Toelichting
HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan
1.1 Aanleiding en doel
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is aangegeven dat gemeentes elke tien jaar hun bestemmingsplannen dienen te actualiseren. Gelet op de periode dat de thans vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied reeds gelden, is een actualisatie aan de orde. De gemeente Bergen op Zoom is al enige tijd bezig met de actualisatie van haar bestemmingsplannen. Bij deze actualisatieronde wordt gestreefd naar een zo uniforme wijze van bestemmen. Op deze wijze ontstaat eenduidigheid in de geldende regels.
Het bestemmingsplan “De Linie” bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Het bestemmingsplan “Meilust Bedrijventerrein” vormde het volgende bestemmingsplan dat voortkwam uit het actualiseringbeleid en had tot doel het onderbrengen van het bedrijventerrein aan weerszijden van de Marconilaan-Noord en het woonwagencentrum in één bestemmingsplan met één samenhangende en actuele juridisch-planologische regeling en onderbouwing. Op basis van voortschrijdend inzicht rondom de invulling van het woonwagencentrum De Linie werd besloten om het woonwagencentrum buiten het plangebied te laten. Onderhavig bestemmingsplan “De Linie” voorziet alsnog in een actueel plan voor het woonwagencentrum.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt ten noordoosten van het stadscentrum van Bergen op Zoom en betreft het woonwagencentrum De Linie. Het plangebied wordt omgeven door het vigerende bestemmingsplan Meilust Bedrijventerrein en wordt globaal begrensd door:
de Marconilaan Noord/Bastionweg in het westen;
de Randweg-Oost ( A4/A58) in het oosten;
de Randweg-Noord in het noorden;
de Potlodenlaan in het zuiden.
Afbeelding: globale ligging plangebied
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Onderhavig bestemmingsplan 'De Linie' vervangt de volgende vigerende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan |
Vaststellingsbesluit |
Goedkeuringsbesluit |
Onherroepelijk |
De Linie |
26-01-1979 |
11-03-1980 |
20-10-1983 |
De Linie, 1e herziening |
27-03-1981 |
11-05-1982 |
12-08-1982 |
1.4 Opzet
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Ruimtelijk kader (hoofdstuk 2)
In hoofdstuk 2 wordt de huidige ruimtelijke situatie van het plangebied geanalyseerd en beschreven. Daarbij wordt eerst ingegaan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van het totale plangebied. Vervolgens worden de uitgangspunten geformuleerd.
Beleidsaspecten (hoofdstuk 3)
In dit hoofdstuk zijn de beleidsuitgangspunten in beeld gebracht. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Onderbouwing op onderdelen (hoofdstuk 4)
In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader uit hoofdstuk 2 op onderdelen nader onderbouwd. Deze nadere analyse beschrijft per onderdeel de consequenties van het voorgestelde ruimtelijk kader.
Milieuaspecten (hoofdstuk 5)
In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten als gevolg van het voorgestelde ruimtelijk kader nader omschreven.
Bestemmingsregeling (hoofdstuk 6)
Op basis van het voorgaande is de juridische regeling opgesteld (verbeelding en regels). In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de overwegingen en uitgangspunten van de bestemmingsregeling en op de aangegeven bestemmingen en de inhoud van de bijbehorende regels.
Uitvoeringsaspecten (hoofdstuk 7)
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de uitvoering van het plan. Ingegaan wordt op de aspecten economische uitvoerbaarheid en handhaving.
Resultaten inspraak en overleg (hoofdstuk 8)
Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het plan voorgelegd is aan de inwoners en instellingen. De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure zijn in dit hoofdstuk vermeld.
HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk structuur
2.1 Beschrijving huidige situatie
Het plangebied ligt ten noordoosten van het stadscentrum van Bergen op Zoom en betreft het woonwagencentrum 'De Linie. Het plangebied wordt omgeven door het vigerende bestemmingsplan Meilust Bedrijventerrein en wordt globaal begrensd door de Marconilaan Noord/Bastionweg, de Randweg-Oost ( A4/A58), de Randweg-Noord en de Potlodenlaan.
“Meilust Bedrijventerrein” is, na 1950 samen met Meilust Woongebied, gerealiseerd in de oksel tussen de spoorlijn en de Oude Moerstraatsebaan. Na aanleg van Randweg-Oost en Randweg-Noord werd het industrieterrein De Lage Meren (ten zuiden van de spoorlijn) voltooid. De structuur van het bedrijventerrein is helder in beleving door de eenzijdige functie en een eenvoudige verkeersstructuur.
Het bedrijventerrein 'Meilust'wordt optimaal ontsloten via Randweg-Noord en –Oost die aansluit op de A58. Vanaf Randweg-Noord- en –Oost is een deel van het bedrijventerrein te zien, voornamelijk waar de weg het spoor over gaat. De rest van het gebied gaat voornamelijk schuil achter beplanting.
Vanaf Randweg-Noord is het bedrijventerrein via Marconilaan-Noord direct bereikbaar. Deze doorgaande weg deelt het bedrijventerrein in tweeën. De interne ontsluiting sluit aan op de Marconilaan-Noord en is een lussenstructuur met daaraan diverse aftakkingen en enkele doodlopende straten.
Het tennispark Meilust, ten zuiden van woonwagencentrum 'De Linie', is een opvallend groen element binnen het bedrijventerrein. Het geheel wordt omringd door opgaande beplanting met onderbeplanting. Het lijkt een uitloper van de groene zone (sportpark Meilust en volkstuinencomplex Bommesee) tussen de spoorlijn en de woonbebouwing aan de westzijde van de Marconilaan.
De Linie is een woonwagencentrum en lijkt een buurtje op zich binnen het bedrijventerrein 'Meilust'. De verkeersstructuur vertakt in een fijnmazige ontsluiting die ten zuiden van De Linie uitkomt op de Bastionweg, Parallelweg van Marconilaan-Noord. In het gebied staan naast de woonwagens enkele bedrijfspanden, voornamelijk gespecialiseerd in de autohandel.
Kenmerkend zijn de karakteristieke woonwagens die dicht op de weg en haaks erop gesitueerd zijn. Op enkele plaatsen zijn achterzijden begrensd door schuttingen en hekken direct aan de weg, waardoor het straatprofiel benauwend lijkt. Aan de randen van het gebied zijn groene restruimte die het gebied omsluiten, waardoor de afzijdige ligging benadrukt wordt.
2.2 Uitwerking in het bestemmingsplan
De in het plangebied aanwezige standplaatsen zijn positief bestemd, waarbij voor de toegestane bebouwing aansluiting is gezocht met de huidige maatvoering van woonwagens. Daarnaast wordt één standplaats aan het woonwagencentrum toegevoegd. Dit betreft geen extra standplaats, maar een standplaats die in de toekomst zal komen te vervallen door het doortrekken van de bestaande weg naar de toekomstige bedrijfslocaties. Deze toekomstige bedrijfslocaties vervangen voor een deel de huidige 'hobbyterreinen'.
De aanwezige bedrijvigheid binnen het plangebied is nu geclusterd op het gedeelte van het woonwagencentrum dat aangeduid wordt als 'hobbyterreinen'. Het plan is om voor de bedrijvigheid tot een herschikking te komen.
Op het huidige woonwagencentrum is ter afscherming naar de aan de noordzijde gelegen bedrijfslocaties sprake van een brede groenstrook. Ook tussen het woonwagencentrum en aangrenzende tennisbanen wordt een groenstrook voorzien. Tussen de standplaatsen en toekomstige bedrijfslocaties zijn parkeerplaatsen voorzien.
Daarnaast gelden voor het gehele plangebied archeologische waarden. Om deze waarden te beschermen is een dubbelbestemming opgenomen, waaraan een vergunningenstelsel is gekoppeld voor het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden.
2.3 Ontwikkelingen
In het plangebied zijn geen omvangrijke of ingrijpende ontwikkelingen of veranderingen op korte termijn aan de orde. Naar de toekomst toe zijn er drie gewenste ontwikkelingen.
