direct naar inhoud van Regels

Feanwâldsterwâl - Kûkherne

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.17BPI-vg01
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

 

1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

In de Wro is een wettelijke verplichting opgenomen om bestemmingsplannen en beheersverordeningen binnen 10 jaar na vaststelling te actualiseren. In 2013 is gekozen om voor een groot gedeelte van het dorp Feanwâldsterwâl en het gebied Kûkherne een beheersverordening vast te stellen. Gelijkertijd is bepaald dat voor dit gebied een planherziening zal worden opgestart.

 

1.2 Plangebied

 

Het plan heeft betrekking op het dorp Feanwâldsterwâl en het gebied Kûkherne. De ligging en de begrenzing van het plangebied zijn te zien op figuur 1.

 [image]

 

Figuur 1: plangebied bestemmingsplan Feanwâldsterwâl - Kûkherne

 

 

 

 

 

 

1.3 Planinhoud

 

Het plan is conserverend van karakter. Uitgangspunt is de bestaande bebouwing en functies te handhaven. Binnen de regels in dit bestemmingsplan is een zekere uitbreiding van bebouwing en functieverandering mogelijk. In dit plan wordt gewerkt met de zogenaamde basisregels. Deze regels worden gebruikt in alle nieuwe plannen voor onze gemeente om een zekere mate uniformiteit te waarborgen. Waar nodig, is uiteraard ruimte voor maatwerk.

 

Uitgangspunten voor de basisregels zijn:

 

De Omgevingswet treedt naar verwachting in 2021 in werking en vervangt de huidige Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan komt onder die wet niet meer terug. Er wordt een nieuwe planvorm geïntroduceerd: het omgevingsplan. Het verschil met het bestemmingsplan is dat in het omgevingsplan meer regels kunnen worden opgenomen dan enkel over de bestemming van de grond. Ook afspraken over natuur en milieu en bijvoorbeeld erfgoed kunnen erin worden opgenomen. Van 'een goede ruimtelijke ordening' naar een 'goede fysieke leefomgeving'.

 

 

 

2 Huidige situatie

 

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling

 

Feanwâldsterwâl is een streekdorp met een opmerkelijk karakter. Het is vanuit Feanwâlden ontstaan als veenkolonie, mogelijk van Gieterse doopsgezinden, aan het water dat de grens uitmaakte tussen de grietenijen Dantumadeel en Tytsjerksteradiel. In de beschrijving van Feanwâlden uit het einde van de 18de eeuw staat: ‘In ’t Zuidwesten heeft men een lange streek huizen aan ’t diept, hier onder behoorende, en bekend by den naam van Diepswal.’ Op de Wâl stond tot 1865 dan ook een kleine vermaning, schuin tegenover de Priesterakker. Er is toen even verder een nieuwe gebouwd aan de Zuiderweg tussen Feanwâldsterwâl en Feanwâlden.

 

De gemeentegrens ligt nog midden in de vaart, de kade ligt aan de Dantumadeelster zijde. Aan deze zijde staan vanouds de woudhuisjes of ‘spultsjes’ in een vrij gesloten gelid. Die huisjes hebben achter het voorhuis in de breedte doorschietende dakschilden waarmee een schuur werd gevormd voor wat vee of berging van akkerbouwproducten. Op de Wâl staan ook in de breedte gebouwde woningen en enkele boerderijen. Daardoor is er een grote afwisseling van bebouwing gekomen.

 

De bebouwing aan de Tytsjerksteradielster zijde is iets grootschaliger. Tussen de woudhuisjes zijn ook echte boerderijen te vinden: in het begin bijvoorbeeld een aparte in winkelhaakmodel en verderop een paar koprompen. De woningen en boerderijen moeten worden bereikt via afzonderlijke bruggen over de vaart. Ze verlenen de ongeveer een kilometer lange nederzetting een heel eigen ritme. De meeste bruggen zijn inmiddels flink verzwaard om automobielen en landbouwmaterieel te kunnen torsen. De boerderijen en woudhuisjes zijn vrijwel allemaal verbouwd en vaak uitgebreid om te voldoen aan wensen van modern woongenot in deze streek.

 

De buurtschap Kûkherne ligt ten oosten van Feanwâlden. De buurtschap ligt rond een driegemeentenpunt, rond de driesprong waar de wegen Kûkhernewei in het westen (gemeente Dantumadiel, zuidzijde gemeente Tytsjerksteradiel), de in het verlengde hiervan lopende Kûkhernsterwei in het oosten (gemeente Dantumadiel) en de weg Kûkherne in het zuiden (gemeente Achtkarspelen) bij elkaar komen. De buurtschap ligt ook nog rond een driewaterlopenpunt, zijnde de driesprong van de Nije Feart (voorheen: Nieuwe Vaart) in het noorden, de Kûkhernsterfeart (voorheen: Kuikhornstervaart) in het zuiden, en de Swadde (voorheen: Zwette) in het oosten.

 

 

2.2 Functies binnen het plangebied

 

Het grootste deel van gebied heeft een woonfunctie. Verspreid binnen het gebied komen enkele bijzondere functies voor (kerk, bedrijven, recreatiewoning en een kinderdagverblijf).

 

 

 

 

 

 

 

 

3 Beleidskader

Richtinggevend voor de inhoud van het bestemmingsplan is mede wat door hogere overheden als ruimtelijk beleid is afgesproken. Ook de gemeente zelf heeft beleid dat van invloed is op het bestemmingsplan, zowel ruimtelijk als sectoraal. Hieronder volgt een samenvatting.

