindplaats van vuursteen-artefacten uit het Mesolithicum (8000-5500 v.Chr.). Het zijn de getuigen van kort bewoonde kampementen van jagers-verzamelaars die er vuurstenen werktuigen maakten. Zij werden aangetrokken door de overgangen van zandgronden naar vennen en rivieren, zoals hier aan de rand van de paraboolduinen. Soortgelijke vindplaatsen zijn bekend langs de hele westelijke rand van het Halsters Laag. De vindplaats aan de Wouwseweg was blijkbaar een uitloper van het hoge zand dat direct aan het venige terrein grensde.

De vindplaats werd in 1994 ontdekt door de firma RAAP in het kader van een archeologische inventarisatie langs de diverse varianten voor de A4. Overigens werden ook aan de overkant van de Schansbaan Mesolithische werktuigen gevonden.

In 2002 werd een veldverkenning uitgevoerd op de akkers rondom Wouwseweg 35. De vindplaats van RAAP bleek te liggen op een aspergeveld ten noordwesten van de bebouwing. Plaatselijk werd vuursteen gevonden, maar de onderliggende top van het dekzand was niet meer aanwezig (verploegd en opgenomen in de bouwvoor). De bouwvoor was 30 cm dik.

In 2005 is het grote terrein ten noorden van de Kapitein Lentingsingel met proefsleuven onderzocht. Dit terrein bleek in het verleden diep vergraven voor zandwinning.

In 2007 werd een aanvullend onderzoek uitgevoerd in het wegcunet en de waterpartij langs de nieuw aan te leggen Kapitein Lentingsingel. Daarbij werd een bijzonder vuursteen artefact uit het Mesolithicum gevonden, maar geen intacte bodem.

Volgens de geomorfologische kaart zou er in het plangebied in de jaren ’70 op grote schaal ontgrond zijn, met uitzondering van een terreingedeelte ten noorden van de Kapitein Lentingsingel. Dit komt geheel niet overeen met de waarnemingen van 2005 en 2007, die juist het tegengestelde lijken aan te duiden. Volgens de provinciale bodemkaart (pdokviewer) zijn er in het gebied opeenvolgende ontgravingen geweest: in de jaren ’60 of ’70 en in de jaren ’80. Ook deze komen niet overeen met de waarnemingen in het veld. Volgens de bewoners van Wouwseweg 35 zijn er rond de boerderij in het verleden wel ontgravingen geweest, maar waar precies is niet duidelijk.

De hoogtekaart (AHN) brengt enige duidelijkheid. Deze laat zien dat er inderdaad lage terreinen rond de bebouwing liggen, zowel aan de noord- als aan de zuidzijde van de opstallen, maar niet aan de noordwest zijde waar het aspergeveld ooit lag.

 

 [image]

Afbeelding ontgrondingen

 

Conclusie

De conclusie is, dat in het gebied inderdaad grote ontgrondingen hebben plaatsgevonden. Dat geldt vooral voor het gebied ten noorden van de Kapitein Lentingsingel, buiten het plangebied. Daar zijn na 2007 retentiebekkens gegraven. Op basis van de AHN mag verondersteld worden dat er ook aan de zuidzijde van Wouwseweg 35 en mogelijk ook aan de noordzijde ontgravingen zijn geweest. Ter plaatse van het voormalige aspergeveld ten noordwesten van de bebouwing is echter niet ontgrond. Dit is tevens de vindplaats uit het Mesolithicum. Deze plek werd in 2007 doorsneden door de nieuwe straat en de waterpartij, waardoor nu alleen nog de zuidelijke helft resteert. Ondanks het feit dat de vindplaats verploegd is, is nog steeds sprake van een zekere archeologische trefkans. Deze bestaat uit een verspreiding van vuursteenartefacten en mogelijk nog sporen in het onderliggende dekzand, onder de bouwvoor.

Voor dit oppervlak geldt een middelhoge archeologische trefkans voor sporen en vondsten uit het Mesolithicum. Voor het overige heeft het plangebied een lage archeologische trefkans.

Grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm en groter dan 100 m² zijn in het gebied met de middelhoge trefkans niet toegestaan. Voor het overige gelden geen beperkingen.

 [image]

Afbeelding oppervlak met een middelhoge archeologische trefkans (groen)

4.2 Verkeer

Wegenstructuur en ontsluiting

De locatie is ontsloten via Kapitein Frensstraat in het westen, Schansbaan in het oosten, Kapitein Lentingsingel in het noorden en Wouwseweg in het zuiden

 

De wegen binnen het plangebied zelf zijn bestemd tot verblijfsgebied (erftoegangswegen). Deze wegen maken de erven toegankelijk. Op wegen met een erftoegangsfunctie, ofwel de verblijfsgebieden, staat de verblijfsfunctie centraal. Hier ontmoeten alle verkeersdeelnemers elkaar. Het snelheidsregime in deze verblijfsgebieden van het verkeer dient hier laag te zijn (30km/h). Binnen de erftoegangswegen kan wel verschil in verkeersintensiteit zijn.

 

Parkeren

Ten aanzien van parkeernormen gaat de gemeente Bergen op Zoom uit van de (actuele) Nota Parkeernormering gebaseerd op het CROW. Op basis van de gemeentelijke Nota Parkeernormering bedraagt 1,9 – 2,6 pp/woning. Het minimale van 1,9 is mogelijk. Rekening houdend met Men neme hier de middeling van 2,3 pp/woning.

 [image]

 

De parkeerbehoefte van de woningontwikkeling 14 met normering van 2,3 woningen totaal 32,2 parkeerplaatsen (2,3 parkeerplaatsen per woning). Het plan voorziet in de realisatie van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het resterende deel (4) van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt in het openbaar gebied opgevangen, die

beschikbaar zijn in de omgeving.

