1. Plan: Scheldebalkon
  2. Plantype: bestemmingsplan
  3. Status: vastgesteld
  4. IMRO-idn: NL.IMRO.0748.BP0232-0701
Gemeente Bergen op Zoom

Toelichting

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan

1.1 Aanleiding en doel

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.4 Opzet

HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk structuur

2.1Beschrijving huidige situatie

2.2 Functionele structuur

2.3 Stedenbouwkundige visie

2.3.1 Uitgangspunten

2.3.2 Stedenbouwkundige inpassing en uitwerking Scheldebalkon

HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

3.1.4 Water

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.2 Flora en Fauna

4.3 Water

HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.2 Lucht

5.3 Stikstof

5.4 Geluid

5.5 Externe veiligheid

5.6 Bodem

5.7 Milieueffectrapportage

HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling

6.1 Inleiding

6.2 Verbeelding

6.3 Regels

6.3.1 Inleidende regels

6.3.2 Bestemmingsregels

6.3.3 Algemene regels

6.3.4 Overgangs- en slotregels

HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten

7.1 Economische uitvoerbaarheid

7.2 Handhaving

HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg

8.1 Inleiding

8.2 Resultaten vooroverleg

8.3 Zienswijzeprocedure

 

HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan

 

1.1 Aanleiding en doel

Begin 2001 is er een masterplan gemaakt voor de herstructurering van de wijk Fort - Zeekant om achteruitgang in de wijk tegen te gaan. Delen van dit plan zijn inmiddels uitgevoerd, andere delen, waaronder park Belvedère en een gedeelte van het Balkon zijn vanwege uiteenlopende redenen blijven liggen. Het project Scheldebalkon is een vervolg op / uitwerking van het masterplan uit 2001. Het project is daarmee enerzijds een afronding van het projectgebied en de herstructureringsopgave van het Masterplan uit 2001 en is daarnaast een uitbreiding van het herstructureringsgebied richting de Paulus Buyslaan en Jacob Catslaan.

 

De aanleiding voor de wijkverbetering is het oude woningbestand, de toestand van de openbare ruimte, de openbare groen- en speelvoorzieningen en de op sommige plaatsen onduidelijke stedenbouwkundige (infra)structuur. De woningen in het projectgebied, bijna volledig in bezit van woningstichting Stadlander, voldoen zowel kwantitatief als kwalitatief niet meer aan de moderne eisen met betrekking tot veiligheid, duurzaamheid en wooncomfort. Met de sloop van de oude bebouwing ontstaat de mogelijkheid een gezamenlijke en integrale gebiedsontwikkeling op te pakken waarmee een sterke impuls kan worden gegeven als het gaat om de leefbaarheid in en om de wijk.

Voor de herontwikkeling van het Scheldebalkon is een samenwerkingsovereenkomst tussen Stadlander en de gemeente Bergen op Zoom opgesteld. In deze overeenkomst is het stedenbouwkundig plan (type woningen en inrichting van het openbaar gebied) vastgelegd.

 

Omdat de genoemde herontwikkeling niet past binnen de huidige planologische kaders is het voorliggend bestemmingsplan 'Scheldebalkon' opgesteld. Dit bestemmingsplan betreft primair een bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van het nieuwe woongebied Scheldebalkon. Het bestemmingsplan “Scheldebalkon” bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is onderdeel van de wijk Zeekant, ligt aan de zuidrand van het stadscentrum van Bergen op Zoom en wordt ingeklemd door het Fort, Warande en de Markiezaten.

 

Het plangebied (zie figuur 1.1) wordt globaal begrensd door:

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.1: globale ligging plangebied Scheldebalkon

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Tot het moment waarop het bestemmingsplan 'Scheldebalkon' in werking treedt, geldt het bestemmingsplan 'Fort Zeekant 2012' dat op 3 september 2013 onherrroepelijk is geworden.

1.4 Opzet

Dit is de toelichting bij het bestemmingsplan 'Scheldebalkon'. Naast deze toelichting behoren ook de regels en verbeelding tot dit bestemmingsplan. In deze toelichting zijn achtereenvolgende volgende aspecten beschreven:

Ruimtelijk kader (hoofdstuk 2)

In hoofdstuk 2 wordt de huidige ruimtelijke situatie van het plangebied geanalyseerd en beschreven. Daarbij wordt eerst ingegaan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van het totale plangebied. Vervolgens worden de uitgangspunten geformuleerd.

 

Beleidsaspecten (hoofdstuk 3)

In dit hoofdstuk zijn de beleidsuitgangspunten in beeld gebracht. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

 

Onderbouwing op onderdelen (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader uit hoofdstuk 2 op onderdelen nader onderbouwd. Deze nadere analyse beschrijft per onderdeel de consequenties van het voorgestelde ruimtelijk kader.

 

Milieuaspecten (hoofdstuk 5)

In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten als gevolg van het voorgestelde ruimtelijk kader nader omschreven.

 

Bestemmingsregeling (hoofdstuk 6)

Op basis van de voorgaande hoofdstukken is de bestemmingsregeling opgesteld (verbeelding en regels). In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de overwegingen en uitgangspunten van de bestemmingsregeling en op de aangegeven bestemmingen en de inhoud van de bijbehorende regels. Voor wat betreft de opzet van de bestemmingsplan methodiek is aangelsoten op de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de bijbehorende Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP 2012).

 

Uitvoeringsaspecten (hoofdstuk 7)

In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de uitvoering van het plan. Ingegaan wordt op de aspecten economische uitvoerbaarheid en handhaving.

 

Resultaten inspraak en overleg (hoofdstuk 8)

Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het plan voorgelegd is aan de inwoners en instellingen. De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure zijn in dit hoofdstuk vermeld.

HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk structuur

In dit hoofstuk wordt in paragraaf 2.1 de ligging van het plangebied Scheldebalkon beschreven. Paragraaf 2.2 bevat een weergave van welke functies binnen het plangebied zijn gelegen. Paragraaf 2.3 geeft een beschrijving van de gewenste ontwikkeling en het stedenbouwkundig plan.

2.1 Beschrijving huidige situatie

In de huidige situatie zijn in het plangebied verschillende knelpunten te signaleren. De bebouwing en de infrastructuur voldoen zowel kwantitatief als kwalitatief niet meer aan de eisen van tegenwoordig en zijn sterk gedateerd. Dit heeft een negatieve beeldvorming in de wijk tot gevolg.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2.1: Bestaande situatie

 

Verkeerskundig is de wijk Fort-Zeekant minimaal ontsloten (zie figuur 2.2). De aansluiting tussen gebiedsontsluitingsweg de Markiezaatsweg en wijkontsluitingen als de Borgvlietsedreef en Augustalaan is verre van ideaal. Al ligt het knooppunt met de Markiezaatsweg zelf niet in het plangebied, behoeft deze wel de aandacht.

In het projectgebied komen verder veel eenrichtingssituaties voor die de toegankelijkheid van de buurt niet ten goede komen. Een aantal belangrijke langzaam verkeer routes sluiten tevens niet goed aan op het netwerk.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2.2: ligging plangebied(rood kader) met wijkontsluitingen

 

 

Park Belvedère heeft nooit de gewenste groene inrichting gekregen (Groenstructuurplan: belangrijke groene schakel, Masterplan Fort- Zeekant 2001: groen hart voor de wijk) en is op dit moment niet meer dan een braakliggend groen terrein. Verder ligt er een wateropgave in het gebied, met name in de centrale groenzone, de ‘kom’ Schimmelpennicklaan.

 

Duidelijke kwaliteiten en kenmerken van het Scheldebalkon zijn de grote hoogteverschillen in het gebied die de hogere Brabantse zandgronden ten opzichte van de Oosterschelde markeren en de duidelijk herkenbare verschillende typologische eenheden per buurt.

2.2 Functionele structuur

Het plangebied heeft conform het bestemmingsplan 'Fort Zeekant 2012' de bestemmingen wonen, horeca en bedijf (zie figuur 2.3). In het bestemmingsplan is een variatie van woningaanbod opgenomen door gestapelde woningen en grondgebonden woningen toe te staan. Daarnaast kent het plangebied in de huidige situatie de bestemmingen 'Groen', 'Tuin' en 'Verkeer'. Parkeren vindt voornamelijk plaats in openbaar gebied langs de ontsluitingswegen.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2.3: Uitsnede bestemmingsplan Fort Zeekant 2012

2.3 Stedenbouwkundige visie

 

2.3.1 Uitgangspunten

Vanuit de gemeente Bergen op Zoom zijn voor het stedenbouwkundig plan een aantal randvoorwaarden gesteld waaraan het plangebied Scheldebalkon in toekomstige situatie dient te voldoen. Van toepassing hierbij zijn de volgende beleidsdocumenten;

 

Vanuit de herontwikkeling van het gebied zijn de belangrijkste doelstellingen die worden nagestreefd:

 

Verbeteren van de ruimtelijke structuur:

• Optimaliseren verkeersstructuur van de wijk Fort-Zeekant ten opzichte van zijn omgeving;

• Verbeteren van de groenstructuur in aansluiting op het gemeentelijk Groenstructuurplan;

• Aanpak openbare ruimte vanuit het principe schoon, heel en veilig;

• Fysiek verbeteren van de aansluitingen/relaties met de omliggende buurten;

• Uitnutten van de bijzondere geografische ligging.

• Verbeteren van het woningaanbod:

 

Vernieuwen/verduurzamen woningen;

• Diversiteit in woonproducten als aanvulling op de diversiteit in doelgroepen in de wijk;

• Vertrekpunt bij nieuwe woningen van Stadlander is het Nul-op-de-Meter (NOM)-principe

• Waar mogelijk worden nieuwe woningen van Stadlander uitgevoerd volgens het nultredenprincipe.

