direct naar inhoud van Artikel 20 Algemene aanduidingsregels
Plan: Buitengebied Baarle-Nassau, herziening 1a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0744.BSPbg2008hern1a-d003

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 Aardkundig waardevol gebied
20.1.1 Omschrijving
a Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'aardkundig waardevol gebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding en het behoud van de aanwezige specifieke bodemopbouw en specifieke hydrologische karakteristieken.

b Bedreigende werkzaamheden

Onder bedreigende werkzaamheden worden verstaan: ingrepen die de bodemopbouw veranderen en de hydrologische situatie aantasten, aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.

20.1.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 19.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. de aanleg van foliemestbassins, met uitzondering van de aanleg van foliemestbassins in aansluiting op het bijbehorende agrarisch bouwvlak, voor zover:
    • 1. de hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter;
    • 2. het gezamenlijk oppervlak per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 750 m²;
    • 3. de gezamenlijke inhoud per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 2.500 m³.

20.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbodsbepaling

Het is verboden op de onderhavige gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. ten aanzien van bodemopbouw en reliëf:
    • 1. afgraven;
    • 2. ophogen;
    • 3. vergraven;
    • 4. diepploegen;
    • 5. egaliseren;
    • 6. indrijven van voorwerpen in de grond;
  • b. ten aanzien van waterhuishouding:
    • 1. aanleg van draineringsstelsel;
    • 2. aanbrengen van onderbemaling;
    • 3. aanleggen van dammen;
    • 4. aanbrengen van stuwen;
    • 5. aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 6. dempen van sloten en greppels;
    • 7. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
    • 8. aanbrengen of wijzigen van overbeschoeiing of kaden;
  • c. ten aanzien van infrastructuur:
    • 1. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m² (met uitzondering van kavelpaden);
    • 2. aanbrengen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het wijzigen van perceelsindeling.

20.2 Beschermingszone natte natuurparel
20.2.1 Omschrijving
a Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'beschermingszone natte natuurparel' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding en het behoud van de aanwezige specifieke bodemopbouw en specifieke hydrologische karakteristieken.

b Bedreigende werkzaamheden

Onder bedreigende werkzaamheden worden verstaan: bodemkundige en hydrologische ingrepen die leiden tot een verslechtering van de hydrologische situatie in de natte natuurparel.

20.3 Cultuurhistorisch waardevol gebied
20.3.1 Omschrijving
a Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol gebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding en het behoud van:

  • a. de aanwezige bodemopbouw;
  • b. geomorfologie (meso- en microreliëf) en verkaveling;
  • c. de aanwezige oude cultuurhistorische waardevolle beplantings- en bebouwingsstructuren;
  • d. architectonisch waardevolle boerderijen en landschapselementen;
  • e. openheid van de oude akkercomplexen;
  • f. inpassen van nieuwe bebouwing in het bestaande cultuurhistorisch landschapspatroon.

b Bedreigende werkzaamheden

Onder bedreigende werkzaamheden worden verstaan: ingrepen die de bodemopbouw, de geomorfologie en verkaveling bedreigen, verwijderen van landschaps- en beplantingselementen, aanbrengen van beplantingen en toestaan boomteelt op de open akkers, toestaan van nieuwe ontwikkelingen die het oude cultuurhistorische landschapspatroon aantasten, aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.

20.3.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 19.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. de aanleg van foliemestbassins, met uitzondering van de aanleg van foliemestbassins in aansluiting op het bijbehorende agrarisch bouwvlak, voor zover:
    • 1. de hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter;
    • 2. het gezamenlijk oppervlak per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 750 m²;
    • 3. de gezamenlijke inhoud per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 2.500 m³.

20.3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbodsbepaling

Het is verboden op de onderhavige gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. ten aanzien van bodemopbouw en reliëf:
    • 1. afgraven,
    • 2. ophogen,
    • 3. vergraven,
    • 4. diepploegen,
    • 5. egaliseren;
  • b. ten aanzien van waterhuishouding:
    • 1. aanleg van draineringsstelsel;
    • 2. aanbrengen van onderbemaling;
    • 3. aanleggen van dammen;
    • 4. aanleggen van stuwen;
    • 5. aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 6. dempen van sloten en greppels;
    • 7. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • c. ten aanzien van beplantingen:
    • 1. vellen / rooien van houtgewas en beplanting;
    • 2. aanplanten van houtgewas en beplanting, exclusief erfbeplanting en houtgewassen die gebruikt worden voor de agrarische productie (fruitbomen, bomen ten behoeve van teelt e.d.);
    • 3. blijvend omzetten naar boomteelt en vaste plantenteelt;
  • d. ten aanzien van infrastructuur:
    • 1. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m²;
    • 2. aanbrengen van ondergrondse leidingen;
    • 3. wijzigen van de perceelsindeling.

