Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Asten Verzamelplan 2020-1
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0743.BP02020001-VS01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
Het bestemmingsplan Asten Verzamelplan 2020-1 met identificatienummer NL.IMRO.0743.BP02020001-VS01 van de gemeente Asten.
 
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aaneengesloten woning
Woning deel uitmakend van een blok van ten minste drie door middel van het hoofdgebouw verbonden woningen.
 
1.6 aan huis gebonden/ verbonden bedrijf
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit ter plaatse, in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend en de desbetreffende bedrijvigheid een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Onder een aan huis gebonden bedrijf worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten.
 
1.7 aan huis gebonden/verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch,medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking en de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt; kappers, schoonheidsspecialisten vallen vanwege de verkeersaantrekkende werking niet onder het begrip aan huis verbonden beroep.
 
1.8 aardkundige waarden
Waarden van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn en een bepaalde (beperkte) mate van bescherming genieten.
 
1.9 afhankelijke woonruimte
Een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
 
1.10 agrarisch bedrijf
Inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren. Onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven, paardenhouderijen en insectenkwekerijen.
 
1.11 agrarisch grondgebruik
Gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren.
 
1.12 agrarisch technisch hulpbedrijf
Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.
 
1.13 agrarisch verwant bedrijf
Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkunidge methoden, met uitzondering van mestbewerking.
 
1.14 archeologisch deskundige
Professioneel archeoloog die voldoet aan de kwalificaties van de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
 
1.15 archeologisch onderzoek
Diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
 
1.16 archeologische waarden
Oudheidkundige waarden, in de vorm van archeologische relicten in hun oorspronkelijke context. Zowel grote complexen / structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid.
 
1.17 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.18 bebouwingsconcentratie
Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, dan wel een vlakvormige verzameling van gebouwen bij een kruispunt van 5
wegen in het buitengebied, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties.
 
1.19 bed & breakfast
Een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap- en sanitaire ruimten, aan steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.20 bedrijfsactiviteiten
Handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
 
1.21 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.22 bedrijfswoning
Een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk moet worden geacht.
 
1.23 bestaande bebouwing
Bebouwing, zoals die bestaat, en rechtens mag bestaan, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.
 
1.24 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.25 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.26 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
 
1.27 bijeenkomst van persoonlijke aard
bijeenkomst met een veelal feestelijk karakter, waarbij alcoholhoudende drank pleegt te worden genuttigd, die geen verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon of de hoofddoelstelling en die qua aard thuishoren binnen de reguliere horeca, zoals bruiloften, verjaardagsfeesten, recepties, jubilea en dergelijke.
 
1.28 bijgebouw
Een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt.
 
1.29 bodemingreep
Alle grondwerkzaamheden / activiteiten die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologisch bodemarchief.
 
1.30 bos
Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.
 
1.31 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.32 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
 
1.33 bouwlaag
Doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
 
1.34 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.35 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.36 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
 
1.37 carport/overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde met tenminste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen niet meegerekend.
 
1.38 cultuurhistorische waarde
De aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
 
1.39 dagrecreatie
Activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan. Huifkarren worden hier mede onder begrepen.
 
1.40 detailhandel
Bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.41 evenement
Een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
 
1.42 erker
Kleine toevoeging van één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, op de begane grond, meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en glas.
 
1.43 extensief recreatief medegebruik
Vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
 
1.44 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.45 gebruiksoppervlakte
De gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit.
 
1.46 geschakelde woning
Woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd.
 
1.47 glastuinbouwbedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels.
 
1.48 groenblauwe mantel
In de Verordening ruimte als zodanig aangewezen gebieden die grenzen aan de NNB, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.
 
1.49 hobbymatig agrarisch gebruik
Het gebruik door de bewoner(s) van een (bedrijs)woning van de (bedrijfs)woning met bijgebouw(en) tot maximaal 200 m2 en bijhorende gronden ten behoeve van agrarische activiteiten in een omvang die niet als bedrijfsmatig kan worden beschouwd.
 
1.50 hoofdgebouw
Gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.51 horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie of het bedrijfsmatig bieden van feest-, congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.52 houtproductie
Het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.
 
1.53 huishouden
Eén of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.
 
1.54 huisvesting van arbeidsmigranten
Het huisvesten in tijdelijke dan wel (semi-)permanente voorzieningen van buitenlandse werknemers, die in verband met een grote (tijdelijke dan wel structurele) arbeidsbehoefte gedurende een periode werkzaam zijn op een agrarisch bedrijf, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
 
1.55 inpandige statische opslag
Het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven,
zoals (antieke) auto’s, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel en/of worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.  
1.56 kampeermiddel
Tent, tentwagen, kampeerauto, caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning vereist is. Een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.57 kampeerplaats
Standplaats voor één of een aantal bij elkaar horende kampeermiddelen.
 
1.58 kas
Agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.
 
1.59 kwaliteitsverbetering van het landschap
Een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
 
1.60 landschapselementen
De verzameling van landschappelijke beplantingen en natuurelementen.
 
1.61 landschappelijke waarde De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
 
1.62 lawaaisporten
Een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport. De jachtsport wordt hier niet onder begrepen.
 
1.63 logies
Het bedrijfsmatig verschaffen van tijdelijk onderdak aan personen, waarbij er sprake is van een pensionhouder dan wel een aanspreekpunt bij calamiteiten.
 
1.64 manege
Een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid biedt tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.       
1.65 mantelzorg
Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg en-of ondersteuning aan een of meer personen die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en-of sociaal vlak voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie.
 
1.66 milieucategorie
Milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009).
 
1.67 minicamping
Een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning.
 
1.68 Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
 
1.69 natuurwaarde
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
 
1.70 nevenactiviteit
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwblok of bestemmingsvlak.
 
1.71 omschakeling
Geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.
 
1.72 ondersteunende horeca
Een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
 
1.73 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.74 paardenhouderij
Een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard. Hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan.
 
1.75 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.76 peil
  1. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.77 ruimtelijke kwaliteit
Kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
 
1.78 ruimtelijke ontwikkeling
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.  
1.79 seksinrichting
De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.80 sport- en spelactiviteiten
Niet-permanente activiteiten die in de buitenlucht plaatsvinden, gericht op vermaak of ontspanning waarbij in hoofdzaak van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt, met uitzondering van lawaaisporten.
 
1.81 (sta)caravan
Een caravan, of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, die dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen, die het hoofdverblijf elders hebben.
 
1.82 stedenbouwkundige structuur
Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd beeld.
 
1.83 streekgebonden producten
Producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio worden geproduceerd.
 
1.84 straatmeubilair
Verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, vlaggenmasten, informatieborden, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare objecten.
 
1.85 teeltondersteunende voorziening
Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten alsmede in volkstuinen worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden.
Te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
  1. laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, lage tunnels;
  2. hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  3. permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden, stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen (met inbegrip van tunnel of boogkassen).
1.86 tunnel
Een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.
 
1.87 VAB-vestiging
Vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwvlak waarbinnen het bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 200 m2 toestaat.
 
1.88 vakantiewoning
Woning die blijkens de bestemming is bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf.
 
1.89 veehouderij
Agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren. Een paardenhouderij wordt niet aangemerkt als veehouderij.
 
1.90 verbeelding
De kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
 
1.91 verblijfsrecreatie
Recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.
 
1.92 verkoopvloeroppervlak
De voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
 
1.93 verordening ruimte
Verordening ruimte 2014 (geconsolideerd januari 2019) van de provincie Noord-Brabant.
 
1.94 vloeropperlvak(te)
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt.
 
1.95 volkstuinen
grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve.
 
1.96 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.97 vrijstaande woning
Een woning, waarvan het hoofdgebouw hoogstens door middel van de bijgebouwen met een andere woning verbonden is en waarvan maximaal één van beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens staat.
 
1.98 waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals sluizen, duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
 
1.99 watergang
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang.
 
1.100 wonen of woondoeleinden
Het gebruik van een woning conform de begripsomschrijving van ‘woning of wooneenheid’, met als doel daar permanent te verblijven.
 
1.101 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens/bestemmingsgrens
De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens/bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
 
2.2 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Horizontaal tussen de buitenzijde van de gevels, draagconstructies of het hart van de scheidsmuren.
 
2.8 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, paardenhouderij of glastuinbouwbedrijf, waarbij per bestemmingsvlak maximaal één agrarisch bedrijf is toegestaan en met dien verstande dat op de door een figuur 'relatie' gekoppelde bestemmingsvlakken ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan met de daarbij behorende bouwregels voor één bestemmingsvlak;
  2. ten hoogste één bedrijfswoning tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum wooneenheden', met bijbehorende bijgebouwen per bestemmingsvlak;
  3. aan huis verbonden beroepen als ondergeschikte functie aan de bedrijfswoning, een en ander met bijbehorende voorzieningen;
  4. hobbymatig agrarisch gebruik als ondergeschikte functie aan de bedrijfswoning;
  5. aan het agrarisch bedrijf ondergeschikte detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten, met dien verstande dat maximaal 50 m 2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit mag worden aangewend;
  6. aan het agrarisch bedrijf ondergeschikte inpandige statische opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat inpandige statische opslag in kassen niet is toegestaan;
  7. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
met dien verstande dat:
  1. het gehele bestemmingsvlak mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarbij ter ondersteuning van dit medegebruik beperkte recreatieve voorzieningen zijn toegestaan zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;
Ter plaatse van de aanduiding
Adres
Nevenactiviteiten
Beperkingen en voorwaarden gebruik
Max. Oppervlakte bedrijfsgebouwen nevenactiviteiten m2
‘specifieke vorm van recreatie – logies’
Sengersbroekweg 2
vakantiewoning
-
-
 
3.1.3 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 19.3.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, waarbij de volgende regels gelden:
  1. toegestaan zijn agrarische bedrijfsgebouwen;
  2. toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf.
3.2.2 Maatvoering
De bouwwerken dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:
 
Bouwwerken
minimaal
maximaal
afstand tot de as van de weg
15 m
n.v.t.
 
bedrijfsgebouwen algemeen
minimaal
maximaal
Goothoogte
n.v.t.
5,5 m
Bouwhoogte
n.v.t.
10 m
afstand tot de perceelsgrens
3 m
n.v.t.
afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van bedrijfswoning
5 m
n.v.t.
afstand tussen bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning
5 m
n.v.t.
 