 

Verbeteren van de sociale infrastructuur in de wijk:

• Aanleg park Belvedère als een sociaal- als fysiek hart voor de wijk;

• Versterken betrokkenheid wijkbewoners

 

 

2.3.2 Stedenbouwkundige inpassing en uitwerking Scheldebalkon

 

Stedenbouwkundige opbouw

Fort-Zeekant is een diverse wijk opgebouwd uit duidelijk herkenbare afgebakende buurten. De verschillen tussen de buurten zit enerzijds in de bebouwingstypologieën en architectuur (de woningen binnen een buurt 'lijken' op elkaar) en als het gaat om de openbare ruimte in de uitwerking van het stratenpatroon (bijvoorbeeld licht 'golvend' in de Rivierenbuurt, ruimtes vormend in de Oranjebuurt, etc.). Anderzijds betreft het de wijze waarop overgangen tussen openbaar - en privé ruimte zijn vormgegeven (bergse stoep -tuin-trottoir). Belangrijk is deze kwaliteiten in het nieuwe plan te respecteren en te implementeren.

 

Het nieuwe Scheldebalkon kenmerkt zich door twee gebiedstypologieën, welke door een groen wijkpark worden gescheiden. De Schelde, het noordelijk deel van het plangebied, bouwt voort op het bestaande silhouet van de bebouwing langs het Belvedère, met een serie op zichzelf staande volumes die in hoogte verspringend en, een samenhangend beeld vormen. Deze blokken hebben van oudsher weinig tot niets te maken met de achterliggende buurten, maar zijn door hun afzonderlijke positie in de structuur van de wijk en door hun eigen, uniforme typologie een nieuw herkenbaar ensemble gaan vormen en markeren als het ware het hoogteverschil Brabantse Wal. In totaal zijn hier op de gronden in eigendom van Stadlander circa 110 woningen voorzien.

 

Het lager gelegen Balkon is vormgegeven als woonbuurt met grondgebonden typologieën en waar de hoogteverschillen in het landschap de sfeer bepalen van de openbare ruimte. Hier zijn op de te ontwikkelen gronden in eigendom van Stadlander circa 150 woningen voorzien.

 

Een impressie van de stedenbouwkundige opzet van het plangebied treft u hieronder aan.

 [image]

Figuur 2.4: Impressie stedenbouwkundige opzet Scheldebalkon

 

Verkeer en parkeren

De bestaande woonwijk is toegankelijk via de Markiezaatsweg, Scheldelaan, Borgvlietsedreef en Augustalaan. Deze wegen sluiten aan op de Markiezaatsweg / Laan van Borgvliet / Antwerpsestraatweg. De bestaande wijkontsluiting blijft behouden en wordt op een aantal punten gewijzigd om de ontsluiting van het plangebied te verbeteren. Met het plan komt er een directe verbinding tussen de Markiezaatsweg en de Borgvlietsedreef (zie figuur 2.5). Hiermee krijgt de wijk aan de zuidkant een volwaardige entree en wordt de ontsluiting van de wijk Fort-Zeekant richting de Markiezaatsweg (Randweg Bergen op Zoom) verbeterd. De langzaam verkeersverbinding naar de Andrej D. Sacharovbrug wordt met deze ingreep ook verbeterd. Daarnaast wordt getracht om binnen de nieuwe verkeersstructuur, met een 30km/uur regime en de juiste straatprofielen / straatinrichting een goed hiërarchisch stratenpatroon op te bouwen.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2.5 Verbetering ontsluitingweg (stippelijn) ten behoeve van ontsluiting en verkeersafwikkeling in het plangebied

 

 

Het parkeren voor de woningen vindt grotendeels plaats in het openbaar gebied. Zowel door middel van langsparkeren aan enkele woonstraten als in daarvoor bestemde parkeerterreinen. Afhankelijk van het woningtype is ook sprake van deels parkeren op het eigen terrein. Ten aanzien van parkeernormen gaat de gemeente Bergen op Zoom uit van de (actuele) Nota Parkeernormering.

 

Groen

Om de groene uitstraling van het openbaar gebied te waarborgen en te versterken komt er een nieuw centraal park dat zorgt voor een duidelijk herkenbare zone en een verbinding van de bestaande wijken en de vernieuwde wijk Scheldebalkon. Langs de randen van het park komt bebouwing die zorgt voor een duidelijke afbakening van het park. Op het park kunnen wijkfuncties komen zoals jeux de boules, speelplaatsen en dergelijke.

 

Ten behoeve van de verbinding met aangrenzende woonwijken wordt op de overgang van het plangebied de groene verbindingstructuur versterkt. De gebiedsonsluitingswegen worden landschappelijk begeleid (zie figuur 2.6) door laanbeplanting en groene bermen en vormen daarmee een verbinding.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2.6 Invulling van openbaar groen in relatie tot omliggende wijken.

 

Duurzaamheid

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). BENG wordt omschreven als gebouwgebonden energieneutraal. De energieprestatie van een gebouw uitgedrukt met drie indicatoren:

• De energiebehoefte van het gebouw.

• Het primair fossiele energiegebruik.

• Het aandeel hernieuwbare energie.

 

In het Scheldebalkon worden deze ambities voor Bergen op Zoom concreet gemaakt. Er is daarbij op het gebied van energie een duidelijke keus gemaakt door alle woningen uit te voeren als Nul Op de Meter (NOM) woningen en geen extra of nieuw gasnet meer aan te leggen. Onderzocht wordt of het mogelijk is de bestaande aangrenzende particuliere woningen van het gasnet los te koppelen. Naast de energieambitie moeten de woningen op de overige duurzaamheidsthema’s een gemiddelde GPR score behalen tussen 7,5 en 8. Stadlander heeft met haar huidige uitgangspunten veelal hoge scores op energie, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. De aspecten milieu (circulariteit) en gezondheid krijgen ook steeds meer aandacht. Zo wordt het overheidsprogramma Nederland Circulair 2050 nu ook ingericht. Dit krijgt ook haar weerslag op de nieuw te ontwikkelen woningen. Naast de woning zelf gaat Stadlander ook op zoek naar een klimaatbestendige inrichting van het onbebouwd gebied.

 

Ook is er een duidelijke ambitie uitgesproken op het gebied van een klimaatbestendige openbare ruimte.

Dit als antwoord- / in aansluiting op de Klimaatstresstest Gemeente Bergen op Zoom 2016.

Het projectgebied wordt dusdanig opnieuw geprofileerd dat overtollig water ten alle tijden zal afstromen richting de Markiezaatsweg. Gezamenlijk met Stadlander wordt onderzocht of het mogelijk is hemelwater af te koppelen van het hemelwaterriool en tuinen te ontharden.

Binnen het plangebied wordt zo min mogelijk oppervlakte verhard, wordt waar mogelijk waterdoorlaatbare bestrating toegepast en wordt zo veel mogelijk water opgevangen en vastgehouden in de openbare ruimte. Met name in de twee robuuste parkstructuren liggen hiervoor mogelijkheden. Op het gebied van circulariteit wordt de inpassing van hoogwaardig hergebruik en recycling van materialen en het gebruik biobased producten nagestreefd.

Naast dat waardevolle bomen worden behouden waar mogelijk is, is het belangrijk voldoende groene kwaliteit terug te brengen in het plangebied, zowel in de parken als in de straten wordt gekeken naar passende invullingen met voortuinen, haagblokken, plantsoenen en groene bermen. Een nieuwe boomstructuur die over de buurt wordt uitgerold moet naast een stukje identiteit geven aan de straat zorgen voor de nodige verkoeling van de buurt/wijk.

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten

In dit hoofdstuk is kort en voor zover relevant voor het plangebied het beleidskader opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota's op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.

 

Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij - principe'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving. Op basis van de genoemde ambities komt het Rijk tot drie rijksdoelen:

 

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan is niet strijd met de hierboven besproken rijksbelangen en geeft hier, voor zover aan de orde, uitvoering aan.

 

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2010) maakt het Rijk duidelijk aan welke regels inpassingsplannen, provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.

Het Barro komt in twee rondes tot stand. De Eerste tranche bevat een beleidsneutrale omzetting van bestaand beleid. Deze kaders zijn afkomstig uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam.

De opgenomen beleidskaders in de eerste tranche van het Barro hebben geen relevantie voor de ontwikkeling van 'Scheldebalkon'.

 

3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.

 

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure.

 

 

 

Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, is als volgt komen te luiden:

 

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

 

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de ladder wordt ingevuld.

 

Behoefte

Bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte.

 

Op regionaal niveau hebben de gemeenten in de regio West-Brabant (Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen en Woensdrecht + Tholen) in samenwerking met de Provincie Noord-Brabant de Regionale Agenda Wonen op gesteld. Deze jaarlijks geactualiseerde woonagenda formuleert vanuit de actuele ontwikkelingen op de regionale woningmarkt de gezamenlijke regionale opgaven die de regio met de provincie jaarlijks wil oppakken. De actuele thema’s betreffen regionale woningbouwafspraken voor een periode van circa 10 jaar, waarin gemeenten toewerken naar een programma conform de prognose. Het betreft vooral procesafspraken. Tweejaarlijks informeren gemeenten elkaar over de ontwikkeling van de harde plancapaciteit, vooral in relatie tot de afspraken over harde plancapaciteit. Aan het eind van ieder jaar worden afspraken geactualiseerd. Gemeenten nemen een regierol op en brengen marktpartijen bij elkaar om (individueel of samen) om vraag en aanbod beter af te stemmen. Met het beleidsplan Wonen geeft Bergen op Zoom invulling aan die afspraak.

 

Voor de 19 gemeenten in de regio West-Brabant is een bevolkings- en woningbehoefteprognose uitgevoerd. Uit de update (9 oktober 2014) blijkt dat tussen 2014 en 2019 een groei van de woningvoorraad van 17.600 woningen is voorzien. Tussen 2020 en 2029 is een groei voorzien van 18.200 woningen. Er ligt voor de regio nog een behoorlijke bouwopgave. Ook in het kader van het Beleidsplan Wonen is de jaarlijkse effectieve vraag tot 2020 in beeld gebracht. Deze is tot 2020 gemiddeld 200 woningen per jaar.

Als resultaat van de regionale woningbouwafspraken zijn de woningen in het Scheldebalkon opgenomen in de harde plancapaciteit en opgenomen in het Beleidsplan Wonen.

 

De in dit bestemmingsplan beoogde stedelijke ontwikkeling betreft een herstructurering van een bestaand woongebied waarbij het woningaantal van de gronden in eigendom van Stadlander, circa 330 woningen wordt teruggebracht naar maximaal 260 woningen. Per saldo is er daarmee geen sprake van een toename van het aantal woningen.

