direct naar inhoud van Bestemmingsplanregels
Plan: Limfa, fase 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0744.BSPlimfafase1-d001

Bestemmingsplanregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Limfa fase 1“ met identificatienummer NL.IMRO.0744.BSPlimfafase1-d001 van de gemeente Baarle-Nassau;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal drie aaneen gebouwde woningen;

1.6 afhankelijke woonruimte

een deel van een woning of al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk, geen bedrijfsgebouw zijnde, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijf aan huis

het door een bewoner van een woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een klompenmakerij of een cateringbedrijf. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel;

1.9 beroep aan huis

het door een bewoner van een woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden, schoonheidssalons, honden-trimsalons en pedicures, die door hun beperkte omvang in de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel. In Baarle-Nassau dient hieronder niet te worden begrepen kappers;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder of dakopbouw;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.17 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwverordening

bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geschakelde woning

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar zijn verbonden;

1.25 gestapelde woning

een woning, deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht;

1.26 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.28 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 overkapping

een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie (zijnde een plat dak). Indien een overkapping aangebouwd is aan een gebouw mag een overkapping maximaal 2 niet eigen wanden hebben. Eigen wanden zijn dan niet toegestaan. Indien een overkapping niet is aangebouwd aan een gebouw mag een overkapping maximaal 1 eigen wand hebben;

1.31 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.32 patiowoning

woning met een kleine ommuurde privébuitenruimte;

1.33 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • maximaal 30 centimeter boven het hoogste punt van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.34 twee-aaneen gebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen;

1.35 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.36 voorgevel- en achtergevellijn

de denkbeeldige lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevellijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevellijn) niet mag worden overschreden;

1.37 voorste perceelsgrens

de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan;

1.38 voorzieningen van algemeen nut

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.39 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlakte water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc;

1.40 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.41 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gelegen hoofdgebouwen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers, entreeportalen en dergelijke mogen binnen de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale diepte van een erker bedraagt 25% van de diepte van de voortuin, zulks tot een maximum van 1,5 meter;
    • 2. de maximale breedte van een erker bedraagt tweederde van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, waaraan/-in de erker wordt gesitueerd;
    • 3. op één hoek van het hoofdgebouw is een hoekerker is toegestaan, mits de maximale diepte van een erker bedraagt 25% van de diepte van de zijtuin, zulks tot een maximum van 1,5 meter.
  • b. de maximale bouwhoogte van een erker bedraagt 3 meter. Doortrekken van het schuine dak van het hoofdgebouw over de erker, het entreeportaal e.d. met eenzelfde dakhelling is toegestaan;
  • c. de maximale afstand tot de entree van de voorgevel van het nabij gelegen hoofdgebouw bedraagt 3 meter.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 1 meter, uitgezonderd het bepaalde in sub b;
  • b. de maximale bouwhoogte van pergola's bedraagt 2,5 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van vlaggenmasten e.d. bedraagt 5 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 3 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. overkappingen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer – Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en woonstraten;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. voorzieningen van algemeen nut;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. in- en uitritten;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, bushokjes en abri's gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m²;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bewegwijzering en straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 15 m².