20.4 Landschapsdeel regionale natuur- en landschapseenheid
20.4.1 Omschrijving
a Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'landschapsdeel regionale natuur- en landschapseenheid' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding en het behoud van het landsdeel regionale natuur- en landschapseenheid, waarbij de volgende randvoorwaarden voor instandhouding gelden: door versterking van de onderliggende relaties kunnen Regionale Natuur- en Landschapseenheden (RNLE's) zich op termijn ontwikkelen tot zelfstandige eenheden waar natuur, landschap en landbouw centraal staan. Deze gebieden moeten groen en landelijk blijven. Het beleid is gericht op het beschermen en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische (landschaps-)waarden, recreatie met een groen karakter en een bij de schaal en de aard van het gebied passende landbouw.

b Bedreigende werkzaamheden

Onder bedreigende werkzaamheden worden verstaan: toename van verstedelijking en/of intensieve verstening.

20.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 19.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. de aanleg van foliemestbassins, met uitzondering van de aanleg van foliemestbassins in aansluiting op het bijbehorende agrarisch bouwvlak, voor zover:
    • 1. de hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter;
    • 2. het gezamenlijk oppervlak per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 750 m²;
    • 3. de gezamenlijke inhoud per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 2.500 m³.

20.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbodsbepaling

Het is verboden op de onderhavige gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. ten aanzien van bodemopbouw en reliëf:
    • 1. afgraven,
    • 2. ophogen,
    • 3. vergraven,
    • 4. diepploegen,
    • 5. egaliseren;
  • b. ten aanzien van waterhuishouding:
    • 1. aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 2. dempen van sloten en greppels;
    • 3. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • c. ten aanzien van beplantingen:
    • 1. vellen / rooien van houtgewas en beplanting;
    • 2. aanplanten van houtgewas en beplanting, exclusief erfbeplanting en houtgewassen die gebruikt worden voor de agrarische productie (fruitbomen, bomen ten behoeve van teelt e.d.);
    • 3. blijvend omzetten van grasland naar boomteelt en vaste plantenteelt;
  • d. ten aanzien van infrastructuur:
    • 1. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m²;
    • 2. wijzigen van de perceelsindeling.

20.5 Leefgebied amfibieën en reptielen
20.5.1 Omschrijving
a Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied amfibieën en reptielen' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding en het behoud van:

  • a. amfibieën: de aanwezigheid van poelen en vennen, goed onderhoud van de poelen en vennen, waardoor deze open blijven, voorkomen van instromen met voedselrijk water en inzwemmen van vis (voorkomen dat poelen en vennen in verbinding worden gebracht met waterlopen), handhaven van een relatief hoge (grond)waterstand, aanwezigheid van structuurrijke bossen/bosschages, kleine landschapselementen en ruigtes nabij de voortplantingsbiotopen (verbinding voorplantingsbiotoop) en landbiotoop;
  • b. reptielen: de aanwezigheid van reliëfrijke heide met open, kale zandige terreintjes, geen betreding door recreanten, verspreid staande bomen en struiken, grote aangesloten gebieden.

b Bedreigende werkzaamheden

Onder bedreigende werkzaamheden worden verstaan: dempen van poelen en vennen, geen/slecht onderhoud van poelen waardoor beschaduwing en/of verlanding plaatsvindt, instromen van voedselrijk water, in verbinding brengen van poelen met waterlopen waardoor vis kan inzwemmen, dichtplanten/dicht laten groeien van heideterreintjes/open plekken in het bos, verwijderen van beplantingselementen, verlagen van de (grond)waterstand, ingrepen in de bodemopbouw, uitzetten van vis, het houden of lokken van watervogels (eutrofiëring), ingrepen die van invloed zijn op de rust (aanleg paden en wegen), aanbrengen van verhardingen en teeltondersteunende voorzieningen.

20.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 19.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. ten aanzien van bodemopbouw en reliëf:
    • 1. diepploegen;
  • b. ten aanzien van waterhuishouding:
    • 1. aanleg van draineringsstelsel;
    • 2. aanbrengen van onderbemaling;
    • 3. dempen van sloten en greppels;
    • 4. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • c. ten aanzien beplantingen:
    • 1. blijvend omzetten van grasland in bouwland of sierteeltgrond, indien niet noodzakelijk in het kader van de noodzakelijke vruchtenwisseling;
  • d. ten aanzien van infrastructuur:
    • 1. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m²;
    • 2. de aanleg van foliemestbassins, met uitzondering van de aanleg van foliemestbassins in aansluiting op het bijbehorende agrarisch bouwvlak, voor zover:
      • de hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter;
      • het gezamenlijk oppervlak per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 750 m²;
      • de gezamenlijke inhoud per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 2.500 m³.

