Toelichting
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Geldende bestemmingsplannen
HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk structuur
2.1 Beschrijving huidige situatie
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
3.3.1 Structuurvisie Bergen op Zoom 2030
3.3.2 Beleidsplan Wonen 2014-2018
3.3.6 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2016 Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen
HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen
4.1 Cultuurhistorie en Archeologie
5.1 Bedrijven en milieuzonering
5.6.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen
5.6.5 Verantwoording groepsrisico
HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling
6.3.4 Overgangs- en slotregels
HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten
7.1 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg
HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan
1.1 Aanleiding en doel
De gemeente en Stadlander zijn in hun bestuurlijk overleg op 26 januari 2017 overeengekomen om gezamenlijk een tweetal ontwikkellocaties aan de Wouwseweg te Halsteren op te pakken. Daarmee wordt enerzijds een nieuwe invulling nagestreefd van gronden die al geruime tijd braak liggen, deels met verouderde leegstaande opstallen. Anderzijds wordt met de invulling van deze locaties gestreefd om versneld extra woningen beschikbaar te krijgen waarmee kan worden ingespeeld op de actuele behoefte binnen de gemeente.
De ene ontwikkeling wordt gerealiseerd aan de Wouwseweg - Ambachtsweg, de andere ontwikkeling wordt gerealiseerd aan de Wouwseweg - Buurtweg. Voor beide ontwikkelingslocaties geldt dat ze niet passen binnen het vigerende planologisch kader en dat daarvoor een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld. Voor iedere locatie wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen tussen de Ambachtsweg en Wouwseweg in Halsteren en betreft een braakliggend terrein tussen Wouwseweg 11 en Wouwseweg 19. Het perceel valt binnen het vigerende bestemmingsplan “Wouwseweg e.o” en heeft daarin de bestemming 'Wonen' (aan de zijde van de Wouwseweg) en de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Tuin' (aan de zijde van de Ambschtsweg).
Het bestemmingsplan “Wouwseweg - Ambachtsweg” bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt ten noorden van het stadscentrum van Bergen op Zoom en maakt deel uit van het dorp Halsteren. Het plangebied wordt globaal begrensd door:
Wouwseweg 11 in het westen;
Wouwseweg 19 in het oosten;
Wouwseweg in het zuiden;
Ambachtsweg in het noorden.
Afbeelding: globale ligging plangebied
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Onderhavig bestemmingsplan 'Wouwseweg - Ambachtsweg' vervangt het volgende voor het plangebied vigerende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan |
Vaststellingsbesluit |
Onherroepelijk |
Wouwseweg e.o. |
31-03-2011 |
09-05-2012 |
1.4 Opzet
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Ruimtelijk kader (hoofdstuk 2)
In 2.1 wordt de huidige ruimtelijke situatie van het plangebied geanalyseerd en beschreven. Daarbij wordt eerst ingegaan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van het totale plangebied. Vervolgens worden de uitgangspunten geformuleerd.
Beleidsaspecten (hoofdstuk 3)
In dit hoofdstuk zijn de beleidsuitgangspunten in beeld gebracht. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Onderbouwing op onderdelen (hoofdstuk 4)
In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader uit hoofdstuk 2 op onderdelen nader onderbouwd. Deze nadere analyse beschrijft per onderdeel de consequenties van het voorgestelde ruimtelijk kader.
Milieuaspecten (hoofdstuk 5)
In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten als gevolg van het voorgestelde ruimtelijk kader nader omschreven.
Bestemmingsregeling (hoofdstuk 6)
Op basis van de voorgaande hoofdstukken is de bestemmingsregeling opgesteld (verbeelding en regels). In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de overwegingen en uitgangspunten van de bestemmingsregeling en op de aangegeven bestemmingen en de inhoud van de bijbehorende regels. Voor wat betreft de opzet van de bestemmingsplan methodiek is aangelsoten op de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de bijbehorende Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP 2012).
Uitvoeringsaspecten (hoofdstuk 7)
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de uitvoering van het plan. Ingegaan wordt op de aspecten economische uitvoerbaarheid en handhaving.
Resultaten inspraak en overleg (hoofdstuk 8)
Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het plan voorgelegd is aan de inwoners en instellingen. De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure zijn in dit hoofdstuk vermeld.
HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk structuur
2.1 Beschrijving huidige situatie
Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein Wouwseweg in Halsteren.
Halsteren heeft zijn ontstaan te danken aan de ontginning van turfvelden. Reeds in de 13de eeuw wordt Halsteren vermeld als een haventje aan de Schelde. Ook was er toen al een eenvoudig kerkje. Dat werd afgebroken om in 1457 plaats de maken voor de huidige Martinuskerk. De ligging van de kerk is op het hoogste punt van de Brabantse Wal als we naar het grondgebied van Halsteren kijken.
Bedrijventerrein Wouwseweg is centraal in Halsteren gelegen. Door de aanleg van de A4 heeft de Steenbergseweg een functie gekregen als dorpsontsluiting en is het doorgaande verkeer sterk afgenomen. Het bedrijventerrein kenmerkt zich door kleinschalige bedrijven met verschillende functies. Op de diverse percelen liggen in vormgeving sterk uiteenlopende bebouwing. Bedrijfsloodsen worden afgewisseld met kleine kantoorpanden, showrooms en (bedrijfs-)woningen. De afgelopen jaren is een meer gemengd karakter ontstaan met nieuwe detaiIhandel (Lidl) aan de zijde van de Steenbergseweg en meer (ver)zelfstandig(d)e woningen rond de Ambachtsweg-Industrieweg.
Op het bedrijventerrein liggen meerdere percelen braak/ nog zonder gebruik en staan diverse (verouderde) bedrijfspanden leeg. Het plangebied in onderhavig plan is een braakliggend terrein.
2.2 Ontwikkeling
De beoogde invulling van het perceel tussen de Wouwseweg en Ambachtsweg is gericht op woningbouw.
Er worden circa 26 woningen toegevoegd, allemaal in de koopsector.
Afbeelding: situatieschets ontwikkeling
HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota's op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.
Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij - principe'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.
Op basis van de genoemde ambities komt het Rijk tot drie rijksdoelen:
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur van Nederland;
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:
Een excellente ruimtelijke-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen
Efficiënt gebruik van de ondergrond
Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen
Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem
Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen
Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan is niet strijd met de hierboven besproken rijksbeslangen en geeft hier, voor zover aan de orde, uitvoering aan.
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de veplichting opgenomen om in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.
De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de ladder wordt ingevuld.
Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft het volgende voor:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Onderdeel a (Trede 1) verplicht overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen voornamelijk bepaald door het woon-werkverkeer. De behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod.
Onderdeel b (Trede 2) vraagt om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bezien of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door middel van herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is dat wordt bekeken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien.
Onderdeel c (Trede 3) bepaalt dat moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling. Wat woningbouw betreft betekent dit dat indien in een regio een specifieke behoefte bestaat aan bijvoorbeeld een dorps woonmilieu, kleinschalige locaties of landgoederen, en dit niet in het bestaand stedelijk gebied kan worden gecreëerd, hier elders ruimte voor kan worden gezocht.
Trede 1 Bepalen regionale vraag naar ruimte
Bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
Op regionaal niveau hebben de gemeenten in de regio West-Brabant (Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen en Woensdrecht + Tholen) in samenwerking met de Provincie Noord-Brabant de Regionale Agenda Wonen op gesteld. Deze jaarlijks geactualiseerde woonagenda formuleert vanuit de actuele ontwikkelingen op de regionale woningmarkt de gezamenlijke regionale opgaven die de regio met de provincie jaarlijks wil oppakken. De actuele thema’s betreffen regionale woningbouwafspraken voor een periode van circa 10 jaar, waarin gemeenten toewerken naar een programma conform de prognose. Het betreft vooral procesafspraken. Tweejaarlijks informeren gemeenten elkaar over de ontwikkeling van de harde plancapaciteit, vooral in relatie tot de afspraken over harde plancapaciteit. Aan het eind van ieder jaar wordt afspraken geactualiseerd. Gemeenten nemen een regierol op en brengen marktpartijen bij elkaar om (individueel of samen) om vraag en aanbod beter af te stemmen. Met het beleidsplan Wonen geeft Bergen op Zoom invulling aan die afspraak.
Met de ontwikkeling van de onderhavige locatie wordt voorzien in een regionale behoefte aan woonruimte. Voor de 19 gemeenten in de regio West-Brabant is een bevolkings- en woningbehoeftepognose uitgevoerd. Uit de update (9 oktober 2014) blijkt dat tussen 2014 en 2019 een groei van de woningvoorraad van 17.600 woningen is voorzien. Tussen 2020 en 2029 is een groer voorzien van 18.200 woningen. Er ligt vootr de rgio nog een behoorlijke bouwopgave. Ook in het kader van het Beleidsplan Wonen is de jaarlijkse effectieve vraag tot 2020 in beeld gebracjht. Deze is tot 2020 gemiddeld 200 woningen per jaar.
In de bevolkings- en woningbehoefteprognose is een capaciteitsindicatie opgenomen gebaseerd op de opgave vanuit de bevolkingsgroei afgezet tegen de totale plancapaciteit in de regio en de harde plancapaciteit in de regio. Het plan voor de onderhavige locatie is onderdeel van de bestaande plancapaciteit. Harde plannen blijven op de rol staan voor ontwikkeling in de komende jaren. Zachte plannen lenen zich beter voor herprogrammering of herfasering. Voor de middellange termijn ziet de capaciteit er als volgt uit:
Conclusie:
In de regio West-Brabant is de harde capaciteit voor de periode 2011-2020 in totaal 22.070 woningen en de benodigde capaciteit 29.690 woningen. Dit betekent dat er voldoende ruimte is om regionaal de harde capaciteit, waaronder het plan voor de onderhavige locatie, te realiseren binnen de regionale woningbehoefte.