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van het bouwverkeer in verband met de verkeersveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo, wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als staanplaats voor onderkomens, alsmede voor wagens en kramen, geschikt en bestemd voor de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van een niet permanent gebruik als zodanig;
  • b. het gebruik van de gronden als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, danwel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens parkeren ten dienste van de toegelaten functies;
  • c. het gebruik van de gronden als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare, althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en producten.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, bestaande uit maximaal 70 aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen, geschakelde woningen, patiowoningen en/of gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 45 m²;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ een parkeerkelder voor gestapelde woningen is toegestaan;
  • e. voorzieningen van algemeen nut;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • g. bijbehorende bouwwerken;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. tuinen en erven.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht;
  • b. de hoofdgebouwen dienen met de voorgevel in de op de verbeelding weergegeven gevellijn te worden opgericht, dan wel maximaal 3 m achter de gevellijn;
  • c. de diepte van de grondgebonden hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt bij hoekwoningen van aaneengebouwde woningen, bij twee-aaneen gebouwde en bij geschakelde woningen 3 m aan één zijde, patiowoningen mogen aan weerszijden tot in de zijdelingse perceelsgrens worden opgericht;
  • e. de maximale goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 7 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte en maximum bouwhoogte'. Daar gelden de maten zoals op de verbeelding zijn weergegeven;
  • f. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte en maximum bouwhoogte'. Daar gelden de maten zoals op de verbeelding zijn weergegeven;
  • g. in aanvulling van het bepaalde onder lid f. geldt dat de bouwhoogte van een aanpalend hoofdgebouw (aaneengebouwd of twee-aaneen gebouwde woning):
    • 1. minstens gelijk dient te zijn;
    • 2. dan wel dat de bouwhoogte minimaal 0,5 m meer of minder dient te bedragen dan die van het aanpalende hoofdgebouw.
  • h. ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ is een parkeerkelder toegestaan tot een verticale diepte van maximaal 4 m onder peil tot op de perceelsgrenzen;
  • i. de hoofdgebouwen worden afgedekt met een kap, waarbij geldt dat de dakhelling minimaal 12° en maximaal 60° bedraagt. Uitzondering geldt voor dakhellingen aan de achterzijde van het hoofdgebouw, waarbij geldt dat er sprake mag zijn van een (gedeeltelijke) platte afdekking;
  • j. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – geluidwerende voorziening’ dienen de hoofdgebouwen voorzien te worden van geluidwerende voorzieningen zodat voldaan wordt aan de normstelling uit het Bouwbesluit, zoals geldend ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht;
  • b. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de bovenkant van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • c. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 0,5 m onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw. Doortrekken van het schuine dak van het hoofdgebouw over het aangebouwde bijbehorende bouwwerk met eenzelfde dakhelling is toegestaan. Dan geldt de feitelijke goothoogte van het hoofdgebouw als de maximale bouwhoogte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • e. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m², mits de gronden voor niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • g. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 1 m achter de voorgevellijn van de woning te worden opgericht;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder lid g. is het toegestaan bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers, entreeportalen en dergelijke voor de voorgevellijn danwel binnen een afstand van 3 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw te bouwen, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    • 2. de afstand tot de voorste bouwperceelgrens dient minimaal 3 m te bedragen;
    • 3. de breedte mag niet meer bedragen dan maximaal 50% van de gevel;
    • 4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.

5.2.3 Voorzieningen van algemeen nut

Voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw voor voorzieningen van algemeen nut bedraagt maximaal 15 m².
  • b. de bouwhoogte van een gebouw voor voorzieningen van algemeen nut bedraagt maximaal 3 meter.

5.2.4 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping dient minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht;
  • b. de oppervlakte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 20 m²;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. er mag slechts 1 overkapping per bouwperceel gerealiseerd worden;
  • e. de oppervlakte van overkappingen telt niet mee bij bepaling van de maximale oppervlakte zoals vervat in artikel 5.2.2 lid f.

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen mag vóór de op verbeelding weergegeven gevellijn maximaal 1 m bedragen en voor zover gelegen achter de op de verbeelding weergegeven gevellijn maximaal 2 m bedragen;
  • b. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van plaats en/of afmeting van bouwwerken. De toepassing van nadere eisen door burgemeester en wethouders zal gericht zijn op het voorkomen van een onevenredig aantasting van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie (wooncomfort, kwaliteit woongenot van de directe omgeving);
  • c. de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de parkeerruimte op eigen terrein;
  • g. de sociale veiligheid;
  • h. de brandveiligheid.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo, wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de grond en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf;
  • b. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  • d. kamerbewoning;
  • e. recreatief nachtverblijf;
  • f. seksinrichtingen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Beroep aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 voor de uitoefening van een beroep aan huis in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. per bouwperceel het oppervlak aan bebouwing dat hiervoor gebruikt wordt niet meer dan 100 m² bedraagt;
  • b. de woonfunctie op het bouwperceel primair blijft;
  • c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. de activiteit niet vergunningplichtig is op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50);
  • e. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer;
  • f. op eigen terrein wordt voorzien in de nodige parkeergelegenheid.

5.5.2 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 onder lid a. voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft. Dit wil zeggen dat maximaal 40 % van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij bijbehorende bouwwerken mag worden aangewend ten behoeve van het bedrijf aan huis, zulks met een absoluut maximum van 45 m²;
  • b. een afwijking mag alleen verleend worden voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die valt in categorie 1 of 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels);
  • c. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • d. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk;
  • f. seksinrichtingen niet zijn toegestaan.

