layout blokjes
  1. Plan: Vrederust
  2. Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
  3. Status: vastgesteld
  4. IMRO-idn: NL.IMRO.0748.BP0088-0701
Gemeente Bergen op Zoom

Regels

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

  1. plan: het bestemmingsplan “Vrederust” van de gemeente Bergen op Zoom;

  2. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO 0748.BP0088-0701;

  3. aanbouw: een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, een afzonderlijke ruimte zijnde, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

  4. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden;

  5. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

  6. agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren; daarbij worden onderscheiden:

  1. een grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend afhankelijk is van de het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende grond;

  1. een niet grondgebonden bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij het voortbrengen van de producten of het houden van de dieren geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt van de productie van gewassen;

  1. ambachtelijk / verzorgend bedrijf:

  1. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en / of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar – voor een belangrijk deel in handwerk – goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en / of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder b;

  2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:

  1. het productieproces, wordt grotendeels “met de hand” of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;

  2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;

  1. bedrijven welke zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening, zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie worden hieronder niet begrepen;

  1. ambachtelijke bedrijvigheid: het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen geheel of overwegend door middel van handwerk, alsook – in verband hiermee en als nevenactiviteit van ondergeschikt belang – het verkopen van en / of leveren van goederen;

  2. ander bouwwerk: een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

  3. ander werk: een werk, geen bouwwerk zijnde;

  4. archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

  5. bebouwing: één of meer gebouwen en / of andere bouwwerken;

  6. bebouwingspercentage: een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

  7. bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning: het bedrijfsmatig verlenen van diensten – geen dienstverlenend bedrijf zijnde – en ambachtelijke bedrijvigheid in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten als bedoeld onder het begrip “beroepsmatige activiteiten in of bij een woning”, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten in een woning en / of de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend:

  8. bedrijfs- of dienstwoning: een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouden waarvan is aangetoond dat huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is;

  9. bedrijfsvloeroppervlakte: de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

  10. begeleid wonen: vorm van wonen waarbij de bewoners, al dan niet met hun samenwonende partner, in een zelfstandige woning of met andere cliënten in een gebouw wonen en de clienten ter plaatse een aantal uren per dag of per week zorg krijgen;

  11. beroepsmatige werkruimten: werkruimten waarbinnen beroeps- of bedrijfsmatig diensten worden verricht op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

  12. bestaande bebouwing: bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  13. beschermd monument: onroerende goederen welke zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  14. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

  15. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

  16. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

  17. bouwgrens: de grens van een bouwvlak;

  18. bouwlaag: een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw, zolder of vliering;

  19. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

  20. bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel;

  21. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

  22. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  23. brutovloeroppervlakte (b.v.o.): de totale horizontale vloeroppervlakte van bedrijfsruimten, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

  24. bijgebouw: een vrijstaand gebouw dat een functionele eenheid vormt met en dienstbaar is aan een woning of een ander hoofdgebouw, en dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte;

  25. bijzondere woonvormen: met het wonen vergelijkbare huisvesting, zoals al dan niet zelfstandige woonruimten, gezinsvervangende woningen, aanleunwoningen en woonverblijven die mede afhankelijk zijn van binnen het complex aangeboden voorzieningen, alsmede bejaardentehuizen en verzorgingstehuizen;

  26. cultuurhistorische waarde:

  1. het cultuurpatroon van een gebied, dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de gronden gemaakt heeft, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf, de beplanting en de bebouwing;

  2. de aan een bouwwerk eigen zijnde waarde in verband met de herkenbaarheid van de in het verleden ontstane elementen van het bouwwerk in relatie tot de geschiedkundige ontwikkeling van het gebied; architectonische waarden worden hieronder mede begrepen;

  1. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en / of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; afhaalzaken worden hier niet onder begrepen;

  2. dienstverlening: met detailhandelsvestigingen vergelijkbare vestigingen voor de verrichting van diensten aan het publiek, zoals een reisbureau, postkantoor, bank (met baliefunctie), makelaarskantoor, kapsalon en verzorgende beroepen;

  3. dienstwoning: een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein, bestemd voor het huishouden waarvan is aangetoond dat de huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

  4. eengezinswoning: een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;

  5. erf: een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de regels van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en wat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit de kadastrale gegevens;

  6. eerste bouwlaag: de eerste bouwlaag of een verdieping van een gebouw, met dien verstande, dat boven 100% van het vloeroppervlak van de bouwlagen een plafondhoogte van ten minste 2.10 m aanwezig c.q. mogelijk is;