De 26 woningen maken deel uit van het lokale woningbouwprogramma zoals dit jaarlijks wordt afgestemd met de provincie en met de regio.
Trede 2 Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
Bij trede 2 moet de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied binnen de regio inclusief zicht op de haalbaarheid van de intensivering worden vastgesteld. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dit ook is vastgelegd in de Verordening Ruimte.
Trede 3 Bouwen buiten stedelijk gebied
De regionale behoefte is op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Trede drie is niet aan de orde.
3.2 Provinciaal beleid
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld en is op 1 januari 2011 in werking getreden. Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 is vastgesteld. De belangrijkste beleidswijzigingen - partiële herzining hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.
De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid tot 2025. Met de structuurvisie vindt de provincie de balans tussen toelatingsplanologie en ontwikkelingsplanologie. Het stellen van heldere kaders biedt daarbij duidelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen of voor een efficiënte uitvoering.
De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Daarnaast beschrijft de structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Op basis van de beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang.
Op basis van de Structuurvisie is onderhavig plangebied gelegen in het stedelijk concentratie gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Het onderhavige plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke regio Bergen op Zoom en Roosendaal. Met de provincie maken gemeenten in regionaal verband afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma. De provincie vindt het daarnaast belangrijk dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen, het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Dit betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.
Afbeelding: uitsnede Structuurvisie
Conclusie
Het beleid is gericht op het ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken, stimuleren van bedrijven, voorzieningen en wonen ten behoeve van onder andere zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte betekent ook dat er aandacht is voor de kwalitatieve vraag naar woon- en werklocaties; het is soms nodig nieuwe ruimte aan te snijden om in de kwalitatieve vraag te voorzien. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen. De structuurvisie geeft aan dat bestaande ontwikkelingsmogelijkheden binnen een gebied worden gerespecteerd.
Het plan past binnen de uitgangspunten van intensivering binnen bestaande stedelijk gebied. Het onderhavige plan is daarmee in overeenstemmingt de provinciale structuurvisie.
Interim-Omgevingsverordening
De Interim-Omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit zijn de regels die betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of die nodig zijn vanuit vastgesteld beleid zijn hierin meegenomen. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld.
Per 5 november 2019 treeft de interim-omgevingsverordening in werking en op dat moment vervalt de Verordening Ruimte. Daarom dienen alle bestemmingsplannen die na 5 november worden vastgesteld, te voldoen aan het provinciale beleid in de Interim-Omgevingsverordening.
Duurzame stedelijke ontwikkeling
Noord-Brabant heeft de ambitie tot de top van Europese kennis- en innovatie regio's te blijven behoren. Een aantrekkelijk leef-, woon- en vestigingsklimaat is hiervoor een essentiële voorwaarde. Om te verduidelijken welke aspecten bij duurzame stedelijke ontwikkeling een rol spelen, zijn in de Brabantse Omgevingsvisie een aantal benoemd zoals een veilige, gezonde leefomgeving, energietransitie, klimaatadaptatie en een concurrerende, duurzame economie.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen stedelijk gebied en dat de ruimte zo goed mogelijk wordt benut. Hierbij wordt ook gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed. Vanuit de ladder voor verstedelijking die in het besluit ruimtelijke ordening is opgenomen gelden een aantal voorwaarden.
Regionaal overleg
Omdat de stedelijke ontwikkeling ook bovengemeentelijke gevolgen kan hebben, worden hierover binnen het regionale overleg afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen op een juist niveau zijn afgestemd met andere initiatieven zowel vanuit kwantiteit als vanuit kwaliteit.
Onderbouwing
De onderbouwing van een plan is maatwerk. Bij woningbouw zijn omvang en ligging van de ontwikkeling belangrijke punten. De bouw van een enkele woning heeft andere gevolgen dan een grote herstructurerings- of inbreidingslocatie langs het spoor of drukke wegen. Maar ook hoe met de inrichting gezondheid bevordert kan worden, bijvoorbeeld door een snelle fietsverbinding met voorzieningen.
Afbeelding: Uitsnede Interim-Omgevingsverordening Noord-Brabant
Conclusie
De interim-omgevingsverordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming wordt verantwoord dat de (duurzame) stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. In stedelijke gebieden is dit mogelijk door het combineren van functies als wonen, werk en zorg. Bij de nieuwbouw van woningen is regionale afstemming vereist.
Het bestemmingsplan 'Wouwseweg-Ambachtsweg' omvat de realisatie van een woningbouwontwikkeling van 26 woningen op een braakliggend terrein. De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie en het Beleidsplan Wonen. Het beleid in de Interim-Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor doorgang van onderhavig plan.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Bergen op Zoom 2030
De op 22 september 2011 door de gemeenteraad van Bergen op Zoom vastgestelde Structuurvisie voor het grondgebied van de gemeente levert een integrale samenhangende ruimtelijke visie voor de stad Bergen op Zoom en de kernen Halsteren, Lepelstraat, Heimolen, Klutsdorp en Kladde. De planhorizon van de structuurvisie reikt tot 2030. Binnen die termijn moet rekening worden gehouden met een lichte bevolkingskrimp als geheel, maar vooral ook met een daling van de beroepsbevolking door een toenemende vergrijzing. In het document wordt onder meer ingegaan op hoe verder te gaan met de reeds in gang gezette woonprojecten, de toekomst van de bedrijventerreinen, de fysieke infrastructuur, de recreatieve potenties, het water en het groen in en rondom de stad.
In de structuurvisie wordt het plangebied aangemerkt als 'Woonwijk in afbouw of oprichting'. Voor de typering geldt dat ingezet wordt op afbouw van de woonwijken De Markiezaten, Schelde Veste, het Groene Gordijn en De Schans. Onderlinge afstemming en monitoring dienen plaats te vinden om complementariteit te doen ontstaan. Verder wordt de afbouw van kleinschaligere projecten zoals Bloemendaal II te Lepelstraat en de realisatie van diverse ruimte-voorruimtelocaties voorgestaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het onderhavige bestemmingsplan uitvoering geeft aan het beleid zoals verwoord in de gemeentelijke Structuurvisie.
3.3.2 Beleidsplan Wonen 2014-2018
Op 27 februari 2014 heeft de raad het Beleidsplan Wonen 2014-2018 vastgesteld. Het beleidsplan heeft het motto ‘Goed wonen voor iedereen’ waarbij vraag en aanbod op elkaar moeten aansluiten en zorgen voor een realistische woningbouwplanning.
Met het Beleidsplan Wonen 2014-2018 wordt aangesloten bij actuele ontwikkelingen en wordt ingezet op:
Een goed woon- en leefklimaat voor iedereen;
Een realistische woningbouwportefeuille, zowel kwantitatief als kwalitatief, waarbij het aanbod aansluit op de vraag;
Een flexibeler houding onder bepaalde voorwaarden bij nieuwe kleinschalige woningbouwinitiatieven die zich aandienen;
Behoud en versterking van de bestaande woningvoorraad;
Behoud en versterking van regionale afstemming met de regio West-Brabant;
Integrale en continue afstemming met (lokale) marktpartijen.
Het uitgangspunt is om de stad te ontwikkelen tot een complete stad. Hierbij zal vooral wordt ingezet op de bestaande stad en kernen. De grote uitleglocaties hebben geen prioriteit, maar moeten wel een goede afronding krijgen. Met het bieden van een compleet aanbod aan woonmilieus probeert de gemeente een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te creëren, waardoor het samen met flankerend beleid voor bedrijvigheid en onderwijs ook aantrekkelijker wordt om zich in de gemeente te vestigen.
Op kwantitatief niveau betekent dit dat we voorkeur geven aan locaties die passen bij bovenstaande visie. In dit beleidsplan wordt geconstateerd dat er tot 2020 ruimte is voor ca. 1.400 woningen, waarbij de gemiddelde afzet per jaar 200 woningen is. De ambities liggen echter hoger. Door voorkeursontwikkelingen te benoemen die gezamenlijk ca 1.400 woningen behelzen en door te adviseren om bepaalde ontwikkelingen later in de tijd uit te faseren, creëren we een realistischer programma en ontstaat er zelfs wat ruimte om aan nieuwe initiatieven, onder duidelijke voorwaarden, medewerking te verlenen.
De locatie is in het Beleidsplan Wonen aangemerkt als prioriteitslocatie, wat inhoudt dat ontwikkeling van deze locatie in de periode tot 2020 gewenst is Het onderhavige bestemmingsplan geeft daarmee uitvoering aan het beleid uit het Beleidsplan Wonen.
3.3.3 Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan Bergen op Zoom 2007-2017 is een kadernota die gebruikt dient te worden bij de ontwikkeling van plannen en projecten in de ruimtelijke ordening van de gemeente Bergen op Zoom. Het doel van deze nota is het ontwikkelen van een duurzame groenstructuur voor de kernen van de gemeente voor de komende tien jaar. De opgave is de structuren te verbinden en te (her)structureren zodanig dat zij samen de robuuste groene structuur gaan vormen. Het Groenstructuurplan beschrijft sfeerbeelden voor het groen in wijken en buurten, waarop het beheer afgestemd wordt. Het Groenstructuurplan kan als bouwsteen dienen voor het bestemmingsplan.