 

Langzaam verkeer

In het verkeersplan is het fietsnetwerk voor Halsteren/Bergen op Zoom opgenomen. In het plangebied 30 km regimes op de erftoegangswegen van kracht, daarnaast zijn langs de Schansbaanweg vrijliggende fietspaden gerealiseerd. Fietsverkeer rijdt op de erftoegangswegen gemengd met het autoverkeer.

 

Openbaar vervoer

Binnen Halseren zijn busverbindingen naar Bergen op zoom en Steenbergen. In het directe plangebied zijn geen busverbindingen aanwezig. De dichtstbijzijnde bushaltes zijn te vinden aan de Steenbergseweg.

4.3 Groen

De nieuwe locatie ligt op dit moment braak en biedt daarmee kansen de openbare ruimte in te richten. Er wordt ingezet op een groene aankleding langs de randen, zodat een goede inpassing aan de omgeving wordt gecreëerd. Er wordt daarnaast voorzien in voldoende beschutting en groenaankleding als verblijfsplek met spelen op straat en erf.

4.4 Flora en Fauna

Op basis van de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is het een vereiste om inzicht te bieden

in de effecten van een voorgenomen ruimtelijke ingreep op wettelijke beschermde planten en dieren. Als er

significant schadelijke gevolgen zullen zijn voor een wettelijk beschermde soort en/of zijn leefgebied, zal bezien

moeten worden in hoeverre de schadelijke effecten kunnen worden voorkomen. Zijn de effecten niet weg te

nemen, bijvoorbeeld door een andere locatie te kiezen, of op een andere manier naar een oplossing te zoeken,

terwijl de uitvoering van het plan noodzakelijk wordt geacht (dwingende redenen van groot openbaar belang)

dan zal in het kader van de wet ontheffing moeten worden aangevraagd en zal moeten worden voorzien in

compensatie. Daar waar ontwikkelingen plaatsvinden, geldt in dit kader een onderzoeksplicht.

De betreffende locatie is gelegen in binnenstedelijk gebied en is op dit moment braakliggend. Een quick scan door een ecoloog van de gemeente leert, dat er, gezien de huidige situatie en staat van het terrein, geen (bijzondere soorten) flora en of fauna te verwachten zijn. Bestaande, relatief jonge houtwallen blijven in de planvorming behouden. Op grond hiervan wordt het niet nodig geacht een nader onderzoek te doen als hierboven bedoeld. Aangezien er geen aantasting van de aanwezige flora en fauna wordt verwacht is ook geen ontheffing noodzakelijk als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet.

 

Zorgplicht

Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel

een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de

initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel

mogelijk te beperken.

Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de

winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

 

Werken buiten kwetsbare periode

De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet alle gelijk. Als 'veilige' periode voor alle

groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de

voortplantingstijd achter de rug is en dieren als zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien

voorbereidende werkzaamheden, bijvoorbeeld bouwrijp maken, in die periode worden uitgevoerd, kan daarna

gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.

 

Werken in kwetsbare periode

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare periode van de

soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten.

Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen worden verwijderd, zodat er geen vogels gaan

broeden en

het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan. Indien tijdens de uitvoering

van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen

om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen.

Het plangebied omvat verstedelijkt gebied binnen de bebouwde kom, waarmee het voorkomen van beschermde

soorten beperkt is. Het uitvoeren van een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet wordt gelet op het

voorgaande niet noodzakelijk geacht.

 

Er worden, gezien de ligging, geen nadelige effecten op beschermde gebieden dan wel soorten verwacht

4.5 Water

Beleid gemeente

De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.

Ten slotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.

 

Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.

 

Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.

Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm en /of eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van een vrijstelling van de vergunningplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

 

Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse Waterschappen’.

 

Watertoets

De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals onder meer veiligheid, waterpeil, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader voeren waterschap en gemeente vooroverleg, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:

 

Beschrijving huidige situatie

Het betreffende, qua bestemming te actualiseren, plangebied is onderdeel van het bestemde stedelijk te bebouwen gebied van de Schans bij Halsteren. Het gebied voorziet in bebouwing voor wonen met bij behorende stedelijke openbare ruimtevoorzieningen, als verkeersontsluiting, groen en water Op enkele woningen en structurerende groen en blauwe landschapsonderdelen na, is het gebied grotendeels nog braakliggend in afwachting van de transitie naar stedelijke bebouwd gebied. Door de reeds opgetreden voorziene invulling naar verstedelijkt bebouwd gebied, is van een oorspronkelijke afwatering of oppervlaktewatersituatie hier al geen sprake meer. Het oppervlaktewater in het gebied betreft de in de Schans aangelegde wadi-achtige structuur en de bermsloot langs de Schansbaan met omringende groenstructuur. Het oppervlaktewater, voor zover dat niet ter plaatse in de bodem infiltreert, stroomt af naar de bergingsvijver ten noorden van het plangebied en vervolgens naar de Ligne.

De afvoer van het afvalwater is voorzien via een inmiddels aanwezige dan wel voor een deel van het plangebied nog uit te breiden vuilwaterafvoer.

oor het plangebied is in hydrologisch opzicht sprake van infiltratie. Het freatisch grondwater bevindt zich ter plaatse ruim onder het maaiveld. Het grondwater vormt grondstof voor de drinkwaterwinning die zich nabij onderhavige gebied bevindt, zodat het volledige plangebied binnen het grondwaterbeschermingsgebied is gelegen. Voor zover bekend treedt binnen het plangebied geen grondwateroverlast op.

 

Verhard oppervlak

In het vigerende bestemmingsplan 'De Schans 2013' heeft het plangebied reeds de bestemming 'Wonen' (zie afbeelding hieronder). Voor deze mogelijke bebouwing is in het vigerende bestemmingsplan een verantwoording opgenomen in de waterparagraaf.