1. Maximaal aantal aaneengesloten standplaatsen
Brandveiligheid
De regelgeving rond brandveiligheid is met name gericht op twee aspecten: veiligheid van personen en beheersbaarheid van de brand. Bij de brandveiligheid van woonwagens spelen diverse factoren een rol: de bouwtechnische eigenschappen van de woonwagen, de aankleding, inrichting en het gebruik van de woonwagen en het gebruik van de ruimte rond de woonwagen.
Net als een woning is een woonwagen bouwkundig gezien brandveilig als deze voldoet aan de bouwtechnische eisen voor bestaande bouw van het Bouwbesluit 2012. De brandveiligheidseisen bepalen de weerstand die een bouwwerk moet kunnen bieden tegen brand en de tijd voordat de brand kan overslaan naar een ander bouwwerk. Op basis van het Besluit geldt dat in een brandcompartiment ten hoogste vier woonwagens en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m² naast elkaar liggen. Op woonwagencentrum De Linie is dit niet overal het geval. Op enkele deellocaties staan meer dan 4 woonwagens naast elkaar. Op bouwtechnische gronden kan daardoor niet altijd worden voorkomen dat brand overslaat van de ene woonwagen naar de andere. Dit kan wel voorkomen worden door voldoende afstand tussen de woonwagens aan te houden. In de praktijk zou een onderlinge afstand van 5 meter brandveilig genoeg moeten zijn. Dit is op woonwagenlocaties niet altijd haalbaar omdat de woonwagenlocatie daarvoor te klein is en uitbreiding niet mogelijk. Door de woonwagens te clusteren in kleine groepjes van maximaal 4 met een onderlinge afstand tussen de clusters van 5 meter wordt een brandveilige situatie nagestreefd. Hierbij wordt geaccepteerd dat een brand binnen het cluster sneller kan overslaan van woonwagen naar woonwagen.
Doorwerking in bestemmingsplan
Met de regeling zoals opgenomen in dit bestemmingsplan wordt de brandveiligheid van de woonwagenlocaties, die de gemeente van essentieel belang acht, gewaarborgd. In het kader van 'Schoon, heel en veilig' wil de gemeente ernaar toe werken dat nergens binnen het woonwagencentrum sprake is van meer dan 4 direct naast elkaar gelegen woonwagenstandplaatsen. Op bijna het gehele woonwagencentrum kan aan deze wens worden voldaan. Echter op twee locaties is sprake van een rij van meer dan vier aaneengesloten woonwagenstand- plaatsen. In het bestemmingsplan wordt geregeld dat er maximaal 4 standplaatsen aaneengesloten mogen zijn. Verplaatsing zal geschieden op basis van eigen verzoek. Er zullen geen gedwongen verplaatsingen plaatsvinden. Gelet hierop wordt verwacht dat pas op langere termijn aan 'schoon, heel en veilig' kan worden voldaan. Woonwagencentrum De Linie biedt in het nieuwe bestemmingsplan ruimte aan 28 standplaatsen.
2. Herinrichting bedrijfsgebied
Om te voldoen aan brandveiligheid en in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ervoor gekozen:
het aantal hobbykavels terug te brengen en opnieuw te organiseren/clusteren
de woonwagenstandplaatsen te voorzien van een achteruitgang.
Resterende hobbykavels krijgen een bedrijfsbestemming. Dit zal de mogelijkheden op het kavel verruimen. De nieuwe clustering biedt kansen de openbare ruimte opnieuw in te richten en ook hier binnen loopafstand een parkeervoorziening te realiseren voor zowel bewoners, bedrijven als bezoekers.
Met de inrichting van het groen als speelplek en wateropvang wordt bijgedragen aan de wateropgave waar de stad/wijk/buurt voor staat en de wens vanuit de bewoners om meer kwalitatieve verblijfs- en buitenruimten.
3. Tweede ontsluiting vanaf de Bastionweg.
De huidige smalle en onoverzichtelijke ontsluitingsstructuur en de parkeerdruk in het gebied maken de locatie onoverzichtelijk en moeilijk doordringbaar voor bewoners, bezoekers en/of hulpdiensten en zorgt voor onnodige verkeersbewegingen tussen de standplaatsen.
Om dit te verbeteren wordt een nieuwe directe ontsluiting gerealiseerd tussen de Bastionweg en de huidige bedrijfsbestemmingen van het bedrijventerrein Meilust .Ten behoeve van parkeren worden hieraan tevens (langs)parkeerplaatsen gekoppeld om de parkeerdruk in het woongebied te doen afnemen. De nieuwe ontsluiting zal voor een betere verkeersafwikkeling van en binnen het gebied zorgen en het woongenot op De Linie vergroten.
HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota's op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.
Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij - principe'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.
Het Rijk formuleer drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden, te weten:
het groten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur van Nederland;
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:
Een excellente ruimtelijke-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen
Efficiënt gebruik van de ondergrond
Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen
Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem
Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen
Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Conclusie
Er zijn geen rijksbelangen in het geding binnen het plangebied.
3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen, die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Met behulp van de handreiking is de ladder voor duurzame verstedelijking toegepast
Trede 1 Bepalen regionale vraag naar ruimte
Bij iedere stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
Op regionaal niveau hebben de gemeenten in de regio West-Brabant (Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen en Woensdrecht + Tholen) in samenwerking met de Provincie Noord-Brabant de Regionale Agenda Wonen op gesteld. Deze jaarlijks geactualiseerde woonagenda formuleert vanuit de actuele ontwikkelingen op de regionale woningmarkt de gezamenlijke regionale opgaven die de regio met de provincie jaarlijks wil oppakken. De actuele thema’s betreffen regionale woningbouwafspraken voor een periode van ca 10 jaar, waarin gemeenten toewerken naar een programma conform de prognose. Het betreft vooral procesafspraken. Tweejaarlijks informeren gemeenten elkaar over de ontwikkeling van de harde plancapaciteit, vooral in relatie tot de afspraken over harde plancapaciteit. Aan het eind van ieder jaar wordt afspraken geactualiseerd. Gemeenten nemen een regierol op en brengen marktpartijen bij elkaar om (individueel of samen) om vraag en aanbod beter af te stemmen. Met het beleidsplan Wonen geeft Bergen op Zoom invulling aan die afspraak.
In onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van het toevoegen van harde plancapaciteit. De nieuwe woonwagenstandplaats voorziet enkel in de toekomstige verplaatsing van de woonwagen omdat bij het doortrekken van de bestaande weg naar de toekomstige bedrijfslocaties deze standplaats komt te vervallen. De clustering en herinrichting van de bedrijfslocaties hebben een positieve invloed op de leefbaarheid op het woonwagencentrum.
Trede 2 Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
Bij trede 2 moet de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied binnen de regio inclusief zicht op de haalbaarheid van de intensivering worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan voorziet in drie toekomstige ontwikkelingen op het woonwagencentrum waardoor het woongenot en de veiligheid op De Linie wordt vergroot. Ook de bereikbaarheid van de bedrijfskavels wordt verbeterd. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dit is ook is vastgelegd in de Verordening Ruimte. Omdat de stedelijke ontwikkeling binnen het stedelijk gebied valt kan het bepalen van de financiële haalbaarheid en het ruimteaanbod buiten beschouwing blijven.
Trede 3 Bouwen buiten stedelijk gebied
De regionale behoefte is op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Trede drie is niet aan de orde.
3.2 Provinciaal beleid
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld en is op 1 januari 2011 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid tot 2025. Met de structuurvisie vindt de provincie de balans tussen toelatingsplanologie en ontwikkelingsplanologie. Het stellen van heldere kaders biedt daarbij duidelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen of voor een efficiënte uitvoering.
De structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Daarnaast beschrijft de structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Op basis van de beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang.
Op basis van de structuurvisie is onderhavig plangebied gelegen in het stedelijk concentratie gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Het onderhavige plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke regio Bergen op Zoom en Roosendaal. Met de provincie maken gemeenten in regionaal verband afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma. De provincie vindt het daarnaast belangrijk dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen, het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Dit betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.
Afbeelding: uitsnede Structuurvisie
Conclusie
Het beleid is gericht op het ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken, stimuleren van bedrijven, voorzieningen en wonen ten behoeve van onder andere zorgvuldig ruimtegebruik.