3.3.4 Verkeersplan
Het Verkeersplan dat door de gemeenteraad op 30 juni 2014 is vastgesteld geeft een visie voor het verkeersbeleid van de komende jaren. De gemeente Bergen op Zoom heeft als belangrijk doel dat zij de bereikbaarheid in de woongebieden, centra en bedrijventerreinen in en naar de gemeente in stand wil houden en waar nodig verbeteren. Tegelijkertijd wil de gemeente de verkeersdruk in de woongebieden en op de centrumwegen verminderen. Om de negatieve verkeersgerelateerde milieueffecten te beperken en de verkeersveiligheid te vergroten moet zoveel mogelijk het (doorgaande) verkeer via de weg van de hoogste categorie (gebiedsontsluitings- en stroomwegen) worden afgewikkeld. De voorkeur gaat hierbij uit naar het (beter) benutten van de reeds bestaande infrastructuur in tegenstelling tot de aanleg van geheel nieuwe infrastructuur. In het Verkeersplan komen de aspecten bereikbaarheid en leefbaarheid samen in het streven naar een evenwichtige verkeerstructuur, waarin alle weggebruikers (inwoners, werknemers en bezoekers) zich veilig over een goed uitgeruste structuur voor alle verkeerssoorten kunnen begeven. De hinder van verkeer moet tot een minimum worden beperkt. Verder verplaatsen mensen zich op een zo schone, veilige en efficiënte manier, wat net zo goed geldt voor het transport van goederen. Fiets en openbaar vervoer spelen hierin een belangrijke rol. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan een duurzaam Bergen op Zoom.
Er is een streefbeeld opgesteld. Hierin is een indeling van de wegenstructuur opgesteld met een eenduidige, herkenbare vormgeving die is afgestemd op de functie en waarin gevaarlijke conflicten zijn uitgesloten. Wanneer een weg goed herkenbaar is en volgens de juiste uitgangspunten is ingericht, wordt een goede verkeersveiligheid geboden, ook voor wegen waar een hogere rijsnelheid is toegestaan. Er worden landelijk drie categorieën wegen onderscheiden met elk een eigen functie. Deze functies zijn:
Stromen: het snel verwerken van het doorgaande verkeer. De kwaliteit van het stromen neemt toe bij meer continuïteit en hogere snelheid (binnen grenzen) van het autoverkeer. De A4 en A58 vormen de stroomwegen in de omgeving.
Ontsluiten: het bereikbaar maken van wijken en gebieden. Deze wegen hebben een voedings- en verdeelfunctie. Deze wegen worden gekenmerkt door een hoge mate van uitwisseling. Zij verbinden de verblijfsgebieden met de stroomwegen. Bergen op Zoom kent drie type gebiedsontsluitingswegen:
Buiten de bebouwde kom met maximale snelheid van 80 km/uur;
Binnen de bebouwde kom (type 1) met maximale snelheid van 70 of 50 km/uur (randwegenstructuur);
Binnen de bebouwde kom (type 2) met maximale snelheid van 50 km/uur.
Verblijven: het toegankelijk maken van de erven. Op wegen met een erftoegangsfunctie, ofwel de verblijfsgebieden, staat de verblijfsfunctie centraal. Hier ontmoeten alle De snelheid van het verkeer dient hier laag te zijn (30 km/uur).
In het Verkeersplan zijn beleidslijnen voor de toekomstige wegenstructuur opgenomen. Voor het plangebied zelf ligt er geen concrete opgave vanuit het Verkeersplan. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de relevante verkeersaspecten.
3.3.5 Waterplan
Voor de gemeente Bergen op Zoom is in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Het opstellen van het plan heeft plaatsgevonden in samenwerking met alle betrokken waterpartners en is in februari 2002 vastgesteld. Op basis van de uitgangspunten van het waterplan is het vigerende Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) van kracht geworden in 2003. Dit plan is geactualiseerd en als verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) in februari 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Het waterplan besteedt integraal aandacht aan de ontwikkelingen en problemen op het gebied van watersystemen en waterketen. Het watersysteem bestaat uit hemel-, grond- en oppervlaktewater. De waterketen omvat alle drink- en afvalwater, kortom alle water in de buis. Met het waterplan willen de waterpartners het beleid meer op elkaar afstemmen. Bovendien willen ze gezamenlijk werken aan het herstel van veilige, gezonde, duurzame en veerkrachtige watersystemen en een duurzame, samenhangende waterketen. Daarbij staat centraal de verbetering van het leefmilieu van mens, dier en plant alsmede het evenwicht in economische en ecologische ontwikkelingen.
Vanuit de gezamenlijke beleidsplannen is een visie voor de gewenste situatie in 2050 (streefbeeld) ontwikkeld voor het waterplan. Vervolgens zijn aan de hand van het streefbeeld de ambities voor de lange, korte en middellange termijn vastgelegd. Kernelementen van het streefbeeld c.q. de lange termijn ambitie zijn:
schoon oppervlaktewater en waterbodem;
schoon grondwater;
evenwichtige flora en fauna;
water vasthouden en bergen;
voorkomen wateroverlast;
alleen afvalwater zuiveren (geen regenwater via de riolering transporteren/lozen);
duurzame watervoorziening (beperkt drinkwatergebruik en water op maat).
In het watersysteem van de gemeente Bergen op Zoom zijn 7 stroomgebieden te onderscheiden. Voor elk stroomgebied is de huidige situatie bepaald en een toetsing aan de ambities uitgevoerd om de maatregelen te formuleren. In de stedelijke wateropgave van de gemeente uit 2009 is het betreffende waterbeleid herbevestigd en geactualiseerd met betrekking tot de beleidsdoelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en de gestelde normen met betrekking tot het voorkomen van wateroverlast in relatie tot de klimaatverandering. Alle te nemen maatregelen zijn vervolgens nader omschreven in het vijfjaarlijks te actualiseren rioleringsplan van de gemeente.
Er ligt vanuit het Waterplan geen concrete opgave voor het betreffende plangebied. In de waterparagraaf in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect water.
3.3.6 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2016 Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen
Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013 - 2016
De gemeente Bergen op Zoom wil zorgen voor een blijvend maatschappelijk aanvaardbare risicosituatie voor burgers in relatie tot activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving. De acceptatie van risico’s wordt gestuurd door:
de ambitie om een veilige woonomgeving te creëren voor de inwoners;
de ambitie om vanuit een economisch en sociaal perspectief bedrijven voldoende kansen te bieden om zich in Bergen op Zoom te vestigen, een gezonde bedrijfsvoering te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren.
Deze ambitie is voor verschillende gebiedstypen verder uitgewerkt. Hieronder wordt de essentie van het gemeentelijk beleid samengevat. Voor de bestaande en nieuwe risicovolle bedrijven moet er binnen de gemeentegrenzen plaats blijven. Nieuwe Bevi-bedrijven worden echter uitsluitend toegelaten op de bedrijventerreinen Theodorushaven en Noordland. De gemeente streeft er naar dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Ook wordt ernaar gestreefd dat er geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen zoals kinderen, bejaarden en zieken binnen het invloedsgebied van een risicovol bedrijf of transportas worden gerealiseerd. Bij bestaande kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen binnen invloedsgebieden van risicobronnen wordt extra aandacht besteed aan risicocommunicatie.
Om de gekozen beleidslijnen te vertalen naar concrete acties en maatregelen is een uitvoeringsprogramma opgesteld met een looptijd van vier jaar. Samenwerking tussen verschillende gemeentelijke disciplines en de brandweer staat bij de uitvoering centraal.
Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen
In het kader van het uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2011 is een gevoeligheidsanalyse groepsrisico voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgevoerd. In de analyse, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 6 maart 2012, zijn de toekomstplannen van de gemeente uit de structuurvisie getoetst op ‘groepsrisico’; dit wel zeggen dat per Bevi-bedrijf - bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken - is berekend wat in de toekomst de gevolgen zijn voor de omgeving van het bedrijf, als er een incident zou plaatsvinden.
Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de toekomstplannen niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Daarnaast blijkt dat diverse grootschalige ontwikkelingen tegelijkertijd mogelijk zijn zonder dat een knelpunt voor groepsrisico ontstaat. Zolang nieuwe of herziene bestemmingsplannen passen binnen de structuurvisie, zal het plan geen gevolgen hebben voor het groepsrisico.
In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen
In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke kader en de hierin geformuleerde uitgangspunten op de relevante onderdelen nader onderbouwd. Aan bod komen verkeer en groen, flora en fauna en water.
4.1 Cultuurhistorie en Archeologie
4.1.1 Archeologie
In 2011 werd een verkennend booronderzoek uitgevoerd op de locatie ten noorden van de Wouwseweg, ter plaatse van de afgebrande bedrijven. Dit is tevens op het onderhavige plangebied. Hieruit bleek dat er zeer ondiep in de ondergrond leem aanwezig is, met name in de zuidwestelijke hoek van het terrein. Deze leem daalt in noordelijke en oostelijke richting. Dit bevestigt het vermoeden dat het leemwinningsgebied ten zuidwesten van de Wouwseweg een uitloper in noordoostelijke richting had. Van leemputten werd echter geen spoor gevonden. In het noordelijke deel van het terrein was sprake van ongeroerd dekzand op een diepte van 60 tot 70 cm onder maaiveld. Hierop lag een laag van humeus zand dat geïnterpreteerd kan worden als de rest van een esdek. De leem ligt in dit terreindeel waarschijnlijk veel dieper. Overigens was de ondergrond in het noordelijk deel plaatselijk flink verstoord door vroegere bouwactiviteiten.
De boringen toonden aan dat het terrein aan de flank van een leemwinningsgebied lag, conform de aanduiding op de bodemkaart uit 1948. Plaatselijk was de grond nauwelijks geschikt voor agrarisch gebruik vanwege de storende leemlagen. In noordelijke richting was dat wel het geval en daar bevindt zich nog een restant van een esdek.
De bevindingen werden vertaald in de gemeentelijke archeologische waardenkaart door het onderzochte gebied een lage archeologische verwachting voor alle cultuurperioden te geven.