De oppervlakte van de bestemming wonen is circa 14.764 m². Om de verharding te berekenen wordt 75% van deze oppervlakte gehanteerd. Dit betekent dat voor deze bestemming 11.073 m² verhard oppervlak wordt toegekend. Verder zijn er nog de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Tuin', deze hebben de oppervlakten van respectievelijk 6.112 m², 48 m² en 403 m². Hiermee komt de werkelijke, totale verharding op circa 11.476 m² (de bestemming 'Tuin' niet meegerekend).

 [image]

Afbeelding vigerend bestemmingsplan 'De Schans 2013'

 

[image]Afbeelding vigerend plan met oppervlakten

 

 

Beschrijving toekomstige situatie

Het onderhavige bestemmingsplan beoogt consolidatie van de huidige bestemming. De aanpassing betreft de vervanging van een appartementengebouw met een aantal appartementen naar een aantal vrijstaande woningen. Het voor wonen bestemde oppervlak wordt echter beperkter ten gunste van bijbehorende tuinen en het openbaar groen. Bovendien is in het oorspronkelijke plan al ruimschoots voorzien in groen en de berging van regenwater die grotendeels ook al is aangelegd. Aangezien naast de aanwezige bestemmingen voor wonen met openbare ruimte voor verkeer en parkeergelegenheid een redelijk gedeelte aan openbaar en privaat groen resteert, is er voor de waterhuishouding sprake van een gelijkblijvende hydrologische situatie.

 

Deze hydrologische situatie is in overleg met het waterschap al uitgewerkt en inmiddels ingevuld ten behoeve van het bouwrijp maken van de totale woonwijk 'De Schans' en behoeft daarom geen nadere aanpassing.

 

Verhard oppervlak

De oppervlakte van de bestemming 'Wonen' neemt af van 14.764 m² naar 10.787 m² (75% is 8.090 m²). Daarentegen neemt de oppervlakten van de bestemming 'Groen' en 'Tuin' toe met respectievelijk 1.308 m² en 1.311 m². Ook neemt de bestemming 'Verkeer' toe met 1.258 m².

Gezien de grote afname van de bestemming 'Wonen' en het toenemen van de bestemmingen 'Groen' en 'Tuin' is er een grote afname van het verhard oppervlak in de toekomstige situatie.Ook met de toename van de bestemming 'Verkeer' neemt het totale verhard oppervlak in de toekomstige situatie nog steeds af.

 

 [image]

Verbeelding bestemmingsplan 'Wouwseweg-Schansbaan'

 

 

 [image]

Verbeelding bestemmingsplan 'Wouwseweg-Schansbaan' met oppervlaktematen

 

Voor de omgang met het water in het gebied blijft een centrale doelstelling dat schoon (regen)water schoon blijft en ter plaatse of via transport langs een hemelwaterafvoerstelsel zoveel als mogelijk in de bodem kan infiltreren. Voor het vuile (huishoudelijke) afvalwater, en in geval van vervuild regenwater, is de afvoer voorzien via de vuilwaterriolering (DWA-stelsel). Bij een eventuele blijvend benodigde aansluiting van verontreinigd hemelwater op het DWA-stelsel, zal in overleg met het waterschap in de meest passende en doelmatige maatwerkoplossing(en) worden voorzien.

 

Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd een berging van 600 m³/ha. aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. Met het oog op de toekomstig benodigde klimaatbestendigheid, is het wenselijk dat het (openbaar) groen in het gebied een zodanig ligging en invulling krijgt dat een optimale waterinfiltratie in de bodem mogelijk is en blijft.

Het plangebied, met nabij gelegen de drinkwaterwinning van Halsteren, ligt geheel in het grondwaterbeschermingsgebied behorende tot dit waterwingebied. In de provinciale milieuverordening zijn zones aangewezen rond waterwingebieden met regels in deze zones ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater.

 

In het grondwaterbeschermingsgebied geldt als algemene beleidslijn dat bij nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van de bestaande bebouwing, de risico's voor het grondwater zo klein mogelijk dienen te blijven en dat er, indien nodig, aanvullende beschermende maatregelen worden getroffen, die redelijkerwijs nodig zijn om grondwatervervuiling te voorkomen. De regeling voor waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden vindt, zoals opgemerkt, plaats in de Provinciale Milieuverordening (PMV). Een regeling opnemen in dit bestemmingsplan is dus niet nodig.

Wel is het gewenst om het bestemmingsplan een signalerende functie te geven naar toekomstige eigenaren en initiatiefnemers. Daarom is het betreffende deel van het grondwaterbeschermingsgebied op de plankaart als aanduiding opgenomen met verwijzing naar de provinciale milieuverordening die daar van kracht is.

Voor uitvoering of nadere invulling van de aangegeven bestemmingen dient zo optimaal mogelijk rekening gehouden te worden met het grondwaterbeschermingsgebied en de aldaar geldende regels en aanduidingen vanuit de PMV hiervoor.

 

Ten slotte vormt het plangebied onderdeel van het stedelijk gebied, waarvoor de gemeente in het kader van het gebiedsdossier van de hier aanwezige drinkwaterwinning uitdrukkelijk kijkt naar de mogelijkheid tot toepassing van (extra) preventieve maatregelen voor bescherming van het grondwater ten behoeve van de drinkwaterwinning

 

Gevolgen voor het water

De aanpassing van het bestemmingsplan voor onderhavig gebied is conserverend van karakter. Gelet op de situatie met hoeveelheid aan verharding bij deze bestemming, is sprake van een neutrale hydrologische situatie voor de waterhuishouding. Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 600 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. Gelet op de klimaatverandering is het blijven voorzien in voldoende infiltratie en berging of retentie wenselijk. Met de hoeveelheid groen en wadivoorzieningen in het plangebied en de voorziening aan retentie voor het oorspronkelijke plan, is hier al invulling aan gegeven.in samenspraak met het waterschap. Het aanwezige openbare groen zal zodanig invulling krijgen dat daarmee op een optimale wijze aan infiltratie van regenwater maar de bodem is en blijft voorzien.