  7. gebouw: een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  8. geluidzoneringsplichtige inrichting: een inrichting, als bedoeld in de Wet geluidhinder, waar rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

  9. gestapelde woning: een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;

  10. gezondheidszorg:

  11. het geheel van voorzieningen en maatregelen om zieken te genezen, ziek worden te voorkomen en gezondheid op peil te houden;

  12. groothandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en / of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan personen of instellingen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

  13. handel:

  1. detailhandel zie begrip “detailhandel”;

  2. groothandel zie “groothandel”;

  1. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

  2. horeca: een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, op het verstrekken en / of ter plaatse nuttigen van voedsel en / of dranken en / of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander met inachtneming van de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;

  3. hospice: verblijfhuis voor terminale patiënten;

  4. huishouden: de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning;

  5. kamerverhuur: bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurders ter plaatse het hoofdverblijf hebben;

  6. kantoor: een ruimte welke door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve, juridische, medische, therapeutische, ontwerptechnische en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, of hiermee gelijk te stellen gebieden;

  7. kap: een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie, ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;

  8. kleinschalig kamperen: kamperen op een terrein waarbij ten hoogste 25 kampeermiddelen mogen worden geplaatst;

  9. kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, geen sta-caravan zijnde.

  10. landschappelijke waarde: de aan en gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en de niet-levende natuur;

  11. maatschappelijke voorzieningen: (overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;

  12. milieudeskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

  13. natuurlijke waarde: de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

  14. onderbouw: een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.50 m boven peil is gelegen;

  15. parkeervoorziening

Inrichting bestemd voor het parkeren of stallen van voertuigen;

  1. peil:

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  2. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

  1. speciaal onderwijs

onderwijs voor kinderen met een handicap, chronische ziekte of stoornis. Deze kinderen krijgen in het speciaal onderwijs meer aandacht en ondersteuning dan in het gewone onderwijs. Het speciaal onderwijs is verdeeld in 4 clusters:

- Cluster 1: blinde, slechtziende kinderen;

- Cluster 2: dove, slechthorende kinderen;

- Cluster 3: gehandicapte en langdurig zieke kinderen;

- Cluster 4: kinderen met stoornissen en gedragsproblemen;

  1. speelvoorzieningen: al dan niet zijnde bouwwerken ten behoeve van het spelen door kinderen, zoals: huisjes, klimrekken, schommels, speelhutten, ballenvangers;

  2. straatmeubilair: al dan niet zijnde bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals:

  1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken, bloembakken;

  2. telefooncellen, abri’s, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;

  3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een hoogte van ten hoogste 2.7 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;

  4. afvalinzamelsystemen;

  1. uitbouw: een uitbreiding van het hoofdgebouw, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw;

  2. uitwendige architectonische vormgeving: de uitwendige hoofdvorm van een gebouw, bepaald door grondoppervlak, goothoogte, dakhelling, nokrichting en hoogte en, in mindere mate, de gevelindeling;

  3. welstandsmonumentencommissie: de door de gemeenteraad ingestelde commissie voor advies (ex artikel 92, lid 1, Gemeentewet), met als taak de werkzaamheden die beschreven zijn in de gelijknamige verordening regelende de taak, samenstelling en werkwijze van bedoelde commissie;

  4. woning: een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van een zelfstandig wonend persoon of een samenwonende groep van personen, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm;

  5. zendmast: ander bouwwerk, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:

  1. lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

  1. oppervlakte van een gebouw:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

  1. bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot- c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. afstand tot zijdelingse perceelsgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;

  1. oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. bedrijfsvloeroppervlakte:

binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

  1. afstand tussen hoofdgebouwen:

tussen de hoofdgebouwen, waar die afstand het kortst is.

 

  1. Specifieke bepalingen

De regels als bedoeld in leden 2.1 t/m 2.9 worden als volgt toegepast:

  1. bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een (al dan niet gezamenlijke) breedte van meer dan 70% van de breedte van het dakvlak waarin de dakkapel of dakopbouw is gelegen, dan wordt de snijlijn van het dakvlak van de dakkapel of dakopbouw met het gevelvlak van de betreffende dakkapel of dakopbouw als goothoogte aangemerkt;

  2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag worden overschreden door antennes, schoorstenen, hekwerken, zonnecollectoren, schotelantennes en daarmee gelijk te stellen constructies en ondergeschikte dakopbouwen zoals ruimten ten behoeve van centrale verwarmings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties, tot een oppervlakte van ten hoogste 25% van het grondoppervlak van de bouwlaag, waarop de dakopbouwen zich bevinden.