De voorgestelde woningbouw ten noorden van de Wouwseweg bevindt zich volledig binnen het volume met de lage archeologische verwachting. Voor dit volume betekent dat, dat er geen voorwaarden zijn voor grondverstorende activiteiten.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen archeologisch waardevolle gebieden aanwezig (zie afbeelding).
Het plangebied (blauw omlijnd) binnen het grotere gebied met een lage archeologische verwachting (ongekleurd). Daarbuiten geldt onder meer een hoge archeologische verwachting (oranje)
4.1.2 Geomorfologie
De ondergrond van het plangebied behoort tot de zandgronden van het Kempische Hoog en is gevormd door zandige en lemige afzettingen van de Formatie van Waalre. Op het einde van de laatste ijstijd is hier plaatselijk door de wind dekzand afgezet (Formatie van Boxtel). Kenmerkend voor de omgeving is het voorkomen van pleistocene leemlagen tot bijna aan het maaiveld, waarbij de dekzanden zo goed als ontbreken. Dergelijke gronden werden in de late middeleeuwen benut voor de baksteen- en aardewerkfabricage. Uit historische bronnen is bekend dat het terrein ten zuiden van de Wouwseweg daadwerkelijk als leemgroeve diende.
Geomorfologisch hoort het gebied bij de lage terrasafzettings-heuvels. Ze vormen de overgang tussen de sterk geaccidenteerde terreinen van de steilrand (1 kilometer westelijker) en de vlakkere terrasafzettingswelvingen ten oosten van de duinengordel (thans Schansbaan, 1 kilometer naar het oosten).
De bodem van het plangebied werd 1:10.000 gekarteerd in 1948. Het werd toen gerekend tot de eerdgronden. Dat zijn gronden die ontstonden door eeuwenlange bemesting en een humeus dek hebben gevormd op de oudere zandondergrond. Tegenwoordig worden zij gerekend tot de hoge eergronden als de dikte tenminste 50 cm bedraagt, en tot de podzolgronden als de dikte minder dan 50 cm is. Volgens de kartering is de pleistocene ondergrond in de westelijke helft rijk aan leem. Dat is te beschouwen als een uitloper van de meer zuidelijk gelegen leemgroeve.
4.1.3 Cultuurhistorie
Het dorp Halsteren ontstond waarschijnlijk in de 13de eeuw op de steilrand, als opvolger van een oudere nederzetting in de Beijmoerpolder. Ten oosten van het dorp lagen uitgestrekte veenmoerassen die vanaf de 13de eeuw voor de turfwinning werden ontveend. Het kerngebied daarvan was het Halsters Laag. Ook op het hogere zand bevonden zich veenkommen, vanwege de ondoorlatende leemlagen in het pleistocene zand. Zij werden echter geheel ontveend en zijn thans niet meer herkenbaar.
Het plangebied lag buiten het dorp. De oudste gedetailleerde kaarten van het gebied dateren uit de 18de eeuw. Het werd toen aangeduid als ‘De Zoutendamse Hoek’ (naar de boerderij Zoutendam). De gronden waren in gebruik als akker. In de 20ste eeuw werd het toponiem ‘De Buurt’ gebruikt. Rond 1960 was het gebied nog grotendeels als weiland en akker in gebruik, langs de nieuw aangelegde Steenbergseweg. Aan de Wouwsestraat was enige bebouwing. Vanaf de jaren ’70 raakte het gebied volledig bebouwd met woningen en bedrijven.
4.2 Verkeer
Wegenstructuur en ontsluiting
De locatie is ontsloten via de Industrieweg en de Wouwseweg. De locatie is ontsloten via de Buurtweg en de Wouwseweg. Het plangebied bevindt zich in een 30 km/h gebied. De wegen binnen dit gebied zijn erftoegangswegen. Deze erftoegangswegenwegen ontsluiten de woon en/of verblijfsgebieden op de gebiedsontsluitingswegen. Op wegen met een erftoegangsfunctie, ofwel de verblijfsgebieden, staat de verblijfsfunctie centraal. Het snelheidsregime op de erftoegangsweg binnen het plangebied is 30km/h. Binnen de erftoegangswegen kan wel verschil in verkeersintensiteit ontstaan.
De locatie is op meerdere wijzen ontsloten waardoor het plangebied goed bereikbaar is voor o.a. hulpdiensten en ander dienstverlenend verkeer.
Parkeren
Ten aanzien van parkeernormen gaat de gemeente Bergen op Zoom uit van de vigerende Nota Parkeernormering.
Binnen het plangebied is de parkeerbehoefte van de woningontwikkeling totaal 51 parkeerplaatsen (20 rijwoningen á 1,9 pp en 6 twee-onder-één kapwoning á 2,1 pp). In totaal betekent dit 38 parkeerplaatsen voor de rijwoningen en 12,6 parkeerplaatsen voor de tweekappers
Het plan, volgens het ontwerp, voorziet in de realisatie van 6 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het resterende deel van het aantal benodigde parkeerplaatsen (45) wordt in het openbaar gebied ontwikkeld.
Langzaam verkeer
In het verkeersplan is het fietsnetwerk voor Bergen op Zoom opgenomen. De ontwikkelingen in het plangebied bevinden zich in een 30 km/h zone. Fietsverkeer rijdt verder op de erftoegangswegen gemengd met het autoverkeer richting Steenbergsestraat waar vrijliggende fietspaden aanwezig zijn.
Openbaar vervoer
In het plangebied zijn geen busverbindingen aanwezig. De dichtstbijzijnde bushaltes zijn te vinden aan de Steenbergseweg. Dit is op acceptabele loopafstand van het plangebied.
4.3 Groen
Het terrein tussen de Wouwseweg en de Ambachtweg is een braakliggend ruderaal terrein. Na realisatie van de woningen ontstaan er kansen om de ruimte opnieuw in te richten. Er wordt ingezet op een groene aankleding langs de randen, zodat een goede inpassing aan de omgeving wordt gecreerd. In floristisch opzicht zijn alleen de laanbomen aan de Wouwseweg interessant, de bomen die vallen in het plangebied blijven behouden. Daarnaast worden er in het plan nieuwe bomen aangeplant en groevoorzieningen aangelegd (in de bestemming 'Verkeer' wordt de mogelijkhied om groen aan te leggen mogelijk gemaakt).
4.4 Flora en Fauna
Op basis van de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is het een vereiste om inzicht te bieden in de effecten van een voorgenomen ruimtelijke ingreep op wettelijke beschermde planten en dieren. Als er significant schadelijke gevolgen zullen zijn voor een wettelijk beschermde soort en/of zijn leefgebied, zal bezien moeten worden in hoeverre de schadelijke effecten kunnen worden voorkomen. Zijn de effecten niet weg te nemen, bijvoorbeeld door een andere locatie te kiezen, of op een andere manier naar een oplossing te zoeken, terwijl de uitvoering van het plan noodzakelijk wordt geacht (dwingende redenen van groot openbaar belang) dan zal in het kader van de wet ontheffing moeten worden aangevraagd en zal moeten worden voorzien in compensatie. Daar waar ontwikkelingen plaatsvinden, geldt in dit kader een onderzoeksplicht.
De betreffende locatie is gelegen in binnenstedelijk gebied en is een braakliggend ruderaal terrein. Er zijn, gezien de huidige situatie en staat van het terrein, geen (bijzondere soorten) flora en of fauna te verwachten. Op grond hiervan wordt het niet nodig geacht een nader onderzoek te doen als hierboven bedoeld. Aangezien er geen aantasting van de aanwezige flora en fauna wordt verwacht is ook geen ontheffing noodzakelijk als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet.
Zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
Werken buiten kwetsbare periode
De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet alle gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien voorbereidende werkzaamheden, bijvoorbeeld bouwrijp maken, in die periode worden uitgevoerd, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.
Werken in kwetsbare periode
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare periode van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen worden verwijderd, zodat er geen vogels gaan broeden en
het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen.
Het plangebied omvat verstedelijkt gebied binnen de bebouwde kom, waarmee het voorkomen van beschermde soorten beperkt is. Het uitvoeren van een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet wordt gelet op het voorgaande niet noodzakelijk geacht.
Er worden, gezien de ligging, geen nadelige effecten op beschermde gebieden dan wel soorten verwacht.
4.5 Water
Beleid gemeente
De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.
Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.
Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm en /of eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van een vrijstelling van de vergunningplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse Waterschappen’.
Watertoets
De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals onder meer veiligheid, waterpeil, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader voeren waterschap en gemeente vooroverleg, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:
Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;
Afkoppeling van het schone regenwater mede als bijdrage in relatie tot gescheiden riolering en klimaatverandering.
Beschrijving huidige situatie
Het betreffende plangebied is onderdeel van het bestaande bebouwde gebied van Halsteren. Onderhavige en voormalige bedrijventerrein transformeert naar een woonbestemming, net als het overige al voor wonen bestemde gedeelte voor zover dat nog invulling moet krijgen en nu nader zal worden aangepast. Door de ter plaatse reeds opgetreden verstedelijking is van een oorspronkelijke afwatering of oppervlaktewatersituatie hier al geen sprake meer. De afvoer van het afvalwater en het overtollige regenwater, voor zover niet infiltrerend in de bodem, is bij dit gebied in de afgelopen jaren gescheiden en verloopt via een gescheiden rioolstelsel. Het plaatselijk vallende regenwater uit dit gebied, komt uiteindelijk tot afstroming via de Ligne.
Het gebied ligt zodanig dat in hydrologisch opzicht vooral sprake is van infiltratie. Het freatisch grondwater bevindt zich ter plaatse ruim onder het maaiveld. In onderhavige gebied treedt, voor zover bekend, geen grondwateroverlast op.