 

Afvoer van het afvalwater is aangesloten op de vuilwaterriolering (de zogenaamde droogweerafvoer, DWA). Het schone regenwater dient zoveel mogelijk via infiltratie in de bodem te komen en alleen bij hevige regenbuien via de wadi’s en bergingsvijver en uiteindelijk de bermsloten te worden afgevoerd..

 

Op basis van een doelmatige toepassing zal bij elk gebouw de afvoer van het (huishoudelijke) afvalwater op systematische wijze gescheiden zijn van het (schone) regenwater. De afvoer van het afvalwater is aangesloten op de vuilwaterriolering (de zogenaamde droogweerafvoer, DWA). Het schone regenwater kan ter plaatse in de bodem zijgen of eventueel elders op het eigen perceel in het plangebied na aansluiting op een systeem van hemelwaterafvoer (HWA).

 

Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is voor nieuwbouw en of renovatie de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen niet gewenst. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame bouwmaterialen plaats hebben.

Dit actualisatieplan heeft zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht geen nadere gevolgen voor het grondwater. in relatie tot het voorgaande plan, aangezien de bestemmingen ongewijzigd blijven voortbestaan. Voor de volledigheid ten aanzien van de drinkwaterwinning, is hierboven verwezen naar de PMV en is de beschermingszone als zodanig op de bestemmingskaart aangeduid.

 

Juridische vertaling

Ruimtelijk is in het betreffende plangebied als direct aanwijsbare voorziening in relatie tot het water het groen aangeduid. Dit omdat de groene (openbare) ruimte voorziet in infiltratie, hetgeen als zodanig op de kaart is aangegeven en bestemd. De aanwezigheid van zichtbaar water in het gebied is alleen van toepassing voor de wadi en de bermsloot aan de oostkant en is als zodanig aangeduid op de kaart ten behoeve van de waterhuishouding. Voor de volledigheid ten aanzien van de drinkwaterwinning, is verwezen naar de PMV en is de beschermingszone als zodanig op de bestemmingskaart aangeduid. Met betrekking tot de genoemde voorzieningen als het rioolstelsel wordt verwezen naar het vigerende rioleringsplan van de gemeente.

 

Advies waterbeheerder

Het Waterschap Brabantse Delta heeft op 25 september 2018 in het kader van het vooroverleg een reactie ingediend. Het waterschap vraagt een om een verduidelijking van hoeveel verhard oppervlak nu planologisch mogelijk is en in het nieuwe bestemmingsplan. Daarnaast vraagt zij ook een verdere uitwerking van hoeveel hemelwater afkomstig is van het verhard oppervlak geïnfiltreerd gaat worden en waar en hoeveel hemelwaterafvoer er afgevoerd gaat worden naar de aan te leggen wadi-voorziening.

In de hierboven beschreven tekst wordt aangegven dat het verhard oppervlak juist afneemt. Ook is contat opgenomen met het waterschap en uitgelegd dat de wadi reeds is gerealiseerd , de maatregelen en hoeveelheden zijn berekend en benoemd in het bestemmingsplan 'De Schans 2013' en het waterschap aan dat bestemmingdsplan destijds haar goedkeuring heeft gegeven. Door de aanpassing van de tekst en de telefonische toelichting heeft het waterschap een positief wateradvies gegeven.

4.6 Duurzaamheid

In het plangebied is er ruim aandacht zijn voor het aspect duurzaamheid. Zo wordt gebruik gemaakt van duurzame en natuurlijke materialen. Daarnaast krijgt het plangebied een natuurlijke en landschappelijke inpassing met veel groen aan de voorzijde van de woningen. Ten noorden van het plangebied is reeds een retentievijver gerealiseerd om het hemelwater te verwerken. Door de situering van de woningen zijn meerdere daken geschikt voor het plaatsen van zonnepanelen.

Wat betreft de bebouwing zal deze te allen tijden voldoen aan de minimale eisen die het Bouwbesluit stelt ten tijde van de indiening van de vergunning. Het plangebied krijgt met bovenstaande maatregelen een duurzame inrichting.

 

HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten

De gemeente Bergen op Zoom heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) gevraagd een milieuparagraaf op te stellen voor het onderhavige bestemmingsplan. De milieuparagraaf is opgesteld voor de aspecten bedrijven en milieuzonering, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem en licht.

5.1 Bedrijven en milieuzonering

 

5.1.1 Toetsingskader

 

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de VNG van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (uitgave 2009).

 

Richtafstanden

In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.

 

Tabel Milieucategorieën en richtafstanden

Milieucategorie

Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters

1

10

2

30

3.1

50

3.2

100

4.1

200

4.2

300

5.1

500

5.2

700

5.3

1000

6

1500

* Indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden voor de aspecten geur, stof en geluid kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3).

 

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien

van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.

Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een

vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel

inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuur-gebied.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast wo-ningen

komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebou-wing in het

buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden

beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het

omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van

kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende

activiteiten veelal bepalend.

 

Wijze van meten

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemmings)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

 

5.1.2 Situatie ter plaatse

Woningen zijn op basis van de VNG-brochure gevoelige objecten. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door de woningbouwontwikkeling wor-den beperkt in hun bedrijfsvoering en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is.

In de omgeving van het plangebied is de woonfunctie dominant aanwezig. Om die reden wordt het plangebied beschouwd als een rustige woonwijk.