5.5.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 onder lid c. en toestaan dat een deel van de woning en/of een al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

  • a. een dergelijke bewoning dient noodzakelijk te zijn vanuit een oogpunt van mantelzorg en op grond van een medische indicatie te worden aangetoond. Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het te nemen besluit advies aan een ter zake deskundige instantie;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. indien de afhankelijke woonruimte geheel wordt gesitueerd binnen een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dient de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake vrijstaande bijbehorende bouwwerken te worden ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • d. indien de bij het verlenen van de afwijking van het bestemmingsplan bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, trekt het bevoegd gezag de vergunning in.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Dit geldt voor het bouwen van bouwwerken, gelegen in gebieden/categorieën zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 2 bij deze regels), die een diepte hebben, die meer is dan de op de kaart aangegeven 'diepte - ondergrens' en een omvang hebben die meer is dan de op kaart aangegeven 'omvang - ondergrens'.

6.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  • b. De verplichting tot het doen van opgravingen.
  • c. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 6.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd zonder het overleggen van een archeologisch onderzoek als - voldoende onderbouwd - kan worden aangetoond dat:

  • a. in het gebied reeds verstoring plaats heeft gevonden die dieper reikt - dan de verwachte archeologische vondstlaag;
  • b. het behoud van archeologische waarden voldoende is gewaarborgd (er worden bijv. technische beschermende maatregelen getroffen of de archeologie wordt ingepast in het plan);
  • c. de archeologische resten door de verstoring niet worden geschaad (diepteligging archeologische resten is bijv. groter dan de diepte van de beoogde ingreep);
  • d. of in andere gevallen dan hierboven beschreven waarbij vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (zijnde de regioarcheoloog van de Regio West-Brabant).

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt, dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 2 bij deze regels);
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 2 bij deze regels);
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 2 bij deze regels);
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 2 bij deze regels), waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 2 bij deze regels) en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 centimeter;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 2 bij deze regels) en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 centimeter;
  • h. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 2 bij deze regels).

6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  • d. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

6.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de in 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    • 3. de verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning, zich conformerend aan de vigerenden KNA.
  • c. c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Het bevoegd gezag mag zich ter onderbouwing van zijn oordeel laten adviseren door de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, waarbij het bevoegd gezag ten alle tijden gemotiveerd kan afwijken van een dergelijk advies indien zij van mening is dat de eventuele verstoring van archeologische waarden van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.

6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. het is verboden voor de in artikel 6.2.1 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 2 bij deze regels) en de diepte meer dan 40 cm bedraagt;
  • b. aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  • c. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
  • d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
8.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

8.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m² en tevens volledig ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;
  • c. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is per bouwperceel maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  • 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
  • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 5.2.2 in acht wordt genomen;
  • 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • 4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.
  • d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • e. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.

8.1.3 Inritconstructies parkeerkelders

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1.2 teneinde inritconstructies bij parkeerkelders mogelijk te maken, onder voorwaarden dat:

  • a. geen onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
  • b. geen onevenredige aantasting van de sociale veiligheid;
  • c. geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. geen onevenredige aantasting van brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • e. geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving.

8.2 Ondergeschikte bouwdelen
8.2.1 Overige ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt. Ten aanzien van balkons mag de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedragen.

8.2.2 Dakkapellen

Voor dakkapellen geldt dat wanneer deze niet meer dan 2/3 van het dakvlak beslaan de bouwhoogte van de dakkapel niet als goothoogte wordt aangemerkt.

8.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
8.3.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

8.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

8.3.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 8.3.1 en 8.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  • a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen of bouwvlakken worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat voorzieningen van algemeen nut, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw maximaal 50 m³ bedraagt;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat een gebouw wordt gebouwd ten behoeve van het houden van dieren of het kweken van planten, zoals een volière of een groentekas, mits:
  • 1. de oppervlakte van een gebouw maximaal 10 m² bedraagt;
  • 2. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 4,50 m bedraagt;
  • 3. achter de achtergevellijn wordt gebouwd;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van communicatievoorzieningen, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • f. de bestemmingsregels en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 6 meter, mits de gebruiksfunctie op de aanliggende percelen niet wordt beperkt en de belangen van derden niet worden geschaad.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen, voor zover daaraan behoefte blijkt te bestaan:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • b. het oprichten van transformatorgebouwen, gemaalgebouwen en andere gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut met een inhoud van ten hoogste 35 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 meter, welke in het kader van de voorzieningen van algemeen nut nodig zijn en welke op grond van het bepaalde in de voorafgaande artikelen niet kunnen worden gebouwd;
  • c. de Lijst van bedrijfsactiviteiten te wijzigen, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Limfa fase 1”.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ............................................…..........

de griffier, de voorzitter,