Bedrijfswoningen
minimaal
maximaal
afstand tot de perceelsgrens
3 m
n.v.t.
Goothoogte
n.v.t.
5,5 m
Bouwhoogte
n.v.t.
10 m
inhoud
maximaal 750 m3 (inclusief aangebouwde bijgebouwen), tenzij:
- de bestaande inhoud van de bestaande woning
  reeds meer bedraagt, welke inhoud dan als
  maximum geldt;
- het een bestaande (woon)boerderij betreft,
  waarbij de inhoud van het hele bestaande
  boerderijlichaam / bouwmassa daarvan als
  maximum geldt.
 
vrijstaande bijgebouwen bij woningen
minimaal
maximaal
afstand tot de perceelsgrens
3 m
n.v.t.
gezamenlijke oppervlakte per woning
n.v.t.
80 m²
goothoogte
n.v.t.
3 m
nokhoogte
n.v.t.
5,5 m
afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van de woning
5 m
n.v.t.
afstand bijgebouwen tot woning
1,5 m
25 m
 
bouwwerken, geen gebouwen zijnde
maximaal
bouwhoogte mestbassins  
8,5 m  
bouwhoogte voedersilo's en watersilo's  
15 m  
bouwhoogte erfafscheidingen  
1 m voor de voorgevel, elders 2 m  
bouwhoogte van carports c.q. overkappingen  
3 m  
oppervlakte van een carport c.q. overkapping  
20 m2  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  
6 m  
 
met dien verstande dat herbouw van bestaande bedrijfswoningen uitsluitend is
toegestaan indien en voor zover:
  1. herbouw niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’;
  2. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten;
  3. de voorgevel van de te herbouwen bedrijfswoning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  4. de bouwwijze (dat wil zeggen vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  5. het bepaalde ten aanzien van de maatvoering in bovenstaande tabel in acht wordt genomen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Minimale afstand tot de weg/perceelsgrens
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2
teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg en/of de
voorgeschreven minimum afstand tot een perceelsgrens en/of de minimum afstand van
bedrijfsgebouwen achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van de bedrijfswoning
te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of een doelmatige perceelsinrichting en/of de uitbreiding van of aansluiting op aanwezige bebouwing met een reeds op deze punten afwijkende maatvoering, moet aanwezig zijn. Hiertoe kan nader advies ingewonnen worden bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
  2. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  3. er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
  4. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  5. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  6. aangetoond dient te worden dat de externe veiligheid kan worden gewaarborgd;
  7. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden;
  8. indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder.
3.3.2 Maatvoering gebouwen en overkappingen
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2
teneinde:
  1. voor de bedrijfsgebouwen (inclusief kassen) een hogere goot- en bouwhoogte toe te kunnen staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. aangetoond kan worden dat een grotere hoogte noodzakelijk is ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering. Hiertoe kan nader advies worden ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
    2. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6,5 m en 12 m.;
    3. de goot- en bouwhoogte van kassen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 8 m en 12 m;
    4. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
    5. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
  2. voor carports c.q. overkappingen een hogere bouwhoogte toe te kunnen staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de goot- en bouwhoogte van carports c.q. overkappingen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 5,5 m.;
    2. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.3.3 Herbouw bedrijfswoning
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2
teneinde herbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten en/of in
afwijking van de (voormalige) voorgevelrooilijn toe te staan, mits aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  4. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  5. het bepaalde ten aanzien van de maatvoering in 3.2.2 wordt in acht genomen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik en/of laten gebruiken van:
  1. gronden en/of opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit  plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  3. gronden en/of opstallen voor detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1;
  4. gronden en/of opstallen voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf, behoudens het bepaalde in 3.1;
  5. gronden voor buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
  6. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen en het gebruik ten behoeve van mantelzorg conform 3.5.8;
  7. (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van het gebruik dat op basis van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 3.5.8 is toegestaan;
  8. meer dan een bouwlaag voor het houden van dieren, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn:
    1. tenzij dit gebouwd en gebruikt mag worden krachtens een verleende wettelijke vergunning gebaseerd op een volledige en ontvankelijke bouwaanvraag in overeenstemming met het voorheen geldende bestemmingsplan of;
    2. tenzij er sprake is van voliere- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  9. tenten ten behoeve van het verblijf van dieren.
3.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep als bedoeld in 3.1 is toegestaan als
ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van
toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  5. de activiteit dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Agrarisch verwant bedrijf / agrarisch technisch hulpbedrijf
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 teneinde
een vorm van agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf als
nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toe te staan. Hiervoor gelden de volgende
voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie plaats;
  2. op gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn uitsluitend agrarisch technisch hulpbedrijven met milieucategorie 1 of 2 toegestaan;
  3. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 1000 m2;
  4. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 2000 m2 bedragen;
  5. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  6. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
  7. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  9. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  10. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  11. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.5.2 Zorgverlening
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 teneinde
- bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek of
psychisch vlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf. Hiervoor gelden de volgende
voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  2. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  3. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 2000 m2 bedragen;
  4. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  5. detailhandel is uitsluitend toegestaan in de ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm;
  6. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  7. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  8. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  9. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  10. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.5.3 Bed & breakfast
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 teneinde
als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, bed & breakfast-voorzieningen en dergelijke
toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. bed & breakfast vindt plaats in de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen;
  2. ten behoeve van bed & breakfast zijn maximaal 10 (eenpersoons) bedden per agrarisch bedrijf toegestaan;
  3. indien en voor zover er sprake is van cultuurhistorische waarden, mogen deze cultuurhistorische waarden door verlenen van de omgevingsvergunning voor afwijken niet onevenredig worden aangetast;
  4. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  5. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  8. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.5.4 Recreatie
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 teneinde
als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dag- en
verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, theehuis, ambachtelijke ijsof
kaasmakerij, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en
exposities e.d., toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel
beperkingen:
  1. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  2. verblijfsrecreatieve activiteiten in de vorm van kampeermiddelen en stacaravans zijn niet toegestaan;
  3. er zijn per agrarisch bouwblok verblijfsrecreatieve ruimten toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 500 m2 per bestemmingsvlak;
  4. maneges zijn niet toegestaan;
  5. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  6. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 2.000 m2 bedragen;
  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  9. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  10. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  11. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  12. ten behoeve van de nevenactiviteit is ondersteunende horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d. met een maximum van 100 m2;
  13. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm;
  14. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  15. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.5.5 Minicamping
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 teneinde
minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen,
toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. er zijn slechts kampeermiddelen toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans), alsmede maximaal 5 trekkershutten per agrarisch bedrijf;
  2. de bebouwde oppervlakte van de trekkershutten mag maximaal 20m2 bedragen, de goothoogte maximaal 2,20 m en de bouwhoogte maximaal 3,5 m;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatief ontwikkelingsgebied' zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan, binnen de overige gronden maximaal 15 kampeerplaatsen per minicamping;
  4. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen, zoals sanitaire voorzieningen, mogen een maximale gezamenlijke oppervlakte hebben van 50 m2 bij 25 kampeerplaatsen en 30 m2 bij 15 kampeerplaatsen, en een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 5,5 m;
  5. de sanitaire voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  6. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  9. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  10. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  11. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.5.6 Aan huis verbonden bedrijf
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder
b. ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf. Hiervoor gelden
de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 200 m2 in bestaande bebouwing;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
  5. de activiteit dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn in de omgeving;
  6. de activiteit mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  8. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling.
3.5.7 Mantelzorg
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor
het gebruik van een bestaand bouwwerk ten behoeve van mantelzorg, zolang dit ten
dienste staat van de functie wonen, onder de voorwaarden dat:
  1. als het gebruik betrekking heeft op een vrijstaand bijgebouw
    1. dit een maximale oppervlakte van 80 m2 heeft of het gebruik t.b.v. mantelzorg een oppervlakte beslaat van maximaal 80 m2 en
    2. het qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
  2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  4. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg.
Voorts dient de vergunninghouder of een andere betrokkene, de gemeente binnen een redelijke termijn te informeren als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is verleend is beeindigd. Het betreffende (gedeelte van het) gebouw moet binnen een redelijke termijn weer geschikt worden gemaakt voor de oorspronkelijke functie. Als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, eindigt, trekt het
bevoegde gezag deze omgevingsvergunning in.
 