 

3.1 Rijksbeleid

 

De rijksoverheid speelt samen met de decentrale overheden (provincies, gemeenten en waterschappen een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van Nederland. Wel is deze rol van karakter aan het veranderen. Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van 2012 is het rijksbeleid in de ruimtelijke ordening stevig afgeslankt. Het rijksbeleid richt zich voornamelijk nog op de economisch sterke regio’s. De decentrale overheden krijgen een grotere verantwoordelijkheid voor beleid, uitvoering en bekostiging van de ruimtelijke inrichting van de rest van Nederland.

 

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.

 

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

 

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Streekplan

In het Streekplan “Om de kwaliteit fan de romte” (2007) is het gebied aangeduid als “overige kern”. Dat betekent een kleine kern, waar woningbouw primair gericht is op de woningvraag uit het gebied zelf en de verdeling van de beschikbare woningbouwruimte een gemeentelijke verantwoordelijkheid is.

 

Het plangebied valt binnen het Nationaal Landschap dat overigens geen rijksbeleid meer is. De begrenzing van de Nationale Landschappen is een planologische begrenzing die nog wel in het Streekplan 2007 staat. In dit geval gaat het om het Nationaal Landschap Noordelijke Friese Wouden. Het grootste deel van het plangebied heeft betrekking op de bestaande bebouwing. Het bestemmingsplan heeft voor dat deel een conserverend karakter.

 

Het provinciaal beoordelingsregime van de landschappelijke kwaliteit is zowel binnen als buiten de begrenzing van de Nationale Landschappen even zwaar. Het provinciaal beleid is gericht op bescherming van natuur- en landschapswaarden zowel binnen als buiten nationale landschappen.

 

 

 

Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân (2014) stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in nieuwe bestemmingsplannen. Geldend provinciaal beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Deze verordening is een integrale herziening van de vorige Verordening Romte uit 2011. Dit als gevolg van nieuw provinciaal beleid inzake (intentieve) veehouderij, landschap en cultuur (Grutsk op ‘e Romte) en weidevogels. Daarnaast heeft een tussentijdse evaluatie van het streekplan plaatsgevonden die van invloed is op de verordening. Ook op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is een aanpassing van de verordening vereist.

 

Het gebied rondom De Wâl, een gedeelte van De Zwette en een klein deel van de Kûkhernewei valt binnen de begrenzing van bestaand stedelijk gebied zoals op de kaart behorende bij de Verordening Romte Fryslân is aangegeven. Een groot deel langs de Kûkhernewei en het ten zuiden daarvan gelegen gebied vallen buiten de genoemde begrenzing. Voor deze gebieden wordt de bestaande situatie (opnieuw) planologisch vastgelegd. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan past binnen deze verordening.

 

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In Grutsk op ‘e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie Fryslân de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie binnen Fryslân te borgen.

 

In hoofdstuk 9 wordt een beschrijving gegeven van het deelgebied 'noordelijke wouden'. Dit mondt uit in de benoeming van een achttal 'provinciale waarden'. De bij de structuurvisie behorende kaart geeft voor het overgrote deel van het plangebied het landschapstype 'woudontginning' nader aangeduid met elzensingelgebied. Het meest oostelijke deel direct aan de Kûkhernsterfeart is aangemerkt als veenweidegebied.

 

 [image]

(gedeelte van de 'grutsk op 'e romte' kaart)

 

Gelet op de door de structuurvisie benoemde waarden en gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat de structuurvisie niet in de weg staat aan de vasstelling van het bestemmingsplan.

 

 

 

 

Provinciaal Verkeer/ en Vervoersplan

Provinciale Staten hebben in 2006 het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2006 (PVVP 2006)

vastgesteld. Het plan is herzien in 2011. Met dit plan zijn de ambities op verkeer- en vervoergebied in Fryslân tot 2020 vastomlijnd: een realistisch investeringsprogramma voor wegen en vaarwegen, met een solide toe komstvisie voor het openbaar vervoer en een krachtig maatregelen pakket voor het fietsverkeer.

 

Als verkeers- en vervoersproblematiek geeft de provincie aan dat een groot deel van Noordoost Fryslân relatief ver af van het hoofdwegennet ligt. Daarbij komt dat het regionale wegennet in het gedeelte zuidelijk van Dokkum fijnmazig is, waardoor een duidelijke noord-zuid ontsluiting ontbreekt.

 

Om dit te verbeteren heeft de provincie ingezet op een opwaardering van de Centrale As voor Noordoost Fryslân, de N356 tussen Dokkum en de N31 (Wâldwei). De realisatie is afgerond en een deel van de weg ligt ten zuiden en oosten van Feanwâldsterwâl (Kûkhernewei).

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

Begin 2010 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie “Finster op Romte” vastgesteld met een looptijd tot 2020.

In deze Structuurvisie wordt aangegeven dat Tytsjerksteradiel zich, als het om wonen en werken gaat, vooral richt op de eigen bewoners. De omvang, de kwaliteit en het prijsniveau van de woningvoorraad passen bij de samenstelling en ontwikkeling van de bevolking. Er is een diversiteit aan woonmilieus waar verschillende doelgroepen zich thuis voelen; of het nu om jongeren, gezinnen of senioren gaat. Er is speciale aandacht voor duurzaam bouwen en het realiseren van levensloopbestendige woningen.

Het gemeentebestuur vindt het in het kader van de leefbaarheid belangrijk dat het bestaande voorzieningenniveau in de kernen zoveel mogelijk op peil blijft. De inspanningen richten zich op het combineren en concentreren van maatschappelijke voorzieningen (voor zorg en welzijn), wonen, commerciële voorzieningen en onderwijs.