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het agrarisch bedrijf en agrarisch grondgebruik;

  2. de uitoefening van een grondgebonden agrarische bedrijf;

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;

  4. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

  5. extensief recreatief medegebruik;

  6. doeleinden van openbaar nut;

  7. erfbeplanting;

  8. ondergeschikte detailhandel in streekgebonden en/of agrarisch zelf geproduceerde producten;

  9. tuinen bij (burger)woningen;

  10. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, paden, water, groen en de daarbij behorende bouwwerken.

 

3.2 Bouwregels

Op de in de bestemming 'Agrarisch' bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande dat:

  1. Op de gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat het oprichten van sleufsilo's, paardenbakken en mestbassins en dergelijke niet is toegestaan;

  2. de bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bedraagt niet meer dan 3 m met een maximum oppervlak van 2 ha;

  3. permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Omgevingsvergunning Schuilstal

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2. ten behoeve van het oprichten van een schuilstal buiten de aanduiding 'bouwvlak', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de schuilstal wordt opgericht ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren;

  2. de schuilstal is aantoonbaar noodzakelijk en doelmatig in het kader van dierenwelzijn;

  3. de schuilstal dient landschappelijk te worden ingepast, waarbij aansluiting wordt gezocht bij bestaande landschapselementen, perceelsafscheidingen of aangrenzende bebouwing;

  4. de oppervlakte van de schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m²;

  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.;

  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m..

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Agrarisch aanverwant gebruik van de onbebouwde gronden, zoals het beweiden met dieren anders dan in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, is toegestaan;

  2. nevenactiviteiten zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

 

3.5 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;

  3. detailhandel, behoudens ondergeschikte detailhandel in streekgebonden en/of agrarisch zelf geproduceerde producten en/of als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;

  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

  5. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  6. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;

  7. het bewonen van bedrijfsruimte;

  8. een (publieksgerichte) beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  9. huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die langer dan 8 maanden beschikbaar is en op tijdelijke arbeidsplaatsen;

  10. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

  11. de vestiging en uitbreiding van mestbewerking tenzij de mestbewerking plaatsvindt ten behoeve van een op dezelfde locatie gevestigde veehouderij, mits dit vanuit het oogpunt van leefkwaliteit, waaronder volksgezondheid, milieu en landschap inpasbaar is;

  12. het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende kassen;

  13. het gebruik van gebouwen in twee of meer bouwlagen voor het houden van dieren met uitzondering van volières en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;

  14. uitbreiding en omschakeling van een agrarisch bedrijf wanneer dit leidt tot een intensieve veehouderij, of een glastuinbouwbedrijf;

  15. het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding of wijziging van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemmissie op Natura 2000-gebieden danwel EHS- of Wav-gebieden vanaf het van het betreffende agrarische bedrijf ten opzichte van de situatie op de peildatum bepaald bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 danwel de habitat- of Vogelrichtlijn en overeenkomt met de op dat moment bestaande rechten zoals blijkt uit de verleende milieuvergunning, welke naderhand niet geheel of gedeeltelijk is ingetrokken;

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.6.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.6.4. opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

 

3.6.2 uitzondering vergunningenplicht

Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;

  4. het vervangen van drainage;

  5. werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van de uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld inrichtingsplan;

  6. werkzaamheden welke worden uitgevoerd ter uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld onderhoudsplan.

 

3.6.3 Toetsen aan aanwezigde waarden

De in 3.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.6.4. de toetsingscriteria weergegeven.

 

3.6.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning

 

aanleggen van oppervlakteverhardingen groter dan 2000 m²;

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;
- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
- de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

 

aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;

 

 

 

het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;

 

het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur voor zover geen bouwwerken zijnde;

 

het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;

 

het graven van sloten, poelen;

 

het vellen of rooien van bomen of ander houtgewas;

- het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;

 

 

 

- De waarden van de gronden mogen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor hetstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;

 

 

 

Artikel 4 Groen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenbeplanting, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;

  2. het behoud van de aan de grond eigen natuur- en landschapswaarden;

  3. ter plaatse van de aanduiding “ecologische waarde” (ew): ecologische waarden;

  4. ter plaatse van de aanduiding "sport"(s): tevens voor sportvoorzieningen;

  5. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide" (sg-dw): tevens voor het houden van dieren;

  6. ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvanginstallatie" (zo): tevens voor een zendmast;

  7. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals speelvoorzieningen, ontsluitingswegen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten, waterhuishoudkundige voorzieningen, gronddepot, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen tot ten hoogste 20% van het oppervlak van het bestemmingsvlak.