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte betekent ook dat er aandacht is voor de kwalitatieve vraag naar woon- en werklocaties; het is soms nodig nieuwe ruimte aan te snijden om in de kwalitatieve vraag te voorzien. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen. De structuurvisie geeft aan dat bestaande ontwikkelingsmogelijkheden binnen een gebied worden gerespecteerd. Het onderhavige plan is daarmee niet in strijd met de provinciale structuurvisie.
Verordening ruimte 2014
De Verordening ruimte 2014 is op 14 maart 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie en bevat hiertoe instructieregels die voor gemeenten van belang zijn bij het opstellen van hun bestemmings- plannen.
De Verordening ruimte 2014 omvat diverse wijzigingen ten opzichte van de Verordening 2012. Deze hebben in hoofdzaak betrekking op:
vereenvoudiging en verduidelijking: de opbouw is gewijzigd waardoor ze beter aansluit bij de systematiek van de bestemmingsplannen. Daarnaast is er gekozen voor een directer taalgebruik met meer opsommingen, eenvoudigere zinnen en herkenbare formuleringen.
wijzigingen vanwege het rijksbeleid: met de vaststelling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is het rijksbeleid gewijzigd. Dat heeft ook gevolgen voor de kaders die in de provinciale verordening zijn opgenomen.
wijzigingen vanwege het landbouwbeleid: deze hebben in hoofdzaak betrekking op het beleid voor veehouderijen en de transitie naar zorgvuldige veehouderij en het beleid rond mestverwerking.
wijzigingen vanwege het natuurbeleid: deze wijziging heeft met name betrekking op het compensatiebeleid.
overige wijzigingen: er zijn diverse wijzigingen doorgevoerd vanuit praktijkervaringen.
Afbeelding. Uitsnede Verordening ruimte 2014.
Het plangebied is gelegen in het stedelijk concentratiegebied Bergen op Zoom. Derhalve zijn voor het plan de speerpunten concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit aan de orde. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. De verordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming wordt verantwoord dat de ruimtelijke mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. In stedelijke gebieden is dit mogelijk door het combineren van functies als wonen, werk en zorg. Bij de nieuwbouw van woningen is regionale afstemming vereist. Het wonen wordt namelijk steeds meer gezien als een regionale opgave en de noodzaak om met betrekking tot woningbouw tot regionale afstemming te komen wordt alleen maar groter.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Verstedelijkingsvraagstukken die samenhangen met bundeling en/of verdichting (concentratie) en zuinig ruimtegebruik zijn daarom niet aan de orde. In het bestemmingsplan worden de archeologische en cultuurhistorische waarden beschermd en er worden geen Bevi-inrichtingen mogelijk gemaakt. Het beleid in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Verordening ruimte vormt derhalve geen belemmering voor doorgang van onderhavig plan.
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Bergen op Zoom 2030
De op 22 september 2011 door de gemeenteraad van Bergen op Zoom vastgestelde Structuurvisie voor het grondgebied van de gemeente levert een integrale samenhangende ruimtelijke visie voor de stad Bergen op Zoom en de kernen Halsteren, Lepelstraat, Heimolen, Klutsdorp en Kladde. De planhorizon van de structuurvisie reikt tot 2030. Binnen die termijn moet rekening worden gehouden met een lichte bevolkingskrimp als geheel, maar vooral ook met een daling van de beroepsbevolking door een toenemende vergrijzing. In het document wordt onder meer ingegaan op hoe verder te gaan met de reeds in gang gezette woonprojecten, de toekomst van de bedrijventerreinen, de fysieke infrastructuur, de recreatieve potenties, het water en het groen in en rondom de stad.
In de structuurvisie wordt het plangebied aangemerkt als “Bedrijventerrein”. Voor deze typering geldt dat er gestreefd wordt naar het bieden van doorgroeiruimte aan bestaande bedrijven. De gemeente wil graag de beeldkwaliteit van de werkgebieden verbeteren en vooral waar de terreinen grenzen aan de representatieve zijden van de stad, zoals de snelweg A4 en langs de hoofdwegenstructuur. Ook wil de gemeente op langere termijn meer aandacht voor duurzaamheid en klimaatverandering door de aanleg van meer structureel groen en water op bedrijventerreinen.
De oudere bedrijventerreinen zoals De Lage Meren/Meilust en De Poort-Staakberg dienen indien noodzakelijk tijdig gerevitaliseerd of gemoderniseerd te worden. Ook herstructurering kan aan de orde zijn. Daarbij kunnen ook mogelijkheden voor functiemenging worden bezien, echter mogen die niet leiden tot beperking van de milieuruimte van de omliggende bedrijven.
Afbeelding. Integrale structuurvisiekaart Structuurvisie Bergen op Zoom 2030
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het woonwagencentrum niet expliciet in de Structuurvisie wordt genoemd, maar onderdeel vormt van het omliggende bedrijventerrein. De bestaande functies worden in het gebied gerespecteerd, waarbij herstructurering, revitalisering of modernisering aan de orde kan zijn. Het plan niet strijdig is met het beleid zoals verwoord in de Structuurvisie.
Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan Bergen op Zoom 2007-2017 is een kadernota die gebruikt dient te worden bij de ontwikkeling van plannen en projecten in de ruimtelijke ordening van de gemeente Bergen op Zoom. Het doel van deze nota is het ontwikkelen van een duurzame groenstructuur voor de kernen van de gemeente voor de komende tien jaar. De opgave is de structuren te verbinden en te (her)structureren zodanig dat zij samen de robuuste groene structuur gaan vormen. Het Groenstructuurplan beschrijft sfeerbeelden voor het groen in wijken en buurten, waarop het beheer afgestemd wordt. Er ligt vanuit het Groenstructuurplan geen concrete opgaven voor het onderhavige plangebied.
Verkeersplan
Het Verkeersstructuurplan ‘De hoofdverkeersstructuur 2015’ geeft de kaders aan voor het verkeers- en mobiliteitsbeleid voor de periode 2005-2015. Uitgangspunten zijn dat de hoofdinfrastructuur moet zorgen voor een bereikbare gemeente en de leefbaarheid en verkeersveiligheid zoveel mogelijk moeten worden verbeterd.
In het kader van het Verkeersstructuurplan is een categorisering van het wegennet opgesteld.
Afbeelding categorisering wegennet Verkeersstructuurplan
Er ligt vanuit het Verkeersplan geen concrete opgave voor het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de relevante verkeersaspecten.
Beleidsplan Wonen 2014-2018
Op 27 februari 2014 heeft de raad het Beleidsplan Wonen 2014-2018 vastgesteld. Het beleidsplan heeft het motto ‘Goed wonen voor iedereen’ waarbij vraag en aanbod op elkaar moeten aansluiten en zorgen voor een realistische woningbouwplanning.
Met het Beleidsplan Wonen 2014-2018 wordt aangesloten bij actuele ontwikkelingen en wordt ingezet op:
Een goed woon- en leefklimaat voor iedereen;
Een realistische woningbouwportefeuille, zowel kwantitatief als kwalitatief, waarbij het aanbod aansluit op de vraag;
Een flexibeler houding onder bepaalde voorwaarden bij nieuwe kleinschalige woningbouwinitiatieven die zich aandienen;
Behoud en versterking van de bestaande woningvoorraad;
Behoud en versterking van regionale afstemming met de regio West-Brabant;
Integrale en continue afstemming met (lokale) marktpartijen.
Het uitgangspunt is om de stad te ontwikkelen tot een complete stad. Hierbij zal vooral wordt ingezet op de bestaande stad en kernen. De grote uitleglocaties hebben geen prioriteit, maar moeten wel een goede afronding krijgen. Met het bieden van een compleet aanbod aan woonmilieus probeert de gemeente een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te creëren, waardoor het samen met flankerend beleid voor bedrijvigheid en onderwijs ook aantrekkelijker wordt om zich in de gemeente te vestigen.