 

Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied

De actuele behoefte dient binnen het bestaand stedelijk gebied binnen de regio opgelost te worden.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dit ook is vastgelegd in de Verordening Ruimte.

 

3.1.4 Water

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Deze watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening. Sinds 2011 wordt de watertoets toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben. Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden van uit de waterbeheerders, het waterbeleid en relevante bodemgegevens zijn de verschillende wateraspecten uitgewerkt in de waterparagraaf.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld en is op 1 januari 2011 in werking getreden. Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De belangrijkste beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid tot 2025. Met de structuurvisie vindt de provincie de balans tussen toelatingsplanologie en ontwikkelingsplanologie. Het stellen van heldere kaders biedt daarbij duidelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen of voor een efficiënte uitvoering.

 

De structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Daarnaast beschrijft de structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Op basis van de beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang.

 

Op basis van de structuurvisie is onderhavig plangebied gelegen in het stedelijk concentratie gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Het onderhavige plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke regio Bergen op Zoom en Roosendaal. Met de provincie maken gemeenten in regionaal verband afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma. De provincie vindt het daarnaast belangrijk dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen, het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Dit betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

 

 [image][image]

Figuur 3.1 uitsnede Structuurvisie Ruimtelijke Ordening provincie Noord-Brabant

 

 

Conclusie

Het beleid is gericht op het ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken, stimuleren van bedrijven, voorzieningen en wonen ten behoeve van onder andere zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. De bestaande ontwikkelingsmogelijkheden worden binnen een gebied gerespecteerd. Het onderhavige plan betreft een herstructureringsopgave binnen het stedelijk concentratiegebied en is daarmee niet in strijd met de provinciale structuurvisie.

 

Interim-Omgevingsverordening

De Interim-Omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit zijn de regels die betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of die nodig zijn vanuit vastgesteld beleid zijn hierin meegenomen. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld.

 

Per 5 november 2019 treeft de interim-omgevingsverordening in werking en op dat moment vervalt de Verordening Ruimte. Daarom dienen alle bestemmingsplannen die na 5 november worden vastgesteld, te voldoen aan het provinciale beleid in de Interim-Omgevingsverordening.

 

Duurzame stedelijke ontwikkeling

Noord-Brabant heeft de ambitie tot de top van Europese kennis- en innovatie regio's te blijven behoren. Een aantrekkelijk leef-, woon- en vestigingsklimaat is hiervoor een essentiële voorwaarde. Om te verduidelijken welke aspecten bij duurzame stedelijke ontwikkeling een rol spelen, zijn in de Brabantse Omgevingsvisie een aantal benoemd zoals een veilige, gezonde leefomgeving, energietransitie, klimaatadaptatie en een concurrerende, duurzame economie.

 

Zorgvuldig ruimtegebruik

Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen stedelijk gebied en dat de ruimte zo goed mogelijk wordt benut. Hierbij wordt ook gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed. Vanuit de ladder voor verstedelijking die in het besluit ruimtelijke ordening is opgenomen gelden een aantal voorwaarden.

 

Regionaal overleg

Omdat de stedelijke ontwikkeling ook bovengemeentelijke gevolgen kan hebben, worden hierover binnen het regionale overleg afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen op een juist niveau zijn afgestemd met andere initiatieven zowel vanuit kwantiteit als vanuit kwaliteit.

Onderbouwing

De onderbouwing van een plan is maatwerk. Bij woningbouw zijn omvang en ligging van de ontwikkeling belangrijke punten. De bouw van een enkele woning heeft andere gevolgen dan een grote herstructurerings- of inbreidingslocatie langs het spoor of drukke wegen. Maar ook hoe met de inrichting gezondheid bevordert kan worden, bijvoorbeeld door een snelle fietsverbinding met voorzieningen.

 

 

[image] [image]

Figuur 3.2 uitsnede Interim-Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant

 

Conclusie

De interim-omgevingsverordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming wordt verantwoord dat de (duurzame) stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. In stedelijke gebieden is dit mogelijk door het combineren van functies als wonen, werk en zorg. Bij de nieuwbouw van woningen is regionale afstemming vereist.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Bergen op Zoom 2030

De op 22 september 2011 door de gemeenteraad van Bergen op Zoom vastgestelde Structuurvisie voor het grondgebied van de gemeente levert een integrale samenhangende ruimtelijke visie voor de stad Bergen op Zoom en de kernen Halsteren, Lepelstraat, Heimolen, Klutsdorp en Kladde. De planhorizon van de structuurvisie reikt tot 2030. Binnen die termijn moet rekening worden gehouden met een lichte bevolkingskrimp als geheel, maar vooral ook met een daling van de beroepsbevolking door een toenemende vergrijzing. In het document wordt onder meer ingegaan op hoe verder te gaan met de reeds in gang gezette woonprojecten, de toekomst van de bedrijventerreinen, de fysieke infrastructuur, de recreatieve potenties, het water en het groen in en rondom de stad.

 

In de structuurvisie wordt het plangebied aangemerkt als 'Woonwijk herstructurering'. Voor deze woonwijken wordt gestreefd naar kwaliteitsverbetering door sloop van verouderde bebouwing en het realiseren van nieuwbouw aansluitend op de eisen van deze tijd. Verder is het beleid gericht op het versterken van de grotere groenstructuren. Verpaupering dient door een goede monitoring voorkomen te worden.

 

De aanduiding 'steilrand' betreft de steilrand van de Brabantse Wal, een abrupte overgang van de hoger gelegen zandgronden met de lagere zeekleipolders die aangemerkt is als aardkundig waardevol. De steilrand kan verder benut worden voor de recreatieve kwaliteit van de gemeente. Het beleid is erop gericht de steilrand als beeldmerk van de Brabantse Wal meer zichtbaar en beleefbaar te maken bijvoorbeeld door de aanleg van een langslopend wandel- en fietspad.

 [image]

Figuur 3.3. Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Bergen op Zoom 2030

 

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een herstructureringsopgave waar sprake is van kwaliteitsverbetering door het realiseren van minder nieuwe woningen dan bestaand was en door verbetering van de groen - en ontsluitingsstructuur. Deze kwaliteitsimpuls levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en de woonkwaliteit in de wijk. Het onderhavige bestemmingsplan geeft uitvoering aan het beleid zoals verwoord in de gemeentelijke structuurvisie.

 

Groenstructuurplan

Het Groenstructuurplan Bergen op Zoom 2007-2017 is een kadernota die gebruikt dient te worden bij de ontwikkeling van plannen en projecten in de ruimtelijke ordening van de gemeente Bergen op Zoom. Het doel van deze nota is het ontwikkelen van een duurzame groenstructuur voor de kernen van de gemeente voor de komende tien jaar. De opgave is de structuren te verbinden en te (her)structureren zodanig dat zij samen de robuuste groene structuur gaan vormen. Het groenstructuurplan beschrijft sfeerbeelden voor het groen in wijken en buurten, waarop het beheer afgestemd wordt.

 

Het groenstructuurplan beschrijft voor de gehele wijk Fort-Zeekant het streven om de rand van de Brabantse Wal, de Belvedére, zichtbaar te maken. Het zichtbaar maken van de Belvedére vraagt ruimte. Hierbij wordt gestreefd naar een parkzone ingericht met enkel solitair ogende gebouwen. In de wijk wordt aandacht besteed aan gebruiksgroen en de inrichting van speelplekken. Van groot belang voor de wijk en de stad zijn de doorgaande structuren van de Borgvlietsedreef en de Beatrixlaan, waarlangs alle voorzieningen bereikbaar zijn voor de bewoners. Deze lijnen zorgen voor de aansluiting van de wijk op de oude stad en de Augustpolder. Bij (her)inrichting moet aandacht besteed worden aan het ontwikkelen van doorgaand structuur door het kiezen van een eenduidig (weg)profiel met bomen.

 

Verkeersplan

Het Verkeersplan dat door de gemeenteraad op 30 juni 2014 is vastgesteld geeft een visie voor het verkeersbeleid van de komende jaren. De gemeente Bergen op Zoom heeft als belangrijk doel dat zij de bereikbaarheid in de woongebieden, centra en bedrijventerreinen in en naar de gemeente in stand wil houden en waar nodig verbeteren. Tegelijkertijd wil de gemeente de verkeersdruk in de woongebieden en op de centrumwegen verminderen. Om de negatieve verkeersgerelateerde milieueffecten te beperken en de verkeersveiligheid te vergroten moet zoveel mogelijk het (doorgaande) verkeer via de weg van de hoogste categorie (gebiedsontsluitings- en stroomwegen) worden afgewikkeld. De voorkeur gaat hierbij uit naar het (beter) benutten van de reeds bestaande infrastructuur in tegenstelling tot de aanleg van geheel nieuwe infrastructuur (uitzondering hierop vormt de Randweg Zuid). In dit Verkeersplan komen de aspecten bereikbaarheid en leefbaarheid samen in het streven naar een evenwichtige verkeerstructuur, waarin alle weggebruikers (inwoners, werknemers en bezoekers) zich veilig over een goed uitgeruste structuur voor alle verkeerssoorten kunnen begeven. De hinder van verkeer moet tot een minimum worden beperkt. Verder verplaatsen mensen zich op een zo schone, veilige en efficiënte manier, wat net zo goed geldt voor het transport van goederen. Fiets en openbaar vervoer spelen hierin een belangrijke rol. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan een duurzaam Bergen op Zoom.

 

Er ligt vanuit het Verkeersplan geen concrete opgave voor het plangebied. In hoofdstuk 2 is nader ingegaan op de relevante verkeersaspecten.

 

Beleidsplan Wonen 2014-2018

Op 27 februari 2014 heeft de raad het Beleidsplan Wonen 2014-2018 vastgesteld. Het beleidsplan heeft het motto ‘Goed wonen voor iedereen’ waarbij vraag en aanbod op elkaar moeten aansluiten en zorgen voor een realistische woningbouwplanning.