Bedrijven en voorzieningen zijn op ruime afstand gelegen van het plangebied. De dichtstbijzijnde bedrijven en voorzieningen zijn gelegen op circa 280 meter. Daarmee zijn de nieuwe woningen gelegen buiten de richtafstanden. Bestaande woningen zijn bovendien gelegen tussen deze bedrij-ven en de nieuwe woningen. Derhalve gelden er geen belemmeringen voor de planvorming.

 

5.1.3 Conclusie

Het plangebied is te karakteriseren als een rustige woonwijk. Aan de richtafstanden wordt voldaan. Derhalve is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun functioneren.

5.2 Geur Veehouderij

 

5.2.1 Toetsingskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen geurhinder uit dierverblijven van veehouderijen. De Wgv vormt dan ook het toetsingskader voor dit aspect bij aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning (activiteit milieu). Deze aanvragen worden getoetst aan geurbelastings- en/of afstandsnormen. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden normen voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat vergelijkbare bepalingen voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben.

 

Daarnaast is de Wgv van belang bij de beoordeling van ruimtelijke plannen (de zogenaamde omgekeerde werking). Bij deze beoordeling moeten twee aspecten bekeken worden. Ten eerste moet gemotiveerd worden dat er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen). Ten tweede is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).

 

De Wgv stelt gemeenten in staat om middels gemeentelijk geurbeleid te sturen op geuremissies afkomstig uit stallen bij veehouderijen en daarmee op de geurbelasting op de omgeving. Dit geurbeleid bestaat uit een geurverordening en een geurgebiedsvisie. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij deze normen en de uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid.

 

Gemeentelijk geurbeleid

De gemeente Bergen op Zoom heeft geen eigen geurbeleid vastgesteld. Dat betekent dat de geurnormen en –afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn. Het plangebied is conform de wet gelegen buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. Ter plaatse geldt dan een geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht en een afstandsnorm van 100 meter voor veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden.

 

5.2.2 Situatie ter plaatse

Met het bestemmingsplan worden woningen gerealiseerd. Woningen zijn geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.

 

Belang omliggende veehouderijen

In het plangebied bevinden zich geen veehouderijen of inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan Het Laag 1 te Bergen op Zoom op circa 950 meter van het plangebied.

 

De veehouderij aan het Laag 1 betreft een veehouderij waarvoor een vaste afstand geldt van 100 meter. De dichtstbijzijnde veehouderij waar wel dieren worden gehouden met emissiefactoren, ligt aan de Kruisberg 3 in Halsteren en kent een relatief lage geuremissie (71 Ou/s). Gelet op de afstand in relatie tot de geuremissie kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Agrarische bedrijven worden bovendien niet beperkt in hun bedrijfsvoering, mede omdat andere geurgevoelige objecten op kortere afstand zijn gelegen.

 

Woon- en leefklimaat

In afbeelding 2 (bron: Atlas Leefomgeving) is de GES score (gezondsheidseffectscreening-score) voor geur in beeld gebracht. Het plangebied heeft GES score 0 (zeer goed). Voor dit gebied is geen geurhinder te verwachten.

 

Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting geur ter plaatse van het plangebied als zeer goed te kwalificeren is.

 

 [image]

Afbeelding GES-score geur (Atlas Leefomgeving)

 

5.2.3 Conclusie

Het aspect geur veehouderij vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.3 Lucht

 

5.3.1 Toetsingskader

Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:

 

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:

 

Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:

 

In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

 

5.3.2 Situatie ter plaatse

Met het bestemmingsplan worden maximaal 14 woningen gerealiseerd. Woningen vallen rechtstreeks onder de regeling NIBM, wanneer sprake is van maximaal 500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg). Dit betekent dat het ontwikkelen van 14 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. Bovendien is juridisch planologisch ook al ruimte om 14 (gestapelde) woningen te realiseren en is per saldo dus geen sprake van een toename van woningen. Vanuit het aspect luchtkwaliteit geldt daarmee geen nadere onderzoeksplicht.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots on-der de grenswaarde van 35 dagen per jaar.

 

De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden.

 

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.4 Stikstofdepositie

 

5.4.1 Toetsingskader

Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van stikstofdepositie op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creëren door:

• emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) te verminderen (bronmaatregelen), en

• (herstel)maatregelen in de Natura 2000-gebieden.

 

AERIUS is ontwikkeld om de te verwachten depositie van stikstof (N) als gevolg van een project of plan te berekenen en te bepalen of er (voldoende) ontwikkelruimte in het betreffende Natura 2000- gebied beschikbaar is. Voor (bestemmings)plannen geldt echter geen vergunning- of meldingsplicht. Wel dient voor vaststelling van het plan het effect van het plan op beschermde natuur in beeld te zijn gebracht.

 

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan dat het PAS niet als basis gebruikt mag worden voor toestemming voor activiteiten. De passende beoordeling van het PAS bevat niet de vereiste motivering om depositieruimte uit te geven voor toestemmingsbesluiten en om activiteiten toe te staan zonder toestemmingsbe-sluit. Om die reden is het vanaf 29 mei 2019 niet meer mogelijk om meldingen in te dienen.

 

Voor ruimtelijke procedures, waaronder bestemmingsplanprocedures en wijzigingsplanproce-dures, kan op voorhand geen depositieruimte worden geclaimd en behoeft ook geen melding te worden gedaan. Wel is het noodzakelijk dat de haalbaarheid van het aspect stikstofdepositie in beeld wordt gebracht.

 

Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feite-lijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden.

 

5.4.2 Situatie ter plaatse

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is gelegen op circa 4 kilometer. Het gaat om het Natura-2000 gebied Brabantse Wal.

 

Om te bepalen of het plan een bijdrage levert aan stikstofdepositie, is het rekenprogramma Aerius gebruikt.