Op kwantitatief niveau betekent dit dat we voorkeur geven aan locaties die passen bij bovenstaande visie. In dit beleidsplan wordt geconstateerd dat er tot 2020 ruimte is voor ca. 1.400 woningen, waarbij de gemiddelde afzet per jaar 200 woningen is (waarbij wordt gewerkt met ca. 150 woningen per jaar voor de komende jaren). De ambities liggen echter hoger. Door voorkeursontwikkelingen te benoemen die gezamenlijk ca 1.400 woningen behelzen en door te adviseren om bepaalde ontwikkelingen later in de tijd uit te faseren, creëren we een realistischer programma en ontstaat er zelfs wat ruimte om aan nieuwe initiatieven, onder duidelijke voorwaarde, medewerking te verlenen.
Waterplan
Voor de gemeente Bergen op Zoom is in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Het opstellen van het plan heeft plaatsgevonden in samenwerking met alle betrokken waterpartners en is in februari 2002 vastgesteld. Op basis van de uitgangspunten van het waterplan is het vigerende Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) van kracht geworden in 2003. Dit plan is geactualiseerd en als verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) in februari 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Het waterplan besteedt integraal aandacht aan de ontwikkelingen en problemen op het gebied van watersystemen en waterketen. Het watersysteem bestaat uit hemel-, grond- en oppervlaktewater. De waterketen omvat alle drink- en afvalwater, kortom alle water in de buis. Met het waterplan willen de waterpartners het beleid meer op elkaar afstemmen. Bovendien willen ze gezamenlijk werken aan het herstel van veilige, gezonde, duurzame en veerkrachtige watersystemen en een duurzame, samenhangende waterketen. Daarbij staat centraal de verbetering van het leefmilieu van mens, dier en plant alsmede het evenwicht in economische en ecologische ontwikkelingen.
Vanuit de gezamenlijke beleidsplannen is een visie voor de gewenste situatie in 2050 (streefbeeld) ontwikkeld voor het waterplan. Vervolgens zijn aan de hand van het streefbeeld de ambities voor de lange, korte en middellange termijn vastgelegd. Kernelementen van het streefbeeld c.q. de lange termijn ambitie zijn:
schoon oppervlaktewater en waterbodem;
schoon grondwater;
evenwichtige flora en fauna;
water vasthouden en bergen;
voorkomen wateroverlast;
alleen afvalwater zuiveren (geen regenwater via de riolering transporteren/lozen);
duurzame watervoorziening (beperkt drinkwatergebruik en water op maat).
In het watersysteem van de gemeente Bergen op Zoom zijn 7 stroomgebieden te onderscheiden. Voor elk stroomgebied is de huidige situatie bepaald en een toetsing aan de ambities uitgevoerd om de maatregelen te formuleren. In de stedelijke wateropgave van de gemeente uit 2009 is het betreffende waterbeleid herbevestigd en geactualiseerd met betrekking tot de beleidsdoelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en de gestelde normen met betrekking tot het voorkomen van wateroverlast in relatie tot de klimaatverandering. Alle te nemen maatregelen zijn vervolgens nader omschreven in het vijfjaarlijks te actualiseren rioleringsplan van de gemeente.
Er ligt vanuit het Waterplan geen concrete opgave voor het betreffende plangebied. In de waterparagraaf in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect water.
Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen
In het kader van het uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2011 is een gevoeligheidsanalyse groepsrisico voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgevoerd. In de analyse, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 6 maart 2012, zijn de toekomstplannen van de gemeente uit de structuurvisie getoetst op ‘groepsrisico’; dit wel zeggen dat per Bevi-bedrijf - bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken - is berekend wat in de toekomst de gevolgen zijn voor de omgeving van het bedrijf, als er een incident zou plaatsvinden.
Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de toekomstplannen niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Daarnaast blijkt dat diverse grootschalige ontwikkelingen tegelijkertijd mogelijk zijn zonder dat een knelpunt voor groepsrisico ontstaat. Zolang nieuwe of herziene bestemmingsplannen passen binnen de structuurvisie, zal het plan geen gevolgen hebben voor het groepsrisico.
Conclusie
Het onderhavige plan legt de bestaande (planologische) situatie vast. Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoering geeft aan het beleid zoals dat is verwoord in de besproken beleidsdocumenten en/of niet strijdig is met het genoemde beleid.
In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
Notitie Woonwagenbeleid Bergen op Zoom
Op 15 augustus 2014 is de woonwagencultuur aangewezen als immaterieel cultuur erfgoed. Onder meer wordt de cultuur bepaald door te willen wonen in familieverband. Plaatsing op de Nationale Inventaris heeft enkel als gevolg dat aandacht te vragen voor het belang dat woonwagenbewoners aan de tradities toekennen en dat het waard is om deze tradities voor de toekomst te borgen Met het opstellen van een specifiek woonbeleid voor de doelgroep van woonwagenbewoners, wordt recht gedaan aan de aanwijzing tot immaterieel erfgoed en het gewenste behoud hiervan. Vertrekpunt voor alle keuzes is normalisatie: woonwagenbewoners hebben dezelfde rechten en plichten als alle overige burgers van onze gemeente. Iedere burger heeft recht op een schone, hele en veilige woonomgeving.
In onze gemeente zijn er zeven woonwagencentra, waarvan er vier als grote locatie (15-30 standplaatsen) en drie als kleine locatie (4-5 standplaatsen) kunnen worden aangeduid. Woonwagencentrum De Linie betreft een grote locatie.
Voor de bestaande vier grote woonwagencentra zijn in de notitie beleidskeuzes opgenomen ide afhankelijk van de woonwagenlocatie voorzien in een aanpassing en normalisatie en het traject hoe daar toe te komen. Dit heeft onder andere te maken met het brandveiliger maken en het verbeteren van het woon- en leefklimaat.
Een schone, hele en veilige woon- en leefomgeving geldt voor alle inwoners van Bergen op Zoom en dus ook voor alle woonwagenlocaties. Het scenario schoon, heel en veilig maakt inzichtelijk wat op korte termijn moet gebeuren om deze situatie te bereiken. Uitgangspunt voor dit scenario is het bouwbesluit dat uitgaat van een maximale clustering van 4 standplaatsen per groep/brandcompartiment en voorziet in een vrije ruimte van 5 meter tussen 2 groepen/brandcompartimenten.
In de praktijk zal worden gestreefd naar een natuurlijk moment waarop de standplaats vrij komt om dan tot herschikking over te gaan en dus niet uit te gaan van een gedwongen verplaatsing c.q. uitplaatsing. Als er echter tussentijds sprake is van en vergunningsplichtige aanvraag voor (ver)bouw aan/van een wagen, dan kan de vergunning alleen verleend worden als voldaan wordt aan het bouwbesluit en dus de compartimentering in het betreffende blok daadwerkelijk gerealiseerd is. Uiteindelijk neemt het aantal standplaatsen op de grote locaties hiermee af met 2 a 3 standplaatsen per locatie, die elders gecompenseerd worden op een nieuwe locatie.
HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen
In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke kader en de hierin geformuleerde uitgangspunten op de relevante onderdelen nader onderbouwd. Aan bod komt de cultuurhistorie en archeologie, verkeer en groen, flora en fauna en water.
4.1 Cultuurhistorie en Archeologie
Landschappelijke situatie, geomorfologie
Het plangebied ligt in een glooiing van een terrasafzettingsvlakte. Het ligt op de rand van een laagte, die zich verder naar het westen en zuidwesten uitstrekt en die in het verre verleden met veen was bedekt. Naar het oosten en noordoosten bevindt zich een vlakte, gevormd door dekzand dat na de laatste IJstijd werd afgezet. Na het afgraven van het veen werden de lage gronden geleidelijk opgevuld met zand, om deze geschikt te maken voor landbouw. Bodemkundig is sprake van humeuze stuifzandgronden bedekt met dikke eerdgronden. Deze ontstonden door het opbrengen van zand en stalmest gedurende een lange periode, waardoor een laag van zwarte teelaarde werd gevormd die dikker is dan 50 cm. Vanwege de historie van dit gebied dateren deze eerdgronden uit een relatief jonge periode. Zij sluiten aan op de eerdgronden ten zuiden van de Lage Meeren, die in 2010 archeologisch werden onderzocht.