Verhard oppervlak
In het vigerende bestemmingsplan 'Wouwseweg en omgeving' heeft de zuidkant van het plangebied reeds de bestemming 'Wonen' en er is ook een bouwvlak opgenomen (zie afbeelding hieronder). Voor deze mogelijke bebouwing is in het vigerende bestemmingsplan een verantwoording opgenomen in de waterparagraaf.
De oppervlakte van de bestemming wonen is circa 2.610 m². Om de verharding te berekenen wordt 75% van deze oppervlakte gehanteerd. Dit betekent dat voor deze bestemming 1.960 m² verhard oppervlak wordt toegekend.
De bestemming 'Tuin' heeft een oppervlakte van 900 m². Er van uit gaande dat 25% van deze bestemming wordt verhard, wordt de oppervlakte 225 m².
Het bouwvlak met de bestemming bedrijf heeft een bouwvlakoppervlakte van cira 1.025.m². Daarnaast wordt de niet bebouwde oppervlakte van bedrijven ook verhard. Deze verharding is in de berekening niet meegenomen.
De oppervlakten opgeteld is circa 3.210 m² (1.960 + 225 + 1.025) aan verhard oppervlak planologisch mogelijk in de huidige plan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Wouwseweg en omgeving'
Beschrijving toekomstige situatie
Met onderhavige aanpassing van het bestemmingsplan wordt voorzien in een transformatie naar wonen voor betreffende gebied. De inmiddels verdwenen bedrijfsbebouwing wordt vervangen en ingevuld voor bewoning. Vanwege de benodigde parkeervoorziening bij de woningen verandert er per saldo niets of nauwelijks aan de mate van verharding voor betreffende terrein. Weliswaar hoeft volgens geldende normen bij de Keur van het waterschap dan niet in nadere voorziening(en) voor berging van (regen)water te worden voorzien, maar gelet op de klimaatverandering is dit bij een dergelijke mate van verharding om wateroverlast te voorkomen wel wenselijk. Het voorzien van infiltratie en/of berging bij tenminste de parkeervoorziening is omwille van toekomstige klimaatbestendigheid niet alleen nuttig, maar tevens in geval van piekbelasting vooral van belang.
Het huishoudelijke afvalwater van de aan te leggen woningen dient gescheiden te worden aangeleverd van het bij/van de gebouwen afstromende schone regenwater. Alleen het afvalwater mag worden geloosd en afgevoerd via de vuilwaterriolering (DWA-stelsel).
Bij een eventuele benodigde aansluiting van verontreinigd hemelwater op het DWA-stelsel, zal in overleg met het waterschap in de meest passende en doelmatige maatwerkoplossing(en) worden voorzien.
Verhard oppervlak
De oppervlakte van de bestemming wonen is gezamenlijk circa 4.637 m². Omdat de bebouwing aan de zuidkant reeds mogelijk is in het vigerende bestemmingsplan wordt deze oppervlakte hiervan afgetrokken. De reden dat dit gedeelte opnieuw is opgenomen in onderhavig plan is omdat het bouwvlak is gewijzigd. De grootte van het bouwvlak is verder niet relevant voor de berekening van het verhard oppervlak omdat 75% van de gehele besteming wordt genomen en niet van het bouwvlak. Hierboven is berekend dat deze oppervlakte 2.610 m² is. Dan betreft het vehard oppervlak van de bestemming wonen 4.637 m² -/- 2.610 m² = 2.027 m². 75% van 2.027 m² is 1.520 m².
De 1.230 m² wordt verminderd met de bouwvlakoppervlakte van het bestemming bedrijf en 25% van de oppervlakte van de bestemming tuin. Het verhard oppervlak wordt dan (1.520 -/- 1.025 -/- 225) 270 m².
Voor de bestemming verkeer (t.b.v. parkeervoorzieningen) wordt in totaal circa 4.283 m² aan verharding toegevoegd. Het totale verharde oppervlak in het nieuwe plan neemt planologisch toe met 270 + 4.283 = 4.553 m². Alhoewel het totale verharde oppervlak (planologisch) met meer dan 2.000 m² toe, moeten de volgende uitgangspunten in ogenschouw worden genomen:
1. Het bouwvlak waar voorheen de gestapelde wooneenheden voorzien waren wordt verkleind;
2. Er komt minder bebouwing in het plangebied. Voorheen waren er twee bouwblokken van de gestapelde eenheden gesiytueerd. Hiervoor komt 1 bouwblok met vijf grondgebonden woningen voor in de plaats. Dit komt overeen met circa 1 bouwblok gestapelde wooneenheden;
3. De tuinen (aanduiding erf) worden groter zowel in het linker als het rechter bouwvlak. Grotere tuinen betekent een groter infiltratiegebied;
4. In de bestemmings 'verkeer', is het ook mogelijk om groenvoorzieningen in aan te leggen. Dit wordt ook uitgevoerd zoals onder andere aan de recterzijde van het plangebied. Dus niet de hele bestemming Verkeer moet worden gezien als verharding; zodat daarbij infiltratie of berging mogelijk is. Over passende maatregelen hierbij zal met het waterschap overleg worden gevoerd.
Daarnaast wordt, zoals hierboven al vermeld, het gebied buiten de bouwvlakken van de bestemming 'Bedrijf' hier buiten beschouwing gelaten, terwijl deze gronden vaak ook grotendeels verhard worden. De uiteindelijke toename zal dus minder dan 1636 m².
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Wouwseweg-Ambachtsweg'
Gevolgen voor het water
De aanpassing van de bestemming voor onderhavig terrein betreft de overgang van bedrijvigheid naar wonen. Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 600 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. Door infiltratie en/of berging bij een daartoe passende invulling van de parkeerplaatsen is dat mogelijk al te realiseren. Over de best mogelijke toepassing van berging of infiltratie zal, in verband met de noodzakelijke vergunningverlening/ontheffing door het waterschap, ten behoeve van de nadere invulling van het betreffende bestemmingsplan met het waterschap overleg worden gevoerd.
Afvoer van het afvalwater is aangesloten op de vuilwaterriolering (de zogenaamde droogweerafvoer, DWA). Het schone regenwater dient zoveel mogelijk via infiltratie in de bodem te komen en voor het overige via aansluiting op de regenwaterafvoer te worden afgevoerd.
Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is voor nieuwbouw en of renovatie de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen niet gewenst. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame bouwmaterialen plaats hebben.
Juridische vertaling
Ruimtelijk zijn in het betreffende plangebied geen direct aanwijsbare voorzieningen in relatie tot het water voorzien, Wel is het wenselijk de parkeerplaatsen als infiltratie- en/of bergingsvoorziening te laten functioneren voor de toekomstige klimaatbestendigheid en ze dan ook als zodanig aan te duiden. Door de afwezigheid van zichtbaar water in het gebied, ontbreekt elke verdere benodigde aanduiding op de kaart ten behoeve van de waterhuishouding. Met betrekking tot het gescheiden rioolstelsel wordt verwezen naar het vigerende rioleringsplan van de gemeente
Advies waterbeheerder
Het Waterschap Brabantse Delta heeft op 31 juli 2018, onder voorbehoud, een positief wateradvies gegeven. Het voorbehoud heeft betrekking op het volgende: er wordt geen inzicht gegeven in het verschil vehard oppervlak van de huidige situatie en na de realisatie van de nieuwbouwwijk. Uit de luchtoto's van de huidige situatie blijkt dat het terrein voor een groot gedeelte al jaren braak ligt. Het waterschap ziet graag verder uitgewerkt het verschil tussen huidig en toelkomstig verhard oppervlak waarvan het hemelwater afstroomt.
De hierboven opmerkingen zijn verwerkt in deze paragraaf.
HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten
De gemeente Bergen op Zoom is bezig met de voorbereiding van het bestemmingsplan voor de locatie Wouwseweg - Ambachtsweg te Halsteren. Op de locatie bestaat het voornemen om circa 26 woningen te realiseren.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkelingen toch mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggende milieuparagraaf bevat de aspecten bedrijven en milieuzonering, geur veehouderij, lucht, stikstofdepositie, geluid, externe veiligheid en bodem.
5.1 Bedrijven en milieuzonering
5.1.1 Toetsingskader
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009).
Richtafstanden
In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In onderstaande tabel zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.
Tabel Milieucategorieën en richtafstanden
Milieucategorie |
Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters |
1 |
10 |
2 |
30 |
3.1 |
50 |
3.2 |
100 |
4.1 |
200 |
4.2 |
300 |
5.1 |
500 |
5.2 |
700 |
5.3 |
1000 |
6 |
1500 |
* Indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden voor de aspecten geur, stof en geluid kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3).
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:
Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien
van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een
vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel
inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Het omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen
komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het
buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden
beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het
omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van
kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende
activiteiten veelal bepalend.
Wijze van meten
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemming)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
5.1.2 Situatie ter plaatse
Woningen zijn op basis van de VNG-brochure gevoelige objecten. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door de woningbouwontwikkeling worden beperkt in hun
bedrijfsvoering en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is.
In de omgeving van het plangebied komen naast woningen diverse andere functies voor. Om die reden wordt het plangebied beschouwd als een gemengd gebied.
Op de volgende dichtstbijzijnde percelen komen gronden voor waar de bestemming “Bedrijf” vigeert:
Wouwseweg 11-13;
Wouwseweg 19-23;
De gronden ten zuiden en oosten van Industrieweg 4;
De gronden ten zuiden van Ambachtsweg 16.
Wouwseweg 11-13
Op deze gronden worden uitsluitend nutsvoorzieningen mogelijk gemaakt binnen het bouwvlak. In de huidige situatie zijn gasdrukmeet- en regelstations gesitueerd op deze locatie. Het betreffen stations met een opstellingswijze t/m 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas. In het Activiteitenbesluit zijn voor gasstations veiligheidsafstanden opgenomen. De veiligheidsafstand bedraagt tot kwetsbare objecten 15 meter en tot beperkt kwetsbare objecten 4 meter. Deze veiligheidsafstanden zijn middels een gebiedsaanduiding geborgd. Binnen de veiligheidsafstand van 15 meter worden geen nieuwe woningen toegevoegd. Derhalve wordt voldaan aan de afstandeisen uit het Activiteitenbesluit.