De krimpende bevolking(sgroei) en de crisis (bezuinigingen) waren de voornaamste redenen waarom in de Structuurvisie is gekozen voor concentratie van woningbouw en voorzieningen. Burgum is daarbij gekenmerkt als hoofd- en recreatiekern.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ruimtelijke ontwikkeling

Er is een plan ingediend voor vervangende nieuwbouw van een woning op de locatie Kûkhernewei 66-66a in Noardburgum. Op de betreffende locatie zat een intensieve veehouderij en is ook als zodanig inbestemd in het nu nog geldende bestemmingsplan.

 

De opstallen verkeren in een zeer slechte staat. Een architectenbureau heeft een plan uitgewerkt waarbij alle opstallen - inclusief bedrijfswoning - worden gesloopt en er een royale woning met bijgebouw wordt opgericht. Er is sprake van een zeer modern (kubistisch) ontwerp op een bijzondere locatie.

 

Het plan past niet binnen de kaders van het geldende gemeentelijke en provinciale beleid. Wij zijn van mening dat er voldoende redenen zijn om toch medewerking te verlenen aan dit plan. In de volgende paragraaf zullen we dit nader motiveren.

 

Voor de betreffende ontwikkeling is door buro Rho - in opdracht van de initiatiefnemer - een ruimtelijke onderbouwing en landschappelijke inpassingsplan opgesteld. Deze is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

 
Door de omvang van de woning was het nodig om ontheffing van de verordening Romte te vragen bij de provincie. De ontheffing is inmiddels verleend en heeft gelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4 Omgevingsaspecten

Naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid dient er ook rekening te worden gehouden met de volgende omgevingsaspecten: ecologie, archeologie, bodemgesteldheid, water, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit. Deze aspecten komen in dit hoofdstuk aan bod.

 

4.1 Ecologie

 

Toetsing natuurwetgeving

Bij een nieuw bestemmingsplan hoort een toetsing van het plangebied aan de natuurwetgeving. Deze toets geeft aan met welke beschermde natuurgebieden rekening gehouden moet worden en welke beschermde soorten planten en dieren mogelijk in het plangebied voorkomen, omdat de voor hen geschikte biotopen aanwezig zijn. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter: er wordt in het nieuwe bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De meeste informatie over beschermde natuurgebieden en beschermde flora en fauna is ontleend aan het Ecologisch Ontwikkelingsplan Tytsjerksteradiel 2009 (actualisatie beschermde soorten 2015). Het plangebied is te voet verkend om de biotopen die geschikt zijn voor beschermde soorten, te beschrijven.

 

Wet natuurbescherming 2017

Deze toetsing voorziet in de eisen, die de Wet natuurbescherming 2017 stelt. Deze nieuwe wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. In de nieuwe wet zijn de verschillende onderdelen van de oude wetten beter op elkaar afgestemd. Het toetsingskader voor projecten en plannen blijft in de basis hetzelfde maar is in een ander 'jasje' gestoken. Het is de bedoeling dat de Wet natuurbescherming zorgt voor een vereenvoudiging van de wet en regelgeving. Over een aantal jaren zal de wet weer vervallen omdat deze dan opgaat in de Omgevingswet. Het bevoegd gezag is de provincie waar het project of de handeling plaatsvindt. Ontheffingen moeten dus bij de provincie worden aangevraagd. De beschermde soorten zijn verdeeld in strikt beschermde soorten en overige soorten. Tot de eerste categorie behoren de soorten, die door Europese regels beschermd worden (Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, verdragen van Bern en Bonn). De tweede categorie zijn de nationale soorten (verdeeld in lijst A en lijst B) en de soorten, die per provincie worden aangewezen (nog onbekend). Deze lijsten bevatten minder en andere soorten dan de lijsten van de eerdere Flora- en faunawet.

 

De strikt beschermde soorten zijn zwaarder beschermd dan de overige soorten. Beide categorieën soorten mogen niet worden gedood en gevangen en ook mogen de rust- en voortplantingsplaatsen niet verstoord worden. Bij de strikt beschermde soorten is het tevens verboden om de eieren te rapen en de dieren te verstoren. Vogels mogen wel verstoord worden als dat geen invloed heeft op de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor beide categorieën geldt een verbod om planten te plukken, verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen.

 

In de nieuwe provinciale verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017 zijn de verboden ten aanzien van de nationale soorten vrijgesteld bij bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke inrichting en ontwikkeling mits de beperkingen in acht worden genomen en de middelen en methoden worden gebruikt, die per soort in de bijlagen van de verordening staan aangegeven. Deze voorwaarden beogen de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te behouden. De ontheffing geldt ook als gebruik gemaakt wordt van een goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscodes voor verschillende soorten werkzaamheden kunnen in de nieuwe wet voor alle beschermde soorten gebruikt worden. De gedragscodes moeten zijn goedgekeurd door het rijk. Zorgvuldig handelen moet worden uitgewerkt in een per situatie specifiek Plan van Aanpak.