Historie
Het plangebied maakte tot de late middeleeuwen deel uit van een laaggelegen terrein, dat met veen was opgevuld. Deze laagtes ontstonden al in de laatste IJstijd, toen door de wind zand werd weggeblazen en veel verder naar het oosten als paraboolduinen werd afgezet. Door deze erosie kwamen pleistocene leemlagen bijna aan het oppervlak te liggen. Vanaf het Neolithicum begon zich voedselarm veen te ontwikkelen in deze laagten. Het veen groeide steeds hoger en vormde een grillige, noord-zuid gerichte gordel boven op de Brabantse Wal.
Vanaf de 13de eeuw begon men het veen als brandstof af te graven. De moerassige veengronden ten noordoosten van de stad werden toen De Noort en De Lage Meeren genoemd. Na verloop van tijd verdween alle veen, zodat zeer natte laagtes overbleven. Uit onderzoek op andere plaatsen rond de stad blijkt, dat men vanaf de 14de eeuw vanuit de randen van de voormalige moerassen deze gronden langzaam weer in cultuur begon te nemen. De flanken van de laagten waren daarbij het gemakkelijkst te cultiveren. Dit hergebruik van de lage gronden nam pas echt grote vormen aan na de vrede van 1648. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was de omgeving niet veilig voor bewoning.
De laagten bij de stad, met name die van De Noort, kregen in de 17de eeuw echter nog een andere functie, namelijk als inundatiegebied. In 1628 werden de forten Moermont, Pinssen en De Roovere gebouwd, waarbij de lage terreinen als buffer langs de oostzijde van de fortenlinie ging dienen. Het plangebied lag toen ten zuidoosten van Fort Moermont en was onderdeel van het inundatiegebied. In 1729 werden de genoemde forten samen met de stad door een liniewal met elkaar verbonden. Deze heeft zijn naam aan het plangebied gegeven. De linie bestond uit een aarden wal en gracht. Hij lag ten westen van de Marconilaan. De gronden aan de oostkant van de wal bleven in gebruik als inundatiezone en hebben als zodanig een grote rol gespeeld in de oorlogshandelingen van 1747. In 1819 werd Fort Moermont als vesting opgeheven en pas vanaf die tijd konden de omliggende gronden permanent gecultiveerd worden.
Archeologische waarden
In het plangebied zijn geen sporen van bewoning te verwachten uit het Neolithicum tot en met de late middeleeuwen. Het landschap was toen met veen bedekt en niet bewoonbaar. Sporen uit het voorgaande Paleo- en Mesolithicum zijn in principe mogelijk (in de vorm van losse vuursteenfragmenten) maar de kans om deze in situ te vinden, is miniem, aangezien de bovenliggende veengrond eerst werd verwijderd en daarna de onderliggende zandgrond langdurig werd beploegd. Uit het gebied zijn overigens ook geen steentijdvondsten bekend.
De kans op sporen uit de 14de tot en met de 17de eeuw is in zekere mate aanwezig. Dat zou dan gaan om boerenbedrijven die zich op de randen van het voormalige veen gevestigd hadden. Op de oudste gedetailleerde weergave van 1756 zijn in de wijde omgeving echter geen boerderijen te zien. Het is in principe mogelijk dat er in de voorgaande periode wel bewoning was en dat deze verdween bij het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog, maar daarover is niets in de geschreven bronnen te vinden. Ook op de topografische inmeting van 1836-1843 ontbreekt bebouwing. De huidige inrichting van het gebied (woonwagens) dateert pas uit het einde van de 20ste eeuw.
Conclusie
Voor het plangebied geldt een lage tot middelhoge trefkans voor sporen van agrarische activiteit (akkers, in minder mate boerderijen) uit de periode 1300-1570. Voor alle overige perioden geldt een zeer lage trefkans.
Cultuurhistorische waardevolle bebouwing
In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten.
4.2 Verkeer
Ontsluiting en bereikbaarheid
Het gebied ‘Meilust-Bedrijventerrein’, waarbinnen het woonwagencentrum is gelegen, wordt via de gebiedsontsluitingsweg Marconilaan-Noord verbonden met het wegenstelsel van Bergen op Zoom. De Marconilaan-Noord vormt via de Randweg-noord, een directe verbinding met de Rijksweg A58/A4. De Marconilaan-Noord heeft daarnaast een aansluiting met verschillende wegen zoals de Ravelstraat en Meilustweg om de wijk Meilust te ontsluiten. Richting het zuiden loopt de Marconilaan-Noord over in de Marconilaan. De interne ontsluiting in het gebied vindt via het zuidwesten plaats via de Bastionweg en De Linie en via het noorden via De Linie en de Oude Moerstraatsebaan. De mogelijkheid bestaat om een tweede interne ontsluiting op de Bastionweg aan te leggen ter hoogte van De Linie 7.
Categorisering wegen
In het Verkeersplan Bergen op Zoom heeft de gemeente haar verkeersveiligheidsbeleid vastgelegd. Het streefbeeld is een indeling van de wegenstructuur met een eenduidige, herkenbare vormgeving die is afgestemd op de functie en waarin gevaarlijke conflicten zijn uitgesloten. Wanneer een weg goed herkenbaar is en volgens de juiste uitgangspunten is ingericht, wordt een goede verkeersveiligheid geboden, ook voor wegen waar een hogere rijsnelheid is toegestaan.
Er worden landelijk drie categorieën wegen onderscheiden met elk een eigen functie: stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Concreet voor het plangebied leidt dit tot de volgende wegencategorisering:
Gebiedsontsluitingswegen
De Marconilaan-Noord is aangemerkt als een ‘gebiedsontsluitingsweg type 2 binnen de bebouwde kom’. Type 2 wegen maken de wijken en gebieden onderling bereikbaar. Ze hebben een voedings- en verdeelfunctie. Deze wegen worden gekenmerkt door een hoge mate van uitwisseling. Ze verbinden de verblijfsgebieden met de stroomwegen.
Erftoegangswegen
De overige straten binnen het plangebied De Linie zijn bestemd tot verblijfsgebied (erftoegangswegen). Deze wegen maken de erven toegankelijk. Op wegen met een erftoegangsfunctie, ofwel de verblijfsgebieden, staat de verblijfsfunctie centraal. Hier ontmoeten alle verkeersdeelnemers elkaar. De snelheid van het verkeer dient hier laag te zijn (30km/h). Binnen de erftoegangswegen kan wel verschil in verkeersintensiteit zijn.
Duurzaam veilig
De vormgevingsprincipes van ‘Duurzaam Veilig’ zijn uitgangspunt bij de vormgeving van het wegennet: een strikte scheiding tussen verkeersaders en verblijfsgebieden, zowel binnen als buiten de bebouwde kom. De verkeersaders worden zo ingericht dat de doorstroming is gewaarborgd, maar dat waar nodig snelheidsexcessen worden tegengegaan. In de verblijfsgebieden wordt de snelheid van het autoverkeer afgestemd op de plaats en het aantal conflictpunten (uitritten, zijstraten) dat optreedt. Een middel is het inrichten van een 30 km-zone: uitgangspunt (en wettelijke norm) is daar 30 km/uur. De inrichting van 30 km-gebieden vindt plaats volgens het principe sober maar doelmatig. De randen van het gebied (‘poorten’) worden benadrukt en snelheidsremmende maatregelen worden getroffen op die plaatsen waar dit nodig is. Daarbij wordt ingezet op het aanbrengen van plateaus op kruisingsvlakken.
Langzaam verkeer
Om ervoor te zorgen dat mensen blijven lopen, is de nabijheid van voorzieningen en essentiële bestemmingen cruciaal, evenals een goede basiskwaliteit van de voetgangersvoorzieningen naar die bestemmingen. Een goede inrichting (denk aan veilige oversteekvoorzieningen en verlaagde trottoirbanden) is noodzakelijk om de zelfstandige mobiliteit van met name ouderen, kinderen en gehandicapte voetgangers te garanderen. Dergelijke voorzieningen kunnen het verschil betekenen tussen afhankelijkheid van anderen en zelfstandig aan het verkeer en sociale leven deelnemen. Daarnaast worden voetgangers- en gehandicaptenvoorzieningen integraal betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Qua inrichting wordt de huidige werkwijze voortgezet:
Bij de realisatie van trottoirs gelden de eisen voor toegankelijkheid (voor rolstoelen, kinderwagens en voor blinden en slechtzienden) als uitgangspunt. Hierbij is altijd sprake van maatwerk en vindt een afweging plaats tussen toegankelijkheid, verkeerskundig en stedenbouwkundig ontwerp en kosten.