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.6.1 Omschakeling naar paardenhouderij
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde
(gedeeltelijke) omschakeling toe te staan van een agrarische bedrijfsvorm, niet zijnde
een paardenhouderij, naar een paardenhouderij, door middel van het toekennen van de
aanduiding 'paardenhouderij' aan de desbetreffende gronden. Hiervoor gelden de
volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de omvang van de paardenhouderij mag niet meer bedragen dan 1,5 hectare;
  2. paardenbakken ten behoeve van de paardenhouderij mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden opgericht;
  3. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  4. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  5. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;
  6. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  7. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.6.2 Woondoeleinden
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen'
waarbij na bedrijfsbeeindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning kan
worden toegestaan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot;
  2. de agrarische verschijningsvorm van een voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  3. woningsplitsing is niet toegestaan;
  4. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
  5. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  6. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 125 m2 per woning;
  7. in afwijking van het bepaalde onder f. kan, indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, een gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen bij een woning worden toegestaan van meer dan 125 m2. Maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouw worden teruggebouwd, tot een totaal aan vrijstaande bijgebouwen van maximaal 200 m2;
  8. de extra oppervlakte aan bijgebouwen zoals hiervoor genoemd, mag ook worden gevormd door bestaande bijgebouwen, in plaats van herbouw na sloop, mits de overtollige oppervlakte aan bijgebouwen wordt gesloopt;
  9. sloop van cultuurhistorisch waardevolle en monumentale panden is niet toegestaan;
  10. in afwijking van het bepaalde onder b. kan, indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, de inhoud van de woning tot maximaal 900 m3 worden vergroot. Per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
  11. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 125 m2) moet in een keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de wijziging en omgevingsvergunning voor het bouwen worden verbonden;
  12. er kan geen toepassing worden gegeven aan de sloopregeling als opgenomen onder g. tot en met k. indien:
    1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beeindiging veehouderijtakken,
    4. de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  13. de gesloopte oppervlakte mag slechts eenmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  14. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  15. de nieuwe woning is niet gelegen binnen een geurhindercontour van een of meer agrarische bedrijven;
  16. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  17. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  18. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden;
  19. het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' en/of het bouwvlak worden verkleind tot een omvang die passend is voor een burgerwoning in het buitengebied. De overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden'.
3.6.3 Agrarisch verwant bedrijf / agrarisch technisch hulpbedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen in de
bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant' teneinde een agrarisch verwant bedrijf dan wel
een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan. Hiervoor gelden de volgende
voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' is de omzetting slechts toegestaan naar bedrijven in maximaal de categorieen 1 en 2;
  2. het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  3. in opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  4. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat het hergebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' maximaal 5000 m2 aan bebouwing is toegestaan. Uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
  5. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie. Overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  6. het bestemmingsvlak dient te worden verkleind tot een passende omvang van maximaal 1,5 hectare en ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' maximaal 0,5 hectare;
  7. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  8. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan;
  11. detailhandel is niet toegestaan;
  12. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  13. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  14. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.6.4 Inpandige statische opslag
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen in de
bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'opslag', teneinde - naast het gebruik ten
behoeve van de woonfunctie - hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te kunnen staan
voor inpandige statische opslag. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel
beperkingen:
  1. voor de wijziging naar de woonfunctie gelden de voorwaarden als opgenomen in 3.6.2a. tot en met e.;
  2. het hergebruik voor inpandige opslag dient te passen in de omgeving;
  3. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat hergebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume. Uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan. Herbouw van bebouwing is wel mogelijk mits het bestaande bouwvolume niet toeneemt;
  4. voor de inpandige statische opslag is een vloeroppervlakte van maximaal 1.000 m2,een goothoogte van maximaal 5,5 m en een bouwhoogte van maximaal 10 m toegestaan. Overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle panden betreffen;
  5. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
  6. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  7. het bestemmingsvlak dient te worden verkleind tot een passende omvang;
  8. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. detailhandel is niet toegestaan;
  11. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  12. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.6.5 Recreatieve activiteiten
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen in de
bestemming 'Hoofdstuk 2 Artikel 7 ' teneinde hergebruik of herbouw van de bebouwing
toe te staan van dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten. Hiervoor gelden de volgende
voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. hergebruik voor dagrecreatie kan binnen de gehele bestemming worden toegestaan in of bij vrijkomende agrarische bebouwing, waarbij de navolgende doeleinden kunnen worden toegestaan: kinderboerderij, theeschenkerij en qua aard en omvang overeenkomstige bedrijven;
  2. hergebruik voor verblijfsrecreatie kan uitsluitend worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatief ontwikkelingsgebied' met een maximum van 500 m2 per bestemmingsvlak. Verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen in de vorm van een minicamping is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatief ontwikkelingsgebied' toegestaan met maximaal 25 standplaatsen;
  3. hergebruik ten behoeve van een manege is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie' dan wel ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatief ontwikkelingsgebied';
  4. het hergebruik of de herbouw dient te passen in de omgeving;
  5. ten behoeve van de recreatieve activiteiten is ondersteunende horeca toegestaan met een maximum van 100 m2 per bedrijf;
  6. in opzet en ontwikkelingsperspectief moet het gaan om een kleinschalige activiteit, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  7. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat hergebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume tot een maximum van 1,5 ha. Uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan. Herbouw van bebouwing is wel mogelijk mits het bestaande bouwvolume niet toeneemt;
  8. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie. Overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  9. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  10. het bestemmingsvlak dient te worden verkleind tot een passende omvang;
  11. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  12. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  13. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  14. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  15. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  16. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.6.6 Camping
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen in de
bestemming ‘Recreatie’ teneinde een camping toe te staan. Hiervoor gelden de volgende
voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatief ontwikkelingsgebied';
  2. het gebruik moet passen in de omgeving;
  3. behalve eventuele voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op het voormalige bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’, zijn verspreid over het terrein ten behoeve van sanitaire voorzieningen e.d. kleine gebouwen toegestaan met een maximale goothoogte van 3 m, een maximale bouwhoogte van 5,5 m en een gezamenlijke bebouwde oppervlakte van maximaal 120 m2;
  4. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie. Overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  5. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat hergebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume tot een maximum van 1,5 ha;
  6. er dient sprake te zijn van een bedrijfsmatige exploitatie van de camping als eenheid;
  7. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  8. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  9. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  10. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  11. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  12. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  13. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
3.6.7 Oppervlakte teeltondersteunende kassen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden zodanig wijzigen, dat
het oprichten van teeltondersteunende kassen (niet zijnde een glastuinbouwbedrijf) van
meer dan 1.000 m2 kan worden toegestaan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden
dan wel beperkingen:
  1. de gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone –groenblauwe mantel’ en/of ‘overige zone –NNB’;
  2. de teeltondersteunende kassen staan ten dienste aan een vollegrondstuinbouwbedrijf;
  3. de oppervlakte van teeltondersteunende kassen mag niet groter zijn dan 5.000 m2;
  4. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  5. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven doeleinden.
Artikel 4 Agrarisch met waarden
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  3. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  4. behoud en bescherming van aardkundige waarden;
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  6. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
  1. doeleinden van openbaar nut;
  2. groenvoorzieningen;
  3. verhardingen;
  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding conform het geldende GRP;
  5. voortuinen aansluitend aan en behorend bij (bedrijfs)woningen binnen de aangrenzende bestemmingen;
met dien verstande dat:
  1. het gehele bestemmingsvlak mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarbij ter ondersteuning van dit medegebruik beperkte recreatieve voorzieningen zijn toegestaan zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en
aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van
de voorrangsregels uit artikel 19.3.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze
bestemming, met dien verstande dat:
  1. het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
  2. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen is niet toegestaan;
  3. ten behoeve van het (extensief) recreatief medegebruik is uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van banken, picknicktafels e.d. is toegestaan;
  4. het oprichten van paardenbakken niet is toegestaan
4.2.2 Maatvoering
Voor het oprichten van bouwwerken, geldt het volgende:
  1. uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 2,5 m;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m bedragen;
  3. ten behoeve van het (extensief) recreatief medegebruik mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Hoogte erfafscheiding
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2
teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan tot
maximaal 3 m. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de met omgevingsvergunning verleende afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in artikel 16 omschreven aanduidingsregels.
4.3.2 Teeltondersteunende voorzieningen
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2
teneinde bouwwerken in de vorm van (lage en hoge) tijdelijke teeltondersteunende
voorzieningen (TOV) op te kunnen richten, zoals wandelkappen, schaduwhallen en
hagelschermen, met een maximale bouwhoogte van 2,5 m en tot een maximum van 1
hectare. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de teeltonderteunende voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiddingen ‘overige zone –kwetsbare soorten’, ‘overige zone –groenblauwe mantel’, ‘overige zone –NNB’ en ‘overige zone –attentiegebied EHS’;
  2. de voorzieningen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  3. de met omgevingsvergunning verleende afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in artikel 16 omschreven aanduidingsregels.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik en/of laten gebruiken van:
  1. gronden en/of opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  2. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  3. gronden en/of opstallen voor detailhandel;
  4. gronden voor buitenopslag;
  5. woondoeleinden.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
4.5.1 Verbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de in het schema onder 4.5.4 opgenomen vergunningplichtige
werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
4.5.2 Uitzonderingen
Het onder 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren op grond van voorgaand bestemmingsplan;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
4.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 4.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging
blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de doeleinden als opgenomen
in 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 4.5.4 de
toetsingscriteria weergegeven.
 
4.5.4 Vergunningplichtige werken/werkzaamheden
criteria voor vergunningverlening
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen
1.   
het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
2.   
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;
3.   
er mag geen blijvende schade plaatsvinden aan ecologische waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kwetsbare soorten' dan wel ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - attentiegebied NNB’.
het aanleggen van waterbassins / waterbergingen
1.   
de aanleg van het waterbassin / waterberging is noodzakelijk in het kader van agrarische bedrijfsvoering;
2.   
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden. Aantasting kan worden voorkomen door zorgvuldige inplanting;
3.   
er mag geen aantasting plaatsvinden van de verkeersveiligheid ter plaatse.
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2
1.   
het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
2.   
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden.
 
het vellen of rooien van houtgewas
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden
het aanbrengen van lage en hoge (voor zover het geen bouwwerken betreft) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden.
1.   
de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
2.   
rekening moet worden gehouden met de landschappelijke waarden als omschreven in
4.1
.
Artikel 5 Bos
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
5.1.1 Algemeen
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bosbouw en houtproductie;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;
  4. het als zodanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;
  5. behoud en bescherming van aardkundige waarden;
  6. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden;
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
met de daarbij behorende:
  1. doeleinden van openbaar nut;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met dien verstande dat:
  1. het beleid binnen deze bestemming is gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden, waarbij houtproductie is toegestaan, mits dit ondergeschikt is aan het bosbehoud en het behoud van de landschappelijke en natuurwaarden;
  2. het gehele bestemmingsvlak mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarbij ter ondersteuning van dit medegebruik beperkte recreatieve voorzieningen zijn toegestaan zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;
  3. wordt gestreefd naar behoud en bescherming van aardkundige waarden;
  4. wordt gestreefd naar behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen
en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming
van de voorrangsregels uit artikel 19.3.
 
5.2 Bouwregels
 
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze
bestemming met een maximale bebouwingshoogte van 2 m, met dien verstande dat
bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen en entreevoorzieningen zijn
toegestaan tot een hoogte van 3 m.
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos –sport en spel’ zijn bouwwerken
toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 150 m2 en een maximale
hoogte van 3 m.
 
5.3 Specifieke gebruiksregels
 
5.3.1 Strijdig gebruik
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik en/of laten gebruiken van
gronden en opstallen:
  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. voor lawaaisporten;
  3. voor verblijfsrecreatie;
  4. voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.
5.3.2 Sport en spel
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - sport en spel' worden tevens
een minicamping met maximaal 15 kampeerplaatsen en sport- en spelactiviteiten toegestaan, onder navolgende voorwaarden:
  1. de nevenactiviteit dient ten dienste te staan aan het recreatiebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – proefboerderij' (Hollideeweg 3) binnen de bestemming 'Recreatie';
  2. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  3. er wordt geen afbreuk gedaan aan de landschappelijke waarden;
  4. lawaaisporten zijn niet toegestaan.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.4.1 Recreatief medegebruik
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.1 onder
n. teneinde meer intensieve vormen van recreatief medegebruik, zoals spel- en
sportactiviteiten, en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen toe te staan. Hiervoor
gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant';
  2. het recreatief medegebruik dient in relatie te staan met het bestaande recreatiebedrijf of recreatieve nevenactiviteit. Er dient geen sprake te zijn van een zelfstandige activiteit. Verblijfsrecreatie is niet toegestaan.
  3. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  4. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  5. aangetoond dient te worden dat de externe veiligheid kan worden gewaarborgd;
  6. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  7. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  8. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 16 omschreven aanduidingsregels.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
5.5.1 Verbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de in het schema onder 5.5.4 opgenomen vergunningplichtige
werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
5.5.2 Uitzonderingen
Het onder 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren op grond van voorgaand bestemmingsplan;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
5.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 5.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging
blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de doeleinden als opgenomen
in 5.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 5.5.4 de
toetsingscriteria weergegeven.
 