20.5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbodsbepaling

Het is verboden op de onderhavige gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. ten aanzien van bodemopbouw en reliëf:
    • 1. afgraven;
    • 2. ophogen;
    • 3. vergraven;
    • 4. egaliseren;
    • 5. indrijven van voorwerpen in de grond;
  • b. ten aanzien van waterhuishouding:
    • 1. aanleggen van dammen;
    • 2. aanleggen van stuwen;
    • 3. aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 4. aanbrengen of wijzigen van oeverbeschoeiing of kaden;
  • c. ten aanzien van infrastructuur:
    • 1. aanbrengen van ondergrondse leidingen;
    • 2. wijzigen van de perceelsindeling.

20.6 Leefgebied struweelvogels
20.6.1 Omschrijving
a Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied struweelvogels' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding en het behoud van het leefgebied voor struweelvogels, waarbij de volgende randvoorwaarden voor instandhouding gelden: behoud van bosranden en verspreide houtopstanden, afwisseling van houtopstanden, akkers en grasland, handhaven van rustige zandwegen waar de vogels kunnen zonnen en foerageren, handhaven van een gevarieerde ondergroei in de bosranden in de houtopstanden.

b Bedreigende werkzaamheden

Onder bedreigende werkzaamheden worden verstaan: kappen van delen van het bos en verwijderen van houtopstanden, grootschalige ingrepen in de bodemopbouw en reliëf, verwijderen van lineaire houtopstanden en solitaire bosjes, verwijderen van onderbegroeiing (zoom- en kruidlaag), ingrepen die van invloed zijn op de rust (aanleg paden en wegen), aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.

20.6.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 19.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. ten aanzien van infrastructuur:
    • 1. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m²;
    • 2. de aanleg van foliemestbassins, met uitzondering van de aanleg van foliemestbassins in aansluiting op het bijbehorende agrarisch bouwvlak, voor zover:
      • de hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter;
      • het gezamenlijk oppervlak per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 750 m²;
      • de gezamenlijke inhoud per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 2.500 m³.

20.6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbodsbepaling

Het is verboden op de onderhavige gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. ten aanzien van bodemopbouw en reliëf:
    • 1. afgraven;
    • 2. ophogen;
    • 3. vergraven;
    • 4. diepploegen;
  • b. ten aanzien van beplantingen:
    • 1. het vellen / rooien van houtgewas en beplanting.

20.7 Leefgebied weidevogels, zwanen en ganzen
20.7.1 Omschrijving
a Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied weidevogels, zwanen en ganzen' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding en het behoud van het leefgebied voor weidevogels, zwanen en ganzen, waarbij de volgende randvoorwaarden voor instandhouding gelden: behoud van hoge (grond)waterstanden, aanwezigheid van voldoende areaal grasland, openheid en rust.

b Bedreigende werkzaamheden

Onder bedreigende werkzaamheden worden verstaan: ingrepen die de (grond)waterstand verlagen, ingrepen die de bodemopbouw veranderen, ingrepen die de omvang van het biotoop verkleinen, aanbrengen van hoogopgaande beplantingen (openheid), aanbrengen van verhardingen en teeltondersteunende voorzieningen, ingrepen die van invloed zijn op de rust (aanleg paden en dergelijke).

20.7.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 19.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. ten aanzien van bodemopbouw en reliëf:
    • 1. diepploegen;
  • b. ten aanzien van beplantingen:
    • 1. aanplanten van houtgewas en beplanting, exclusief erfbeplanting en houtgewassen die gebruikt worden voor de agrarische productie (fruitbomen, bomen ten behoeve van teelt e.d.);
    • 2. blijvend omzetten van grasland naar boomteelt en vaste plantenteelt;
  • c. ten aanzien van ten aanzien van infrastructuur:
    • 1. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m²;
    • 2. de aanleg van foliemestbassins, met uitzondering van de aanleg van foliemestbassins in aansluiting op het bijbehorende agrarisch bouwvlak, voor zover:
      • de hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter;
      • het gezamenlijk oppervlak per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 750 m²;
      • de gezamenlijke inhoud per agrarisch bouwvlak niet meer bedraagt dan 2.500 m³.

20.7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op de onderhavige gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. ten aanzien van bodemopbouw en reliëf:
    • 1. afgraven,
    • 2. ophogen,
    • 3. vergraven,
    • 4. egaliseren,
    • 5. indrijven van voorwerpen in de grond;
  • b. ten aanzien van waterhuishouding:
    • 1. aanleggen van een drainagestelsel;
    • 2. aanbrengen van onderbemaling;
    • 3. aanleggen van dammen;
    • 4. aanleggen van stuwen;
    • 5. aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 6. dempen van sloten en greppels;
    • 7. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
    • 8. aanbrengen of wijzigen van overbeschoeiing of kaden;
  • c. ten aanzien van beplantingen:
    • 1. blijvend omzetten van grasland naar bouwland;
  • d. ten aanzien van infrastructuur:
    • 1. aanbrengen van ondergrondse leidingen.