 

Met het Beleidsplan Wonen 2014-2018 wordt aangesloten bij actuele ontwikkelingen en wordt ingezet op:

 

Het uitgangspunt is om de stad te ontwikkelen tot een complete stad. Hierbij zal vooral wordt ingezet op de bestaande stad en kernen. De grote uitleglocaties hebben geen prioriteit, maar moeten wel een goede afronding krijgen. Met het bieden van een compleet aanbod aan woonmilieus probeert de gemeente een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te creëren, waardoor het samen met flankerend beleid voor bedrijvigheid en onderwijs ook aantrekkelijker wordt om zich in de gemeente te vestigen.

 

Op kwantitatief niveau betekent dit dat we voorkeur geven aan locaties die passen bij bovenstaande visie. In dit beleidsplan wordt geconstateerd dat er tot 2020 ruimte is voor ca. 1.400 woningen, waarbij de gemiddelde afzet per jaar 200 woningen is. De ambities liggen echter hoger. Door voorkeursontwikkelingen te benoemen die gezamenlijk ca 1.400 woningen behelzen en door te adviseren om bepaalde ontwikkelingen later in de tijd uit te faseren, creëren we een realistischer programma en ontstaat er zelfs wat ruimte om aan nieuwe initiatieven, onder duidelijke voorwaarden, medewerking te verlenen.

 

De locatie is in het Beleidsplan Wonen opgenomen, wat inhoudt dat ontwikkeling van deze locatie in de periode tot 2020 gewenst is. Het onderhavige bestemmingsplan geeft daarmee uitvoering aan het beleid uit het Beleidsplan Wonen.

 

Waterplan

Voor de gemeente Bergen op Zoom is in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Het opstellen van het plan heeft plaatsgevonden in samenwerking met alle betrokken waterpartners en is in februari 2002 vastgesteld. Op basis van de uitgangspunten van het waterplan is het vigerende Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) van kracht geworden in 2003. Dit plan is geactualiseerd en als verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP 2013-2017) in februari 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.

 

Het waterplan besteedt integraal aandacht aan de ontwikkelingen en problemen op het gebied van watersystemen en waterketen. Het watersysteem bestaat uit hemel-, grond- en oppervlaktewater. De waterketen omvat alle drink- en afvalwater, kortom alle water in de buis. Met het waterplan willen de waterpartners het beleid meer op elkaar afstemmen. Bovendien willen ze gezamenlijk werken aan het herstel van veilige, gezonde, duurzame en veerkrachtige watersystemen en een duurzame, samenhangende waterketen. Daarbij staat centraal de verbetering van het leefmilieu van mens, dier en plant alsmede het evenwicht in economische en ecologische ontwikkelingen.

Vanuit de gezamenlijke beleidsplannen is een visie voor de gewenste situatie in 2050 (streefbeeld) ontwikkeld voor het waterplan. Vervolgens zijn aan de hand van het streefbeeld de ambities voor de lange, korte en middellange termijn vastgelegd. Kernelementen van het streefbeeld c.q. de lange termijn ambitie zijn:

 

In het watersysteem van de gemeente Bergen op Zoom zijn 7 stroomgebieden te onderscheiden. Voor elk stroomgebied is de huidige situatie bepaald en een toetsing aan de ambities uitgevoerd om de maatregelen te formuleren. In de stedelijke wateropgave van de gemeente uit 2009 is het betreffende waterbeleid herbevestigd en geactualiseerd met betrekking tot de beleidsdoelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en de gestelde normen met betrekking tot het voorkomen van wateroverlast in relatie tot de klimaatverandering. Alle te nemen maatregelen zijn vervolgens nader omschreven in het vijfjaarlijks te actualiseren rioleringsplan van de gemeente.

 

Er ligt vanuit het Waterplan geen concrete opgave voor het betreffende plangebied. In de waterparagraaf in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect water.

 

Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen

In het kader van het uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2011 is een gevoeligheidsanalyse groepsrisico voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgevoerd. In de analyse, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 6 maart 2012, zijn de toekomstplannen van de gemeente uit de structuurvisie getoetst op ‘groepsrisico’; dit wel zeggen dat per Bevi-bedrijf - bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken - is berekend wat in de toekomst de gevolgen zijn voor de omgeving van het bedrijf, als er een incident zou plaatsvinden.

 

Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de toekomstplannen niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Daarnaast blijkt dat diverse grootschalige ontwikkelingen tegelijkertijd mogelijk zijn zonder dat een knelpunt voor groepsrisico ontstaat. Zolang nieuwe of herziene bestemmingsplannen passen binnen de structuurvisie, zal het plan geen gevolgen hebben voor het groepsrisico.

 

In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen

In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke kader en de hierin geformuleerde uitgangspunten op de relevante onderdelen nader onderbouwd. Aan bod komen archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna en water.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Geologie en bodem

Het plangebied Scheldebalkon ligt op de rand van de Brabantse Wal, precies waar deze onderbroken wordt door een dalvormige laagte (Augustapolder). Geomorfologisch is sprake van een steilrand. Het gebied ligt op een prominente hoek van deze steilrand. De ondergrond bestaat uit afzettingen van zand en klei uit het pleistoceen (Formatie van Waalre), die plaatselijk bedekt worden door jongere zandafzettingen (Formatie van Boxtel). Ten westen van de steilrand, die door menselijk ingrijpen thans een abrupt hoogteverschil markeert, bevinden zich jonge holocene afzettingen van klei op veen. Tot het einde van de 20ste eeuw was dat een getijdevlakte.

Het plangebied ligt geheel binnen de hoge zandgronden. De bodem bestaat overwegend uit podzolgronden, dit zijn gronden die door bemesting een humeus dek van ruim 50 cm dikte hebben ontwikkeld. Op iets meer dan 1 meter diepte bevinden zich dikke leemlagen. Deze leem werd sinds de middeleeuwen afgegraven door pottenbakkers. In de middeleeuwen was de steilrand minder abrupt en strekte het zand zich nog verder in westelijke richting uit. Het leemrijk zand werd er door de mens afgegraven. Ook stond het zand bloot aan erosie van de Oosterschelde omdat er vanaf 1570 een strandvlakte tegen de steilrand was ontstaan. Tenslotte werd de rand teruggezet in de jaren ’80 van de 20ste eeuw door de aanleg van een goederenspoorlijn.

 

Historie

Het gebied maakte in de middeleeuwen deel uit van de heerlijkheid Borgvliet, dat tot 1481 onafhankelijk van Bergen op Zoom was. De kern van het dorp lag rond het pleintje Oud Borgvliet, tussen Benedenbaantje en Paulus Buyslaan. Uit archeologisch onderzoek is duidelijk geworden dat de voorloper van het dorp ten zuiden van het Benedenbaantje lag, op de voet van de steilrand. Deze nederzetting dateerde uit de 11de-12de eeuw. Na het midden van de 13de eeuw werd de nederzetting noordwaarts verplaatst naar de hogere zandgronden. Vermoedelijk was ook het gebied ten westen van de steilrand (ten westen van de huidige Markiezaatsweg) bewoond, maar juist dit gebied is later afgegraven en geërodeerd.

Ruim 300 meter ten zuiden van het dorp stond het kasteel van Borgvliet (nu Laan van Everswaard). Iets ten westen van de Scheldelaan nummer 90 stond een kapel, gewijd aan Sint Gertrudis. Deze kapel wordt al kort na 1400 genoemd, maar is waarschijnlijk veel ouder. Tussen de kapel en de stad liep een weg, waarlangs processies ter ere van Gertrudis werden gehouden. Bij de kapel bevond zich een bron waarvan het water een geneeskrachtige werking zou hebben. De huidige Borgvlietsedreef dateert van na 1481 als een nieuwe rechte laan tussen de stad en het kasteel van Borgvliet. De verering van Gertrudis speelde een belangrijke rol bij de machthebbers van Bergen op Zoom.

De gronden rondom het dorp werden al vroeg in cultuur gebracht. Volgens de bodemkaart uit 1948 lagen hier geschikte landbouwgronden. Het dorp verdween echter geleidelijk na de stormvloed van 1570 en het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog. Wat overbleef was een concentratie van vervallen boerderijen ter plaatse van Oud Borgvliet en langs de Borgvlietsedreef.

Na de Tweede Wereldoorlog werd het gebied bebouwd als onderdeel van de wijk Fort-Zeekant. De vorm van het oude dorp (Benedenbaantje, pleintje en omgeving) bleef daarbij redelijk behouden.

Het gebiedje kent nog steeds als straatnaam Oud Borgvliet.

 

Archeologie

Het plangebied behoort tot de oudst bewoonde gebieden in de gemeente en in de regio. Ter plaatse van de voormalige kapel aan de Scheldelaan bevindt zich een vindplaats uit de Karolingische periode (8ste-10de eeuw). Hier zijn over een groot oppervlak vondsten verzameld uit genoemde periode, en tevens uit de Romeinse tijd. Zij komen van het voormalige Scheldestrand ten westen van de Scheldelaan tot aan het terrein van de huidige Scheldeflat. Waarschijnlijk is hier een nederzetting geweest die een relatie had met de kapel bij de Scheldelaan. Ook moet er een relatie zijn met de eerder opgegraven nederzetting in Kijk-in-de-Pot Noord, die bewoond werd in de IJzertijd, Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen.

Ter plaatse van het voormalige dorp aan het Benedenbaantje bevinden zich resten van het dorp uit de 13de eeuw, en mogelijk ook een uitloper van de voorafgaande nederzetting uit de 11de – 12de eeuw.

Verder zijn er in het gehele gebied resten bewaard uit de late middeleeuwen, met name de bloeitijd van de stad tussen 1450 en 1530. Er zijn aanwijzingen dat er in die tijd ook een pottenbakker werkzaam was op het dorp Oud Borgvliet.

 

Aan het meest noordelijk deel van gebied aan de Scheldelaan was tot 1970 een openbaar toch gedeeltelijk ondergronds grafmonument gesitueerd van de oud burgemeester De Roock. Het graf is verplaatst naar Breda maar de ondergrondse muurpartij, vloer en trap zijn blijven zitten. Het is dus mogelijk zover we weten dat dit nog steeds aanwezig is. In 2012 heeft het college bepaald dat op deze plak een aandenken moet komen aan burgemeester De Roock.