 

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de natuurdoelstellingen van beschermde natuurgebieden en de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensooten niet in het geding komen. Er wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

 

Landschap

Feanwâldsterwâl en Kûkherne liggen aan de rand van het singellandschap, een landschapstype dat behoort het nationaal landschap de Noardlike Fryske Wâlden. De ondergrond bestaat grotendeels uit een ca. 1 m dikke golvende laag fijn zand gelegen op keileem. Feanwâldsterwâl ligt lager dan 0,5 m boven NAP, in het oosten ligt het landschap tot bij de Kûkhernserfeart hoger tot ruim 1 m boven NAP. Aan de zuidkant van de lintbebouwing is een west – oost lopende hoger gelegen rug te onderscheiden, waarop de buurtschappen de Heide en de Heidstreek liggen. Lange tijd waren deze gronden bedekt met hoogveen, dat pas in de late middeleeuwen door de kloosters van Burgum en Rinsumageest is ontgonnen. In laagten is soms veen blijven zitten. De vaart in Feanwâldsterwal en de Zwette in het verlengde ervan zijn gegraven voor de afvoer van de veenturven. Na het afgraven van het veen is er heide gaan groeien, die later is ontgonnen tot bouw- en grasland. Op de perceelsranden staan tot ca. 1 m boven NAP elzensingels en op de hogere oostelijk gelegen gronden eikensingels. De verkaveling is kleinschaliger dan de jongere (eind 19e eeuw) heideontginningen, die zuidelijker rond Noardburgum liggen.

 

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, de Groote Wielen, ligt op 4,5 km afstand. De daar beschermde vogelsoorten maken gebruik van het plangebied om te foerageren of te nestelen. De Kûkhernsterfeart is een verbindingszone binnen de Ecologische Hoofdstructuur, die grenst aan de oostkant van het plangebied. Het bestaande karakter (riet) van de (westelijke) oever van de vaart moet daarom in stand gehouden worden.

 

Soortenbescherming

In het plangebied komen de volgende biotopen voor: houtsingels (singels met meerdere soorten bomen), veel elzensingels, enkele houtwallen, heel wat grote tuinen met bomen en soms een vijver, moestuinen, weilanden, sloten en greppels.

 

Houtsingels

Houtsoorten zijn els, eik, berk, lijsterbes, meidoorn, veldesdoorn, sporkehout. Spontaan hebben vlier, hulst en braam zich gevestigd. Er leven muizen, egels en (zang)vogels. Naast gemengde singels staan er op lagere gronden singels met meest elzen en op hogere gronden singels met meest eiken. Het singellandschap en de erven met allerhande schuren en (oude) bebouwing zijn zeer geschikt als foerageergebied voor vleermuizen.

 

Oude bomen

Op erven staan her en der solitaire oude bomen (eiken, lindes, wilgen, en enkele essen, paardenkastanjes, esdoorns, rode beuken), waarin als er holten voorkomen mogelijk vleermuizen of vogels verblijven.

 

Gebouwen

In gebouwen met weinig gebruikte ruimten (zolders, schuren) zoals boerderijen,oude bedrijfsgebouwen en woningen kunnen vleermuizen, muizen, steenmarters, padden, zwaluwen, (kerk)uilen verblijven.

 

 

 

 

 

 

Graslanden

Veel kleine stukken grasland worden vrij extensief beweid en bemest. Door de voedselrijke ondergrond komen er geen beschermde planten voor en door de ingesloten ligging van de percelen zullen er geen weidevogels broeden. Wel zullen er kleine zoogdieren als muizen, mollen en egels voorkomen.

 

Sloten en vijvers

Verspreid liggen sloten, greppels en enkele vijvers waarin moeras- en waterplanten (waaronder de licht beschermde Zwanenbloemen), amfibieën, vissen, watervogels en insecten voorkomen.

 

Bestemmingsplan

Alle nationale soorten muizen, spitsmuizen, marterachtigen, knaagdieren, hoefdieren, overige zoogdieren, reptielen, amfibieën en de vogelsoorten kokmeeuw, zilvermeeuw en roek kunnen in principe voorkomen in de biotopen van dit gebied. Voor deze soorten zijn voorschriften opgenomen in de provinciale verordening Wet natuurbescherming 2017. Het opvolgen van deze voorschriften betekent een vrijstelling van de verboden in de natuurbeschermingswet 2017.

 

Conclusies en aanbevelingen

Gebiedsbescherming speelt in het bestemmingsplan geen rol. Er moet bij de uitvoering van ruimtelijke plannen wel rekening gehouden worden met beschermde soorten. Bij nieuwbouw, slopen of kappen moet daartoe dan geïnventariseerd worden.

 

Als beschermde soorten worden aangetroffen moet er gewerkt worden met een goedgekeurde gedragscode zoals opgesteld voor verschillende typen werkzaamheden of gebruik gemaakt worden van de verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017.

 

 

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

 

Het belang van de bescherming van de archeologische waarden is in internationaal verband erkend in het 'Verdrag van Valletta' (ook wel 'verdrag van Malta' genoemd). In Nederland zijn de uitgangspunten van dit Verdrag geImplementeerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, september 2007). Op grond van de Wamz dient bij de voorbereiding van bestemmingsplannen aandacht te worden besteed aan de (mogeiljke) aanwezigheid van archeologische waarden. De provincie Fryslân heeft de arcehologisch waardevolle gebieden opgenomen op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Dit is een advies-/verwachtingenkaart.

 

4.2.1 Archeologie

 

In het plangebied komen geen terreinen voor die op de Archeologische Monumentenkaart zijn opgenomen (zogenaamde AMK-terreinen, waarvan de archeologische Rijksmonumenten de hoogste status hebben). Wel is op de grens van het plangebied even ten westen van Kûkherne een vindplaats uit de Steentijd bekend. Daar zijn aan het maaiveld enkele tientallen vuurstenen artefacten opgemerkt. Er zijn voor het plangebied geen meldingen bekend van overige vondsten/vindplaatsen uit de Steentijd t/m Middeleeuwen. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de Feanwâldsterwâlfeart die zich ten zuiden van De Swette voortzet, een oude ontginningssloot is die in aanzet teruggaat tot de Middeleeuwen.

