Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Fransebaan 4, Ulicoten
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0744.BPFransebaan4-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Fransebaan 4' van de gemeente Baarle-Nassau;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0744.BPFransebaan4-VG01;

1.3 aanbouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bestemmingsvlak gelegen hoofdgebouw, dat zowel door zijn afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daarvan niet los staat;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep/bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied; waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

1.7 aardkundige waarden

waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen;

1.8 abiotische waarden

geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (= niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;

1.9 afhankelijke woonruimte

een deel van een woning of al dan niet vrijstaand bijgebouw, geen bedrijfsgebouw zijnde, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, met uitzondering van paardenhouderij en manege. Wel worden in dit plan als agrarisch bedrijf gezien, hertenhouderijen en geitenhouderijen;

1.11 archeologisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;

1.12 archeologisch onderzoek

inventariserend veldonderzoek uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.16 bed and breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning met bijbehorende vrijstaande bijgebouwen dat door de beperkte omvang in een woning met bijbehorende vrijstaande bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.17 bestaande bebouwing

bebouwing, zoals die aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, of bebouwing die rechtens mag worden gebouwd op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

1.18 bestaand gebruik

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft verkregen;

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 bijgebouw

een gebouw dat zowel in bouwkundig, als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.28 cultuurhistorische waarden

waarden die samenhangen met de nalatenschap die de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, heeft achtergelaten in het huidige landschap; daarbij gaat het om archeologisch,
historisch-landschappelijk, historisch- geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (m.n. van oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing;

1.29 dagrecreatie

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat;

1.30 eigen terrein

ruimte in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat
gebouw behoort;

1.31 erfbeplanting

afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;

1.32 evenement

evenementen en grootschalige evenementen als bedoeld in paragraaf 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening;

1.33 extensief dagrecreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën of boerengolf, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is;

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.36 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van verblijfsrecreatie;

1.37 kleinschalig kamperen

kamperen in de vorm van recreatief medegebruik bij een functionerend agrarisch bedrijf, met maximaal 25 kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde in de periode van 10 maart tot en met 31 oktober;

1.38 landschappelijke inpassing

Het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing, die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap.

1.39 landschappelijke waarden

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.40 logies

gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen;

1.41 natuurkamperen

kamperen van beperkte omvang in een groter aaneengesloten bos- of natuurgebied, dat voldoet aan navolgende kenmerken:
  1. het natuurkampeerterrein is gelegen in een aaneengesloten gebied van ten minste 25 hectaren, waarvan in ieder geval de helft bestaat uit bos of natuurgebied;
  2. het al dan niet aaneengesloten natuurkampeerterrein is niet groter dan 1 hectare;
  3. het natuurkampeerterrein heeft ten hoogste 40 plaatsen voor tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans;
  4. de verblijfsduur per kampeermiddel is ten hoogste zes weken;

1.42 natuurwaarden

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid / ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied;

1.43 peil

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van afgewerkte maaiveld ter plaatse van het te bouwen bouwwerk;

1.44 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.45 paalkamperen

kamperen van zeer beperkte omvang in een groter aaneengesloten bos- of natuurgebied, dat voldoet aan navolgende kenmerken:
  1. het kampeerterreintje ligt in een open plek in het bos of aan de bosrand nabij lange afstand wandel- en fietsroutes;
  2. het kampeerterreintje is niet bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer;
  3. het kampeerterreintje biedt plaats aan maximaal drie trekkerstenten die binnen een straal van 10 meter binnen de paal moeten staan;
  4. de enige voorziening is een waterpomp;

1.46 plaatsgebonden risico

het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof;

1.47 prostiturie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.48 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die onderdeel uitmaakt van deze planregels;

1.49 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht,  of vertoningen van  erotisch/pornografische aard plaatsvinden. onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in de in het plan voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande legaal opgerichte gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in het plan voorgeschreven afstand;