Conform het Activiteitenbesluit milieubeheer en de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ geldt een maximale geluidbelasting (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) vanwege de gasstations. In het gebiedstype gemengd gebied bedraagt deze geluidbelasting maximaal 50 dB(A) in de dagperiode (07:00-19:00), 45 dB(A) in de avondperiode (19:00-23:00) en 40 dB(A) in de nachtperiode (23:00-07:00). Middels een gebiedsaanduiding is de maximale contour van 50 dB(A) weergegeven. De nieuwe woningen liggen buiten deze contour. In vergelijking tot de bestaande juridisch-planologische situatie liggen de woningen in het nieuwe bestemmingsplan op grotere afstand. Derhalve kan het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar worden geacht en wordt deze nutsvoorziening niet beperkt in het functioneren.
Wouwseweg 19-23
Op de percelen Wouwseweg 19-23 wordt maximaal milieucategorie 2 toegelaten. In gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 10 meter. Het vigerende bestemmingsplan “Wouwseweg e.o.” laat voor het zuidoostelijke gedeelte juridisch-planologisch al woningbouw toe op de gronden, waar ook in het bestemmingsplan Wouwseweg – Ambachtsweg woningbouw mogelijk wordt gemaakt. In het noordoostelijke gedeelte van het plangebied biedt het vigerende bestemmingsplan deze mogelijkheid tot woningbouw nog niet.
Gemeten vanaf de perceelsgrens van Wouwseweg 19 tot aan de gevels van de woningen werd in het ontwerpbestemmingsplan niet voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Voor de overige percelen werd wel voldaan aan de richtafstand.
Omdat in het ontwerpbestemmingsplan niet werd voldaan aan de richtafstanden is er in een akoestich onderzoek1 is bepaald in hoeverre Hougkoeling wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en of voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen.
Op het perceel aan de Wouwseweg 19 bevindt zich Hougkoeling BV. Hougkoeling ontwerpt en bouwt airconditioning en warmtepompinstallaties voor woningen en bedrijven. Het bedrijf kan ingedeeld worden tot een groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapperatuur met een bedrijfsoppervlak. < 2.000 m². Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied.
In de nieuwe planopzet liggen de woningen op meer dan 10 meter afstand van de perceelsgrens en daarmee wordt voldaan aan de richtafstand en vormt deze ontwikkeling geen belemmering voor Hougkoeling BV.
De gronden ten zuiden en oosten van Industrieweg 4
De gronden ten zuiden en oosten van de Industrieweg 4 zijn in de bestaande situatie braakliggend, maar juridisch-planologisch wordt bedrijvigheid mogelijk gemaakt tot en met milieucategorie 2. De perceelsgrens is gelegen op circa 15 meter afstand van de gevels van nieuwe woningen. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter.
De gronden ten zuiden van Ambachtsweg 16
Ook voor de gronden aan de Ambachtsweg 16, geldt dat deze braakliggend zijn en maximaal milieucategorie 2 wordt mogelijk gemaakt. De perceelsgrens is gelegen op circa 15 meter afstand van de gevels van nieuwe woningen. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter.
Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor de haalbaarheid. Het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven of voorzieningen worden niet onevenredig beperkt.
5.1.3 Conclusie
Het plangebied is te karakteriseren als een gemengd gebied. Aan de gereduceerde richtafstanden wordt voldaan, met uitzondering van de gronden aan de Wouwseweg 19. Voor dit bedrijf (Houg-koeling) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat, mits een geluid afschermende voorziening wordt getroffen, vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen gelden.
5.2 Geur
5.2.1 Toetsingskader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen geurhinder uit dierverblijven van veehouderijen. De Wgv vormt dan ook het toetsingskader voor dit aspect bij aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning (activiteit milieu). Deze aanvragen worden getoetst aan geurbelastings- en/of afstandsnormen. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden normen voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat vergelijkbare bepalingen voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben.
Daarnaast is de Wgv van belang bij de beoordeling van ruimtelijke plannen (de zogenaamde omgekeerde werking). Bij deze beoordeling moeten twee aspecten bekeken worden. Ten eerste moet gemotiveerd worden
dat er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen).
___________________________________________________________
1 Bestemmingsplan Wouwseweg-Ambachtsweg te Halsteren Akoestische milieurechten Hougkoeling BV, 16 augustus 2018
Ten tweede is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
De Wgv stelt gemeenten in staat om middels gemeentelijk geurbeleid te sturen op geuremissies afkomstig uit stallen bij veehouderijen en daarmee op de geurbelasting op de omgeving. Dit geurbeleid bestaat uit een geurverordening en een geurgebiedsvisie. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij deze normen en de uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid.
Gemeentelijk geurbeleid
De gemeente Bergen op Zoom heeft geen eigen geurbeleid vastgesteld. Dat betekent dat de geur- en afstandennormen uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn. Het plangebied is conform de wet gelegen buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. Ter plaatse geldt dan een geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht en een afstandsnorm van 100 meter voor veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden.
5.2.2 Situatie ter plaatse
Met het bestemmingsplan worden woningen gerealiseerd. Woningen zijn geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.
Belang omliggende veehouderijen
In het plangebied bevinden zich geen veehouderijen of inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan de Kruisberg 3 te Halsteren op circa 400 meter van het plangebied. Overige veehouderijen liggen op ten minste 1.350 meter afstand van het plangebied.
De veehouderij aan de Kruisberg 3 kent een relatief lage geuremissie (71 Ou/s). Gelet op de afstand in relatie tot de geuremissie kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Agrarische bedrijven worden bovendien niet beperkt in hun bedrijfsvoering, mede omdat andere geurgevoelige objecten op kortere afstand zijn gelegen.
Woon- en leefklimaat
In onderstaande afbeelding (bron: Atlas Leefomgeving) is de GES score (gezondsheidseffectscreening-score) voor geur in beeld gebracht. Het westelijk deel van het plangebied heeft een GES score 1 (goed). Hieruit blijkt dat 0-5% van de mensen die gevraagd wordt in een enquête aangeeft dat zij soms of vaak last hebben van geurhinder. Voor het oostelijk deel geldt een GES score 0 (zeer goed). Voor dit gebied is geen geurhinder te verwachten.
Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting geur ter plaatse van het plangebied als goed tot zeer goed te kwalificeren is.
Afbeelding: GES-score geur (Atlas Leefomgeving)
5.2.3 Conclusie
Het aspect geur veehouderij vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.3 Lucht
5.3.1 Toetsingskader
Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:
de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm;
het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen het Besluit nibm;
de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen de Regeling nibm;
de ‘Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007’;
de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’;
het ‘Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’.
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);
als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);
als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of
het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).
Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2.5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:
voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 18 dagen per jaar mag het uurgemiddelde concentratie van NO2 groter zijn dan 200 microgram per kubieke meter lucht;
voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 35 keer per jaar mag de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter zijn dan 50 microgram per kubieke meter lucht;
voor ultra fijn stof (PM2..5) geldt een grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie.
In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
5.3.2 Situatie ter plaatse
Met het bestemmingsplan worden in totaal 26 grondgebonden woningen gerealiseerd.
Woningen vallen rechtstreeks onder de regeling NIBM, wanneer sprake is van maximaal 500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg). Dit betekent dat het ontwikkelen van 26 grondgebonden woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. Bovendien is juridisch planologisch ook al ruimte om 14 woningen te bouwen en is per saldo dus sprake van een toename van 12 woningen. Vanuit het aspect luchtkwaliteit geldt daarmee geen nadere onderzoeksplicht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.
De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.4 Stikstofdepositie
5.4.1 Toetsingskader
Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van stikstofdepositie op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creëren door:
emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) te verminderen (bronmaatregelen), en
(herstel)maatregelen in de Natura 2000-gebieden.
AERIUS is ontwikkeld om de te verwachten depositie van stikstof (N) als gevolg van een project of plan te berekenen en te bepalen of er (voldoende) ontwikkelruimte in het betreffende Natura 2000- gebied beschikbaar is. Voor (bestemmings)plannen geldt echter geen vergunning- of meldingsplicht. Wel dient voor vaststelling van het plan het effect van het plan op beschermde natuur in beeld te zijn gebracht.
Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan dat het PAS niet als basis gebruikt mag worden voor toestemming voor activiteiten. De passende beoordeling van het PAS bevat niet de vereiste motivering om depositieruimte uit te geven voor toestemmingsbesluiten en om activiteiten toe te staan zonder toestemmingsbe-sluit. Om die reden is het vanaf 29 mei 2019 niet meer mogelijk om meldingen in te dienen.
Voor ruimtelijke procedures, waaronder bestemmingsplanprocedures en wijzigingsplanproce-dures, kan op voorhand geen depositieruimte worden geclaimd en behoeft ook geen melding te worden gedaan. Wel is het noodzakelijk dat de haalbaarheid van het aspect stikstofdepositie in beeld wordt gebracht.
Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feite-lijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden.
5.4.2 Situatie ter plaatse
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is gelegen op circa 4 kilometer. Het gaat om het Natu-ra-2000 gebied Brabantse Wal.
Om te bepalen of het plan een bijdrage levert aan stikstofdepositie, is het rekenprogramma Aerius gebruikt.