 

Voor de Nieuwe tijde zijn vrij veel archeologische relevante locaties bekend. Het betreft boerderij-/huisplaatsen, met name aan De Streek, de Feanwâldsterwâlfeart en de Kûkhernewei. De CHK vermeldt ten onrechte ook een verdwenen eendenkooi in Feanwâldsterwâl; deze heeft in werkelijkheid westelijk van het plangebied gelegen.

 

Op basis van onder meer deze bekende archeologische waarden, en op basis van landschappelijke kenmerken en van de verwachte verstoring van archeologisch relevante niveaus, zijn aan het plangebied diverse archeologische verwachtingen gekoppeld. In het plangebied zijn in het verleden twee archeologische booronderzoeken uitgevoerd. In de betreffende terreinen, waaronder een perceel waarin een voortzetting van de bovengenoemde vuursteenvindplaats werd verwacht, was de bodem zodanig verstoord, dat hier geen voldoende intact archeologische vindplaatsen meer zullen liggen. Om de archeologische waarden (bekend en verwacht) op een goede manier te borgen, vormt voor dit bestemmingsplan de Famke de basis. Als aanvulling zijn de relevante, niet-zichtbare elementen van de CHK gebruikt (oude boerderijplaatsen).

 

De Famke geeft adviezen op twee periodekaarten: een kaart voor de periode Steentijd-Bronstijd en een kaart voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen. In de Famke zijn de diverse archeologische waarden en verwachtingen (ook omtrent de mate van verstoring van archeologisch relevante niveaus) al vertaald naar beleids-en onderzoeksadviezen. Daarbij behoren ook uiteenlopende vrijstellingen van de verplichting tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek in geval van bodemingrepen. Die vrijstellingen zijn kleiner naarmate de archeologische verwachting groter is. Als voor een gebied de vrijstellingsgrenzen op de twee genoemde periodekaarten uiteenlopen, geldt de kleinste vrijstelling.

 

Gelet op de Famke-kaarten, aangevuld met CHK-elementen, zijn dubbelbestemmingen Waarde Archeologie nodig voor het gehele bestemmingsplangebied. In het verleden zijn echter al enkele terreinen voldoende archeologisch onderzocht, waaronder het gebied waarvoor op de Famke een waarderend onderzoek naar vuursteenvindplaatsen geadviseerd is. Voor die onderzochte terreinen blijft een dubbelbestemming Waarde Archeologie achterwege.

 

Het overzicht hieronder geeft aan welke Famke-adviezen er nog gelden, en hoe deze vertaald zijn in de planregels.

 

Periode/type onderzoek: Famke-vrijstellingen tot: vertaling planregel Dubbelbestemming Archeologie:

IJzertijd-Middeleeuwen

Karterend onderzoek 3 5000 m2 Waarde Archeologie 3

Steentijd-Bronstijd

Karterend onderzoek 2 2500 m2 Waarde Archeologie 2

Karterend onderzoek 3 5000 m2 Waarde Archeologie 3

Onderzoek bij grote ingrepen 25.000 m2 Waarde Archeologie 4

Voor het bestemmingsplangebied zijn de vrijstellingsgrenzen voor wat de omvang betreft gebaseerd op de Famke, zoals hierboven is toegelicht. De CHK verschaft voor oude boerderijplaatsen geen vertaling naar beleid. Voor vergelijkbare bekende archeologische waarden (maar dan uit de Middeleeuwen) gaat de Famke uit van een vrijstellingsgrens van 50 m2. Er is in dit geval gekozen voor een vrijstellingsgrens van 100 m2 (de gebruikelijke norm conform de Monumentenwet artikel 41a, die maatschappelijk haalbaar en praktisch uitvoerbaar wordt geacht), om te voorkomen dat voor een kleine ingreep op of nabij deze specifieke vindplaats waarvan onder meer de omvang nog niet bekend is, een relatief duur onderzoek moet worden uitgevoerd (proportionaliteitsbeginsel).

 

 
De Famke en de CHK doen geen uitspraken over verticale vrijstellingsgrenzen. Voor dit plangebied zijn alle bodemingrepen tot 0,3 m minus huidig maaiveld, ongeacht hun oppervlakte, vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Deze verticale vrijstelling is gebaseerd op de gemiddelde diepte van de verstoorde bovengrond. Hoewel in de verstoorde bovengrond archeologische resten kunnen voorkomen, bevinden deze zich niet meer in hun oorspronkelijke context. De waarde van deze resten is daardoor relatief gering.

 

De vrijstellingen zijn voor het overgrote deel van het plangebied zodanig ruim, dat bij voorgenomen plannen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, archeologisch onderzoek dikwijls niet nodig zal zijn. In de praktijk zal de dubbelbestemming archeologie dus vaak geen archeologische onderzoeksverplichting/vergunningsverplichting met zich meebrengen. De reden om toch grote delen van het bestemmingsplan van een dubbelbestemming waarde archeologie te voorzien, is de attenderende werking ervan. Men kan direct zien hoe de archeologische waarden planologisch geborgd zijn en waar men aan gehouden kan worden.