Veilige bereikbaarheid van scholen voor voetgangers door middel van goede trottoirs en oversteekvoorzieningen.
De Linie is voor voetgangers bereikbaar via de trottoirs aan de Linie, Bastionweg en Marconilaan-Noord.
Fietsverkeer
Eén van de doelstellingen uit het Verkeersplan is het bieden van een alternatief voor autobereikbaarheid in de vorm van een veilig, direct en comfortabel fietsnetwerk. De fiets moet concurrerend zijn op de korte afstanden. Hiervoor moeten veilige en kwalitatief goede voorzieningen voor het fietsverkeer gerealiseerd worden. Een hoogwaardig netwerk komt tot stand door de regionale en lokale fietsroutes met elkaar te verbinden. Infrastructurele maatregelen, beleid en promotie moeten op elkaar worden afgestemd om het fietsgebruik voor de toekomst te stimuleren.
Binnen de gemeentelijke hoofdfietsstructuur wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire fietsroutes. Binnen het plangebied maakt het fietspad aan de Marconilaan-Noord onderdeel uit van de gemeentelijke hoofdfietsroute.
Het fietsroutenetwerk heeft de volgende kwaliteitseisen:
als fietsroutes samenvallen met de hoofdstructuur voor het autoverkeer: aparte fietsvoorzieningen, bij voorkeur fietspaden en in uitzonderingsgevallen fietsstroken;
als fietsroutes in verblijfsgebieden (30 km/uur gebieden) lopen: bij voorkeur gemengde infrastructuur, die ingericht is op een veilige afwikkeling van het fietsverkeer (wegbreedte minstens 5 meter bij tweerichtingsverkeer, geen haaks parkeren en geen schijnvoorrang bij kruisende straten, dus duidelijke en overzichtelijke kruispunten).
Ontsluiting per openbaar vervoer
De Linie is niet direct bereikbaar per openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde busroute rijdt via de wijk Meilust. De dichtstbijzijnde halte ligt aan de Zandstraat nabij de Vivaldistraat.
Parkeren
Binnen het plangebied wordt zowel op eigen terrein als op de rijbaan geparkeerd. Het op de rijbaan parkeren vindt met name plaats door personenauto's en niet door vrachtverkeer. Door het relatief smalle profiel van de wegen levert dit knelpunten in de doorstroming en de verkeersveiligheid op.
Ten aanzien van parkeernormen gaat de gemeente Bergen op Zoom uit van de (actuele) Nota Parkeernormering. Fietsparkeervoorzieningen dienen op eigen terrein gerealiseerd te worden.
4.3 Groen
Het gemeentelijk Groenstructuurplan "Bergen op Zoom 2007-2017" (GSP) beschrijft sfeerbeelden voor het groen in de wijken en buurten waarop het beheer, het groenbeheerplan, afgestemd wordt. De beheerplannen zijn een uitvoeringsmiddel voor het behalen van de doelen en beschreven sfeerbeelden van het GSP.
Gezien de functie van het gebied zijn er geen structurele groenelementen in het plangebied aanwezig.
De nieuwe clustering van bedrijvigheid biedt kansen de openbare ruimte opnieuw in te richten. Daarbij is gedacht voor groen aan de randen van het woongebied ter afscherming naar de omliggende bedrijfslocaties. Met de inrichting van het groen als speelplek en wateropvang wordt bijgedragen aan de wateropgave waar de stad/buurt/wijk voor staat en de wens vanuit de bewoners om meer kwalitatieve verblijfs- en buitenruimten.
4.4 Flora en Fauna
Sinds 2002 is een groot deel van de inheemse planten- en diersoorten via de Natuurbeschermingswet (Flora- en Faunawet) beschermd. In deze wet is bepaald dat, voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen die van invloed kunnen zijn op de bestaande flora en fauna, onderzoek plaats dient te vinden naar de aanwezige flora en fauna. Als de ruimtelijke ingrepen significant negatieve gevolgen hebben ten aanzien van de instandhouding van beschermde soorten zullen mitigerende, dan wel compenserende maatregelen getroffen moeten worden.
Het plangebied omvat verstedelijkt gebied binnen de bebouwde kom, waarmee het voorkomen van beschermde soorten beperkt is. Het uitvoeren van een onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt gelet op het voorgaande niet noodzakelijk geacht.
4.5 Water
Beleid gemeente
De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.
Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.
In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydraulische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals onder meer veiligheid, waterpeil, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:
Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;
Beschrijving huidige situaitie
Het betreffende, qua bestemming te actualiseren, plangebied ligt ingesloten in het bestaande bedrijventerrein van de stadswijk Meilust met een functionele inrichting voor de aanwezige woonwagens en bedrijvigheid. In relatie tot genoemde functie(s) is het gehele gebied bebouwd dan wel verhard.
Meilust, en daarmee tevens het plangebied, is een relatief laag gelegen gebied in Bergen op Zoom. De bodem bestaat uit fijn zand met een in dikte variërende veenlaag en plaatselijk voorkomende leemlagen. Als gevolg van genoemde leemlagen kan ondanks de over het algemeen optredende inzijging, plaatselijk sprake zijn stagnerend grondwater. Echter in het plangebied zijn tot op heden geen locaties met (grond)wateroverlast bekend.
Van een oorspronkelijke afwatering of oppervlaktewater situatie is nauwelijks meer sprake. Het enige oppervlakte-water in de omgeving van het plangebied, als zodanig behorende tot het stroomgebied van de Ligne, betreft nog een enkele aanwezige (berm)sloot; gedeeltelijk meteen grenzend aan het (zuidelijke deel van het) plangebied . Afvoer van het regen- en afvalwater voor dit gebied gebeurt middels een gescheiden (riool)stelsel. Behalve via het zojuist genoemde beperkt aanwezige oppervlaktewater, is de afvoer van het hemelwater voorzien via het HWA-stelsel van district 22., zoals aangegeven richting de Ligne. Het afvalwater van de Linie wordt ingezameld en afgevoerd via het zogenaamde DWA-stelsel.
Beschrijving toekomstige situatie
Met het bestemmingsplan wordt vooral consolidatie van de huidige bestemmingen beoogd. In fysiek opzicht verandert de mate van bebouwing en verharding niet en is met betrekking tot de waterhuishouding dus een neutrale situatie aan de orde.
Centrale doelstelling blijft dat het schone (regen)water in de bodem kan blijven inzijgen, eventueel ter plaatse van verharding via transport langs een hemelwaterafvoerstelsel (HWA-stelsel). Voor het verharde terrein voor wonen en bedrijvigheid blijft eventuele afvoer naar het oppervlaktewater een (bestaande) mogelijkheid. Bovendien wordt alleen slechts het afvalwater dan wel vervuild (regen)water geloosd op de vuilwaterriolering (DWA-stelsel).
Bij een eventuele blijvend benodigde aansluiting van verontreinigd hemelwater op het DWA-stelsel, zal in overleg met het waterschap in de meest passende en doelmatige maatwerkoplossing(en) worden voorzien.
Gevolgen voor het water
Aangezien met onderhavige actualisatie van het bestemmingsplan voornamelijk sprake is van consolidatie, betreft het voor water in principe een neutrale situatie. Bij het terrein is sprake van afstromend water van het verhard oppervlak, dat voor een belangrijk deel uiteindelijk (elders) in oppervlaktewater terecht komt. Bij wijzigingen hierin, zal de afvoer van het schone regenwater en met name de uiteindelijke lozing op het oppervlaktewater in afstemming met het waterschap tot stand moeten worden gebracht. Dit vooral omdat de afvoer van het ontvangende oppervlaktewater dient te gebeuren volgens gedoseerde normering volgens de eisen van het waterschap. Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 600 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. In samenspraak met het waterschap zal voor dit gebied op de meest doelmatige wijze invulling worden gegeven aan de voor dit gebied benodigde rententie/berging.