 

De 14 woningen worden gasloos uitgevoerd. Derhalve is er geen stikstofemissie als gevolg van CV- of kookinstallaties. De enige relevante stikstofemissie doet zich voor in de aanlegfase en als gevolg van verkeersaantrekkende werking. De tijdelijke aanlegfase zal ten opzichte van de permanente gebruikfase, waarin 98 verkeersbewegingen per etmaal stikstof genereren, niet maatgevend zijn.

 

In een Aerius is daarom de stikstofdepositie bepaald aan de hand van 98 verkeersbewegingen (14 * 7 voertuigbewegingen per etmaal). Uit Aerius blijkt dat deze ontwikkeling minder dan 0,005 mol/ha/jaar (afgerond 0,00) bijdraagt. Derhalve zijn er geen significante effecten op de instandhoudingsdoeleinden van Natura 2000- te verwachten. Bijkomend feit is dat sprake is van een worst-case berekening, want de huidige bestemming maakt juridisch-planologisch ook 14 appartementen mogelijk, waardoor de verkeersaantrekkende werking in juridisch-planologisch opzicht kleiner is.

 

Het plan levert geen bedreiging voor de instandhoudingsdoeleinden van de omliggende Natura-2000 gebieden.

 

5.4.3 Conclusie

Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

5.5 Geluid

 

5.5.1 Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.

 

5.5.2 Situatie ter plaatse

Met de ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder.

 

5.5.2.1 Wegverkeer

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van twee gezoneerde wegen, te weten de Wouwseweg en Schansbaan. Alle overige omliggende wegen kennen een snelheidsregime van 30 km/uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel een afweging gemaakt te worden in hoeverre de geluidsituatie van 30 kilometerwegen aanvaarbaar is. Daarom is ook het akoestisch klimaat vanwege de nabij het plangebied gelegen 30 kilometerwegen onderzocht. Een akoestisch onderzoek is daarom uitgevoerd. Voor een beschrijving van de uitgangspunten en resultaten wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek, dat is opgenomen in de bijlage. In het onderstaande worden de conclusies benoemd.

 

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt tot ten hoogste +4 dB overschreden ten gevolge van het wegverkeer over de Wouwseweg en tot ten hoogste +4 dB ten gevolge van het wegverkeer over de Schansbaan. Aan de maximale ontheffingswaarde wordt voldaan.

 

Uit de resultaten blijkt verder dat de cumulatieve geluidbelasting bij 4 van de 14 geprojecteerde woningen 57 dB LCUM exclusief aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder bedraagt. De akoestische milieukwaliteit ter plaatse van deze woningen kan worden geclassificeerd als (vrij) matig. Ter plaatse van de overige woningen is sprake van een redelijke tot goede akoestische milieukwaliteit.

 

Omdat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet financieel doelmatig dan wel op deze locatie − gelet op overwegende bezwaren van civieltechnische, stedenbouwkundige en financiële aard − niet gewenst/mogelijk is, dient voor de geprojecteerde woningen bij het college van burge-meester en wethouders van Bergen op Zoom ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai te worden aangevraagd.

 

 

Wordt de ontheffing verleend dan moet worden voldaan aan volgens het Bouwbesluit 2012 geldende minimale geluidweringseisen voor de uitwendige scheidingsconstructies van geluidgevoelige verblijfsruimten in de woningen. In verband hiermee dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de toe te passen gevelmaterialen.

 

5.5.2.2 Railverkeer

Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoortraject.

 

5.5.2.3 Gezoneerde industrieterreinen

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.

 

5.5.3 Conclusie

Een hogere waarde procedure is noodzakelijk en loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure.

5.6 Externe veiligheid

 

5.6.1 Inleiding

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.

 

Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.

 

Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.

 

5.6.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:

 

 

_________________________________________________________________________________________

1 De Risicokaart geeft weer waar risicobronnen zich bevinden.

2 Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In afbeelding hieronder is een deel van de risicokaart weergegeven van Bergen op Zoom. De ligging van het plangebied is hierin weergegeven.

 

 [image]

Afbeelding: Risicobronnen en plangebied (bron: risicokaart)

 

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Ne-derland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De professionele risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting ligt, namelijk van Sabic Innovative Plastics BV.

 

Voor Sabic Innovative Plastics BV is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 2.800 meter van de inrichtingsgrens van Sabic ligt. Het invloedsgebied van Sabic bedraagt ca. 8.700 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag van Sabic, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt.

Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.002 van de oriëntatiewaarde. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.

 

In 2012 is door de RMD een zogenaamde gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor een aantal Bevi-inrichtingen, met een invloedgebied van meer dan 1000 meter, gelegen op het Industrieterrein Theodorushaven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze ruimtelijke ontwikkeling geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Ondanks de (mogelijk) lichte toename van de bevolking binnen het invloedsgebied is geen sprake van toename van het groepsrisico (in juridisch-planologisch opzicht worden 14 gestapelde woningen vervangen door 14 grondgebonden woningen, waardoor er nauwelijks een toename zal zijn). Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een Bevi-inrichting, is op grond van artikel 13 van het Bevi een kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Daarvoor is gebruik gemaakt van het door de Veiligheidsregio verstrekte advies inzake de hoogte van het groepsrisico en de aspecten met betrekking tot de rampenbestrijding, zelfredzaamheid en hulpverlening. De standaard verantwoording groepsrisico is opgenomen in de bijlage.

 

5.6.3 Transportassen

Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

 

Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand ‘0’ is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

 

Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen reke-ning worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.

 

Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

 

Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.

 

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:

 

De transportroutes A4 en het spoortraject zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Daarom zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en is het groepsrisico niet beschouwd. Omdat het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsge-bied van toxische scenario’s, kan volstaan worden met een zogenaamde beperkte verantwoording waarbij aandacht wordt besteed aan hulpverlening, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording groepsrisico.