 

4.2.2 Cultuurhisorie

 

In de vroege Nieuwe tijd (17e eeuw) was de huidige hoofdstructuur van vaarten (Feanwâldsterwâlfeart en Kûkhernsterfeart) en wegen met lintbebouwing al grotendeels aanwezig. Het Smelpaed/De Streek (Feanwâldsterwâl) met lintbebouwing is iets jonger en zal uit de 18e eeuw dateren. Sinds de 18e eeuw is er op hoofdlijnen, afgezien van verdichting van de bebouwing, niet veel veranderd. De kenmerkende, nog steeds goed herkenbare opstrekkende verkaveling met meestal langegerekte, noord-zuid gerichte percelen, en bij Kûkherne langs de vaart oost-west gerichte percelen, is al op de oudste nauwkeurige kaarten (uit de vroege 19e eeuw) herkenbaar. Ongetwijfeld bestond deze verkaveling al veel langer.

 

De CHK geeft voor het plangebied de onder de paragraaf archeologie besproken oude boerderijplaatsen en een onjuiste vermelding van een eendenkooi, en verder de bovengenoemde vaarten. Afgezien van de verdwenen tramweg Dokkum-Drachten (in het tracé van de Wâldwei) zijn er verder geen topografisch specifiek aangeduide cultuurhistorische elementen. Wel geeft de CHK aan dat de omgeving gekarakteriseerd wordt door opstrekkende verkavelingen en jonge veen-/heideverkavelingen. Ook valt het plangebied deels binnen zone 5 van aardkundige waarden die van belang is vanwege de grote rijkdom aan dobben. In het plangebied zelf liggen echter geen dobben.

 

In de loop van 2011 is in de gemeente Tytsjerksteradiel begonnen met het in beeld brengen van het plaatselijke gebouwd erfgoed. Dat heeft uiteindelijk geleid tot "een advies voor een lijst met gemeentelijke monumenten die vanuit een historisch en esthetisch oogpunt de identiteit van de regio het meest versterken". De motivatie van de gemeente stelt de beleving van potentiële gemeentelijke monumenten voorop. Het gaat erom bij te dragen aan het plaatsbesef, de herkenbaarheid van de dorpen en de belevingswaarde van de omgeving. samen met de rijksmonumenten moeten de gemeentelijke monumenten 'het verhaal' kunnen vertellen van elk dorp in de gemeente.

 

De raad heeft eind 2014 besloten een gewijzigde Erfgoedverordening 2014 Tytsjerksteradiel vast te stellen. Deze verordening maakt het mogelijk om twee verschillende vormen van gemeentelijke monumenten aan te wijzen, nl. het beeldondersteunende bouwwerk en het waardevolle bouwwerk. Een waardevol bouwwerk betreft een bouwwerk met een hoge cultuurhistorische en/of architectonische waarde. Door de combinatie van typologische waarde, esthetische waarde en beeldbepalende ligging in het dorp dragen ze in belangijke mate bij aan de historisch gegroeide identiteit van de gemeente. Een beeldondersteunend bouwwerk betreft een bouwwerk dat bijdraagt aan de cultuurhistorische beleving van de omgeving. Het gaat bij deze categorie voornamelijk om het behoud van het gevelbeeld en het hoofdvolume.

In 2015 zijn de panden die uit de inventarisatie van 2011 naar voren zijn gekomen uitgebreider omschreven en gewaardeerd. Deze redengevende beschrijvingen vormen de basis voor een advies om een aantal panden aan te wijzen als gemeentelijk monument. Hierin is de tweedeling gemaakt tussen 'waardevolle' en 'beeldondersteunende' panden. Een aantal voormalige boerderijen worden aangeduid als 'karakteristiek'.

 

Op dit moment is nog niet bekend hoe de gemeente precies vorm wil geven aan de vastgestelde gewijzigde Erfgoedverordening en met de op grond daarvan uitgevoerde inventarisatie van gemeentelijke monumenten in Tytsjerksteradiel. De gemeentelijke monumenten zijn daarom niet vertaald in het voorliggende plan maar de regeling voor karakteristieke panden is uit het voorgaande plan overgenomen. Daarbij hebben we wel besloten om panden die in de beheersverordening de aanduiding karakteristiek hadden maar niet als gemeentelijk monument zijn opgenomen in de inventarisatie, in het voorliggende plan niet meer te voorzien van de aanduiding karakteristiek. Komt er tijdig duidelijkheid over de regeling voor gemeentelijke monumenten en betekent dit dat deze dient te worden opgenomen in bestemmingsplannen dan is dat in de volgende fase van het voorliggende plan (ontwerp) nog mogelijk. De inventarisatie is als bijlage aan dit plan toegevoegd.

 

4.3 Bodem

 

Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan zijn geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Op grond van de Woningwet wordt bij incidentele (ver)bouw de bodemkwaliteit getoetst. Het onderdeel bodem levert daarmee geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan op.

 

4.4 Watertoets

 

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Ten behoeve daarvan wordt het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ter beoordeling voorgelegd aan het Wetterskip Fryslân.

 

4.5 Geluid

 

Voor de meeste wegen geldt van rechtswege op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een zone waarbinnen een normering van kracht is voor de geluidbelasting op gevels door het verkeer. Uit de Wgh vloeit verder voort dat binnen deze zone van wegen akoestisch onderzoek noodzakelijk is ten behoeve van nieuwe situaties ten aanzien van geluidgevoelige functies. Wegen waarvoor een dertig-kilometerregime geldt, zijn niet zoneplichtig.