5.5.4 Vergunningplichtige werken/werkzaamheden
vergunningplichtige werken/werkzaamheden
 
criteria voor vergunningverlening
 
het verwijderen van houtopstanden  
deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- en natuurbeheer  
het diepploegen en diepwoelen van de bodem  
deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- en natuurbeheer;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en half-verhardingen  
1.   
de verhardingen zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van bos en natuur dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik;
2.   
de verhardingen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden.
het aanbrengen van ondergrondse leidingen  
er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de aanwezige natuurwaarden.
Artikel 6 Centrum - 1
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. detailhandel;
  3. dienstverlening, waaronder kantoren;
  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding conform het geldende GRP;
  5. parkeren conform de geldende 'parkeernota';
  6. een aan huis gebonden beroep, een aan huis gebonden bedrijf of ambachtelijk bedrijf;
  7. en de daarbij behorende voorzieningen,
met dien verstande dat:
  1. uitwisseling van functies is toegestaan, voor zover hierdoor geen nieuwe locaties voor horeca of maatschappelijk ontstaan en onder de voorwaarden dat de uitwisseling niet mag leiden tot een verslechtering van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. wonen overal binnen de bestemming is toegestaan;
  3. de overige functies uitsluitend zijn toegestaan op de begane grondlaag, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - eerste verdieping', waar detailhandel ook op de eerste verdieping is toegestaan.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen
en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname
van de voorrangsregels uit artikel 19.3.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemeen
Op de voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen ten behoeve van de in artikel 6.1 toegestane functies waarbij ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' meergezinswoningen zijn toegestaan;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Regels ter plaatse van het bouwvlak
  1. Hoofd- en bijgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd.
  2. Het bouwvlak mag per bouwperceel voor ten hoogste het aangeduide bebouwingspercentage worden bebouwd, mits daardoor de belasting van de openbare ruimte voor parkeren, laden en lossen en/of opslag niet groter wordt dan de belasting daarvan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  3. Het aantal woningen/wooneenheden per bouwperceel mag niet meer bedragen dan het aantal woningen/wooneenheden binnen dat bouwperceel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Alleen daar waar nog geen woning aanwezig is en de huidige functie is komen te vervallen, mag per bouwperceel een nieuwe woning gerealiseerd worden, mits geen sprake is van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen. Woningsplitsing is niet toegestaan.
  4. De voorgevel van hoofdgebouwen dient voor ten minste 70% in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, tot maximaal 3,00 m daaruit, te worden gebouwd.
  5. De voorgevelbreedte van hoofdgebouwen dient ten minste 5,40 meter te bedragen.
  6. Het aantal bouwlagen van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 2 bouwlagen tenzij anders aangeduid.
  7. De goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 7,00 meter tenzij anders aangeduid, met dien verstande dat de goothoogte van hoofdgebouwen maximaal 2,00 meter meer mag bedragen over maximaal 40% van de voorgevelbreedte van het hoofdgebouw mits de breedte van het deel of de delen van het hoofdgebouw met een grotere goothoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter, met, in het geval van meerdere delen, een tussenruimte van minimaal 3,00 meter.
  8. De bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 12,00 meter tenzij anders aangeduid.
  9. De goothoogte van hoofdgebouwen op belendende percelen met een zelfde aantal bouwlagen dient ten minste 0,20 m van elkaar te verschillen tenzij op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds sprake is van een kleiner of ontbrekend verschil in goothoogte.
  10. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 4,00 meter.
  11. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6,00 meter.
6.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  1. Het bouwvlak c.q. de voorgevel mag niet door bebouwing worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
    1. de bouw van erkers en balkons, mits:
      • de breedte maximaal 40% van de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak bedraagt;
      • de diepte van de erker niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
      • de hoogte van de erker maximaal de hoogte van de begane grondlaag bedraagt;
      • de afstand tot de bestemming Verkeer of Groen niet minder dan 3,00 meter bedraagt.
    2. luifels boven de voordeur mits:
      • de breedte maximaal 150% van de breedte van de voordeur bedraagt;
      • de diepte niet meer bedraagt dan 1,00 m;
      • de afstand tot de bestemming Verkeer niet minder dan 3.00 meter bedraagt.
    3. de bouw van een carport, met dien verstande dat:
      • de carport minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen;
      • de oppervlakte max. 25 m2 buiten het bouwvlak bedraagt;
      • indien de carport is gelegen op de hoek van een hoekperceel de afstand tot de bestemming Verkeer minimaal 2,00 meter bedraagt.
  2. Binnen het bestemmingsvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,25 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 1,00 meter mag bedragen of niet meer dan 2,00 meter indien:
    1. gelegen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, uitgezonderd bij de hoek van hoekpercelen, waarvoor geldt minimaal 3,00 meter achter de voorgevel en 45 graden uit de hoek van de achterliggende woning en;
    2. gelegen minimaal 1,00 meter uit de bestemming Verkeer of Groen.
  3. Aan de van de weg afgekeerde zijde (achterzijde) van het bouwvlak mag een dakterras opgericht worden, mits:
    1. het dakterras gerealiseerd wordt op een bijgebouw;
    2. de breedte niet meer bedraagt dan de breedte van het hoofdgebouw;
    3. de hoogte van de afscheiding maximaal 1,20 meter boven de goothoogte van de bijgebouw bedraagt;
    4. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen, nadere eisen stellen conform het bepaalde in
artikel 14.3.
 
6.4 Afwijking van de bouwregels
 
6.4.1 Afwijking voor het overschrijden van het maximale aantal bouwlagen en
de maximale goot- en bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van
een groter aantal bouwlagen en een grotere goot- en bouwhoogte, onder de
voorwaarden dat:
  1. geen sprake is van monumentale of beeldbepalende bebouwing;
  2. het verschil in aantal bouwlagen met een belendend perceel, in geval op dat belendend perceel monumentale of beeldbepalende bebouwing aanwezig is, niet meer dan 1 mag bedragen;
  3. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing wordt aangetoond;
  4. de aanwezige cultuurhistorische waarden in de omgeving, waaronder het straatbeeld, en het stedenbouwkundig beeld daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  5. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  6. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  7. het aantal bouwlagen ten hoogste 3 mag bedragen en de goot- en bouwhoogte maximaal 10 respectievelijk 15 m mogen bedragen.
6.4.2 Afwijking voor het overschrijden van de maximale hoogte van
erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van
erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 2,00 meter op een afstand van minder
dan 1,00 meter uit de bestemming Verkeer of Groen onder de voorwaarden dat:
  1. de erfafscheiding minimaal 1,00 meter achter de lijn in het verlengde van de feitelijke voorgevel van de woning (gelet op de orientatie van de woning en situering van de woning op het bouwperceel) ligt;
  2. gelet op de situering en/of wijze van uitvoering van de erfafscheiding, geen nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid ontstaan;
  3. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  4. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.4.3 Afwijking voor een grotere hoogte van bouwwerken, geen gebouw
zijnde
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het oprichten van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, tot een grotere
hoogte dan is toegestaan onder de voorwaarden dat:
  1. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van het aangrenzende bestaande hoofdgebouw;
  2. het geen erfafscheidingen betreft;
  3. deze bouwwerken, geen gebouw zijnde, vanuit het oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk zijn;
  4. het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt verstoord;
  5. deze bouwwerken, geen gebouw zijnde, zich niet verzetten tegen de omgevingscriteria van de Welstandsnota;
  6. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  7. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.4.4 Afwijking voor het toestaan van een carport op minder dan 2 meter uit
de bestemming Verkeer
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van
een carport bij hoekpercelen op minder dan 2,00 meter uit de bestemming Verkeer onder
de voorwaarden dat:
  1. gelet op de situering en/of wijze van uitvoering van de carport, geen nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid ontstaan;
  2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
6.5.1 Specifieke gebruiksregels van de gronden
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in
ieder geval verstaan het gebruik van de gronden anders dan voor:
  1. parkeren ter plaatse van een oprit;
  2. groen en/of tuin;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. oppervlakteverhardingen;
  5. opslag, overeenkomstig het normale toegelaten gebruik.
6.5.2 Specifieke gebruiksregels van de opstallen
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in
ieder geval verstaan het gebruik van de opstallen:
  1. voor bewoning, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft, tenzij een vergunning is verleend voor mantelzorg;
  2. voor bedrijfs-, detailhandels- en dienstverlenende functies op verdiepingen;
  3. voor horeca uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'horeca' en de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - restaurant', mits op de begane grond;
  4. als verkooppunt voor motorbrandstoffen of andere explosiegevaarlijke stoffen;
  5. voor opslag, anders dan in verband met het toegestane gebruik, die valt onder de Wet milieubeheer.
6.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
6.6.1 Afwijking voor bedrijfs-, detailhandels-, dienstverlenende en
horecafuncties op verdiepingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van
bedrijfs-, detailhandels-, dienstverlenende en horecafuncties op verdiepingen, mits
voldaan wordt aan de voorwaarden dat:
  1. het gebruik van verdiepingen voor genoemde functies niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende percelen;
  2. het gebruik van verdiepingen voor genoemde functies niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.6.2 Afwijking voor het toestaan van een bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken om als nevenactiviteit een
bed & breakfast voorziening en dergelijke toe te staan, onder de voorwaarden dat:
  1. bed & breakfast vindt plaats in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen;
  2. de gebruiksruimte voor bed & breakfast bedraagt niet meer dan 50 m2, met een maximum van 6 (eenpersoons)bedden;
  3. binnen een straal van 150 meter maximaal een locatie voor bed & breakfast is toegestaan;
  4. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  5. op eigen terrein in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien, conform de parkeernormen uit de Nota parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag (omgevingsvergunning);
  6. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.6.3 Afwijking voor het toestaan van mantelzorg
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor
het gebruik van een bestaand bouwwerk ten behoeve van mantelzorg, zolang dit ten
dienste staat van de functie wonen, onder de voorwaarden dat:
  1. als het gebruik betrekking heeft op een vrijstaand bijgebouw
    1. dit een maximale oppervlakte van 80 m2 heeft of het gebruik t.b.v. mantelzorg een oppervlakte beslaat van maximaal 80 m2; en
    2. het qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
  2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  4. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg.
Voorts dient de vergunninghouder of een andere betrokkene, de gemeente binnen een
redelijke termijn te informeren als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is
verleend is beeindigd. Het betreffende (gedeelte van het) gebouw moet binnen een
redelijke termijn weer geschikt worden gemaakt voor de oorspronkelijke functie.
Als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, eindigt, trekt het
bevoegde gezag deze omgevingsvergunning in.
Artikel 7 Recreatie
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
7.1.1 Algemeen
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatieve voorzieningen met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen;
  2. ondersteunende horeca en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatief ontwikkelingsgebied' routegebonden horeca;
  3. uitsluitend de activiteiten zoals opgenomen in de tabel onder 7.1.2;
  4. daar waar een bedrijfswoning is toegestaan, zijn tevens aan huis verbonden beroepen als ondergeschikte functie toegestaan, een en ander met bijbehorende voorzieningen;
  5. hobbymatig agrarisch gebruik als ondergeschikte functie aan de bedrijfswoning;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. erven en verhardingen;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding conform het geldende GRP;
  4. parkeren conform de geldende 'parkeernota'.
met dien verstande dat:
  1. binnen de bestemming is detailhandel toegestaan, uitsluitend in ondergeschikte vorm en dienstbaar aan de ter plaatse toegestane recreatieve voorzieningen met een maximum verkoopvloeroppervlak van 200 m2.
7.1.2 Tabel recreatie
Ter plaatse van de aanduiding
 
Adres
 
Activiteiten
 
Aantal bedrijfswoningen
 
Max. oppervlakte bedrijfsgebouwen in m²
 
Max. gebruiksoppervlakte in m2 ondersteunende horeca
 
‘specifieke vorm van recreatie – proefboerderij’
Hollideeweg 3
Proefboerderij bestaande uit dagrecreatie in de vorm van verschillende workshops,
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ uitsluitend inpandige statische opslag is toegestaan.
1
720
--
 
7.1.3 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen
en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming
van de voorrangsregels uit artikel 19.3.
 