 

De Schansbaan is een gemeentelijke transportroute voor gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat het ter hoogte van het plangebied uitsluitend transport van brandbare gassen betreft. Het gaat om circa 16 transportbewegingen op jaarbasis. Het invloedsgebied van deze stofgroep bedraagt 355 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Het invloedsgebied reikt tot het plangebied. Met behulp van de Handleiding risicoanalyse transport (HART) is aan de hand van vuistregels een ordegrootte af te leiden van het groepsrisico. Conform de HART heeft een weg binnen de bebouwde kom geen PR 10-6 contour.

 

Uitgaande van tweezijdige bebouwing (worst-case), een afstand van minimaal 20 meter tot de as van de weg en een jaarintensiteit GF3 van 16, mag de bebouwingsdichtheid ruim 250 personen per hectare bedragen, wil sprake zijn van een groepsrisico dat lager is dan 0,1 x OW. Een dergelijke dichtheid komt overeen met hoog stedelijk gebied. De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door grondgebonden rijwoningen en buitengebied (weide). Derhalve kan geconcludeerd worden dat de dichtheid van 250 personen per hectare niet gehaald zal worden en dat het groepsrisico ter plaatse lager is dan 0,1 x OW. Om die reden kan volstaan worden met een beschrijving van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, een zogenaamde beperkte verantwoording.

 

5.6.4 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

 

Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er één hogedruk aardgasleiding is gelegen ten noorden van het plangebied op bijna 300 meter afstand. De werkdruk van de leiding bedraagt 40 bar en de diameter 6 inch. Het invloedsgebied bedraagt daarmee 70 meter. Derhalve reikt het invloedsgebied niet tot het plangebied.

Vanuit het Bevb gelden geen belemmeringen voor de planvorming.

 

5.6.5 Verantwoording groepsrisico

Omdat de locaties zijn gelegen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting en drie transportroutes dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld. Omdat voor de beschreven risicobronnen een beperkte verantwoordingsplicht volstaat wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording en het standaard advies van de Veiligheidsregio, zoals opgenomen in de bijlage.

 

5.6.6 Gemeentelijk beleid

De gemeente Bergen op Zoom heeft een Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2016 vastgesteld waarin zij aangeeft welke risico’s de gemeente acceptabel vindt en op welke manier zij deze risico’s wil beheersen.

 

De acceptatie van risico’s wordt gestuurd door:

 

Deze ambitie is voor verschillende gebiedstypen verder uitgewerkt. Het gaat om de gebiedstypen woonwijken, bedrijventerrein, buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype woonwijken.

 

In woonwijken verblijft een groot aantal mensen op een relatief beperkt oppervlak. Om burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving te bieden worden in dit gebiedstype geen bedrijven toegelaten die een veiligheidsrisico voor de omgeving veroorzaken. De gemeente streeft er naar dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Ook wordt er naar gestreefd dat er in principe geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen zoals kinderen, bejaarden en zieken binnen de 200 meter invloedszone van een transportas wordt gerealiseerd of binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.

 

Met het plan worden geen functies gecreëerd die specifiek bestemd zijn voor verminderd zelfredzame personen. Het plan heeft geen invloed op het groepsrisico. De ontwikkelingen zijn derhalve niet strijdig met de beleidsvisie externe veiligheid.

 

5.6.7 Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.7 Bodem

 

5.7.1 Toetsingskader

In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.

 

5.7.2 Situatie ter plaatse

Het plangebied heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan (vastgesteld in december 2013) reeds een woon- en groenbestemming. De gewenste bodemkwaliteit voor de beoogde bestemming komt daarmee naar verwachting overeen met de bodemkwaliteit van de huidige bestemming. Sinds december 2013 hebben er geen bodembelastende activiteiten plaatsgevonden.

 

In het plangebied zijn in het verleden (1998, 2005 en 2012) een bodemonderzoek, nulmeting en partijkeuring uitgevoerd. Op basis van de nulmeting (2005) wordt de conclusie getrokken dat in de ondergrond geen van de onderzochte parameters verhoogd zijn aangetroffen. In het grondwater is sprake van een lichte verontreiniging.

 

Ten tijde van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is een nader bodemonderzoek noodzakelijk. Omdat de bodemkwaliteit naar verwachting afdoende is voor de woonfunctie worden op voorhand geen belemmeringen voorzien voor de haalbaarheid.

 

5.7.3 Conclusie

Ten tijde van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Voor de bestemmingsplanprocedure gelden op basis van de uitgevoerde onderzoeken geen belemmeringen voor de planvorming.

 

 

HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling

 

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (de verbeelding en de regels).

 

Het bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Dat wil zeggen dat de bestaande ruimtelijke en functionele hoofdstructuur is bestemd en dat het plan erop is gericht deze hoofdstructuur te behouden. Daartoe is in het plan een gedetailleerde regeling van bestemmingen en bouw- en gebruiksregels opgenomen. Indien een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen past binnen de bestemming en de bijbehorende regels, ontstaat een directe bouwtitel. Daarnaast kent het bestemmingsplan enige flexibiliteit, die het mogelijk maakt om in de planperiode in te spelen op ontwikkelingen, zonder dat de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur wordt aangetast.

6.2 Verbeelding

Welke bestemming de gronden binnen het plangebied hebben, is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding. Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).

6.3 Regels

De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2012 De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

 

6.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden bepaald.

 

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:

 

 

In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “bij recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.

 

Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.

 

De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.

 

Bedrijf (B)

De aanwezige gebouwen voor nutsvoorziening hebben een bedrijfsbestemming gekregen, waarbij een aanduiding is opgenomen die aangeeft dat hier uitsluitend nutsvoorzieningen zijn toegestaan.