1.51 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud en/of herstel en ontwikkeling van de ecologische, landschappelijke en natuurwaarden van zowel beboste als niet beboste gronden zoals poelen, waterpartijen, waterlopen, heide en graslanden;
  2. het behoud van voorkomende abiotische, natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  3. versterking van cultuurhistorische landschapswaarden;
  4. extensief dagrecreatief medegebruik;
  5. instandhouding van in het bos- en natuurgebied aanwezige onverharde wegen;
  6. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’, verharde en onverharde wegen.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Bebouwingsregeling
Op de als ‘Natuur’ bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het stellen van nadere eisen ten aanzien van het bouwen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik
Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. (motor)crossen;
  3. grootschalige openluchtevenementen en andere vormen van intensief dagrecreatief medegebruik;
  4. een seksinrichting;
  5. het houden van een kampeerterrein, waaronder tevens de beoefening van kleinschalig kamperen en natuurkamperen wordt verstaan, maar niet de beoefening van paalkamperen;
  6. het aanbrengen dan wel oprichten van teeltondersteunende voorzieningen;
  7. parkeerterrein
  8. een tuin.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in gronden het volgende werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm en ontginnen;
  2. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  3. aanbrengen van opgaande beplanting;
  4. verwijderen, vellen of rooien van houtopstanden;
  5. aanleggen van verhardingen, anders dan ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’;
  6. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
3.5.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 is niet vereist voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
  3. het verwijderen, vellen of rooien van houtopstanden betreffen, indien die werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van natuur- en landschapsbeheer;
3.5.3 Voorwaarde
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’,
met als ondergeschikte functie;
  1. aan huis gebonden beroepen of bedrijven onder de voorwaarden als omschreven in lid 4.4.1;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken en terreinen
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’, uitsluitend een tuin;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Bebouwingsregeling
  1. maximaal één woning, waarbij geldt dat algehele herbouw van een burgerwoning uitsluitend mag plaatsvinden op de bestaande fundamenten en de woning wordt gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak;
  2. vrijstaande bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de woning;
  4. ondergronds bouwen is toegestaan in de vorm van kelders met dien verstande dat:
    1. de kelder uitsluitend onder de woning en de aanbouw mag worden gebouwd;
    2. de diepte beneden peil niet meer mag bedragen 3 meter;
  5. ter plaatse van de aanduidingen ‘tuin’ en ‘landschapswaarden’ mag niet worden gebouwd;
  6. in uitzondering op lid 4.2.1 onder e geldt dat ter plaatse van de aanduidingen ‘tuin’ en ‘landschapswaarden’ op of maximaal 3 meter uit de bestemmingsgrens terreinafscheidingen mogen worden gebouwd;
  7. in uitzondering op lid 4.2.1 onder e geldt dat de ter plaatse van de aanduidingen ‘tuin’ en ‘landschapswaarden’ aanwezige tennisbaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van dit plan, als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden. Onder deze aanwezige tennisbaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden verstaan de tennisbaan en bouwwerken als opgenomen in bijlage 2;
  8. De gronden ter plaatse van de aanduidingen ‘tuin’ en ‘landschapswaarden’ dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van terinzagelegging van dit plan.
4.2.2 Maatvoering van de bouwwerken
Voorts gelden de navolgende maatvoeringseisen:
  1. woning met aanbouwen:
    1. goothoogte maximaal 4,5 m;
    2. bouwhoogte maximaal 10 m;
    3. inhoud- maximaal 750 m3, voor zover de inhoud ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande inhoud als maximum;
    4. dakhelling minimaal 12o en maximaal 60o;
  2. vrijstaande bijgebouwen:
    1. goothoogte maximaal 3,5 m;
    2. bouwhoogte maximaal 6 m;
    3. oppervlakte per woning maximaal 80 m2 ;
    4. afstand tot woning met aanbouw minimaal 2 m en maximaal 10 m;
    5. afstand achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning met aanbouw dan wel in of achter het verlengde daarvan minimaal 3 m;
    6. dakhelling maximaal 60°;
  3. bouwwerken geen gebouwen zijnde:
    1. bouwhoogte erfafscheidingen:
      1. voor de voorgevel maximaal 1 m
      2. overige: 2 m;
    2. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
    3. afstand zwembad achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning met aanbouw dan wel in of achter het verlengde daarvan minimaal 3 m;
    4. oppervlakte carport en overkappingen maximaal 25 m²;
    5. bouwhoogte carport en overkappingen maximaal 3 m;
    6. afstand carport, overkappingen en zwembad achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning met aanbouw dan wel in of achter het verlengde daarvan minimaal 3 m;
    7. afstand zwembad tot zijdelingse bestemmingsgrens minimaal 3 m;
    8. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a om algehele herbouw van een burgerwoning buiten de bestaande funderingen toe te staan mits:
  1. de herbouw plaatsvindt op het desbetreffende perceel;
  2. de herbouw buiten de bestaande funderingen stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  3. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. de sloop van de bestaande woning is verzekerd;
  5. de herbouw niet is gesitueerd ter plaatse van de aanduidingen ‘tuin’ en ‘landschapswaarden’.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
  1. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  2. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. (motor)crossen;