 

Samengevat is sprake van een middelhoge tot hoge archeologische trefkans voor bijna het gehele plangebied, met een zwaartepunt op het gebied aan weerszijden van de Scheldelaan en achterzijde Scheldeflat (Karolingische vindplaats) en het gebied van het voormalige dorp tussen Benedenbaantje en Paulus Buyslaan (laat middeleeuws dorp). De archeologische resten zijn van groot belang voor de geschiedschrijving van de stad en omgeving in de vroege middeleeuwen.

Ter bescherming van de archeologische waarden wordt voor de betreffende gronden de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' opgenomen. Zoals gebruikelijk wordt vooraleer een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend, in afstemming met de gemeentelijke stadsarcheoloog, archeologische onderzoek uitgevoerd.

Met de ontwikkelaar/eigenaar van de te ontwikkelen gronden zijn hierover afspraken gemaakt.

 

Gebouwd Erfgoed

Het plangebied kent geen monumenten maar wel een beeldbepalend pand. Het betreft het pand wat in het bestemmingsplan voor horeca is bestemd. Dit pand lag tot ongeveer 1955 solitair in een gebied wat toegang gaf tot de zeekant. Het strand van Bergen op Zoom had hier zijn horecagelegenheid en was erg populair. De locatie kende een terras en speeltuin wat aan de zuidzijde aansloot op het laaggelegen strand waar vaak tijden van eb en vloed bepaalde hoe druk het was in de zomermaanden.

4.2 Flora en Fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen.

De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen die hierop van invloed kunnen zijn, dient onderzocht te worden of de ruimtelijke ingrepen leiden tot significant negatieve gevolgen.

 

Het plangebied omvat verstedelijkt gebied binnen de bebouwde kom, waarmee het voorkomen van beschermde soorten beperkt is. De hoofdgroenstructuur van de wijk blijft grotendeels behouden en wordt verder versterkt. Het uitvoeren van een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet wordt gelet op het voorgaande niet noodzakelijk geacht.

 

Er worden, gezien de ligging, geen nadelige effecten op beschermde gebieden dan wel soorten verwacht.

4.3 Water

Beleid gemeente

De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.

 

Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.

 

Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.

 

Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

 

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.

 

In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend”, heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

 

Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.

 

Watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals onder meer veiligheid, waterpeil, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader voeren waterschap en gemeente vooroverleg, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:

• Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;

• Afkoppeling van het schone regenwater mede als bijdrage in relatie tot gescheiden riolering.

 

Beschrijving huidige situatie

Het betreffende plangebied ligt ingesloten in het bestaande stedelijk gebied en vormt de overgang van de reeds langer bestaande stadsrand naar de onlangs zuidelijk daarvan ontwikkelde nieuwe woonwijk. Het betreft een gebied dat voor wonen is bestemd en blijft, maar in relatie tot de nieuwe woonwijk zal worden aangepast in overeenstemming met deze nieuwe omgeving.

Door de vergaande verstedelijking is van een oorspronkelijke afwatering of oppervlaktewatersituatie geen sprake meer. De afvoer van het water in het plangebied verloopt via de aanwezige gemengde riolering. Het afstromende regenwater, voor zover niet afgevoerd via de riolering infiltreert dan wel stroomt uiteindelijk af via de Plaatvliet naar de Schelde-Rijnverbinding.

Het gebied ligt zodanig dat in hydrologisch opzicht vooral sprake is van infiltratie naar een overgang van intermediair. Het freatisch grondwater bevindt zich ter plaatse ruim onder het maaiveld. In onderhavige gebied treedt, voor zover bekend, geen grondwateroverlast op.

 

Beschrijving toekomstige situatie

Met het betreffende bestemmingsplan wordt een passende indeling beoogd voor zowel bebouwing als wegen met als doel het wonen aldaar in overeenstemming te brengen met de nieuw ontwikkelde woonwijk. In fysiek opzicht verandert de mate van verharding voor bebouwing en wegen slechts in geringe mate, maar zal wel beperkter van omvang zijn. In hydrologisch opzicht is daarmee sprake van een licht gunstige tot een neutrale situatie. Bij de herinrichting van bebouwing en wegen voor dit gebied wordt tevens een gescheiden riolering aangelegd en zal het afstromende schone (regen)water worden gescheiden van de afvoer van het huishoudelijk afvalwater. Alleen het vuile huishoudelijke afvalwater wordt geloosd op de vuilwaterriolering en afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Het schone regenwater wordt zoveel als mogelijk ter plaatse via infiltratie in de bodem gebracht. Het aanwezige groen zal hiervoor een belangrijke bijdrage vervullen. Alleen het overschot aan regenwater zal via een hemelwatervoorziening worden afgevoerd naar nabij gelegen oppervlaktewater. Gelet op de klimaatverandering met hevigere buien in de toekomst is het voorzien van een zekere mate aan retentie of berging van regenwater als benodigde klimaatadaptatie (bij de inrichting van en invulling) in het groen voor de toekomst ook een nadrukkelijke wens om rekening mee te houden.

Bij een eventuele blijvend benodigde aansluiting van verontreinigd hemelwater op het DWA-stelsel, zal in overleg met het waterschap in de meest passende en doelmatige maatwerkoplossing(en) worden voorzien.

 

Gevolgen voor het water

De aanpassing van het bestemmingsplan voor onderhavig terrein betreft een herschikking van bebouwing voor woondoeleinden en bijbehorende ontsluitingswegen als openbare ruimte. Gezien de consolidatie van de bestemming voor wonen, met een geringe afname in verharding betreft het voor de waterhuishouding in principe enigszins gunstige tot een neutrale situatie. Bij betreffende herinrichting van het gebied wordt voorzien in een gescheiden riolering. Naast infiltratie van regenwater in de bodem bij de groene openbare ruimte, zal het overtollige schone (regen)water via het aan te leggen hemelwaterafvoerstelsel worden afgevoerd naar nabij gelegen oppervlaktewater buiten het gebied. Het vuile (huishoudelijke afval)water wordt via de vuilwaterafvoer afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.

 

Omwille van het min of meer hydrologische neutrale karakter, zijn er vanuit de keur geen nadere of aanvullende eisen te voorzien bij de afvoer van het schone regenwater Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 600 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. Met betrekking tot de klimaatverandering is in de toekomst in het openbare groen retentie of berging van regenwater aldaar eventueel wel wenselijk. In samenspraak met het waterschap zal dan ook voor dit gebied op de meest doelmatige wijze invulling worden gegeven aan de voor dit gebied benodigde retentie/berging.

 

In verband met een gescheiden rioolstelsel zal voor een doelmatige toepassing bij elke woning de afvoer van het (huishoudelijke) afvalwater op systematische wijze gescheiden zijn van het (schone) regenwater. De afvoer van het afvalwater is aangesloten op de vuilwaterriolering (de zogenaamde droogweerafvoer, DWA). Het schone regenwater dient bij een gescheiden stelsel te worden afgevoerd door passende aansluiting op het aanwezige systeem van hemelwaterafvoer (HWA).

Gelet op een mogelijke bijdrage aan meer duurzame waterstromen, zal bij toepassing van een plat dak onder andere worden gevraagd te bezien in hoeverre en in welke mate toepassing van een groen dak of waterbergende infiltratie op of bij de bebouwing mede tot stand is te brengen.

Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is voor nieuwbouw en of renovatie de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen niet gewenst. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame bouwmaterialen plaats hebben.

 

Ook is er een duidelijke ambitie voor het plangebied uitgesproken op het gebied van een klimaatbestendige openbare ruimte. Dit als antwoord‐ / in aansluiting op de Klimaatstresstest Gemeente Bergen op Zoom 2016. Het projectgebied wordt dusdanig opnieuw geprofileerd dat overtollig water ten alle tijden zal afstromen richting de Markiezaatsweg. Gezamenlijk met Stadlander wordt onderzocht of het mogelijk is hemelwater af te koppelen van het hemelwaterriool en tuinen te ontharden. Binnen het projectgebied wordt zo min mogelijk oppervlakte verhard, wordt waar mogelijk waterdoorlaatbare bestrating toegepast en wordt zo veel mogelijk water opgevangen en vastgehouden in de openbare ruimte. Met name in de twee robuuste parkstructuren liggen hiervoor mogelijkheden. Op het gebied van circulariteit wordt de inpassing van hoogwaardig hergebruik en recycling van materialen en het gebruik biobased producten nagestreefd.

 

Juridische vertaling

Ruimtelijk zijn in het betreffende plangebied geen direct aanwijsbare voorzieningen aanwezig in relatie tot het water. Alle aanwezig oppervlaktewater ligt buiten het plangebied. Voor het groen wordt omwille van infiltratie van regenwater en eventuele retentie/berging in de regels opgenomen dat het groen ook dient voor wateropvang. Met betrekking tot de genoemde voorzieningen als het gescheiden (riool)stelsel wordt verwezen naar het vigerende rioleringsplan van de gemeente.

 

Advies waterbeheerder

Het Waterschap Brabantse Delta heeft op 2 november 2018 onder voorbehoud van enkele opmerkingen een positief wateradvies afgegeven.

 

De opmerkingen betroffen vragen om nadere uitwerking van waar wadi's worden aangelegd, waar geinfiltreerd gaat worden en waar geloosd gaat worden op oppervlaktewateren. De vooroverlegreactie en de gemeentelijke reactie hierop, is terug te vinden in de bijlage.

 

 

HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten

De gemeente Bergen op Zoom heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) gevraagd een milieuparagraaf op te stellen voor het onderhavige bestemmingsplan. De milieuparagraaf is opgesteld voor de aspecten bedrijven en milieuzonering, lucht, stikstof, geluid, externe veiligheid, bodem en milieueffectrapportage.

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelas-tende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009).

 

Richtafstanden

In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.

 

Tabel Milieucategorieën en richtafstanden

Milieucategorie

Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters

1

10

2

30

3.1

50

3.2

100

4.1

200

4.2

300

5.1

500

5.2

700

5.3

1000

6

1500

* Indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden voor de aspecten geur, stof en geluid kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3).

 

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

 

 

 

Wijze van meten

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemming)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

 

Situatie ter plaatse

Woningen zijn op basis van de VNG-brochure gevoelige objecten. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door de woningbouwontwikkeling worden beperkt in hun bedrijfsvoering en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is.