 

Groen (G)

De gronden met deze bestemming betreffen gebieden met (openbare) groenvoorzieningen welke binnen de ruimtelijke hoofdopzet van het plan van belang zijn en om die reden behouden dienen te blijven. Binnen het plangebied hebben deze groenstroken tevens de functie voor speelvoorziening, aangrenzend groen bij de parkeerplaatsen of afschermend groen naar de omliggende functies. Binnen de bestemming ‘Groen’ is uitsluitend de bouw van andere bouwwerken, zoals speelvoorzieningen, toegestaan.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de groenbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming “Wonen”, waardoor het mogelijk is perceelsgedeelten bij woningen te kunnen vergroten.

 

Tuin (T)

Tuinen aan de voorzijde van woningen waar geen erfbebouwing gewenst is zijn met de aanduiding “tuin’ aangeduid. Hiervoor is het beleid in verband met de ruimtelijke kwaliteit is gericht op het open en onbebouwd laten van deze perceelsgedeelten. Binnen deze aanduiding is slechts de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.

 

Verkeer (V)

Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen binnen het plangebied, zowel de wegen met een belangrijke stroomfunctie als wegen bestemd voor bestemmingsverkeer. Ook verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat (parkeerterreinen, pleinen) vallen binnen deze bestemming. Binnen de bestemming is onder andere het oprichten van straatmeubilair toegestaan. Alleen andere bouwwerken zijn toegestaan. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verkeersbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, waardoor het mogelijk is perceelsgedeelten bij woningen te kunnen vergroten. De spoorlijn is binnen deze bestemming opgenomen met een functieaanduiding.

 

Wonen (W)

Alle bestaande woningen zijn binnen deze bestemming opgenomen. Alle woningen in het plangebied zijn vrijstaande woningen. Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Voor het perceelsgedeelte buiten het bouwlak worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.

 

Beroepsmatige activiteiten in woningen wordt rechtsreeks mogelijk gemaakt. Voor het toestaan van beroepsmatige activiteiten in bijgebouwen of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en/of in bijgebouwen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen toe te staan.

 

 

Waarde - Archeologie

Voor het gedeelte van het plangebied waar een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt is deze dubbelbestemming opgenomen. Hiermee worden eventuele archeologische waarden beschermd. Voor het uitvoeren van andere werken is een vergunningstelsel opgenomen. Dit vergunningstelsel is van toepassing op het moment dat er over een oppervlakte van 100m2 en dieper dan 0,5 m werkzaamheden plaatsvinden. Met inachtneming hiervan zijn op deze gronden eveneens bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toegestaan.

 

6.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.

 

Algemene bouwregels

Het onderhavige artikel dient te voorkomen dat situaties ontstaan, welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daarnaast beoogt dit artikel te voorkomen dat bouwwerken die groter of juist kleiner zijn dan in de bouwregels bij de diverse bestemmingen is toegestaan of voorgeschreven, onder het overgangsrecht komen te vervallen. Voor deze bouwwerken gelden de bestaande grotere dan wel kleinere afmetingen als maximaal respectievelijk minimaal toegestaan.

 

Algemene aanduidingsregels

Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het radarverstoringsgebied. Binnen deze zones geldt een beperking van de bouwhoogte.

 

Algemene afwijkingsregels

Deze afwijkingsmogelijkheden hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken van de bebouwingsregels, ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van nutsvoorzieningen en het in beperkte mate afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

 

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn voor burgemeester en wethouders enkele mogelijkheden gecreëerd om, via een voorgeschreven procedure, in iets ruimere mate dan bij de “algemene afwijkingsregels” af te wijken van de regels. Het gaat dan echt om een wijziging van het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden dragen bij aan een meer flexibel plan.

 

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn regels opgenomen betreffende de plicht om voldoende parkeerplaatsen en laad- en losmogelijkheden te realiseren. Er moet in basis voldaan worden aan de in de bijlage opgenomen Nota Parkeernormering, waarbij de parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen hiervan af te wijken. Er kan worden afgeweken indien door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren wordt gestuit. Eveneens worden afgeweken van de parkeereis als de nodige parkeer- of stallingsruimte op een andere manier wordt voorzien of indien wanneer herziening van het parkeerbeleid hiertoe aanleiding geeft.

 

 

 

 

 

 

 

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.

 

Slotregel

Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (citeertitel).

HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten

 

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:

 

Het is kostenverhaal is verzekerd middels eem amterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.

 

Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan. Het bestemmingsplan brengt geen extra financiële consequenties met zich mee voor de gemeente. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.

7.2 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.

 

Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.

 

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.

 

Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid om omgevingsvergunningen ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk, voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.

 

HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg

 

 

8.1 Resultaten vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp- bestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties.De provincie heeft geen reactie verstuurd.

Het waterschap heeft gevraagd inzichtelijk te maken hoeveel het verhard oppervlak toeneemt met het voornemen om woningen te realiseren, hoeveel retentie hiervoor nodig is en hoeveel regenwater afgevoerd gaat worden naar de wadivoorzieningen. Aan het waterschap is voorgelegd dat de hydrologische situatie al is uitgewerkt en ingevuld in overleg met het waterschap in het bestemmingsplan 'De Schans 2013'. Het waterschap gaat akkoord met het opnemen van deze tekst in de toelichting van het ontwerpbestemmigsplan.

8.2 Zienswijzenprocedure

De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Daartoe zal het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken gedurende zes weken op het stadskantoor ter inzage worden gelegd. De terinzagelegging zal op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend worden gemaakt. Bewoners binnen het plangebied en direct omwonenden worden per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan.

 

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 3 januari 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is het voor een ieder mogelijk schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijzen zijn verwerkt en voorzien van een gemeentelijke reactie in bijlage A.

8.3 Vervolgprocedure

Na beoordeling van de ingediende zienswijzen zal door het college van burgemeester en wethouders bekeken worden of het plan bijgesteld moet worden. Vervolgens wordt het plan al dan niet gewijzigd ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na de vaststelling van het plan wordt het (gewijzigde) bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening aan de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.