  4. grootschalige openluchtevenementen en andere vormen van intensief dagrecreatief medegebruik;
  5. een kampeerterrein;
  6. een seksinrichting;
  7. het gebruik van de woning en/of al dan niet vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  8. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning.
  9. het gebruik van de woning en aan- en bijgebouwen voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf/beroep indien die activiteit op andere wijze wordt uitgeoefend dan begrepen onder de volgende voorwaarden:
    1. de woonfunctie dient zowel visueel als qua aard primair te blijven en de activiteit mag niet leiden tot verstoring van het woongenot ter plaatse en in de directe omgeving;
    2. het voor de activiteit te gebruiken oppervlakte mag maximaal 60 m² bedragen;
    3. de activiteit in of het gebruik van de woning mag niet leiden tot onevenredige publieksaantrekkende werking;
    4. de activiteit in of het gebruik van de woning mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en op de parkeerbalans. Dit betekent onder meer dat binnen het bestemmingsvlak ' Wonen' moet worden voorzien in de voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
    5. de activiteit of het gebruik mag in de woning en/of een bijgebouw worden uitgeoefend;
    6. degene die de activiteit zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    7. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte activiteit en wel in verband met het aan huis gebonden bedrijf of beroep;
    8. geen activiteit of gebruik mag worden uitgeoefend welke onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren; voor zover het een inrichting betreft in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn slechts bedrijven toegestaan welke voorkomen onder categorie 1 en 2 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 teneinde een verblijfsrecreatief medegebruik in de vorm van Bed and Breakfast toe te staan op een bestemmingsvlak doch uitsluitend indien die activiteit wordt uitgeoefend op de wijze als hieronder begrepen:
  1. de woonfunctie dient zowel visueel als qua aard primair te blijven en de activiteit mag niet leiden tot verstoring van het woongenot ter plaatse en in de directe omgeving. Ook dient de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming te zijn met de woonfunctie;
  2. de oppervlakte aan bebouwing welke wordt aangewend voor de Bed and Breakfast mag per bestemmingsvlak niet meer dan 40% van het oppervlak aan gebouwen bedragen met dien verstande dat het maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m²;
  3. de activiteit mag niet leiden tot onevenredige publieksaantrekkende werking;
  4. de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en op de parkeerbalans. Dit betekent onder meer dat binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' moet worden voorzien in de voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
  5. het verblijfsrecreatief medegebruik is uitsluitend toegestaan indien dit wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
  6. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bestemming van het bestemmingsvlak wordt gewijzigd in een andere bestemming.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6.1 Verbod
Het is verboden op of in de lid 4.1 onder d bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of uit te voeren:
  1. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm en ontginnen;
  2. het aanbrengen van opgaande beplanting uitgezonderd tuinbeplanting;
  3. verwijderen, vellen of rooien van houtopstanden, niet zijnde tuinbeplanting;
  4. aanleg van verhardingen > 100 m2 (zoals verharde tuinpaden).
4.6.2 Uitzondering op verbod
Het verbod is lid 4.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de tuin betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. het verwijderen, vellen of rooien van houtopstanden in het kader van natuur- en landschapsbeheer betreffen
  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  5. nodig zijn ten behoeve van het verwijderen van de aanwezige tennisbaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde als bedoeld in bijlage 2.
4.6.3 Voorwaarde voor omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor het groene karakter van de gronden niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Dit geldt voor het bouwen van bouwwerken, gelegen in gebieden /categorieën zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels), die een diepte hebben, die meer is dan de op de kaart aangegeven 'diepte-ondergrens' en een omvang hebben die meer is dan de op kaart aangegeven 'omvang-ondergrens'. Een uitzondering op deze regel geldt voor bouwwerken, gelegen binnen het AMK-terrein 16863 (de oude dorpskern van Baarle-Nassau), welke is gelegen in 'Archeologisch monument (niet beschermd), categorie 1'. Hier geldt in tegenstelling tot wat op de kaart staat een 'omvang-ondergrens van 100 m2. Voor AMK-terrein 9480/2119 (de St. Salvatorkapel) en AMK-terrein 2118 (de resten van kasteel Bruheze) geldt de ondergrens van 50 m2, zoals op de kaart bij 'Archeologisch monument (niet beschermd), categorie 1' staat aangegeven.
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. De verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
5.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd zonder het overleggen van een archeologisch onderzoek als - voldoende onderbouwd - kan worden aangetoond dat:
  1. in het gebied reeds verstoring plaats heeft gevonden die dieper reikt - dan de verwachte archeologische vondstlaag;
  2. het behoud van archeologische waarden voldoende is gewaarborgd (er worden bijv. technische beschermende maatregelen getroffen of de archeologie wordt ingepast in het plan);
  3. de archeologische resten door de verstoring niet worden geschaad (diepteligging archeologische resten is bijv. groter dan de diepte van de beoogde ingreep);
  4. of in andere gevallen dan hierboven beschreven waarbij vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (zijnde de regioarcheoloog van de Regio West-Brabant).