 

Het plangebied kan gekenmerkt worden als een rustige woonwijk, omdat de woonfunctie dominant aanwezig is. In het plangebied en net buiten het plangebied komen enkele inrichtingen en voorzieningen voor. Het gaat om de volgende percelen:

 

Van Slingelandtlaan 29

De gronden aan de Van Slingelandtlaan 29 maken in de vigerende situatie juridisch-planologisch maximaal milieucategorie 2 mogelijk. Voor een dergelijke milieucategorie geldt een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. Op enkele meters van het bedrijfsperceel zijn reeds woningen juridisch-planologisch mogelijk. Deze woningen worden in het nieuwe bestemmingsplan op vergelijkbare afstand mogelijk gemaakt. De richtafstand op basis van het vigerende bestemmingsplan wordt derhalve niet gehaald.

Het bedrijfspand aan de Van Slingelandtlaan 29 wordt in de huidige situatie gebruikt voor opslag. Het perceel wordt daarmee niet intensief gebruikt, in de zin dat er ten hoogste incidenteel bedrijfswerkzaamheden plaatsvinden en het perceel een beperkte verkeersaantrekkende werking kent. De werkzaamheden worden daarom vergelijk geacht met milieucategorie 1. Om tegemoet te komen aan een toekomstbestendig goed woon- en leefklimaat in de omgeving wordt in onderhavige bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied de milieucategorie teruggebracht tot maximaal milieucategorie 1. Deze milieucategorie wordt als passend beschouwd binnen een woonomgeving en is toereikend voor het aanwezige bedrijf. Bovendien kan gesteld worden dat eventuele activiteiten die een geluidsbelasting kunnen opleveren met name inpandig plaatsvinden.

 

Van Slingelandtlaan 31 en 31a

Op de gronden aan de Van Slingelandtlaan 31 en 31a zijn in het vigerende bestemmingsplan maximaal milieucategorie 2 juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Voor een dergelijke milieucategorie geldt een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Direct aangrenzend op het bedrijfsperceel zijn reeds woningen juridisch-planologisch mogelijk. De richtafstand uit het vigerende bestemmingsplan wordt derhalve niet gehaald.

 

Op Van Slingelandtlaan 31a is het bedrijf Lella’s Tegri gevestigd. Dit is een zaak in bruidsmode. Een dergelijke winkel wordt gerekend tot milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter op basis van het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Aan de richtafstand voor de aspecten stof, geur en gevaar wordt voldaan.

 

Om tegemoet te komen aan een toekomstbestendig goed woon- en leefklimaat wordt de maximale toelaatbare milieucategorie verlaagd naar milieucategorie 1. Om de volgende redenen wordt het toelaten van deze situatie aanvaardbaar geacht:

 

Casper Fagellaan 71

Op dit perceel vigeert de bestemming ‘Horeca’. Ter plaatse wordt ‘lichte horeca’ toegelaten, zoals een koffiebar, restaurant of hotel. Deze functies worden gerekend tot milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.

 

Van der Goesstraat 2-106

Deze locatie heeft de bestemming ‘Maatschappelijk’ en is gelegen buiten het plangebied maar op korte afstand van woningen binnen het plangebied. De afstand bedraagt ten minste 15 meter. Binnen de bestemming zijn diverse functies mogelijk, waaronder cultuur-, gezondheidszorg-, onder-wijs- en religiegerichte functies. Het gros van deze functies behoort tot milieucategorie 1, maar een deel ervan wordt gerekend tot milieucategorie 2. Aan de richtafstand van milieucategorie 2 (30 meter) wordt niet voldaan.

 

Op dit perceel is momenteel woonzorgcentrum Stuijvenburgh gelegen. Het pand bestaat uit verzorgingsappartementen en verpleeghuisplaatsen. De milieubelasting naar de omgeving toe is daarmee aanvaardbaar in een rustige woonwijk. Voor de woningen in het plangebied kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, gelet op deze functie.

 

Zuiderdreef 314-322

Op deze gronden buiten het plangebied vigeert de bestemming ‘Maatschappelijk’ met aanduiding ‘onderwijs’. Hier zijn maatschappelijke voorzieningen mogelijk die maximaal gerekend worden tot milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Omdat de werkelijke afstand 40 meter bedraagt, wordt voldaan aan de richtafstand en kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet in het geding is.

 

Conclusie

Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor de haalbaarheid. Het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven of voorzieningen worden niet onevenredig beperkt.

5.2 Lucht

Toetsingskader

Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:

 

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:

 

Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:

 

In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

 

Situatie ter plaatse

Met het bestemmingsplan worden woningtypologieën en de locatie van woningen gewijzigd. Het aantal woningen zal afnemen met circa 82 woningen. Dit betekent dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit geldt daarmee geen nadere onderzoeksplicht.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtveront-reinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 micro-gram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concen-tratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots on-der de grenswaarde van 35 dagen per jaar.

 

De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden.

 

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.3 Stikstof

Toetsingskader

Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van stikstofdepositie op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creëren door:

 

AERIUS is ontwikkeld om de te verwachten depositie van stikstof (N) als gevolg van een project of plan te berekenen en te bepalen of er (voldoende) ontwikkelruimte in het betreffende Natura 2000- gebied beschikbaar is. Voor (bestemmings)plannen geldt echter geen vergunning- of meldings-plicht. Wel dient voor vaststelling van het plan het effect van het plan op beschermde natuur in beeld te zijn gebracht.

 

Het PAS gaat uit van drie grenswaarden, te weten: 0,05, 1 en 3 mol N/ha/jaar. Voor een ontwikkeling of activiteit die een toename van stikstofdepositie kleiner dan 0,05 mol N/ha/jaar tot gevolg heeft, zijn geen vervolgstappen nodig: de toename is verwaarloosbaar. Voor een toename van de depositie met meer dan 3 mol N/ha/jaar is geen ontwikkelruimte beschikbaar. Het project of de activiteit dient in dat geval te worden aangepast. Voor een toename van stikstofdepositie tussen 0,05 en 3 mol N/ha/jaar is ontwikkelruimte beschikbaar. Om hiervan gebruik te maken is (voor een project of activiteit) melding of vergunning nodig:

 

De tweede optie (melding via AERIUS) is voor diverse Natura 2000-gebieden weggevallen, omdat

nog maar weinig of helemaal geen ontwikkelruimte meer beschikbaar is. Voor projecten met effecten (als gevolg van stikstofdepositie) op dergelijke gebieden kan alleen nog ontwikkelruimte worden aangevraagd via een toestemmingsbesluit (vergunningaanvraag Wet Natuurbescherming).

 

Situatie ter plaatse

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is gelegen op circa 2 kilometer. Het gaat om het Natura - 2000 gebied Brabantse Wal.

 

Met het plan worden een aantal bestemmingen opnieuw vastgelegd (conserverend) en wordt daarnaast een juridisch-planologische afname van het aantal woningen bewerkstelligd. In totaal gaat het om een afname van 82 woningen.

 

Voor de beoordeling van de stikstofdepositie wordt het conserverende deel van dit bestemmingsplan buiten beschouwing gelaten. Dit deel van het plangebied verandert immers niet. Het gaat om 112 woningen, twee bedrijfspercelen en een perceel met bestemming ‘Horeca’.

 

Voor het ontwikkelingsgerichte deel is in de bestaande situatie sprake van stikstofemissie als gevolg van 349 woningen met een gemiddelde stikstofuitstoot van 1,55 NOx in kg/jaar (op basis van een tussenwoning) en als gevolg van 349 * 7 = 2.443 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De bestaande woningen kennen stikstofemissie als gevolg van CV- en kooktoestellen. Naar schatting gaat het om circa 349 * 1,55 + 450 kg NOx/jaar is circa 1.000 kg NOx/jaar.

 

In de nieuwe situatie worden 267 nieuwe woningen gebouwd en gasloos uitgevoerd. Derhalve is er geen stikstofemissie als gevolg van de nieuwe woningen. De verkeersbewegingen als gevolg van de 267 woningen (267 * 7 = 1.869 verkeersbewegingen) kennen een geschatte emissie van circa 380 kg NOx/jaar.

 

Hierdoor is duidelijk dat het plan leidt tot een jaarlijkse afname van de emissie NOx/jaar. Deze ontwikkeling draagt daarom minder dan 0,005 mol/ha/jaar (afgerond 0,00) bij.

 

De aanlegfase zal –door het gebruik van kranen en vrachtwagens - leiden tot een tijdelijke toename van de hoeveelheid stikstof. Deze aanlegfase is op dit moment niet te berekenen in Aerius. Wanneer uit wordt gegaan van een permanente bron (worst-case) in de vorm van een vlak-bron ter hoogte van het plangebied met een emissie van 50 kg/jaar, dan resulteert dit in een bijdrage van 0,00 mol/ha/jaar. Het is op voorhand niet te verwachten dat het gebruik van kranen en vrachtwagens, de hoeveelheid van 50 kg/NOx per jaar zal overschrijden. Ten tijde van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal bepaald worden of de aanlegfase inderdaad geen bedreiging vormt voor de instandhoudingsdoeleinden van Natura-2000 gebieden.

 

Het is daarmee duidelijk dat de toename aan stikstof als gevolg van de tijdelijke aanlegfase, veel kleiner is dan de permanente afname van 82 woningen, die stikstofemissie genereren à 1,55 NOx kg/jaar per woning en 82 * 7 = 574 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Per saldo bedraagt de afname van stikstof ruim 600 kg/jaar. Derhalve staat het vast dat het plan per saldo leidt tot een afname van de hoeveelheid stikstof en derhalve levert het plan geen bedreiging voor de instandhoudingsdoeleinden van de omliggende Natura-2000 gebieden.

 

Conclusie

Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.4 Geluid

Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.

 

Situatie ter plaatse

Met de ontwikkeling wordt een wijziging van woningtypologieën en situatie mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarnaast wordt de wegenstructuur (30 km/uur wegen) op enkele plaatsen gewijzigd.