Op basis van een doelmatige toepassing zal bij elk gebouw de afvoer van het (huishoudelijke) afvalwater op systematische wijze gescheiden zijn van het (schone) regenwater. De afvoer van het afvalwater is aangesloten op de vuilwaterriolering (de zogenaamde droogweerafvoer, DWA). Het schone regenwater kan ter plaatse in de bodem zijgen of eventueel elders na aansluiting op een systeem van hemelwaterafvoer (HWA).
Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is voor nieuwbouw en of renovatie de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen niet gewenst. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/ eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame bouwmaterialen plaats hebben.
Juridische vertaling
Ruimtelijk zijn in het betreffende plangebied geen direct aanwijsbare voorzieningen aanwezig in relatie tot het water. Alle aanwezig oppervlaktewater ligt net buiten het plangebied. Als zodanig ontbreekt bij dit plan elke benodigde aanduiding op de kaart ten behoeve van de waterhuishouding. Met betrekking tot de genoemde voorzieningen als het gescheiden (riool)stelsel wordt verwezen naar het vigerende rioleringsplan van de gemeente.
Advies waterbeheerder
Het waterschap heeft op 8 december 2016 het onderhavige plan voorzien van een positief advies.
HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten
5.1 Bedrijven en milieuzonering
Toetsingskader
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de VNG van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (uitgave 2009) opgesteld.
Richtafstanden In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.
Tabel 1 Milieucategorieën en richtafstanden
* indien de omgeving te typeren is als 'gemengd gebied', gelden kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (zie paragraaf 2.3 van de VNG-publicatie) |
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:
Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Het omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Wijze van meten De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemmings)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. |
Situatie ter plaatse
Het plangebied De Linie wordt begrensd door bedrijfspercelen, die onderdeel uitmaken van Meilust bedrijventerrein. Ten zuidwesten van het plangebied liggen tennisbanen. Het bedrijventerrein Meilust grenst aan de snelweg A4, de Randweg Noord en de spoorlijn Bergen op Zoom – Roosendaal. Tevens ligt een deel van Meilust bedrijventerrein binnen de geluidzone van het industrieterrein De Lage Meren. Voor het beoordelen van de invloed van milieubelastende functies op milieugevoelige functies wordt uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied.
Het bestemmingsplan De Linie is grotendeels conserverend van aard. De bestemming van het woonwagencentrum verandert niet. Ondanks dat er sprake is van een conserverend bestemmingsplan wordt in het kader van de herinrichting van het gebied toch geadviseerd om:
De afstand van de woonwagenstandplaatsen tot de bedrijven (tot en met categorie 3) in de omgeving van het plangebied zo groot mogelijk te houden.
Direct naast woonwagens een handel in auto’s (milieucategorie 2) toelaten en op grotere afstand autosloperijen (b.o. <= 1000 m2, milieucategorie 3.1).
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
5.2 Lucht
Toetsingskader
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);
als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);
als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of
het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).
Situatie ter plaatse
In dit geval gaat het om de vaststelling van een grotendeels conserverend bestemmingsplan. Aangezien er sprake is van herinrichting en niet van een toename of verandering van functies is het aannemelijk dat de concentratie van stoffen in de buitenlucht als gevolg van het plan per saldo gelijk blijft. Gelet op artikel 5.16, eerste lid, sub b van de Wm is vaststelling van een conserverend bestemmingsplan mogelijk, waarbij toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet aan de orde is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.
Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.3 Geluid
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen of geluidsgevoelige terreinen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
Situatie ter plaatse
In het vigerend bestemmingsplan 'De Linie' (koninklijk besluit 15-9-1983) is het plangebied bestemd als woonwagencentrum. Het initiatief voorziet niet in nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, waardoor er geen onderzoek naar het aspect geluid hoeft plaats te vinden. Navolgend wordt aangegeven welke geluidbronnen van invloed zijn op het plangebied.
Industrielawaai
Het woonwagencentrum ligt deels binnen de vastgestelde zonegrens (50 dB(A)-contour) van het gezoneerde industrieterrein De Lage Meren. Omdat er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen aangewezen zullen worden, is geen akoestisch onderzoek naar geluidbelasting ten gevolge van industrielawaai noodzakelijk.
Wegverkeerslawaai
De invloed van het wegverkeerslawaai op de al aanwezige geluidgevoelige bestemmingen is niet van belang, omdat voor deze geluidgevoelige bestemmingen de situatie niet wijzigt. Derhalve is voor dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai uitgevoerd.
Spoorweglawaai
Het plangebied ligt binnen de zone van het spoortraject Roosendaal - Vlissingen. De invloed van het spoorverkeerslawaai is voor het conserverend bestemmingsplan niet van belang, omdat er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden aangewezen. Derhalve is voor dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van spoorwegverkeerslawaai uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect geluid is geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.4 Externe veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidsituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen. Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) - in dezen de gemeente en de provincie - afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen.
Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Transportassen
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden en daarmee het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Wat de berekening van het groepsrisico betreft dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterweg blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet wet geldt bijvoorbeeld dat daar waar in de bijlage I de afstand '0' is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.
Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effect afstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.
Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Verantwoording groepsrisico
Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld. Voor het transport kan worden volstaan met een zogenaamde beperkte verantwoording groepsrisico.
Situatie ter plaatse
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen. Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar veroorzaakt door deze inrichtingen levert geen beperking op ten aanzien van planontwikkelingen. Het groepsrisico van de individuele Bevi-inrichtingen, is in alle gevallen gelegen onder de oriënterende waarde en zal vanwege het conserverende karakter van het plan niet stijgen. Omdat het plangebied is gelegen binnen invloedsgebieden van Bevi-inrichtingen is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld.
Aangezien het plangebied op minder dan 200 meter van een risicovolle autoweg ligt, zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico beschouwd. Hierbij is vastgesteld dat het transport van gevaarlijke stoffen over de weg gene beperking oplevert ten aanzien van de herziening van het bestemmingsplan. Omdat geen sprake is van toename van het groepsrisico kan worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.
Nabij het plangebied zijn een buisleidingen gelegen die relevant zijn voor het aspect externe veiligheid. Voor de technische beoordeling verwijzen we naar de in de bijlage opgenomen technische beoordeling.
De Veiligheidsregio heeft een standaardadvies uitgebracht voor ruimtelijke ontwikkelingen gelegen op enige afstand van risicobronnen. Indien aan de afstandeisen voldaan wordt kan/mag dit standaardadvies worden toegepast. Voor het bestemmingsplan De Linie kan gebruik worden gemaakt van dit standaardadvies voor 2016. Op basis van het advies van de Veiligheidsregio is een verantwoording groepsrisico opgesteld.
Conclusie
Er zijn geen knelpunten vanuit het aspect externe veiligheid. Er is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld.
Verantwoording groepsrisico
Inleiding
Voor het groepsrisico moet worden beschouwd welke populatie mogelijk wordt getroffen door een ongeval met gevaarlijke stoffen. De gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording van het groepsrisico. In het kader van de verantwoording van het groepsrisico is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio. Dit advies, PM is betrokken bij onderstaande verantwoording. PM.
5.5 Bodem
Toetsingskader
Het bestemmingsplan bevat een beschrijving van de bodemkwaliteitsaspecten binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat de bodemkwaliteit moet (kunnen) voldoen aan de in het plan beoogde functies.
Situatie ter plaatse
Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is er sprake van een woonwagencentrum. In het kader van de herinrichting zal ten behoeve van de uitvoering, hergebruik en eventueel benodigde vergunningen een bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect bodem is geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (het karakter van het plan, de verbeelding en de regels).