 

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen straatmeubilair, nutsgebouwen en kunstgebouwen, met in achtneming van het volgende:

  1. de bouwhoogte van nutsgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;

  2. de oppervlakte van nutsgebouwen mag niet meer dan 200 m2 per nutsgebouw bedragen;

  3. er zijn ten hoogste 10 nutsgebouwen toegestaan;

  4. ter plaatse van de aanduiding “ecologische waarden” zijn geen gebouwen toegestaan;

  5. de bouwhoogte van een zendmast mag ten hoogste 40 meter bedragen;

  6. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag ten hoogste 6 meter bedragen;

  7. de bouwhoogte van kunstobjecten mag ten hoogste 15 meter bedragen;

  8. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;

  9. de bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 8 meter;

  10. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 meter;

  11. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:

  1. ter plaatse van de aanduiding “ecologische waarden” is geen verharding toegestaan.

 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.4.4. opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

 

4.4.2 uitzondering vergunningenplicht

Het onder 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud noodzakelijk in verband met het beheer of de voltooiing van werkzaamheden die bij het van kracht worden van dit plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en / of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning;

  2. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;

  3. het onderhoud van bestaand houtgewas door snoeien en verwijderen van dood hout;

  4. werken en/of werkzaamheden, genoemd in 4.1 onder g met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “ecologische waarden”;

  5. werken en / of werkzaamheden, die strekken ter behoud of herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarden.

 

4.4.3 Toetsen aan aanwezige waarden

De in 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:

  1. daardoor de doelstelling van de aanwezige bosbeplanting te behouden, niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden verkleind;

  2. de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;

 

4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

 

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

 

 

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning

- het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;

 

- het vellen of rooien van bomen of ander houtgewas.

 

 

- het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur voor zover geen bouwwerken zijnde;

 

 

- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

 

 

 

 

- het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;

 

- het graven van sloten, poelen;

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;

 

 

 

- het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen.

 

 

 

 

- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;

 

 

- de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

 

 

Artikel 5 Maatschappelijk

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (gezondheids)zorg en welzijn en daarmee gelijk te stellen sectoren;

  2. bij onder a behorende ondersteunende voorzieningen waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  1. speciaal onderwijs;

  2. justitiële inrichting tot en met beveiligingsniveau 3;

  3. een recreatieve voorziening in de vorm van een informatiecentrum en of museum tot een maximum van 500m2;

  4. ter plaatse van de functieaanduiding 'sport' (s) tevens voor sportvoorzieningen;

  5. ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca' (h) tevens voor horeca in de categorie 1a of 1b als bedoeld in de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;

  6. ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel' (dh) tevens voor detailhandel;

  7. ter plaatse van de functieaanduiding 'gemengd' (gd) tevens voor sportvoorzieningen, detailhandel en horeca in de categorie 1a of 1b als bedoeld in de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn de gronden mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden en de daarop voorkomende bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische en architectonische monumentale waarden;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zijn de gronden mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden en de daarop voorkomende bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische en architectonische monumentale waarden;

  10. ten behoeve van het gebruik van de gronden dienen er voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en tevens in stand te worden gehouden, zoals mede bepaald in artikel 17;

  11. bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water;

 

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het aangeven bouwvlak;

  2. het bebouwingspercentage per bouwvlak niet meer mag bedragen dan is aangegeven; indien geen bebouwingspercentage is opgenomen mag het bouwvlak volledig worden bebouwd; een en ander met inachtneming van het bepaalde onder c;

  3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 40.000 m2;

  4. de goothoogte en / of bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan binnen het bouwvlak of een gedeelte daarvan is aangegeven met de maatvoeringsaanduiding;

  5. ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding, afwijkend bouwen 1” is toegestaan, in afwijking van de goot- en bouwhoogte, te bouwen tot een bouwhoogte van niet meer dan 16 m, met inachtneming van het volgende:

  1. ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding, afwijkend bouwen 2” is toegestaan, in afwijking van de goot- en bouwhoogte, te bouwen tot een bouwhoogte van niet meer dan 16 m, met inachtneming van het volgende:

  1. ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding, afwijkend bouwen 3” is toegestaan, in afwijking van de goot- en bouwhoogte, te bouwen tot een bouwhoogte van niet meer dan 16 m, met inachtneming van het volgende:

  1. de hoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 3 m;

  2. de hoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 8 m.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder d ten behoeve van het bouwen van hogere gebouwen dan is aangegeven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. alleen kan worden afgeweken voor gebouwen met een goot- en bouwhoogte tot niet meer dan 16 m, waarbij de bovenste bouwlaag ten dienste staat van technische ruimten;

  2. aangetoond dient te worden dat hierdoor efficiënter ruimtegebruik mogelijk is danwel een gebouw mogelijk is dat voldoende omvang heeft voor onder te brengen programma, functie of combinatie van programma’s en / of functies;

 

5.3.2 Bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder b ten behoeve van het verhogen van bebouwingspercentages, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. verhoging van een bebouwingspercentage is toegestaan indien gelijktijdig voor een ander bouwvlak het bebouwingspercentage wordt verkleind, zodanig dat het aantal m2 gelijk blijft;

Artikel 6 Natuur

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. natuur;

  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels;

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;

  4. het als zodanig in stand houden van de niet-beboste gedeelten;

  5. water en waterhuishoudkundige doeleinden voor het eigen perceel;

  6. extensief recreatief medegebruik, waaronder fiets- wandel en ruiterpaden,

  7. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

  8. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, paden, water, groen en de daarbij behorende bouwwerken.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Op de in de bestemming 'Natuur' bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

 

6.2.2 Maatvoering

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:

  1. de hoogte van terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied mogen maximaal 1 m bedragen;

  2. de hoogte van overige terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen’;

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2. met inachtneming van de volgende regels:

  1. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien deze noodzakelijk zijn voor een doelmatig beheer van de gronden en/of de bescherming en ontwikkeling van de natuur- en actuele en potentiële landschappelijke waarden;

  2. wordt afgeweken voor bouwwerken, geen gebouden zijnde waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

  3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de gronden, alvorens ontheffing wordt verleend vragen burgemeester en wethouders hierover advies aan het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Bergen op Zoom.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen voor:

  1. het aanbrengen boven- of ondergrondse drainageleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur is niet toegestaan;

  2. de aanleg van picknickplaatsen is niet toegestaan;

  3. de aanleg van parkeerplaatsen is niet toegestaan;

  4. het gebruik van de gronden voor motorsport is niet toegestaan;

  5. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  6. lawaaisporten;

  7. verblijfsrecreatie;

  8. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.

 

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 6.4.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

 

6.5.2 Uitzondering vergunningenplicht

Het onder 6.4.1vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;

  4. werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van de uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld inrichtingsplan;

  5. werkzaamheden welke worden uitgevoerd ter uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld onderhoudsplan.

 

6.5.3 Toetsen aan aanwezigde waarden

De in 6.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 6.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 6.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

 

6.5.4 Schema omgevingsvergunnuing voor werken en werkzaamheden

 

 

 

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

 

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning

 

het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;

 

- er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden;'

aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;

 

- er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden;'

het graven of dempen van poelen, sloten en greppels;

- er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden;

- de werken en werkzaamheden dienen noodzakelijk te zijn voor het natuurbeheer ter plaatse;

 

het omzetten van grasland in bouwland/scheuren grasland;

- er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden;

 

het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;

 

- er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden;

het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;

 

- er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden;

-de werken en werkzaamheden dienen noodzakelijk te zijn voor het natuurbeheer ter plaatse;

 

het vellen of rooien van bomen of ander houtgewas;

 

- er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden;

- de werken en werkzaamheden dienen noodzakelijk te zijn voor het natuurbeheer ter plaatse;

 

diepploegen/diepwoelen;

 

- er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden;

 

het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden het maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontrgrondingenwet;

 

- het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord

de aanleg van drainage, ongeachtt de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;

 

- het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord

het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

 

- het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

 

- het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord

 

Artikel 7 Tuin

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

de voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen bestemmingen, met de daarbij behorende andere bouwwerken;

  2. ter plaatse van de aanduiding “ecologische waarden” tevens voor ecologische waarden.

  3. parkeervoorzieningen;

  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. bijbehorende bouwwerken.