 

Voor de wegen waar een hogere snelheidsregime geldt (60 km) namelijk De Zwette en de Kukhernewei, is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Uit dit onderzoek kan de volgende conclusie worden getrokken. Voor wat betreft de bestaande geluidgevoelige bestemmingen vallen de gebieden deels wel, deels niet binnen de voorkeursgrenswaarde van de 48 dB-contour. In deze gebieden zijn de bouwvlakken zodanig op de bestaande situatie vastgelegd, dat geen nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder kan optreden. Geconcludeerd kan worden dat voor de panden/woningen die binnen deze geluidscontouren staan, gesproken kan worden van een bestaande situatie.

 

 

 

 

 

4.6 Externe veiligheid

 

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Sinds een aantal jaren is er wetgeving voor "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risicos bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, nameiljk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft de Bureau Externe Veiligheid Fryslan (nu Fumo - de Friese uitvoeringsdienst milieu en omgeving) een adviesrapport opgesteld over de externe veiligheid. In het rapport wordt nader ingegaan op de risicobronnen die van invloed kunnen zijn binnen de grenzen van het bestemmingsplan. Het rapport vermeldt dat uit de professionele Risicokaart blijkt dat zich in de directe nabijheid van het plan risicobronnen bevinden, waarvan de risicocontouren of invloedsgebieden zich over het plangebied bevinden.

 

De relevante risicobronnen voor het plangebied zijn:

 

Risicovolle activiteiten

Aan de Feintensloane 52 te Feanwâlden bevindt zich een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. Hoewel dit station als een risicovolle inrichting wordt beschouwd valt het niet onder het Bevi. In het rapport is geconcludeerd dat het plangebied buiten de veiligheidsafstanden van het gasdrukmeet- en regelstation valt.

 

Buisleidingen

In en in de nabijheid van het plangebied lopen diverse hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie. Met behulp van het rekenprogramma CAROLA is geconcludeerd dat de PR 10-6 contour van de aardgastransportleiding geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

 

In casu gaat het om een conserverend bestemmingsplan, waarvan planologisch geen nieuwe ontwikkelingen te verwachten zijn. Het aantal personen binnen het invloedsgebied van de transportleiding neemt conform dit bestemmingsplan niet af of toe. Ten opzichte van de nulsituatie treedt geen wijziging op. Geconcludeerd kan worden dat de hogedruk aardgastransportleiding geen belemmering vormt voor het GR van onderhavig plan.

 

Spoorwegen

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Groningen-Leeuwarden. De kortste afstand tussen de spoorlijn en het plangebied bedraagt circa 175 meter. Over deze spoorlijn vindt in principe geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Wel kan er zeer incidenteel transport plaatsvinden ingeval er geen transporten van gevaarlijke stoffen kunnen plaatsvinden over het traject Groningen-Meppel. De spoorlijn wordt dus enkel gebruikt bij omgeleid vervoer. Toetsingskader bij beoordeling van risico’s van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten is de cRNVGS. De spoorlijn Groningen-Leeuwarden wordt niet in de cRNVGS genoemd.

 

Er dient in het kader van rampenbestrijding rekening mee gehouden te worden dat transport van gevaarlijke stoffen over het spoor zou kunnen plaatsvinden. Eén en ander heeft echter geen gevolgen voor de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan.

 

Geadviseerd wordt om:

 

Het volledige advies is als bijlage toegevoegd.

 

4.7 Luchtkwaliteit

 

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Sinds 15 november 2007 geldt de Wet Luchtkwaliteit als onderdeel van de Wet Milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 van de Wm. is aangegeven hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot de luchtkwaliteitseisen. Dit geldt voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijnstof). Indien aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of een combinatie van onderstaande voorwaarden kan worden voldaan, is er geen belemmering meer voor het uitvoeren van een besluit.

 

 

PM10 en NO2

Voor PM10 geldt als grenswaarde voor het jaargemiddelde 40 microgram/m3 en grenswaarde voor het 24-uursgemiddelde 50 microgram/m3 waarbij geldt dat deze maximaal 35 keer per kalenderjaar mag worden overschreden. Voor NO2 geldt als grenswaarde voor het jaargemiddelde 40 microgram/m2 en als grenswaarde voor het uurgemiddelde 200 microgram/m3 welke maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

 

PM2.5

Sinds mei 2008 is de nieuwe Europese richtlijn luchtkwaliteit van kracht. De richtlijn is een bundeling van tot dan toe geldende Europese luchtkwaliteitregelgeving. In deze richtlijn zijn ook nieuwe normen vastgelegd voor de fijnere fracht van fijn stof (PM2.5). Voor PM2.5 is de grenswaarde jaargemiddelde 25 microgram/m3, de plandrempel jaargemiddelde 25 microgram/m3.

 

Besluit NIBM

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is tevens het besluit en de regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) van 30 oktober 2007 in werking getreden. Een project draagt 'Niet In Betekenende Mate' bij aan de concentratie NO2 of PM10 in de buitenlucht als het project maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de heersende concentratie. Dit betekent dat voor zowel fijn stof als stikstofdioxide feitelijk een toename van 1,2 microgram/m3 op de jaargemiddelde contentratie toelaatbaar wordt geacht. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

 

 

 

 

Conclusie

Voor het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit. De conclusie is als volgt:

 

De luchtkwaliteit als gevolg van het totale verkeer op de betrokken wegen voldoet aan de jaargemiddelde grenswaarden betreffende de stoffen NO2 en PM10. Het onderzoek maakt duidelijk dat in de zichtjaren 2020 en 2030 er nergens een overschrijding is van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit met betrekking tot de jaargemiddelden van de stoffen PM10 en NO2. Alle waarden zijn veel lager dan 40 microgram/m3. Er vindt alleen maar een overschrijding plaats van het 24 uurgemiddelde van de grenswaarde van de stof PM10. De hoogste overschrijding bedraagt 4x. Deze overschrijding mag echter 35x bedragen. Vandaar dat hieruit geen consequenties volgen. Evenmin is er sprake van overschrijding van grenswaarden uit de Europese richtlijn luchtkwaliteit met betrekking tot de stof PM2,5. Met de berekening is aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde (voorwaarde a). Het onderzoek is als bijlage toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5 Toelichting op de regels

 

5.1 Algemeen

 

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende bestemmingen die van toepassing zijn op het plangebied. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de planregels en op een digitale en analoge verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen één onlosmakelijk geheel.