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten behoeve van de in 7.1 toegestane
activiteiten.
 
7.2.2 Bouwvlak
Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, mogen
gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het betreffende bouwvlak.
 
7.2.3 Maatvoering
De bouwwerken dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:
 
bouwwerken algemeen
 
min.
 
max.
 
afstand tot de as van de als 'specifieke vorm van verkeer - lokale weg' aangeduide weg  
15 m  
n.v.t.  
met dien verstande dat voor zover de bouwwerken binnen een bouwvlak zijn gelegen geen regels gelden t.a.v. de afstand tot de as van de weg.
 
bedrijfsgebouwen algemeen
 
min.
 
max.
 
afstand tot de perceelsgrens  
3 m  
n.v.t.  
goothoogte  
n.v.t.  
5,5 m  
bouwhoogte  
n.v.t.  
10 m  
afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van bedrijfswoning  
5 m  
n.v.t.  
afstand tussen bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning  
5 m  
n.v.t.  
   
bedrijfswoning
 
min.
 
max.
 
afstand tot de perceelsgrens  
3 m  
n.v.t.  
goothoogte  
n.v.t.  
5,5 m  
bouwhoogte  
n.v.t.  
10 m  
inhoud  
maximaal 750 m3 (inclusief aangebouwde bijgebouwen), tenzij:
- de bestaande inhoud van de bestaande woning reeds meer    
  bedraagt, welke inhoud dan als maximum geldt;
- het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de
   inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam /
   bouwmassa daarvan als maximum geldt.  
waarbij geldt dat herbouw van bestaande bedrijfswoningen uitsluitend is toegestaan indien en voor zover: 
  1. herbouw niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  2. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten;
  3. de voorgevel van de te herbouwen bedrijfswoning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  4. de bouwwijze (dat wil zeggen vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  5. het bepaalde ten aanzien van de maatvoering in bovenstaande tabel in acht wordt genomen.
vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning
 
min.
 
max.
 
afstand tot de perceelsgrens  
3 m  
n.v.t.  
gezamenlijke oppervlakte per woning  
n.v.t.  
180 m2  
goothoogte  
n.v.t.  
3 m  
bouwhoogte  
n.v.t.  
5,5 m  
afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van bedrijfswoning  
5 m  
n.v.t.  
afstand bijgebouwen tot bedrijfswoning  
1,5 m  
25 m  
 
bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
max.
 
bouwhoogte erfafscheidingen  
1 m voor de voorgevel, elders 2 m  
bouwhoogte van bij de bedrijfswoning behorende carports c.q. overkappingen  
3 m  
oppervlakte van een bij de bedrijfswoning behorende carport c.q. overkapping  
20 m2  
bouwhoogte lichtmasten  
9 m  
bouwhoogte ballenvanghekken  
7,5 m  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  
6 m  
 
waarbij de maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing niet meer mag bedragen dan
aangegeven in de Tabel recreatie onder 8.1.2.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Minimale afstand tot de weg/perceelsgrens/bedrijfswoning
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
7.2.3 teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg en/of de
voorgeschreven minimum afstand tot een perceelsgrens en/of de minimum afstand van
bedrijfsgebouwen achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van de bedrijfswoning
te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering (voor zover het een recreatiebedrijf betreft) en/of een doelmatige perceelsinrichting en/of de uitbreiding van of aansluiting op aanwezige bebouwing met een reeds op deze punten afwijkende maatvoering, moet aanwezig zijn;
  2. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  3. er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
  4. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  5. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  6. aangetoond dient te worden dat de externe veiligheid kan worden gewaarborgd;
  7. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 12 omschreven aanduidingsregels;
  8. indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder.
7.3.2 Vergroting toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
7.2.3 teneinde de voorgeschreven maximale bebouwde oppervlakte in m2 te vergroten.
Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de in 7.2.3 opgenomen maximale bebouwde oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;
  2. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de belangen van de omliggende (niet)agrarische bedrijven en andere functies;
  3. er vindt geen toename van de milieubelasting plaats;
  4. er vindt geen opslag buiten de gebouwen plaats;
  5. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  6. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  7. door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat sprake is van hydrologisch neutraal bouwen;
  8. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 16 omschreven aanduidingsregels;
  9. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
7.3.3 Herbouw bedrijfswoning
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.2
teneinde herbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten en/of in
afwijking van de (voormalige) voorgevelrooilijn toe te staan, mits aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  4. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  5. het bepaalde ten aanzien van de maatvoering in 7.2.2 wordt in acht genomen.
7.4 Specifieke gebruiksregels
 
7.4.1 Strijdig gebruik
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik en/of laten gebruiken van
gronden en opstallen:
  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, voorwerpen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. voor woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoning(en) en het gebruik ten behoeve van mantelzorg conform 7.5.3;
  3. voor permanente bewoning van kampeermiddelen met inbegrip van stacaravans en tiny houses;
  4. voor lawaaisporten;
  5. voor militaire oefeningen;
  6. voor detailhandel, behoudens voor zover toegestaan ingevolge het bepaalde in 7.1;
  7. voor horeca, behoudens voor zover toegestaan ingevolge het bepaalde in 7.1;
  8. (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte, met uitzondering gebruik dat op basis van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 7.5.3 is toegestaan;
  9. voor verblijfsrecreatie,
  10. voor een seksinrichting;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschappelijke inpassing' voor het aanbrengen van verhardingen;
  12. voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.
7.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep als bedoeld in 7.1 is toegestaan als
ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van
toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  5. de activiteit dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
7.5.1 Besloten bedrijfsactiviteiten
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken teneinde het tijdelijk gebruik van
de gronden binnen de bestemming 'Recreatie' voor het houden van besloten
bedrijfsactiviteiten, zoals bedrijfspresentaties, productpresentaties en bijeenkomsten
voor bedrijfsrelaties, anders dan evenementen die betrekking hebben op grond van het
binnen de bestemming toegestane gebruik. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden
dan wel beperkingen:
  1. de organisator van de activiteit heeft een duidelijke relatie met de recreatieve hoofdfunctie;
  2. de besloten activiteit duurt maximaal een dag en mag maximaal 10 keer per jaar plaatsvinden;
  3. detailhandel is niet toegestaan;
  4. er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  5. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn. Dit betekent dat het houden van een besloten bedrijfsactiviteit niet mag leiden tot blijvende/ onomkeerbare voorzieningen/ ingrepen;
  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden;
  7. een besloten bedrijfsactiviteit is geen bijeenkomst van persoonlijke aard.
7.5.2 Aan huis verbonden bedrijf
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4.1 onder
l. ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf. Hiervoor gelden
de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 200 m2 in bestaande bebouwing;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
  5. de activiteit dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn in de omgeving;
  6. de activiteit mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  8. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling.
7.5.3 Mantelzorg
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor
het gebruik van een bestaand bouwwerk ten behoeve van mantelzorg, zolang dit ten
dienste staat van de functie wonen, onder de voorwaarden dat:
  1. als het gebruik betrekking heeft op een vrijstaand bijgebouw
    1. dit een maximale oppervlakte van 80 m2 heeft of het gebruik t.b.v. mantelzorg een oppervlakte beslaat van maximaal 80 m2 en
    2. het qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
  2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  4. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg.
Voorts dient de vergunninghouder of een andere betrokkene, de gemeente binnen een
redelijke termijn te informeren als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is
verleend is beeindigd. Het betreffende (gedeelte van het) gebouw moet binnen een
redelijke termijn weer geschikt worden gemaakt voor de oorspronkelijke functie.
Als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, eindigt, trekt het
bevoegde gezag deze omgevingsvergunning in.
 
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
7.6.1 Verbod
Het is verboden op de ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden' dan wel 'specifieke
vorm van recreatie - landschappelijke inpassing' gelegen gronden, zonder of in afwijking
van een omgevingsvergunning de in het schema onder 7.6.4 opgenomen
vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
7.6.2 Uitzonderingen
Het onder 7.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren op grond van voorgaand bestemmingsplan;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschaps- en natuurbeheer.
7.6.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 7.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging
blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de doeleinden als opgenomen
in 7.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 7.6.4 de
toetsingscriteria weergegeven.
 
7.6.4 Vergunningplichtige werken/werkzaamheden
vergunningplichtige werken/werkzaamheden
 
criteria voor vergunningverlening
 
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en half-verhardingen  
1.   
de verhardingen zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van bos en natuur dan wel voor het mogelijk maken van (extensief) recreatief (mede)gebruik;
2.   
de verhardingen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden en/of landschappelijke waarden  
het verwijderen van houtopstanden  
er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de aanwezige natuurwaarden en/of landschappelijke waarden  
 
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
7.7.1 Woondoeleinden
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen in de
bestemming 'Wonen' waarbij na bedrijfsbeeindiging de verbouw van een voormalige
bedrijfswoning kan worden toegestaan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan
wel beperkingen:
  1. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (inclusief de inpandige stal / het inpandige deel) mag niet worden vergroot;
  2. woningsplitsing is niet toegestaan;
  3. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
  4. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  5. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 125 m2 per woning;
  6. in afwijking van het bepaalde onder e. kan, indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, een gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen bij een woning worden toegestaan van meer dan 125 m2. Maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouwen worden teruggebouwd, tot een totaal aan vrijstaande bijgebouwen van maximaal 200 m2;
  7. de extra oppervlakte aan bijgebouwen zoals onder f. genoemd, mag ook worden gevormd door bestaande bijgebouwen, in plaats van herbouw na sloop, mits de overtollige oppervlakte aan bijgebouwen wordt gesloopt;
  8. sloop van cultuurhistorisch waardevolle en monumentale panden is niet toegestaan;
  9. in afwijking van het bepaalde onder a. kan, indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, de inhoud van de woning tot maximaal 900 m3 worden vergroot. Per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
  10. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 125 m2) moet in een keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de wijziging en omgevingsvergunning voor het bouwen worden verbonden;
  11. er kan geen toepassing worden gegeven aan de sloopregeling als opgenomen onder f. tot en met j. indien:
    1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beeindiging veehouderijtakken,
    4. de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  12. de gesloopte oppervlakte mag slechts eenmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  13. de nieuwe woning is niet gelegen binnen een geurhindercontour van een of meer agrarische bedrijven;
  14. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  15. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  16. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  17. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 12 omschreven aanduidingsregels;
  18. het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' en/of het bouwvlak worden verkleind tot een omvang die passend is voor een burgerwoning in het buitengebied. De overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden'.
Artikel 8 Wonen - 1
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
8.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woondoeleinden, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen;
  2. hobbymatig agrarisch gebruik als ondergeschikte functie aan de woning;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en verhardingen;
  2. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. parkeren.
8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen
en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming
van de voorrangsregels uit 19.3.
 