 

7.2 Bouwregels

De in lid 7.1. bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. een bijbehorend bouwwerk aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt in aanvulling op artikel 7.1 het volgende:

  1. ter plaatse van de aanduiding “ecologische waarden” is geen verharding toegestaan

 

Artikel 8 Verkeer

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebiedsontsluitingswegen en wegen deel uitmakend van een verblijfsgebied bestaande uit maximaal twee rijstroken;

  2. geluidsafschermende voorzieningen;

  3. voet- en fietspaden;

  4. boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen;

  5. bij deze bestemmming behorende voorzieningen zoals bermen en andere verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, geluidsafschermende voorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten, verlichting, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

Op de in artikel 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen, waaronder straatmeubilair, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van de speelvoorzieningen niet meer mag bedragen dan 6 meter;

  2. de bouwhoogte van kunstobjecten en lichtmasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter;

 

Artikel 9 Water

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterhuishouding;

  2. waterberging;

  3. watergangen en sloten;

  4. waterpartijen;

  5. groen

  6. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, aanlegsteigers, ondergrondse parkeervoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten en waterhuishoudkundige voorzieningen;

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

 

 

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op gronden, welke bestemd zijn als 'Water', zonder of in afwijking van een

omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;

  2. het graven of dempen van waterpartijen en het afdammen van waterpartijen;

  3. boringen verrichten, seismisch of ander bodemonderzoek te doen;

  4. het wijzigen van het waterpeil.

 

9.3.2 uitzondering vergunningenplicht

Het onder 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;

  2. werken en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning

 

9.3.3 Toelaatbaarheid

Een vergunning als bedoeld in lid 9.3.1 is slechts toelaatbaar indien door de werken of werkzaamheden de waterhuishouding niet onevenredig wordt geschaad.

 

9.3.4 Advies

Alvorens te beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 9.3.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 10 Wonen

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in een woning;

  2. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in het hoofdgebouw;

  3. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument" zijn de gronden mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden en de daarop voorkomende bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische en architectonische monumentale waarden;

  4. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bijzondere woonvorm": voor een bijzondere woonvorm;

  5. ten behoeve van het gebruik van de gronden dienen er voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en tevens in stand te worden gehouden, zoals mede bepaald in artikel 17;

  6. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, erven, tuinen, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen.

 

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het bouwvlak;

  2. als hoofdgebouwen binnen de bestemming mogen worden gebouwd:

  1. ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand”: per bouwvlak 1 vrijstaande woning;

  2. ter plaatse van de aanduiding “twee aaneen” vrijstaande woningen en twee aaneengesloten woningen;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': drie en meer aanéén-gebouwde (rij-) woningen en twee aaneengesloten woningen;

  1. de goothoogte en / of bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan op de kaart binnen het bouwvlak of een gedeelte daarvan is aangegeven met de aanduiding “maximum goothoogte” respectievelijk “maximum bouwhoogte”;

  2. de hoofdgebouwen mogen worden afgedekt met een kap, waarbij de dakhelling ten hoogste 60° mag bedragen;

  3. ter plaatse van de aanduiding “erf” bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen mogen worden opgericht tevens ten behoeve van de in het bouwvlak al dan niet specifiek aangeduide functies, waarbij:

  1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per bouwperceel niet meer dan 50% van de als 'erf' aangeduide gronden mag bedragen, tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m²;

  2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 30 centimeter van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter;

  3. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen slechts aan een zijde van het hoofdgebouw worden gebouwd;

  4. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  5. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  6. voor zover bijbehorende bouwwerken worden afgedekt met een kap, de dakhelling ten hoogste 45º mag bedragen.

  1. voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders niet meer mag bedragen dan 2 meter;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 onder e. 1 tot een grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de gezamelijke oppervlakte van bijbehordende bouwwerken mag maximaal 100m2 bedragen;

  2. het bij de woning behorende erf mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd.

 

10.4 specifieke gebruiksregels

Voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten geldt in aanvulling op artikel 10.1 het volgende:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van beroeps- en/of bedrijfsmatige werkruimten in het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 30% van het hoofdgebouw tot een maximum van 50 m²;

  2. uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de toelaatbare categorieen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan.

 

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

10.5.1 Bijzondere woonvorm

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van bijzondere woonvormen en/of kamerverhuur, met dien verstande dat:

  1. er dient sprake te zijn van een woonvorm die verwantschap heeft met bewoning door een gezin of een vorm van een vast samenlevingsverband, met dien verstande dat de samenstelling van personen mag wisselen;

  2. bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en geen nevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, waarbij aangetoond dient te worden dat de betreffende woonvorm geen beperking tot gevolg heeft voor het woongenot van de aangrenzende percelen;

  3. er dient te worden voorzien in een adequate ontsluiting en afwikkeling van autoverkeer en toereikende parkeergelegenheid voor personeel en bezoekers;

  4. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

  5. bij kamerverhuur kan uitsluitend een omgevingsvergunning worden verleend voor bewoning door maximaal 4 personen per woning;

  6. aangetoond dient te zijn dat vestiging in een bestaand of nieuw te bouwen zelfstandig gebouw niet tot de mogelijkheden behoort.