De 26 woningen worden gasloos uitgevoerd. Derhalve is er geen stikstofemissie als gevolg van CV- of kookinstallaties. De enige relevante stikstofemissie doet zich voor in de aanlegfase en als gevolg van verkeersaantrekkende werking. De permanente gebruikfase, waarin 182 verkeers-bewegingen per etmaal stikstof genereren, zal ten opzichte van de tijdelijke aanlegfase maat-gevend zijn.
In een Aerius is daarom de stikstofdepositie bepaald aan de hand van 182 verkeersbewegingen (26 * 7 voertuigbewegingen per etmaal). Uit Aerius blijkt dat deze ontwikkeling minder dan 0,005 mol/ha/jaar (afgerond 0,00) bijdraagt. Derhalve zijn er geen significante effecten op de instandhoudingsdoeleinden van Natura 2000- te verwachten. Bijkomend feit is dat sprake is van een worst-case berekening, want de huidige bestemming maakt juridisch-planologisch ook 14 woningen mogelijk, waardoor de verkeersaantrekkende werking in juridisch-planologisch op-zicht kleiner is.
Het plan levert geen bedreiging voor de instandhoudingsdoeleinden van de omliggende Natura-2000 gebieden.
5.4.3 Conclusie
Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.5 Geluid
5.5.1 Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
5.5.2 Situatie ter plaatse
Met de ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder.
5.5.2.1 Wegverkeer
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een gezoneerde weg. Alle omliggende wegen kennen een snelheidsregime van 30 km/uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel een afweging gemaakt te worden in hoeverre de geluidsituatie van 30 kilometerwegen aanvaarbaar is. Daarom dient ook het akoestisch klimaat vanwege de direct aan de nieuwbouwlocatie gelegen 30 kilometerwegen te worden onderzocht. Een akoestisch onderzoek is daarom uitgevoerd. Door voortschrijdend inzicht is de situering van de woningen iets gewijzigd ten opzichte van de situatie, die is onderzocht in het akoestisch onderzoek. Omdat het gaat om marginale aanpassingen in een gebied, waar een 30 km/uur snelheidsregime geldt, wordt hiermee volstaan. Vaststaat dat het akoestisch onderzoek een representatief beeld geeft van de geluidsbelasting.
Voor een beschrijving van de uitgangspunten en resultaten wordt verwezen naar de memo, die is opgenomen als bijlage. In het onderstaande worden de conclusies benoemd.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de milieukwaliteit als redelijk tot goed is te beoordelen. Door de aanwezigheid van geluidluwe gevels bij elke woning kan gesteld worden dat een goed leefklimaat is gegarandeerd. In dit geval worden de geluidbelastingen vanwege de direct aan de planlocatie gelegen 30 kilometerwegen aanvaardbaar geacht. Gesteld kan worden dat er sprake is van een goede tot acceptabele akoestische situatie.
5.5.2.2 Railverkeer
Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoortraject.
5.5.2.3 Gezoneerde industrieterreinen
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
5.5.3 Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Een hogere waarden procedure is niet noodzakelijk.
5.6 Externe veiligheid
5.6.1 Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
5.6.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:
Professionele risicokaart provincie Noord-Brabant1;
Informatie gemeente Bergen op Zoom (RRGS2);
Regeling Basisnet.
In de afbeelding hieronder is een deel van de risicokaart weergegeven van Bergen op Zoom. De ligging van het
plangebied is hierin weergegeven.
Afbeelding: Risicobronnen en plangebied
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De professionele risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting ligt, namelijk van Sabic Innovative Plastics BV.
Voor Sabic Innovative Plastics BV is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 2.000 meter van de inrichtingsgrens van Sabic ligt. Het invloedsgebied van Sabic bedraagt ca. 8.700 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag van Sabic, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) ________________________________________________________________________________________
1 De Risicokaart geeft weer waar risicobronnen zich bevinden.
2 Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen.
van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt.
Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.002 van de oriëntatiewaarde. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.
In 2012 is door de RMD een zogenaamde gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor een aantal Bevi-inrichtingen, met een invloedgebied van meer dan 1000 meter, gelegen op het Industrieterrein Theodorushaven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze ruimtelijke ontwikkelingen geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Ondanks de lichte toename van de bevolking, binnen het invloedsgebied, is geen sprake van toename van het groepsrisico. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een Bevi-inrichting, is op grond van artikel 13 van het Bevieen kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Daarvoor is gebruik gemaakt van het door de Veiligheidsregio verstrekte advies inzake de hoogte van het groepsrisico en de aspecten met betrekking tot de rampenbestrijding, zelfredzaamheid en hulpverlening. De (standaard) verantwoording groepsrisico is opgenomen in de bijlage.
Aan de Wouwseweg 11-13 is een gasontvangststation gelegen van Enexis. Deze risicobron is geen Bevi-inrichting, maar valt onder de vigeur van het Activiteitenbesluit. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt een veiligheidsafstand van 15 meter voor dit gasontvangststation. De veiligheidsafstand is middels een aanduiding opgenomen. De bebouwing binnen het plangebied is op voldoende afstand gelegen van het gasontvangstation. Derhalve gelden er vanuit deze risicobron geen nadere aandachtspunten.
5.6.3 Transportassen
Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand ‘0’ is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.
Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:
De Rijksweg A4;
Het spoortraject Bergen op Zoom – Roosendaal;
Het transport van gevaarlijke stoffen over de Steenbergseweg.
Alle transportroutes zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Daarom zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en is het groepsrisico niet beschouwd. Omdat het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsgebied van toxische scenario’s, kan volstaan worden met een zogenaamde beperkte verantwoording waarbij aandacht wordt besteed aan hulpverlening, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording groepsrisico.
De Steenbergseweg is een gemeentelijke transportroute voor gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat het ter hoogte van het plangebied uitsluitend transport van brandbare vloeistoffen betreft. Het invloedsgebied van deze stofgroep bedraagt 45 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Het invloedsgebied reikt niet tot het plangebied.
5.6.4 Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Buisleidingen
Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er één hogedruk aardgasleiding is gelegen die van invloed is op het plangebied. Deze wordt hieronder verder toegelicht.
Aardgasleiding
In de onderstaande tabel zijn de leidingen, waardoor aardgas wordt getransporteerd, met de eigenschappen ervan opgenomen. In de figuur is de ligging van deze buisleiding ten opzichte van het plangebied ruimtelijk weergegeven.
Gegevens hogedruk aardgasleiding
Geografische ligging hogedruk aardgasleiding
In 2017 is de Gasunie een ruimtelijke procedure gestart om de buisleiding Z-525-03 te verleggen. Voor deze ruimtelijke procedure is door de Gasunie een QRA voor deze buisleiding opgesteld. De resultaten uit deze QRA zijn gebruikt voor de beschrijving van de risico’s van deze buisleiding.
Het effect van de verlegging op de risico’s van de buisleiding was positief. Dit was voornamelijk te danken aan het feit dat de buisleiding in de nieuwe situatie veel meer gronddekking heeft gekregen (van gemiddeld 1,19 meter naar gemiddeld 7,38 meter) en de wanddikte van de leiding is toegenomen (van 3,75 mm naar 6 mm). Het plaatsgebonden risico van de leiding is hierdoor gedaald, de PR 10-6 contour bedraagt 0 meter. De leiding heeft daarnaast aan weerszijden een belemmeringenstrook van 4 meter. Deze belemmeringenstrook reikt niet tot aan de woonbebouwing.
Ook het groepsrisico van de leiding is hierdoor afgenomen tot 0,0000 en is er geen Fn-curve waar te nemen. In de QRA die de gasunie in 2017 heeft opgesteld is de ontwikkeling aan de Wouwseweg-Ambachtsweg meegenomen. Voor het plangebied zijn in de QRA destijds 20 woningen opgenomen in plaats van de 46 woningen die dit plan mogelijk maakt. Gezien het lage risico kan worden vastgesteld dat dit verschil in populatie geen significante wijzigingen teweegbrengt in de uitkomsten van de risicoberekening. Zodoende is aangenomen dat deze QRA volstaat voor de beschrijving van deze buisleiding.
Plaatsgebonden risico
De leiding die van invloed is op het plangebied heeft geen plaatsgebonden risico groter dan 10-6 per jaar. Aan de normen voor het plaatsgebonden risico wordt zodoende voldaan.
Groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico bedraagt 0.00 * de oriëntatiewaarde.
FN curve groepsrisico
Voor een uitgebreide toelichting op de berekeningen wordt verwezen naar het in de bijlagen opgenomen rapport “QRA gastransportleidingen Z-525-03 en Z-525-01 te Halsteren”.
Vanwege het feit dat het groepsrisico van de buisleiding is gelegen onder de waarde van 0,1 * de oriëntatiewaarde kan voor deze risicobron volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
5.6.5 Verantwoording groepsrisico
Omdat de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting, een buisleiding en drie transportroutes dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld. Omdat voor de beschreven risicobronnen een beperkte verantwoordingsplicht volstaat wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording, zoals opgenomen in de bijlage 2. De Veiligheidsregio heeft in een reactie d.d. 22 juni 2018 laten weten dat het standaardadvies kan worden toegepast. Daarom wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording en het Advies van de veiligheidsregio, zoals opgenomen in de bijlagen.
5.6.6 Gemeentelijk beleid
De gemeente Bergen op Zoom heeft een Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2016 vastgesteld waarin zij aangeeft welke risico’s de gemeente acceptabel vindt en op welke manier zij deze risico’s wil beheersen.
De acceptatie van risico’s wordt gestuurd door:
de ambitie om een veilige woonomgeving te creëren voor de inwoners;
de ambitie om vanuit een economisch en sociaal perspectief bedrijven voldoende kansen te bieden om zich in Bergen op Zoom te vestigen, een gezonde bedrijfsvoering te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren.
Deze ambitie is voor verschillende gebiedstypen verder uitgewerkt. Het gaat om de gebiedstypen woonwijken, bedrijventerrein, buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype woonwijken.