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals
woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met
dien verstande dat per bestemmingsvlak maximaal een woning is toegestaan.
 
8.2.2 Bouwvlak
Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, mag de
woning uitsluitend worden opgericht binnen het betreffende bouwvlak.
 
8.2.3 Maatvoering
De bouwwerken dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:
 
Bouwwerken
Minimaal
Maximaal
Afstand tot de as van de weg
15 m
N.v.t.
 
Woningen
Minimaal
Maximaal
Goothoogte
n.v.t.
7 m
Nokhoogte
N.v.t.
10 m
Inhoud
n.v.t.
750 m³
Afstand tot de perceelsgrens
3 m
n.v.t.
 
met dien verstande dat voor zover de bouwwerken binnen een bouwvlak zijn gelegen geen regels gelden t.a.v. de afstand tot de as van de weg;
 
Vrijstaande bijgebouwen bij woningen
Minimaal
Maximaal
Gezamenlijke oppervlakte per woning
n.v.t.
125 m²
Goothoogte
n.v.t.
4 m
Nokhoogte
n.v.t.
6,5 m
Afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van de woning
5 m
n.v.t.
Afstand tot woning
1,5 m
25 m
 
Overige bouwwerken
Maximaal
Hoogte erfafscheidingen
Voor de voorgevelrooilijn: 1 m
Overige: 2 m
Hoogte van carports c.q. overkappingen
3 m
Oppervlakte van carports c.q. overkappingen
20 m²
Hoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde
6 m
  
waarbij herbouw van bestaande woningen uitsluitend is toegestaan indien en voor zover:
  1. herbouw niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  2. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
  3. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  4. de bouwwijze (dat wil zeggen vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  5. het bepaalde ten aanzien van de maatvoering in dit lid in acht wordt genomen,
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
8.3.1 Herbouw
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3
teneinde de voorgevel van een te herbouwen woning te kunnen plaatsen buiten de
bestaande fundamenten. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel
beperkingen:
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  4. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen van de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnsregelgeving;
  5. indien er sprake is van herbouw ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol' dan dient advies te worden ingewonnen bij een deskundige op gebied van cultuurhistorie en monumentenzorg;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maatvoering in 8.2.3 wordt in acht genomen.
8.3.2 Maatvoering carports c.q. overkappingen
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3
teneinde voor carports c.q. overkappingen een hogere bouwhoogte toe te kunnen staan,
mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bouwhoogte van carports c.q. overkappingen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.;
  2. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in Artikel 16 omschreven aanduidingsregels.
8.3.3 Maximale oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3
teneinde een grotere oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen toe te staan, mits aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de maximale oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 425 m2;
  2. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in Artikel 16 omschreven aanduidingsregels.
8.3.4 Minimale afstand tot de weg/perceelsgrens/woning
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3
teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg en/of de
voorgeschreven minimum afstand tot een perceelsgrens en/of de minimum afstand van
bijgebouwen achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van de bedrijfswoning te
verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering (voor zover het een recreatiebedrijf betreft) en/of een doelmatige perceelsinrichting en/of de uitbreiding van of aansluiting op aanwezige bebouwing met een reeds op deze punten afwijkende maatvoering, moet aanwezig zijn;
  2. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  3. er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
  4. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  5. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  6. aangetoond dient te worden dat de externe veiligheid kan worden gewaarborgd;
  7. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in Artikel 16 omschreven aanduidingsregels;
  8. indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder.
8.4 Specifieke gebruiksregels
 
8.4.1 Strijdig gebruik
Als met de bestemming strijdig gebruik geldt in ieder geval het gebruik en/of laten
gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
  1. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  2. detailhandel;
  3. verblijfsrecreatie;
  4. seksinrichtingen;
  5. gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van gebruik dat op basis van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 8.5.3 is toegestaan;
  6. kamerverhuur ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten.
8.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep als bedoeld in 8.1 is toegestaan als
ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van
toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  5. de activiteit dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
8.5.1 Bed & breakfast
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1
teneinde als nevenactiviteit bij een woning, bed & breakfast-voorzieningen en dergelijke
toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. bed & breakfast vindt plaats in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen;
  2. ten behoeve van bed & breakfast zijn maximaal 10 (eenpersoons) bedden per woning toegestaan;
  3. indien en voor zover er sprake is van cultuurhistorische waarden, mogen deze cultuurhistorische waarden door verlenen van de omgevingsvergunning voor afwijken niet onevenredig worden aangetast;
  4. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  5. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  8. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 16 omschreven aanduidingsregels.
8.5.2 Aan huis verbonden bedrijf
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1 onder
a. ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 200 m2 in bestaande bebouwing;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
  5. de activiteit dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn in de omgeving;
  6. de activiteit mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  8. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling.
8.5.3 Mantelzorg
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor
het gebruik van een bestaand bouwwerk ten behoeve van mantelzorg, zolang dit ten
dienste staat van de functie wonen, onder de voorwaarden dat:
  1. als het gebruik betrekking heeft op een vrijstaand bijgebouw
    1. dit een maximale oppervlakte van 125 m2 heeft of het gebruik t.b.v. mantelzorg een oppervlakte beslaat van maximaal 125 m2; en
    2. het qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
  2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  4. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg.
Voorts dient de vergunninghouder of een andere betrokkene, de gemeente binnen een
redelijke termijn te informeren als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is
verleend is beeindigd. Het betreffende (gedeelte van het) gebouw moet binnen een
redelijke termijn weer geschikt worden gemaakt voor de oorspronkelijke functie.
Als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, eindigt, trekt het
bevoegde gezag deze omgevingsvergunning in.
Artikel 9 Wonen - 2
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. daarbij behorende voorzieningen;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. parkeren.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen
en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname
van de voorrangsregels uit artikel 19.3.
 
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. vrijstaande, geschakelde, halfvrijstaande en aaneengesloten woningen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2.2 Regels ter plaatse van het bouwvlak
  1. Hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  3. Per bouwvlak mag maximaal een woning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximaal aantal woningen’ het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven.
  4. De voorgevelbreedte van een woning dient ten minste 5,00 meter te bedragen.
  5. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,50 meter tenzij anders aangeduid.
  6. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11,50 meter tenzij anders aangeduid.
9.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwd oppervlak (m2)’ mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per bouwperceel niet meer bedragen dan aangegeven, met dien verstande dat in totaal maximaal 50% van het bijgebouwenvlak mag worden bebouwd.
  3. De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,25 meter tenzij anders aangeduid.
  4. Bijgebouwen mogen worden afgedekt met een kap mits de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer bedraagt dan 5,50 meter tenzij anders aangeduid.
  5. Brandgangen dienen vrij te blijven van bebouwing tot een minimale breedte van 1,20 meter.
9.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  1. Het bouwvlak c.q. de voorgevelrooilijn mag niet door bebouwing worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
    1. de bouw van erkers en balkons, mits:
      • de breedte maximaal 40% van de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak bedraagt;
      • de diepte van de erker niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
      • de hoogte van de erker maximaal de hoogte van de begane grondlaag bedraagt;
      • de afstand tot de bestemming ‘Verkeer’ of ‘Groen’ niet minder dan 3,00 meter bedraagt;
    2. luifels boven de voordeur mits:
      • de breedte maximaal 150% van de breedte van de voordeur bedraagt;
      • de diepte niet meer bedraagt dan 1,00 m;
      • de afstand tot de bestemming Verkeer niet minder dan 3.00 meter bedraagt;
    3. de bouw van een carport, met dien verstande dat:
      • de carport minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen;
      • de oppervlakte max. 25 m2 buiten het bouwvlak en aanduiding ‘bijgebouwen’ bedraagt;
      • indien de carport is gelegen op de hoek van een hoekperceel de afstand tot de bestemming verkeersdoeleinden minimaal 2,00 meter bedraagt.
  2. Binnen het bestemmingsvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,25 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 1,00 meter mag bedragen of niet meer dan 2,00 meter indien:
    1. gelegen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, uitgezonderd bij hoekpercelen, waarvoor geldt minimaal 3,00 meter achter de voorgevel en 45 graden uit de hoek van de achterliggende woning en;
    2. gelegen minimaal 1,00 meter uit de bestemming ‘Verkeer’ of ‘Groen’.
  3. Aan de van de weg afgekeerde zijde (achterzijde) van het bouwvlak mag een dakterras opgericht worden, mits:
    1. het dakterras gerealiseerd wordt op een bijgebouw;
    2. de breedte niet meer bedraagt dan de breedte van het hoofdgebouw;
    3. de hoogte van de afscheiding maximaal 1,20 meter boven de goothoogte van het bijgebouw bedraagt;
    4. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
9.2.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, nadere eisen stellen conform het bepaalde in
artikel 14.3.
 
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
9.3.1 Afwijking voor het overschrijden van de toegestane oppervlakte aan
bijgebouwen
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van een
groter dan het toegelaten oppervlak aan bijgebouwen, onder de voorwaarden dat:
  1. de oppervlakte aan bijgebouwen met niet meer dan 20% wordt overschreden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak voor niet meer dan 50% worden bebouwd;
  3. een door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur een advies heeft uitgebracht;
  4. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing wordt aangetoond;
  5. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  6. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
9.3.2 Afwijking voor het overschrijden van de maximale hoogte van
erfafscheidingen
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van
erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 2,00 meter op een afstand van minder
dan 1,00 meter uit de bestemming Verkeer of Groen onder de voorwaarden dat:
  1. de erfafscheiding minimaal 1,00 meter achter de lijn in het verlengde van de feitelijke voorgevel van de woning (gelet op de orientatie van de woning en situering van de woning op het perceel) ligt;
  2. gelet op de situering en/of wijze van uitvoering van de erfafscheiding, geen nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid ontstaan;
  3. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  4. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
9.3.3 Afwijking voor het realiseren van een woning op minder dan 3,00 m uit
de zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning voor het realiseren van het
hoofdgebouw van een vrijstaande woning op een afstand aan een zijde van minder dan
3,00 m uit de zijdelingse perceelsgrens van het bouwperceel, onder de voorwaarden dat:
  1. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing wordt aangetoond;
  2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  4. de desbetreffende afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van het bouwperceel ten minste 1,50 m bedraagt;
  5. het hoofdgebouw van de vrijstaande woning is gelegen binnen een bouwvlak waarbinnen behalve vrijstaande woningen ook twee-aaneen en geschakelde woningen mogen worden gebouwd.
9.4 Specifieke gebruiksregels
 