10.5.2 Beroepsmatige werkruimten en bedrijfsmatige werkruimten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van beroeps- en/of bedrijfsmatige werkruimten in bijbehorende bouwwwerken, met dien verstande dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsmatige en/of beroepsmatige werkruimten niet meer mag bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m²;

  2. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden te blijven;

  3. bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent in ieder geval dat:

  1. uitlsuitend medewerking wordt verleend aan het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2 zoals genoemd in de bij deze regels behorende staat van bedrijfsactiviteiten (opgenomen als bijlage) of, indien zij niet voorkomen in die lijst (qua milieuplanologische hinder), gelijkwaardig zijn aan de in categorie 1 of 2 genoemde bedrijfsactiviteiten;

  2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

  3. het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

  4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;

  5. er dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte op het perceel.

 

10.5.3 Kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van kamerverhuur, met dien verstande dat:

  1. bewoning toegestaan is door maximaal 4 personen per woning;

  2. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, waarbij aangetoond dient te worden dat de betreffende woonvorm geen beperking tot gevolg heeft voor het woongenot van de aangrenzende percelen.

Artikel 11 Waarde-Archeologie

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde-Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarde.

 

11.2 Bouwregels

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen toegestaan. Een en ander volgens de voor deze bestemmingen geldende regels.

 

11.3 Omgevingsvergunning voor werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

 

11.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden) op de in lid 11.1 bedoelde gronden de volgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren dieper dan 0,5 m en over een oppervlakte groter dan 100 m²:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;

  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;

  3. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  4. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voorzover geen bouwwerken zijnde);

  5. het graven of dempen van sloten, watergangen en vijvers.

 

11.3.2 Uitzonderingen

Het onder lid 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke uit het oogpunt van het te beschermen archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn. Hieronder worden in ieder geval werken of werkzaamheden bedoeld die niet dieper worden uitgevoerd dan 0,5 m en een oppervlakte kleiner dan 100 m² betreffen.

 

11.3.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 is slechts toelaatbaar indien door de werken of werkzaamheden de archeologische waarde van de gronden niet in onevenredige mate wordt aangetast, dan wel de mogelijkheden voor behoud van die waarde niet onevenredig wordt verkleind.

 

11.3.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijke advies ingewonnen bij de stadsarcheoloog van de gemeente Bergen op Zoom.

 

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na overleg met de stadsarcheoloog van de gemeente Bergen op Zoom, de in artikel 11.1 bedoelde bestemming te laten vervallen indien uit onderzoek is gebleken dat, hetzij door archivering van de aanwezige waarden, hetzij anderszins, geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn die handhaving van de bestemming rechtvaardigen.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 13 Algemene bouwregels

 

13.1 Bescherming van het plan

Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor op enig terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan waardoor aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking van deze regels zou worden vergroot.

 

13.2 bestaande afstanden

Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

13.3 Hoogten, inhoud, aantallen en oppervlakten

In die gevallen dat afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

13.4 (Her)oprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 13.2.1 en 13.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

13.5 Overschrijding van de bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, maatvoeringsaanduidingen en bestemmingregels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 70 cm. bedraagt;

  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 70 cm. bedraagt;

  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 70 cm. bedraagt;

  4. antennes, kunstwerken, lichtmasten, reclamepalen, vlaggenmasten tot een bouwhoogte van 10 m.

 

13.6 Percentages

Een in een maatvoeringsaanduiding aangegeven percentage geeft aan hoeveel van het bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is geregeld.