 

Wegverkeer

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Markiezaatsweg. Alle overige omliggende wegen kennen een snelheidsregime van 30 km/uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel een afweging gemaakt te worden in hoeverre de geluidsituatie van 30 kilometerwegen aanvaarbaar is. Daarom dient ook het akoestisch klimaat vanwege de direct aan de nieuwbouwlocatie gelegen 30 kilometerwegen te worden onderzocht. Een akoestisch onderzoek is daarom uitgevoerd. Voor een beschrijving van de uitgangspunten en resultaten wordt verwezen naar de memo, die is opgenomen in de bijlage. In het onderstaande worden de conclusies benoemd.

 

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten aanzien van de nieuwe woningen geen sprake is van overschrijding van de geluidnormen op basis van de Wgh als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Markiezaatsweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de niet gezoneerde 30 km/uur-wegen op dezelfde wijze beoordeeld. Hierbij zijn de voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde uit de Wgh aangehouden als respectievelijk de richtwaarde en maximaal aanvaardbare waarde. Uit de berekeningen blijkt dat alleen ten aanzien van het wegverkeer op de Borgvlietsedreef sprake is van een overschrijding van de richtwaarde van 48 dB. Op twee appartementengebouwen is op een kopse gevel sprake van een geluidbelasting van 51 dB tot 52 dB.

 

De geluidbelasting boven de richtwaarde wordt acceptabel geacht omdat de maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden. Wel wordt in overweging gegeven de geveldelen waar sprake is van een overschrijding van de richtwaarde te voorzien van een passende gevelwering waarmee een acceptabel binnenwaardenniveau van ten hoogste 33 dB gerealiseerd kan worden.

 

Voor de bestaande/te behouden woningen is geconcludeerd dat de toekomstige geluidbelastingen, na herstructurering van de wegenstructuur, niet meer bedragen dan de richtwaarde van 48 dB. Zodoende is geconcludeerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

 

Railverkeer

Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoortraject.

 

Gezoneerde industrieterreinen

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.

 

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Een hogere waarden procedure is niet noodzakelijk.

5.5 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.

 

Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.

 

Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

 

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:

 

In figuur 5.1 is een deel van de risicokaart weergegeven van Bergen op Zoom. De ligging van het plangebied is hierin weergegeven.

 

 [image]

Figuur 5.1: Risicobronnen en plangebied (bron: risicokaart)

 

 

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De professionele risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting ligt, namelijk van Sabic Innovative Plastics BV.

 

Voor Sabic Innovative Plastics BV is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 2.800 meter van de inrichtingsgrens van Sabic ligt. Het invloedsgebied van Sabic bedraagt ca. 8.700 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag van Sabic, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt. Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Het maximaal berekende groeps-risico (GR) bedraagt 0.002 van de oriëntatiewaarde. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.

 

Voor Mepavex Logistics BV is de provincie Noord-Brabant eveneens het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van circa 2.000 meter van de inrichtingsgrens van Mepavex Logistics BV ligt. Het invloedsgebied van Mepavex Logistics BV bedraagt ca. 3.260 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Voor Mepavex Logistics BV wordt een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend welke niet is gelegen over het plangebied. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.02 van de oriëntatiewaarde. Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.

 

In 2012 is door de RMD een zogenaamde gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor een aantal Bevi-inrichtingen, met een invloedgebied van meer dan 1000 meter, gelegen op het Industrieterrein Theodorushaven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze ruimtelijke ontwikkelingen geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Ondanks de lichte toename van de bevolking, binnen het invloedsgebied, is geen sprake van toename van het groepsrisico. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een Bevi-inrichting, is op grond van artikel 13 van het Bevi een kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Daarvoor is gebruik gemaakt van het door de Veiligheidsregio verstrekte advies inzake de hoogte van het groepsrisico en de aspecten met betrekking tot de rampenbestrijding, zelfredzaamheid en hulpverlening. De standaard verantwoording groepsrisico is opgenomen in de bijlage.

 

Transportassen

Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

 

Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand ‘0’ is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechter-rijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.

 

Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

 

Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.

 

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:

 

Alle transportroutes zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Daarom zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en is het groepsrisico niet beschouwd. Omdat het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsgebied van toxische scenario’s, kan volstaan worden met een zogenaamde beperkte verantwoording waarbij aandacht wordt besteed aan hulpverlening, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording groepsrisico.

 

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

 

Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er één hogedruk aardgasleiding is gelegen die van invloed is op het plangebied. Het gaat om de leiding Z-526-12 met een werkdruk van 40 bar en diameter van 12 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en een invloedsgebied van 140 meter. Het invloedsgebied overlapt daarmee een gedeelte van het plangebied.

 

Op basis van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is inzicht in het groepsrisico benodigd. Om een actueel beeld van het groepsrisico te verkrijgen, is een nieuwe QRA uitgevoerd.3

Voor een uitgebreide beschrijving en de uitgangspunten (onder andere personendichtheden) wordt verwezen naar de QRA. In het onderstaande wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.

 

Het groepsrisico bedraagt in de nieuwe situatie maximaal 0,009 x de oriëntatiewaarde ter hoogte van de maatgevende kilometer. De maatgevende kilometer is niet gelegen ter hoogte van het plangebied Scheldebalkon. Ter hoogte van het plangebied is de maximale overschrijding dus lager.

 

 [image]

Figuur 5.2: FN curve leiding Z-526-12

 

Omdat het groepsrisico lager is dan de waarde van 0,1 x de oriëntatiewaarde kan volstaan worden met een zogenaamde beperkte verantwoording. Derhalve dient te worden ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

 

Verantwoording groepsrisico

Omdat de locaties zijn gelegen binnen het invloedsgebied van twee Bevi-inrichtingen, een buislei-ding en twee transportroutes dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld. Omdat voor de beschreven risicobronnen een beperkte verantwoordingsplicht volstaat, wordt kortheids-halve verwezen naar de standaard verantwoording, zoals opgenomen in de bijlage.

 

Gemeentelijk beleid

De gemeente Bergen op Zoom heeft een Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013-2016 vastgesteld waarin zij aangeeft welke risico’s de gemeente acceptabel vindt en op welke manier zij deze risico’s wil beheersen.

 

De acceptatie van risico’s wordt gestuurd door:

 

Deze ambitie is voor verschillende gebiedstypen verder uitgewerkt. Het gaat om de gebiedstypen woonwijken, bedrijventerrein, buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype woonwijken.

 

In woonwijken verblijft een groot aantal mensen op een relatief beperkt oppervlak. Om burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving te bieden worden in dit gebiedstype geen bedrijven toegelaten die een veiligheidsrisico voor de omgeving veroorzaken. De gemeente streeft er naar dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Ook wordt er naar gestreefd dat er in principe geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen zoals kinderen, bejaarden en zieken binnen de 200 meter invloedszone van een transportas wordt gerealiseerd of binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.

 

Met het plan worden geen functies gecreëerd die specifiek bestemd zijn voor verminderd zelfredzame personen. Het plan heeft geen noemenswaardige invloed op het groepsrisico, omdat het plangebied niet gelegen is ter hoogte van de maatgevende kilometer. De ontwikkelingen zijn derhalve niet strijdig met de beleidsvisie externe veiligheid.

 

Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.6 Bodem

Toetsingskader

In het bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat de bodem geschikt dient te zijn voor de gewenste functie.

 

Situatie ter plaatse

De gronden in het plangebied hebben de bestemming ‘Wonen’, 'Bedrijf', 'Horeca', 'Verkeer', en 'Groen'. Binnen een deel van deze bestemmingen zijn gevoelige functies zoals wonen toegestaan.

 

Voor dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek en een nader bodemonderzoek inzake asbest uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door Geonius Milieu B.V. en gerapporteerd in de volgende rapporten:

 

Conclusie

De resultaten uit de onderzoeken geven beperkingen voor de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied. De beperkingen zijn dat eerst het asbest op het maaiveld verwijderd moet worden en dat de asbestverontreiniging in de 3 verontreinigde RE door middel van bodemsanering verwijderd zal moeten worden. Ook de minerale olieverontreiniging ter plaatse van de Scheldelaan dient verwijderd te worden, doch dit kan ook op een later tijdstip; deze minerale olieverontreiniging bevindt zich namelijk niet op het her te ontwikkelen deel van het plangebied waar woningbouw gerealiseerd gaat worden. Mogelijk kan deze verontreiniging in de bodem geïsoleerd worden; de bodemverontreiniging moet in ieder geval wel gemeld worden bij het bevoegde gezag Wet bodembescherming.

 

In navolging van de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen van de Omgevingsdienst, wordt de asbestverontreiniging verwijdert. Voor de zomer 2019 wordt de benodigde BUS-melding ingediend waarna op korte termijn de asbestverontreiniging daadwerkelijk verwijdert kan worden. Aanvraag omgevingsvergunningen voor de realisatie van nieuwe woningen worden pas ingediend nadat de verwijderingswerkzaamheden zijn afgerond.

 

5.7 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit Mer) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit Mer.

 

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag dient te bepalen in hoeverre de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen hebben, ook wanneer de activiteiten (ruimschoots) onder de drempelwaarden zijn gelegen. Voor deze toetst wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

 

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

 

Situatie ter plaatse

Met dit bestemmingsplan worden een aantal woningtypologieën en de locatie van woningen gewijzigd. Het aantal woningen zal afnemen met circa 82 woningen. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempel-waarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

1. Het plan kan gerekend worden tot de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2). De bijbehorende drempelwaarde is 2.000 of meer woningen. De drempelwaarde wordt daarmee ruimschoots niet gehaald. Er is zelfs sprake van een afname.

2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied behoort niet tot een dergelijk gebied.

3. In de milieuparagraaf zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig plan geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen.

Omdat de drempelwaarde niet wordt gehaald, en er sprake is van een afname van het aantal woningen, behoeft geen m.e.r.-beoordeling gemaakt te worden. Het plangebied is bovendien gelegen in binnenstedelijk gebied. Er zal geen sprake zijn van significante milieueffecten.

 

Conclusie

Het plan, dat de wijziging van woningtypologieën en locatie van woningen mogelijk maakt, wordt gerekend tot de activiteiten genoemd in de D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan ligt onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Er is zelfs sprake van een afname van het aantal woningen. Gesteld kan daarmee worden dat geen sprake is van significant negatieve milieueffec-ten en dat een m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage niet noodzakelijk is.