9.4.1 Specifieke gebruiksregels van de gronden
Onder strijdig gebruik wordt verstaan het gebruik van de gronden anders dan voor:
  1. parkeren ter plaatse van een oprit;
  2. groen en/of tuin;
  3. oppervlakteverhardingen;
  4. opslag, overeenkomstig het normale toegelaten gebruik.
9.4.2 Specifieke gebruiksregels van de opstallen
Onder strijdig gebruik wordt verstaan het gebruik van de opstallen:
  1. voor bewoning, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft, met uitzondering van gebruik dat op basis van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 9.5.2 is toegestaan;
  2. voor kamerverhuur behoudens wanneer middels een afwijking toestemming is verleend;
  3. voor ambachtelijke doeleinden behoudens wanneer middels een afwijking toestemming is verleend;
  4. industriele doeleinden;
  5. als beroepsmatige werk- en/of opslagruimte;
  6. voor bedrijfsdoeleinden;
  7. voor detailhandel;
  8. voor groothandel;
  9. voor dienstverlening;
  10. voor horeca;
  11. voor kantoren;
  12. voor recreatie;
  13. als verkooppunt voor motorbrandstoffen of andere explosiegevaarlijke stoffen;
  14. als seksinrichting of escortbedrijf;
  15. voor opslag, anders dan in verband met het toegestane gebruik, die valt onder de Wet milieubeheer.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
9.5.1 Afwijking voor een aan huis gebonden beroep, aan huis gebonden
bedrijf of ambachtelijk bedrijf
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken voor het uitoefenen van een aan
huis gebonden beroep, aan huis gebonden bedrijf of ambachtelijk bedrijf, mits voldaan
wordt aan de voorwaarden dat:
  1. de (bedrijfs)activiteiten zich beperken tot een oppervlakte van maximaal 50 m2 onder de voorwaarde dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. de activiteiten uitsluitend door de bewoner uitgevoerd worden;
  3. de activiteiten qua aard en omvang passen in een woonomgeving waarbij de activiteiten geen ernstige of onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  4. de activiteiten niet vergunningsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  5. het aan huis gebonden bedrijven betreft zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels of het bedrijfsactiviteiten betreffen van categorie 1-bedrijven volgens de toegesneden Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 is opgenomen bij deze regels, dan wel naar oordeel van Burgemeester en wethouders daarmee vergelijkbare activiteiten;
  6. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane gebruik;
  7. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  8. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
9.5.2 Mantelzorg
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor
het gebruik van een bestaand bouwwerk ten behoeve van mantelzorg, zolang dit ten
dienste staat van de functie wonen, onder de voorwaarden dat:
  1. als het gebruik betrekking heeft op een vrijstaand bijgebouw
    1. dit een maximale oppervlakte van 80 m2 heeft of het gebruik t.b.v. mantelzorg een oppervlakte beslaat van maximaal 80 m2; en
    2. het qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
  2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  4. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg.
Voorts dient de vergunninghouder of een andere betrokkene, de gemeente binnen een
redelijke termijn te informeren als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is
verleend is beeindigd. Het betreffende (gedeelte van het) gebouw moet binnen een
redelijke termijn weer geschikt worden gemaakt voor de oorspronkelijke functie.
Als het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, eindigt, trekt het
bevoegde gezag deze omgevingsvergunning in.
Artikel 10 Leiding - Water
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
10.1.1 Algemeen
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van
een waterleiding, een en ander met bijbehorende voorzieningen.
  
10.2 Bouwregels
 
Op de in 10.1 bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van
de leiding, zoals meet- en regelkasten, afsluiterputten en dergelijke.
 
10.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 teneinde
het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere
bestemming(en) toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding
geen bezwaar bestaat. Dienaangaande wordt voor de verlening van de
omgevingsvergunning voor het bouwen door bevoegd gezag een advies ingewonnen bij
de leidingbeheerder. Voorts zijn de regels van de andere op deze gronden liggende
bestemming(en) van toepassing.
 
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
10.4.1 Verbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de in het schema onder 10.4.4 opgenomen vergunningplichtige
werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
10.4.2 Uitzonderingen
Het onder 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren op grond van voorgaand bestemmingsplan;
  3. welke betreffen het normale onderhoud van de leiding.
10.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 10.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de
in 10.4.4 opgenomen toetsingscriteria.
 
10.4.4 Vergunningsplichtige werken/werkzaamheden
criteria voor vergunningverlening
  
-    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-   het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
-   het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
-    het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
-    het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-    het vellen of rooien van houtgewas.  
door de genoemde werken en werkzaamheden mogen geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding niet worden aangetast. Dienaangaande vraagt bevoegd gezag advies van de leidingbeheerder.  
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
11.1.1 Algemeen
De voor ‘Waarde –Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de
op of in deze gronden aanwezige en/of te verwachten archeologische monumenten. Deze
bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende
enkelvoudige bestemmingen.
 
11.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen,
dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van
toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 19.3.
 
11.2 Bouwregels
 
11.2.1 Verbod
Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor ‘Waarde –Archeologie 2’ (mede)
bestemde gronden.
 
11.2.2 Uitzonderingen
  1. Het onder 11.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
    1. vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en/of parkeergarages, of gebouwen die tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
    2. een bouwwerk dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;
    3. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 250 m2 of dat minder diep reikt dan 0,4 m beneden maaiveld;
    4. bebouwing welke nodig is voor archeologisch onderzoek, met een maximale bouwhoogte van 3 m;
    5. gronden waarvan op basis van eerder archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen behoudenswaardige archeologica is aangetroffen.
  2. Bevoegd gezag is ingeval van verlening van een omgevingsvergunning bevoegd een daartoe aangewezen partij toestemming te verlenen om archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk.
11.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de
situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek
is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische
monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische
waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
 
11.4 Afwijken van de bouwregels
 
Bevoegd gezag is bij omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde
in 11.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende
bestemmingen indien en voor zover:
  1. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk waarvan de oppervlakte groter is dan 250 m2 en de diepte van de bodemingrepen meer bedraagt dan 0,4 m beneden maaiveld en een en ander op basis van archeologisch onderzoek ofwel is aangetoond dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, dan wel schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning te verbinden regels;
  2. bij het afwijken als bedoeld onder a. kan bevoegd gezag de volgende regels verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het al of niet bouwen van (parkeer)kelders, alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archelogische deskundige;
    4. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
11.5.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde –Archeologie 2’ zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit
te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 0,4 m beneden maaiveld:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend het woelen, mengen, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, het ophogen en het egaliseren van gronden;
  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het verlagen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  5. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  6. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarvan de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedraagt;
  9. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  10. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen.
11.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 11.5.1 is niet van toepassing indien de werken of
werkzaamheden:
  1. een oppervlakte hebben die kleiner is dan 250 m2, tenzij het werken betreft genoemd in 11.5.1 onder e. en f.;
  2. op basis van archeologisch onderzoek aantonen dat geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  3. betrekking hebben op normaal onderhoud en agrarisch bodemgebruik;
  4. betrekking hebben op onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen en bijbehorende werken zoals gemalen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  5. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  6. archeologisch onderzoek betreffen;
  7. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende (omgevings)vergunning.
11.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 11.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de
archeologische waarde(n) op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. aanvrager dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld;
  2. aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek, of de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
    4. de verplichting om aan te geven hoe wordt omgegaan met (toevals)vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke
ordening het plan te wijzigen door:
  1. de bestemmingsaanduiding ‘Waarde –Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel niet behoudenswaardig zijn;
  2. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven, dan wel naar omvang wordt vergroot of verkleind, of wordt verwijderd voor zover de middels archeologisch onderzoek geconstateerde archeologische waarde daartoe aanleiding geeft;
  3. de oppervlaktes en/of dieptes van de bodemingreep zoals opgenomen in deze regels te veranderen en/of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 3
 
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde –Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de
op of in deze gronden aanwezige en of te verwachten archeologische monumenten. Deze
bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende
enkelvoudige bestemmingen.
 
12.2 Bouwregels
 
12.2.1 Verbod
Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor ‘Waarde –Archeologie 3’
(mede)bestemde gronden.
 
12.2.2 Uitzonderingen
  1. Het onder 12.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
    1. vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en/of parkeergarages; of gebouwen tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering worden opgericht;
    2. een bouwwerk dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;
    3. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2500 m2 of minder diep reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld;
    4. bebouwing welke nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
    5. gronden die reeds verstoord zijn op een diepte van meer dan 0,4 meter beneden maaiveld;
    6. gronden waarvan op basis van eerder archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen behoudenswaardige archeologica is aangetroffen.
  2. Burgemeester en wethouders zijn ingeval van verlening van een omgevingsvergunning bevoegd een daartoe aangewezen partij toestemming te verlenen om archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk.
12.2.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bij omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het
bepaalde in 12.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar
voorkomende bestemmingen indien en voor zover:
  1. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk waarvan oppervlakte groter is dan 2500 m2 en de diepte van de bodemingreep meer bedraagt dan 0,4 meter beneden maaiveld en een en ander op basis van archeologisch onderzoek ofwel is aangetoond dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, dan wel schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning te verbinden regels;
  2. bij het afwijken als bedoeld onder a. kunnen burgemeester en wethouders de volgende regels verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het al of niet bouwen van (parkeer)kelders, alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
    4. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop omgegaan wordt met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
12.2.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de
situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit
onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige
archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht
de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
 
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of werkzaamheden
 
12.3.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde –Archeologie 3’ zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit
te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan
0,4 meter beneden maaiveld:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend het woelen, mengen, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, het ophogen en het egaliseren van gronden;
  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het verlagen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  5. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  6. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarvan de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  9. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  10. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen.
12.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld onder 12.3.1 is niet van toepassing indien de werken of
werkzaamheden:
  1. een oppervlakte hebben die kleiner is dan 2500 m2, tenzij het werken betreft genoemd onder 12.3.1onder e. en f.;
  2. op basis van archeologisch onderzoek aantonen dat geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  3. betrekking hebben op normaal onderhoud en agrarisch bodemgebruik;
  4. betrekking hebben op onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen en bijbehorende werken zoals gemalen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  5. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  6. archeologisch onderzoek betreffen; ◦
  7. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende (omgevings)vergunning.
12.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de
archeologische waarde(n) op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. aanvrager dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld.
  2. aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek, of de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
    4. de verplichting om aan te geven hoe wordt omgegaan met (toevals)vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet
ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. op de verbeelding de bestemmingsaanduiding ‘Waarde –Archeologie 3’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel niet behoudenswaardig zijn;
  2. de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven, dan wel naar omvang wordt vergroot of verkleind, of van de verbeelding wordt verwijderd voor zover de middels archeologisch onderzoek geconstateerde archeologische waarde daartoe aanleiding geeft.
  3. de oppervlaktes en/of de dieptes van de bodemingreep zoals opgenomen in deze regels te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.
3 Algemene regels
 
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene bouwregels
 
14.1 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
 
14.1.1
Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande
bouwwerken, die gebouwd zijn met een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aangevraagde vergunning of anderszins legaal zijn gerealiseerd, meer
bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en
hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
14.1.2
In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten
van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met een voor het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aangevraagde vergunning of anderzins legaal
zijn gerealiseerd, minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen
deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
14.1.3
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel 14.1.1 en
14.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
14.2 Ondergronds bouwen
 
14.2.1
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en
werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen
beperkingen.
 