 

 

 

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

 

14.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

 

14.2 Vrijwaringszone - radar

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' (met nummer) geldt ten einde verstoring van het radarbeeld te voorkomen een bouwverbod voor bouwwerken met hogere bouwhoogte dan:

 

Het bevoegd gezag kan onder de volgende voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van het hierboven genoemde verbod:

 

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  1. de bouw ten dienste van openbaar nut van:

  1. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de goothoogte ten hoogste 3 m. mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;

  2. andere bouwwerken, zoals standbeelden, uitingen van kunst en dergelijke tot een een maximale hoogte van 10 m.;

met dien verstande dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning dient voor het bepaalde onder 1 en 2 in de belangenafweging eveneens te worden gelet op de effecten met betrekking tot de verkeersveiligheid (voldoende ruimte voor voetgangers en/of bedienend verkeer);

  1. het in geringe mate aanpassen van het plan, zoals een aanduiding of een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, met dien verstande dat dat de grenzen ten hoogste 2 m. mogen worden verschoven;

  2. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 10% mag worden afgeweken; met betrekking tot deze omgevingsvergunning voor het gebruik geldt, dat:

  1. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet;

  2. die omgevingsvergunning slechts mag worden toegepast op primaire bouwnormen (normen welke "als recht" zijn toegestaan); cumulatieve toepassing van deze bepaling op een eerder verleende omgevingsvergunning ten aanzien van de bouwnorm is niet toegestaan.

  1. het oprichten van andere bouwwerken voor telecommunicatiedoeleinden:

  1. met een hoogte van 40 m;

  2. met een hoogte van ten hoogste 10 m. meer dan de toegestane hoogte van bouwwerken;

met dien verstande dat door de omgevingsvergunning voor het bepaalde onder 1 en 2 geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet ter plaatse. Bij het verlenen van omgevingsvergunning kunnen door het bevoegd gezag voorwaarden en/of (nadere) eisen worden gesteld aan de stedenbouwkundige inpassing en/of de combinatie van aanbieders van telecomdiensten op masten.

  1. het oprichten van andere bouwwerken van geringe oppervlakte, zoals antenne-installaties, vlaggenmasten, windmolens en verlichtingsarmaturen, tot een bouwhoogte van ten hoogste 15 m.

 

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

 

16.1 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 m. welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn, zulks voor zover deze op grond van de in Hoofdstuk 2 gestelde regels niet kunnen worden gebouwd;

  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, bestemmingsvlakken, bouwpercelen, danwel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;

  3. het wijzigen van het plan in die zin dat bouwwerken welke op grond van nader onderzoek, cultuurhistorische waarde bezitten waarbij handhaving, versterking of herstel van die waarde gerechtvaardigd wordt geacht, op de verbeelding, of anderszins worden voorzien van een monumentale aanduiding ; voor de hier bedoelde bebouwing geldt alsdan dat de op het tijdstip van het wijzigingsbesluit bestaande grondoppervlakte, goothoogt, dakhelling en/of hoogte niet mag worden gewijzigd, behoudens omgevingsvergunning;

  4. het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 30% mag worden afgeweken, op voorwaarde, dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet; de wijzigingsbevoegdheid mag slechts worden toegepast op primaire bouwnormen (normen welke "als recht" zijn toegestaan); cumulatieve toepassing van deze bepaling op een eerder verleende omgevingsvergunnning voor het gebruik en/of wijzigingsregel ten aanzien van de bouwnorm is niet toegestaan.

 

16.2 Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de goot en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “wetgevingszone-wijzigingsgebied” te wijzigen, met inachtneming van het volgende:

  1. wijziging wordt toegepast indien is aangetoond dat hierdoor efficiënter ruimtegebruik mogelijk is danwel een gebouw mogelijk is dat voldoende omvang heeft voor onder te brengen programma, functie of combinatie van programma’s en / of functies;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 20 meter;

 

 

Artikel 17 Overige regels

 

17.1 Parkeren en laad- en losmogelijkheden

  1. Ten behoeve van de realisatie, het gebruik en het in stand houden van functies, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte voor het laden en lossen van goederen, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein, met dien verstande dat:

  1. voor het bepalen van de benodigde aantal parkeerplaatsen de Nota Parkeernormering van de gemeente Bergen op Zoom moet worden gevolgd;

  2. indien het bedoelde onder a onvoldoende uitsluitsel geeft over het te realiseren aantal parkeerplaatsen, dienen de parkeerkencijfers van het CROW te worden gebruikt;

  3. parkeervoorzieningen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd;

  1. middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;

  2. middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

 

 

17.2 Afmeting parkeerplaatsen

 

Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  1. Indien de afmetingen voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt;

  2. Indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,8 m bij 5,50 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedraagt, en in geval van haaksparkeren ten minste 2,50 m bij 5,00 m bedraagt.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 18 Overgangsrecht

 

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van het plan.

 

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken is het verboden dit gebruik daarna te hervateen of te laten hervatten;

  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

 

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Vrederust" van de gemeente Bergen op Zoom