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling

 

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (de verbeelding en de regels).

6.2 Verbeelding

Welke bestemming de gronden binnen het plangebied hebben, is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding. Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).

6.3 Regels

De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2012 De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

 

6.3.1 Inleidende regels

 

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden bepaald.

 

6.3.2 Bestemmingsregels

 

Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden.

De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.

 

Bedrijf (B)

Op gronden met deze bestemming zijn in beginsel bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 1, zoals

opgenomen in de bij de regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten. De Staat van bedrijfsactiviteiten bevat geen uitputtende lijst met alle denkbare bedrijven en bedrijfstypen. Daarom is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt bedrijven toe te laten die niet genoemd worden in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar die wel gelijkgesteld kunnen worden met een bedrijf in de toegestane milieucategorie.

Ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' is het aanvullend op de bedrijfsbestemming mogelijk dienstverlenende bedrijven te vestigen.

Voor gebouwen wordt uitgegaan van een situering binnen het bouwvlak. De aangegeven bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd. Voor het bouwvlak is tevens de maximale goot- en/of bouwhoogte aangegeven. Voor het overige perceelsgedeelte is het beleid, in verband met de ruimtelijke kwaliteit, gericht op het open en onbebouwd laten van deze gronden. Binnen dit perceelsgedeelte is in beginsel slechts de bouw van andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.

 

Groen (G)

De gronden met deze bestemming betreffen gebieden met (openbare) groenvoorzieningen welke binnen de ruimtelijke hoofdopzet van het plan van belang zijn en om die reden behouden dienen te blijven. Binnen het plangebied hebben deze groenstroken tevens de functie voor speelvoorziening, aangrenzend groen bij de parkeerplaatsen, waterhuishoudkundige voorzieningen of afschermend groen naar de omliggende functies. Binnen de bestemming ‘Groen’ is uitsluitend de bouw van andere bouwwerken, zoals speelvoorzieningen, toegestaan.

 

Tuin (T)

De bestemming ‘Tuin’ is opgenomen voor (voor)tuinen, waarvoor het beleid in verband met de ruimtelijke kwaliteit is gericht op het hoofdzakelijk open en onbebouwd laten van deze perceelsgedeelten. Binnen deze bestemming is slechts de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.

 

Horeca (H)

De bestemming ‘Horeca’ staat horecabedrijven tot en met categorie 1c van de Staat van horeca-activiteiten toe.

Hoofdgebouwen zijn slechts toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd, waarbij de op de verbeelding aangegeven goot- en bouwhoogtes in acht dienen te worden genomen. Per bedrijf is één inpandige dienstwoning toegestaan.

 

Verkeer (V)

Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen en verblijfsgebieden binnen het plangebied. Binnen de bestemming is onder andere het oprichten van lichtmasten en nutsvoorzieningen toegestaan. Er is een

wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verkeersbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ of de bestemming ‘Tuin’, waardoor het mogelijk is perceelsgedeelten bij woningen te kunnen vergroten.

 

Wonen (W)

Als woningtypen zijn vrijstaande, twee-aaneengebouwde, aaneengebouwde en gestapelde woningen toegestaan. Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Voor het perceelsgedeelte buiten het bouwlak worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het mogelijk te maken een woning op te richten met drie woonlagen, plat afgedekt. In dat geval geldt de maximale bouwhoogte ook als maximale goothoogte.

Indien op de verbeelding de betreffende aanduiding is opgenomen, mogen binnen de gronden bovendien

bijzondere woonvormen.

Beroepsmatige activiteiten in woningen wordt rechtsreeks mogelijk gemaakt. Voor het toestaan van beroepsmatige activiteiten in bijbehorende bouwwerken of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en/of in bijbehorende bouwwerken is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen en kamerverhuur toe te staan.

 

Leiding - Hoogspanningsleiding

Door het plangebied loopt een hoogspanningsleiding, waar eveneens een dubbelbestemming voor geldt. Ook

hiervoor geldt een beschermingzone, een afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van bouwen en is een

vergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van andere werken.

 

Waarde Acheologie

Voor een gedeelte van het plangebied is deze dubbelbestemming opgenomen. Hiermee worden eventuele

archeologische waarden beschermd. Voor het uitvoeren van andere werken is een vergunningstelsel opgenomen.

Dit vergunningstelsel is van toepassing op het moment dat er over een oppervlakte van 100m2 en dieper dan 0,5 m werkzamheden plaatsvinden. Met inachtneming hiervan zijn op deze gronden eveneens bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toegestaan.

 

6.3.3 Algemene regels

 

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.

 

Algemene bouwregels

Het onderhavige artikel dient te voorkomen dat situaties ontstaan, welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daarnaast beoogt dit artikel te voorkomen dat bouwwerken die groter of juist kleiner zijn dan in de bouwregels bij de diverse bestemmingen is toegestaan of voorgeschreven, onder het overgangsrecht komen te vervallen. Voor deze bouwwerken gelden de bestaande grotere dan wel kleinere afmetingen als maximaal respectievelijk minimaal toegestaan.

 

Algemene aanduidingsregels

Het bestemmingsplan is gelegen binnen de zogenaamde Inner Horizontal en Conical Surface (IHSC) van de vliegbasis Woensdrecht. Dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. Ten behoeve van een veilig gebruik van luchthavens voor de militaire en civiele luchtvaart zijn obstakelbeheersvlakken ingesteld. De IHCS staat in het Tweede Structuurschema Militaire terreinen (SMT-2) en heeft als zodanig juridische

betekenis. De IHCS is een soort koekenpan met de bodem 45 meter (+ NAP) boven de landingsbaan met een straal van 4 kilometer rondom de landingsdrempels. Dit gaat over in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 meter over een afstand van 2 kilometer.

Voor het bestemmingsplan geldt een maximale bebouwingshoogte ten aanzien van de IHCS van 100 meter oplopend tot 125 meter boven NAP. Binnen deze obstakelvrije vlakken is overschrijding van de maximum bouwhoogte van circa 100 tot 125 meter verboden. Dit geldt voor zowel gebouwen als ook bouwwerken geen gebouwen zijnde. Alleen in uiterste gevallen, genoemd worden de C2000 masten, wordt meegewerkt aan bouwwerken die door dit vlak heen steken.

 

Algemene afwijkingsregels

Deze afwijkingsmogelijkheden hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken van de bebouwingsregels, ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van nutsvoorzieningen en het in beperkte mate afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

 

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is het parkeren geregeld. Dit artikel bevat in feite de regels omtrent parkeren zoals deze voorheen in de bouwverordening waren opgenomen. Door een wetswijziging in 2014 is het echter noodzakelijk om deze regeling in het bestemmingsplan onder te brengen. Via dit artikel wordt dit bewerkstelligd.

 

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn voor burgemeester en wethouders enkele mogelijkheden gecreëerd om, via een voorgeschreven procedure, in iets ruimere mate dan bij de “algemene afwijkingsregels” af te wijken van de regels. Het gaat dan echt om een wijziging van het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden dragen bij aan een meer flexibel plan.

 

Daarnaast zijn voor twee locaties specifieke wijzigingsregels opgenomen; 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' en 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2'.

 

Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1

Ten aanzien van deze gronden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat de mogelijkheid biedt de bestemming 'Bedrijf' en omliggende gronden met de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' en de vorm van de bouwvlakken hieromtrent te wijzigen.

Dit biedt zowel de gewenste flexibiliteit inzake de planontwikkeling van deze gronden als ook een verruiming van de bestaande mogelijkheden op het bedrijfsperceel.

 

Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2

Ten aanzien van deze gronden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in de toekomst (onder voorwaarden) medewerking te kunnen verlenen aan de sloop-nieuwbouw van het horecapaviljoen waarbij het bouwvlak opgeschoven kan worden om de horecagelegenheid beter te situeren ten opzichte van de Borgvlietsedreef, het fiets/-voetpad Casper Fagellaan en het park Belvedère.

 

6.3.4 Overgangs- en slotregels

 

Overgangsrecht

De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.

 

Slotregel

Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten

 

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:

  1. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;

  2. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;

  3. het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.

 

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van de woonwijk Scheldebalkon. Deze locatie is

gesitueerd op gronden die in eigendom zijn van de woningcorporatie Stadlander. Met Stadlander is op 27 juni 2018 een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt omtrent kostenverdeling en planschade.

 

7.2 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.

 

Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.

 

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.

 

 

HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg

 

8.1 Inleiding

Het bestemmingsplan “Scheldebalkon” heeft tot doel om de ontwikkeling van een woonwijk mogelijk te maken en bevat hiervoor het planologisch kader. Ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan wordt een inspraaktraject gevolgd en wordt het plan toegezonden aan dde diverse vooroverleginstanties.

8.2 Resultaten vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp- bestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties. Ook heeft het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van de inspraak vanaf 10 januari 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen.

Van deze terinzagelegging is vooraf een bekendmaking gedaan in De Gazet en op de gemeentelijke website.

 

Op 16 januari 2019 heeft daarnaast een informatieavond plaatsgevonden in Woonzorgcentrum Stuijvenburgh, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld om het voorontwerpbestemmingsplan te bekijken en vragen te stellen.

 

In de periode van terinzagelegging zijn zeven inspraakreacties ingediend, waarvan twee geluidluidend. Daarnaast zijn vooroverlegreacties ontvangen van de Brandweer en van het Waterschap Brabantse Delta.

 

De ontvangen vooroverleg- en inspraakreacties zijn in het document 'Nota inspraak en vooroverleg Voorontwerpbestemmingsplan Scheldebalkon' samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Het betreffende document is opgenomen in de bijlage.

8.3 Zienswijzeprocedure

De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Daartoe is het ontwerpbestemingsplan met bijbehorende stukken van 6 juni 2019 gedurende zes weken op het stadskantoor ter inzage gelegd. De terinzagelegging is op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Bewoners binnen het plangebied en direct omwonenden zijn per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan.

 

Gedurende de termijn van terinzagelegging was het voor een ieder mogelijk schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen in te dienen. Er zijn vijf zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en beantwoord in de in de bijlage opgenomen 'Nota van Commentaar'.