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde-Archeologie', artikel 5.2.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt, dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels).
  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels).
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels).
  4. Het verlagen of het verhogen van het waterpeil.
  5. Het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels), waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt.
  6. Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels) en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 centimeter.
  7. Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels) en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 centimeter.
  8. Het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels) en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 centimeter.
  9. Het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels) en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 centimeter;
  10. Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte gelijk is aan, of meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels).
5.4.2 Uitzonderingen op het verbod
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
5.4.3 Toelaatbare werken
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
  2. Voor zover de in 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    3. De verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning, zich conformerend aan de vigerende KNA.
  3. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Het bevoegd gezag mag zich ter onderbouwing van zijn oordeel laten adviseren door de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, waarbij het bevoegd gezag ten alle tijden gemotiveerd kan afwijken van een dergelijk advies indien zij van mening is dat de eventuele verstoring van archeologische waarden van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden voor de in artikel 5.2.1 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan de aangegeven oppervlakte zoals weergegeven op de 'Archeologische beleidskaart' (bijlage 1 bij deze regels) en de diepte meer dan 40 cm bedraagt;
  2. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
  4. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

5.6.1 Geheel of gedeeltelijk doen vervallen bestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming "Waarde - Archeologie" geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
5.6.2 Archeologische beleidsadvieskaart
Burgemeester en wethouders kunnen de bij het plan behorende 'Archeologische beleidskaart' wijzigen, dit met inachtneming dat een wijziging onder andere betrekking kan hebben op:
  • het toevoegen van soorten verwachtingsgebieden;
  • het wijzigen van de onderzoeksplicht'
  • het wijzigen van de voorwaarden van een verwachtingsgebied;
  • het geheel actualiseren van de 'Archeologische beleidskaart'.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Afwijkende afstanden en maatvoering

7.1.1 Afwijkende afstanden
Indien afstanden op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
7.1.2 Afwijkende maatvoering
In die gevallen dat hoogten of dakhellingen van bouwwerken die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Wetgevingszone - Attentiezone waterhuishouding

8.1.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in gronden het volgende werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  4. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² buiten het bouwvlak.
8.1.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.1.1 is niet vereist voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
8.1.3 Voorwaarde
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.1.1 te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij het ter plaatse bevoegde waterstaatgezag/waterbeheerder.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Bouwen met geringe maten van afwijking van de bebouwings- en bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan door middel van het omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit plan en toestaan dat gebouwd wordt met een geringe mate van afwijking van de plaats en de richting van de bebouwings- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeeldingen ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling of indeling van de gronden dit vergt en mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.

9.2 Afwijking afstand tot zijdelingse en achterste bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit plan en toestaan dat wordt afgeweken van de voorgeschreven afstandsmaat ten opzichte van de zijdelingse en achterste perceelgrens ten behoeve van het bouwen tot op de perceelgrens, mits:
  1. is aangetoond dat zich op het betreffende perceel geen andere reële mogelijkheden voordoen of,
  2. dit uit architectonisch oogpunt wenselijk is vanwege de aansluiting op bestaande bebouwing en
  3. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

9.3 Afwijking met 10% opgenomen maten

Het bevoegd gezag kan door middel van het omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit plan en toestaan dat wordt afgeweken van de op de verbeeldingen of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor geen bijzondere afwijkingsbevoegdheid in deze regels is opgenomen, mits deze met niet meer dan 10% worden veranderd. Deze afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op oppervlaktematen boven 100 m² en inhoudsmaten boven 250 m³.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Parkeren

Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
  1. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van:
    1. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw; of
    2. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan; dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de ‘Nota Parkeernormen,Baarle-Nassau 2011’ als vastgesteld op 4 januari 2011;
  2. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. indien:
    1. het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
  3. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  4. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.

10.2 Laden en lossen

Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte, geldt de volgende regeling:
  1. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wordt uitsluitend verleend indien in een als gevolg van het beoogde gebruik van het gebouw te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien op eigen terrein;
  2. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien:
    1. het voldoen aan de bepaling ten aanzien van het laden en lossen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien;
  3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op de herbouw van een gebouw zónder wijziging van het gebruik;
  4. voorzieningen die zijn gerealiseerd om te voorzien in de nodige laad- en losruimte dienen aldus in stand te worden gehouden.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Fransebaan 4, Ulicoten’.