In woonwijken verblijft een groot aantal mensen op een relatief beperkt oppervlak. Om burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving te bieden worden in dit gebiedstype geen bedrijven toegelaten die een veiligheidsrisico voor de omgeving veroorzaken. De gemeente streeft er naar dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Ook wordt er naar gestreefd dat er in principe geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen zoals kinderen, bejaarden en zieken binnen de 200 meter invloedszone van een transportas wordt gerealiseerd of binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.
Met het plan worden geen functies gecreëerd die specifiek bestemd zijn voor verminderd zelfredzame personen. Het plan heeft geen invloed op het groepsrisico. De ontwikkelingen zijn derhalve niet strijdig met de beleidsvisie externe veiligheid.
5.6.7 Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.7 Bodem
5.7.1 Toetsingskader
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
5.7.2 Situatie ter plaatse
Op de locatie zijn in het verleden een meubelververij en spuiterij gevestigd geweest. Er zijn verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd in december 2008, mei 2015 en november 2016.
December 2008
Na toetsing van de analyseresultaten blijkt dat aan de Wouwseweg 13 en 15a (zuidwestelijk deel van het plangebied) de bovengrond licht verontreinigd is met lood, tolueen, xylenen en met PCB's. In de overige grondmengmonsters (zowel boven- als ondergrond) zijn geen verhoogde gehalten vastgesteld. Van de gemeten parameters liggen de gehalten beneden de achtergrondwaarden en/of rapportagegrenzen. Voor de Wouwseweg 17 (oostelijk deel van het plangebied) blijkt dat zowel de bovengrond als de ondergrond licht verontreinigd is met kobalt.
Na toetsing van de analyseresultaten blijkt dat het grondwater licht verontreinigd is met barium, cobalt, nikkel, zink, xylenen, naftaleen en vinylchloride.
De lichte verontreinigingen zijn te relateren aan de voormalige bedrijfsactiviteiten op de locatie. De onderzoekslocatie is voldoende onderzocht en er is geen nader onderzoek met een gewijzigde onderzoekshypothese noodzakelijk geacht.
Mei 2015
Het onderzoek van mei 2015 is voor het zuidoostelijke deel (Wouwseweg 15) van het plangebied uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat in de bovengrond sprake is van een lichte verontreiniging met lood. De ondergrond is licht verontreinigd met de som van PCB. Het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen. De aangetoond verontreinigingen zijn dermate gering dat er geen risico’s te verwachten zijn voor mens, milieu en verspreiding van de verontreiniging. Voor de beoogde functie is de bodemkwaliteit afdoende.
Omdat de onderzoeken voor een deel van het plangebied verouderd zijn, wordt ten tijde van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
November 2016
Dit onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de verwijdering van afsluiterschema S-7259 ter plaatse van de kruising Wouwseweg/Rode Schouw. Deze locatie ligt weliswaar buiten het plangebied, maar is wel op zeer korte afstand van het plangebied uitgevoerd en het betreft bovendien een relatief recent onderzoek. In zowel de boven- als de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen aangetoond. In het grondwater ter plaatse van het afsluiterschema zijn licht verhoogde concentraties aan barium, nikkel en zink aangetoond. De verhoogde concentraties aan barium en nikkel zijn te wijden aan een natuurlijke oorsprong. De herkomst van de verhoogde concentratie aan zink is onbekend.
5.7.3 Conclusie
Ten tijde van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Voor de bestemmingsplanprocedure gelden op basis van de uitgevoerde onderzoeken geen belemmeringen voor de planvorming.
HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (de verbeelding en de regels).
De beoogde invulling van het perceel tussen de Wouwseweg en Ambachtsweg is gericht op woningbouw. Het perceel ligt momenteel braak (voormalig Hemi-terrein).
Er worden 26 woonheden toegevoegd, waarvan alle in de koopsector. Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende planologisch kader en daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
6.2 Verbeelding
Welke bestemming de gronden binnen het plangebied hebben, is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding. Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).
6.3 Regels
De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2012 De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels, met daarin begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, met daarin per bestemming onder meer een bestemmingsomschrijving, bouwregels en afwijkingsregels;
Hoofdstuk 3: Algemene regels, met daarin algemene regels en bouw-, afwijkings- en wijzigingsregels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, met daarin het overgangsrecht en de slotregel.
6.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden bepaald.
6.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “bij recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.
Bouwregels
Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Verkeer (V)
Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen binnen het plangebied, zowel de wegen met een belangrijke stroomfunctie als wegen bestemd voor bestemmingsverkeer. Ook verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat (parkeerterreinen, pleinen) vallen binnen deze bestemming. Binnen de bestemming is onder andere het oprichten van straatmeubilair toegestaan. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verkeersbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, waardoor het mogelijk is perceelsgedeelten bij woningen te kunnen vergroten.
Wonen (W)
Alle woningen zijn binnen deze bestemming opgenomen. Aangegeven is welke woningtypen waar zijn toegestaan, vrijstaande, twee-aaneengebouwde geschakelde en gestapelde woningen komen voor binnen deze bestemming. Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Voor het perceelsgedeelte buiten het bouwlak worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.
Tuinen aan de voorzijde van woningen waar geen erfbebouwing gewenst is zijn met de aanduiding 'tuin’ aangeduid. Hiervoor is het beleid in verband met de ruimtelijke kwaliteit is gericht op het open en onbebouwd laten van deze perceelsgedeelten. Binnen deze aanduiding is slechts de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.
Beroepsmatige activiteiten in woningen wordt rechtsreeks mogelijk gemaakt. Voor het toestaan van beroepsmatige activiteiten in bijgebouwen of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en/of in bijgebouwen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen toe te staan.
6.3.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.
Algemene bouwregels
Het onderhavige artikel dient te voorkomen dat situaties ontstaan, welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daarnaast beoogt dit artikel te voorkomen dat bouwwerken die groter of juist kleiner zijn dan in de bouwregels bij de diverse bestemmingen is toegestaan of voorgeschreven, onder het overgangsrecht komen te vervallen. Voor deze bouwwerken gelden de bestaande grotere dan wel kleinere afmetingen als maximaal respectievelijk minimaal toegestaan.
Algemene aanduidingsregels
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het radarverstoringsgebied en de zogenaamde IHCS-zone van de vliegbasis Woensdrecht. Binnen deze zones geldt een beperking van de bouwhoogte.
Algemene afwijkingsregels
Deze afwijkingsmogelijkheden hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken van de bebouwingsregels, ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van nutsvoorzieningen en het in beperkte mate afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn voor burgemeester en wethouders enkele mogelijkheden gecreëerd om, via een voorgeschreven procedure, in iets ruimere mate dan bij de “algemene afwijkingsregels” af te wijken van de regels. Het gaat dan echt om een wijziging van het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden dragen bij aan een meer flexibel plan.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn regels opgenomen betreffende de plicht om voldoende parkeerplaatsen en laad- en losmogelijkheden te realiseren. Er moet in basis voldaan worden aan de in de bijlage opgenomen Nota Parkeernormering, waarbij de parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen hiervan af te wijken. Er kan worden afgeweken indien door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren wordt gestuit. Eveneens worden afgeweken van de parkeereis als de nodige parkeer- of stallingsruimte op een andere manier wordt voorzien of indien wanneer herziening van het parkeerbeleid hiertoe aanleiding geeft.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.
Slotregel
Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (citeertitel).
HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.
Dit voorstel heeft geen financiële consequenties voor de gemeente. Met de vaststelling van het bestemmingsplan onstaat het planologisch kader op basis waarvan een woningbouwontwikkeling kan plaatsvinden. De locatie is in eigendom bij Stadlander en de gemeente. Beide eigenaren hebben over de beoogde herontwikkeling onderling afspraken gemaakt. Daarin is ook kostenverhaal van de voor dit bestemmingsplan gemaakte plan- en advieskosten geregeld.
Voor de uitvoering van de woningbouwontwikkeling worden separaat afspraken gemaakt met Stadlander en woningbouwontwikkelaar Novaform. Daarmee zal het verkoop- en ontwikkelrisico van de beoogde woningen worden ondergebracht bij de woningbouwontwikkelaar. Deze ontwikkelaar zal alle de voor de nieuwe woningen benodigde bouwgrond aankopen, de omgevingsvegunning aanvragen en bijbehorende leges betalen.
Gelet op het bovenstaande, is kostenverhaal niet aan de orde dan wel is kostenverhaal anderszins verzekerd.
Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.
7.2 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.
Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid om omgevingsvergunningen ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk, voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg
8.1 Resultaten vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp- bestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties.
De provincie heeft geen reactie verstuurd. Het Waterschap heeft gevraagd inzichtelijk te maken of het verhard oppervlak toeneemt met het voornemen om woningen te realiseren. De Gasunie heeft opmerkingen gemaakt over het opnemen van de veligheidszone en het opnemen van een gastransportleiding in de verbeelding en de regels. De ontvangen reacties zijn betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpbestemmingsplan.
8.2 Zienswijzenprocedure
De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Daartoe zal het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken gedurende zes weken op het stadskantoor ter inzage worden gelegd. De terinzagelegging zal op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend worden gemaakt. Bewoners binnen het plangebied en direct omwonenden worden per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan.
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 22 november 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is het voor een ieder mogelijk schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen in te dienen.
Er zijn in totaal ruim 360 zienswijzen ingediend. Een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie is opgenomen als bijlage A.
8.3 Vervolgprocedure
Na beoordeling van eventueel ingediende zienswijzen zal door het college van burgemeester en wethouders bekeken worden of het plan bijgesteld moet worden. Vervolgens wordt het plan al dan niet gewijzigd ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na de vaststelling van het plan wordt het (gewijzigde) bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening aan de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.