14.2.2
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels
opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder bouwwerken;
  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met een hellingbaan met een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  3. in de voorgevelrooilijn en/of bij hoekpercelen tevens de zijdelingse perceelsgrens is ten hoogste een toegang van buitenaf toegestaan met een maximale breedte van 3,50 meter;
  4. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen als opgenomen in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming in acht wordt genomen;
    • het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
    • bij het berekenen van de blijkens de plankaart of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
14.2.3
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
14.2.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse
bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
  • de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
14.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen, nadere eisen stellen aan de situering en
afmetingen van bouwwerken, met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien
dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de
milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of
privacy van aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve
van het na te streven stedenbouwkundige beeld.
 
14.4 Parkeren
 
Bij nieuw- of verbouw of wijziging van het gebruik dient de inrichting van de gronden
zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de op moment van aanvraag geldende
gemeentelijke parkeernormen.
 
14.5 Waterhuishouding
 
14.5.1
Bij nieuw-, her- of verbouw of wijziging van het gebruik dient de inrichting van de
gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de eisen uit het op moment van
aanvraag geldende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).
 
14.5.2
Als er op grond van het GRP maatregelen moeten worden getroffen, dan is de
initiatiefnemer of aanvrager verplicht om deze maatregelen te realiseren en in stand te
houden.
Artikel 15 Algemene gebruiksregels
 
15.1 Voorwaardelijke verplichting
  1. Voor zover het de gronden betreft waarvoor in de bijlage(n) een beplantingsplan is opgenomen, wordt tot een met het plan strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de aan de gronden toegekende bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in bijlage opgenomen beplantingsplannen, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. Voor zover het de gronden waarvoor in de bijlage(n) een beplantingsplan is opgenomen, mogen gronden en bouwwerken in afwijking van het bepaalde onder a overeenkomstig de aan de gronden toegekende bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
Artikel 16 Algemene aanduidingsregels
 
16.1 Overige zone - attentiegebied NNB
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - attentiegebied NNB’ zijn de gronden tevens
bestemd voor:
  1. behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden);
  2. behoud van de biotoop van amfibieen (door bescherming van poelen, verspreide bomen, struwelen), kleine zoogdieren (door bescherming van ruigten, struwelen, houtsingels, ruige slootkanten), planten (goede waterkwaliteit, geen verstoorde bodem), dagvlinders (door bescherming van kleinschalig landschap, kruiden- en bloemrijke perceelsranden en bermen, ruigten en soortenrijke overgangssituaties van grasland naar struweel of bos), (struweel)vogels (door bescherming van bosjes, houtwallen, hagen, kruidenrijke bermen en perceelsranden).
16.2 Overige zone – landschapselement
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone –landschapselement’ zijn de gronden mede
bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige landschapselementen.
 
16.3 Vrijwaringszone – molenbiotoop
 
16.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede
bestemd voor de aanleg en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als
werktuig en beeldbepalend element.
 
16.3.2 Bouwregels
Op de in 16.3.1 bedoelde gronden wordt de maximaal toegestane bouwhoogte bepaald
 
door het hanteren van de volgende formule:
H(max) = (x/n) + 3
H = de maximaal toegestane bebouwingshoogte in meters;
x = de afstand van het bouwwerk tot de molen in meters;
n = 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied.
 
16.3.3 Afwijken van de bouwregels
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.3.2
teneinde hogere bouwwerken op te richten overeenkomstig de overige voor deze
gronden geldende bestemmingen, mits de belangen van de molen niet onevenredig
worden aangetast. Hiervoor dient vooraf advies te zijn ingewonnen bij een door het
college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke ter zake
deskundige.
Artikel 17 Algemene afwijkingsregels
 
17.1 Evenementen
 
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken teneinde het tijdelijk gebruik van
de gronden binnen de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' voor
evenementen toe te staan, anders dan evenementen die betrekking hebben op grond van
het binnen de bestemming toegestane gebruik. Hiervoor gelden de volgende
voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek toegankelijke uitvoering / verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak en/of aan een dergelijk evenement gerelateerde kampeervoorzieningen;
  2. het evenement duurt maximaal 3 (aaneengesloten) dagen en mag maximaal 2 keer per jaar plaatsvinden;
  3. detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel ten dienste van en ondergeschikt aan het evenement;
  4. er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  5. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn. Dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot blijvende / onomkeerbare voorzieningen / ingrepen;
  6. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  7. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
17.2 Gebouwen van openbaar nut
 
Bevoegd gezag kan, mits niet reeds op grond van een andere bepaling
omgevingsvergunning voor afwijking kan worden verleend, bij omgevingsvergunning
afwijken van het plan voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes
van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en
schakelstations, mits de inhoud niet meer dan 50 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
 
17.3 Aan het buitengebied gebonden bouwwerken
 
Bevoegd gezag kan, mits niet reeds op grond van een andere bepaling
omgevingsvergunning voor afwijking kan worden verleend, bij omgevingsvergunning
afwijken van het plan teneinde aan het buitengebied gebonden bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, toe te kunnen staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan
wel beperkingen:
  1. de bouwwerken zijn door hun aard gebonden aan een specifieke plaatsing in het buitengebied;
  2. de bouwwerken hebben een specifiek op agrarisch gebruik, recreatie of natuur gericht karakter (bijvoorbeeld ooievaarsnesten, hooimijten en dergelijke);
  3. de bouwwerken dienen binnen een afstand van maximaal 50 m van een bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Recreatie' of 'Wonen' te worden gesitueerd;
  4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
17.4 Zendmasten
 
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het plan voor het bouwen van
zendmasten, zoals antennemasten voor mobiele telefonie, tot een bouwhoogte van
maximaal 40 m. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. het plaatsen van zendmasten is niet toegestaan op gronden gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden', 'Bos', 'Natuur', 'Landgoed';
  2. door de aanvrager wordt aangetoond dat de antenne-installatie op de gekozen locatie onmisbaar is voor de realisering van een adequaat netwerk;
  3. de mogelijkheid van site-sharing van de te plaatsen antenne-installaties dienen voldoende te worden gewaarborgd;
  4. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  7. de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  8. uit oogpunt van verkeersveiligheid bestaat geen bezwaar tegen de desbetreffende locatie;
  9. de mast dient rechtstreeks op een bestaande weg / bestaand pad aan te sluiten, tenzij zulks redelijkerwijs niet kan worden gevergd;
  10. de bebouwde oppervlakte van de bij de mast behorende apparatuur bedraagt maximaal 20 m2;
  11. de bouwhoogte van de bij de mast behorende apparatuurkast bedraagt maximaal 4 m.
17.5 Gelijkwaardige landschappelijke inpassing
 
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de in Artikel 15 opgenomen
verplichting tot de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de
in bijlage opgenomen beplantingsplannen indien een gelijkwaardige maatregel wordt
getroffen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
 
17.6 Maximale woninginhoud
 
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het plan voor het realiseren
van een grotere maximale woninginhoud in verband met zorgbehoefte, onder de
voorwaarden dat:
  1. de woninginhoud met niet meer dan 20% mag worden vergroot;
  2. een door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur een advies heeft uitgebracht;
  3. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing wordt aangetoond;
  4. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  5. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
 
18.1 Algemene regels tot wijziging
 
18.1.1 Wijziging in verband met geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het
in geringe mate, tot niet meer dan 2 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen,
mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart,
ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed
mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
 
18.1.2 Wijziging in verband met verschuiving van het bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van
een verschuiving van het bouwvlak onder de voorwaarden dat:
  1. het bouwvlak aan de zijde van de voorgevel verschuift richting de bestemming 'Verkeer';
  2. het bouwvlak niet voor de voorgevel van aangrenzende woningen is gelegen;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak niet toeneemt;
  4. de verschuiving inpasbaar is vanuit het stedenbouwkundig ruimtelijke beeld;
  5. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  6. geen sprake is van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek is aangetoond dat het plan alsnog uitvoerbaar is;
  7. voor het overige aangesloten wordt bij de bouwregels voor het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' van onderliggende bestemming.
18.1.3 Wijziging voor het uitbreiden van hoofdgebouwen tussen het bouwvlak
en de zijdelingse perceelsgrens
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het
uitbreiden van hoofdgebouwen tussen het bouwvlak en de zijdelingse perceelsgrens
(vergroting van het bouwvlak richting de zijdelingse perceelsgrens) onder de
voorwaarden dat:
  1. het hoofdgebouw c.q. het bouwvlak aan een zijde minimaal 2,5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens is gelegen;
  2. de diepte van het uit te breiden hoofdgebouw c.q. bouwvlak gelijk is aan de diepte van het aangeduide bouwvlak;
  3. het bouwvlak maximaal 5 meter in zijdelingse richting mag worden vergroot;
  4. de uitbreiding inpasbaar is vanuit het stedenbouwkundig ruimtelijke beeld;
  5. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  6. geen sprake is van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek is aangetoond dat het plan alsnog uitvoerbaar is;
  7. voor het overige aangesloten wordt bij de bouwregels voor het bouwvlak van onderliggende bestemming.
Artikel 19 Overige regels
 
19.1 (Wettelijke) regels
 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen,
dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
 
19.2 Gemeentelijke regels
 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke beleidsregels
dienen deze beleidsregels te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Met uitzondering van parkeren en
waterhuishouding waarvoor geldt dat er te allen tijde voldaan moet worden aan de, op
het moment van aanvraag, geldende ‘parkeernota’ en ‘GRP’.
 
19.3 Voorrangsregeling
 
19.3.1 Strijdigheid belangen
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een
dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang
van de dubbelbestemming overeind. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te
streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren
toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan
worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik
worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
 
19.3.2 Realisatie nieuw beleid door dubbelbestemmingen
De realisatie van nieuw beleid door middel van dubbelbestemmingen hoeft niet
gebiedsbreed (binnen de gehele dubbelbestemming) te zijn, wil de doelstelling gehaald
worden. Als er echter afbreuk gedaan wordt aan de gegeven gebiedsbreedte c.q. niet de
gehele dubbelbestemming wordt benut, moet voor het resterende gedeelte aangetoond
worden dat dit voldoende is om het beoogde beleid voor dat gebied te realiseren. Dat wil
zeggen dat de omvang van de opgenomen dubbelbestemmingen zo ruim is dat, om het
nagestreefde beleid te doen slagen, niet altijd de gehele dubbelbestemming behoeft te
worden benut.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
 
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Asten Verzamelplan 2020-1’.