Het bestemmingsplan heeft in grote lijnen een conserverend karakter. Dat wil zeggen dat de bestaande ruimtelijke en functionele hoofdstructuur is bestemd en dat het plan erop is gericht deze hoofdstructuur te behouden. Daartoe is in het plan een gedetailleerde regeling van bestemmingen en bouw- en gebruiksregels opgenomen. Indien een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen past binnen de bestemming en de bijbehorende regels, ontstaat een directe bouwtitel. Daarnaast kent het bestemmingsplan enige flexibiliteit, die het mogelijk maakt om in de planperiode in te spelen op ontwikkelingen, zonder dat de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur wordt aangetast. Hiermee wordt bedoeld dat het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een tweede ontsluitingsweg van de Bastionweg. Daarnaast worden, in het kader van het beleid 'Schoon, Heel en Veilig' één woonwagenstandplaats verplaatst. Op basis van Schoon, heel en veilig zijn maximaal 4 aangrenzende standplaatsen toegestaan. Dit betekent voor twee standplaatsen op De Linie, waarbij sprake is van meer dan 4 aaneengesloten standplaatsen, in de toekomst een verplaatsing naar een andere locatie op het woonwagencentrum. Tot slot is er voor het aanwezige bedrijfscluster binnen De Linie een ander opzet bedacht. Hierdoor komt in de toekomst ruimte vrij voor extra parkeerplaatsen en groen.
6.2 Verbeelding
Welke bestemming de gronden binnen het plangebied hebben, is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding. Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).
6.3 Regels
De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2008. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels, met daarin begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, met daarin per bestemming onder meer een bestemmingsomschrijving, bouwregels en afwijkingsregels;
Hoofdstuk 3: Algemene regels, met daarin algemene regels en bouw-, afwijkings- en wijzigingsregels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, met daarin het overgangsrecht en de slotregel.
6.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden bepaald.
6.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “bij recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.
Bouwregels
Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.
Afwijking van de bouwregels
In een aantal gevallen zijn voor de bestemming specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kunnen onder voorwaarden en binnen de betreffende bestemming bouwactiviteiten worden toegelaten, welke niet bij recht zijn toegestaan.
Afwijking van de gebruiksregels
In de bestemmingen komt ook een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden voor. Met toepassing van een afwijkingsmogelijkheid kunnen onder voorwaarden en binnen de betreffende bestemming gebruiksvormen worden toegelaten, die niet bij recht zijn toegestaan.
Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Ten behoeve van het behoud van in het plan voorkomende waarden is de uitvoering van bepaalde werken en/of werkzaamheden aan een vergunning gebonden (omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Wijzigingsbevoegdheid
De wijzigingsbevoegdheid biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om via een voorgeschreven procedure, voor een specifieke situatie of geval, af te wijken van de bestemmings- en bebouwingsregels.
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Bedrijf (B)
Op gronden met deze bestemming zijn in beginsel bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 2, zoals opgenomen in de bij de regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daar waar specifiek op de verbeelding is aangegeven, zijn bedrijven tot milieucategorie 3.1. toegestaan. De Staat van bedrijfsactiviteiten bevat geen uitputtende lijst met alle denkbare bedrijven en bedrijfstypen. Daarom is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt bedrijven toe te laten die niet genoemd worden in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar die wel gelijkgesteld kunnen worden met een bedrijf in de toegestane milieucategorie. De aanwezige gebouwen voor nutsvoorziening hebben ook een bedrijfsbestemming gekregen, waarbij een aanduiding is opgenomen die aangeeft dat hier uitsluitend nutsvoorzieningen zijn toegestaan.
Voor gebouwen wordt uitgegaan van een situering binnen het bouwvlak. De aangegeven bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd. Voor het bouwvlak is tevens de maximale bouwhoogte aangegeven. Binnen het bouwvlak is daarnaast in beginsel slechts de bouw van ondergeschikte andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.
Groen (G)
De gronden met deze bestemming betreffen gebieden met (openbare) groenvoorzieningen welke binnen de ruimtelijke hoofdopzet van het plan van belang zijn en om die reden behouden dienen te blijven. Binnen het plangebied hebben deze groenstroken tevens de functie voor speelvoorziening, aangrenzend groen bij de parkeerplaatsen of afschermend groen naar het omliggende bedrijventerrein Meilust en de tennisbaan. Binnen de bestemming ‘Groen’ is uitsluitend de bouw van andere bouwwerken, zoals speelvoorzieningen, toegestaan.
Verkeer (V)
Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen binnen het plangebied. Ook verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat (parkeerplaatsen) vallen binnen deze bestemming. Binnen de bestemming is onder andere het oprichten van straatmeubilair toegestaan.
Wonen (W)
Als woningtypen zijn enkel woonwagens toegestaan. Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Voor het perceelsgedeelte buiten het bouwlak worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.
Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonwagens en/of de bijbehorende bouwwerken worden rechtsreeks, onder specifieke regels, mogelijk gemaakt. De maximale vloeroppervlakte die hiervoor kan worden benut is geregeld als vierkante meters en als percentage.
Waarde-Archeologie (WR-A)
Voor het gehele plangebied is deze dubbelbestemming opgenomen. Hiermee worden eventuele archeologische waarden beschermd. Voor het uitvoeren van andere werken is een vergunningstelsel opgenomen. Dit vergunningstelsel is van toepassing op het moment dat er over een oppervlakte van 100m² en dieper dan 0,5 m werkzaamheden plaatsvinden. Met inachtneming hiervan zijn op deze gronden eveneens bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toegestaan.
6.3.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.
Algemene bouwregels
Het onderhavige artikel dient te voorkomen dat situaties ontstaan, welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daarnaast beoogt dit artikel te voorkomen dat bouwwerken die groter of juist kleiner zijn dan in de bouwregels bij de diverse bestemmingen is toegestaan of voorgeschreven, onder het overgangsrecht komen te vervallen. Voor deze bouwwerken gelden de bestaande grotere dan wel kleinere afmetingen als maximaal respectievelijk minimaal toegestaan.
Algemene aanduidingsregels
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht. Binnen deze zone geldt een beperking van de bouwhoogte. Daarnaast is een gedeelte van het plangebied gelegen binnen de geluidzone van het industriegebied Lage Meren. Dit is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding ‘geluidzone- industrie 50 db’. Binnen deze zone is het niet toegestaan om nieuwe geluidsgevoelige objecten te bouwen of geluidsgevoelige terreinen aan te leggen of in te richten. Een klein gedeelte van het plangebied in het noordoosten heeft de aanduiding ‘veiligheidszone –bevi’. Hier zijn geen beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten toegestaan. Onder voorwaarden kan gebruik worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid.
Algemene afwijkingsregels
Deze afwijkingsmogelijkheden, gebaseerd op artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening, hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken van de bebouwingsregels, ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van nutsvoorzieningen en het in beperkte mate afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn voor burgemeester en wethouders enkele mogelijkheden gecreëerd om, via een voorgeschreven procedure, in iets ruimere mate dan bij de “algemene afwijkingsregels” af te wijken van de regels. Het gaat dan echt om een wijziging van het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden dragen bij aan een meer flexibel plan.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.
Slotregel
Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (citeertitel).
HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.
Het onderhavige plan heeft een grotendeels consoliderend karakter. Vooralsnog zijn in het plan geen directe ontwikkelingen opgenomen waaraan voor de gemeenten kosten zijn verbonden. Met de notitie Woonwagenbeleid is ingestemd met het scenario 'Schoon, heel en veilig'. In het kader hiervan is ook het benodigde kediet beschikbaar gesteld.
7.2 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.
Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid om omgevingsvergunningen ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk, voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt.
De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg
8.1 Inleiding
Het bestemmingsplan “De Linie” heeft tot doel het onderbrengen van het bestaande woonwagencentrum en de hierin aanwezige overige functies in één bestemmingsplan met één samenhangende en actuele juridisch-planologische regeling. Het plan betreft een grotendeels conserverend plan. Ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan is een inspraaktraject gevolgd.
8.2 Resultaten vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties. De overleg instanties hebben geen opmerkingen op het plan.
8.3 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 december 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 17 schriftelijke en 1 mondelinge inspraakreacties ontvangen.
Op 16 december 2016 is een petitie ontvangen namens bijna alle bewoners. Hierin wordt bezwaar gemaakt tegen de nieuwe ontsluitingsweg en de wijziging van de hobbyterreinen.
De inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de nota van commentaar zoals opgenomen in de bijlage.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 24 augustus 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ontvangen. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de nota van commentaar.