 

De wijze waarop deze regeling juridisch is vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De uitwerking daarvan ligt vast in de de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De SVBP bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven en vormt daarmee een belangrijke basis voor de inrichting van dit bestemmingsplan.

 

Daarnaast zijn de bestemmingsplanregels zoveel mogelijk afgestemd op het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor wat betreft de bouw- en afwijkingsregels. Zo zijn bijvoorbeeld de begrippen hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk daar waar mogelijk overgenomen in de bestemmingsplanregels.

 

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger online informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het vaststellen van een digitale versie van een bestemmingsplan is verplicht. De digitale versie van het plan is leidend in geval van verschil tussen de digitale - en analoge versie.

 

De SVBP 2012 schrijft voor dat de planregels in vier vaste hoofdstukken worden geplaatst, nl. de hoofstukken 'Inleidende regels', 'Bestemmingsregels', 'Algemene regels' en 'Overgangs- en slotregels'. Hieronder wordt per hoofdstuk ingegaan op de verschillende regels die daarin (kunnen) voorkomen.

 

 

 

5.2 Planregels

 

In hoofdstuk 1 van de bestemmingsplanregels worden allereerst de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die een nadere beschrijving nodig hebben. Enkele veel voorkomende standaardbegrippen liggen vast in de SVBP 2012 en moeten worden overgenomen. De overige begrippen zijn lokaal toegevoegd en beschreven. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen. Enkele veel voorkomende standaardmeetbepalingen zijn op grond van de SVBP 2012 voorgeschreven en moeten worden overgenomen. De overige meetbepalingen zijn lokaal toegevoegd en beschreven.

 

In hoofdstuk 2 van de bestemmingsplanregels worden de verschillende bestemmingen vastgelegd. In de bestemmingsregel wordt omschreven waarvoor en, zo nodig, hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Bij de bestemmingen moet in de bestemmingsomschrijving aangegeven zijn welke functies toelaatbaar zijn. De bestemmingen kunnen worden onderverdeeld in enkel- en dubbelbestemmingen. De enkelbestemming regelt primair welke functies zijn toegestaan. Een dubbelbestemming kan alleen van toepassing zijn boven op één of meerdere enkelbestemmingen en kan extra functies toestaan danwel uitsluiten. Voor de bestemmingsregels geldt op grond van de SVBP 2012 een vaste indeling. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouw- en gebruiksregels en regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, situering en aantal bouwlagen etc. van (hoofd)gebouwen en (bijbehorende) bouwwerken.

 

Bij een aantal bestemmingen is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van bepaalde regels. De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels). Tenslotte bevatten de meeste bestemmingen regels om het bestemmingsplan te wijzigen. De wijzigingen kunnen betrekking hebben op een functiewijziging en/of op het veranderen van bouw- en/of gebruiksregels.

 

Voor de indeling van de enkel- en dubbelbestemmingen gelden de bindende hoofdgroepen uit de SVBP 2012. In de subparagrafen hierna wordt per bestemming een toelichting gegeven.

 

5.2.1 Enkelbestemmingen

 

-- Agrarisch - Bedrijf grondgebonden

In het voorliggende bestemmingsplan komt deze bestemming één keer voor, ter plaatse van de Zevenhuisterweg 114.

 

-- Agrarisch – Cultuurgrond –-

Deze bestemming is toegekend aan de gronden met een (semi-)agrarische functie. De gronden kunnen voor zowel het bedrijfsmatige als het hobbymatige agrarische gebruik worden aangewend. Het beleid is er op gericht de landschappelijke waarden van de gronden zoveel mogelijk in stand te houden. Deze doelstelling is juridisch verankerd door het bouwen van bouwwerken slechts beperkt mogelijk te maken en regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden op te nemen. Dit houdt in dat in bepaalde situaties een vergunning aangevraagd moet worden voor activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de landschappelijk waarden. Te denken valt aan activiteiten, zoals het aanbrengen van verhardingen of van voorzieningen voor recreatief medegebruik.

 

 

 

-- Bedrijf – 2 –-

Binnen de bestemming “Bedrijf – 2” zijn diverse typen van bedrijfsdoeleinden te onderscheiden. In de regels behorende bij deze bestemming wordt verwezen naar de VNG-bedrijvenlijst, die gebaseerd is op de “Basiszoneringslijst” van de VNG (Bijlage 1 van de regels). In deze lijst is per bedrijfsvorm informatie gegeven over de mogelijke milieubelasting van een bedrijfstype of –inrichting.

 

- Detailhandel -

Deze bestemming is gelegd op het pand Woudweg 18 waar het bestaande legale gebruik bestaat uit een winkel (detailhandel).

 

- Maatschappelijk - Sociaal Cultureel en Religie -

Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor bebouwing ten behoeve van sociaal-culturele voorzieningen en levensbeschouwelijke voorzieningen. De bestemming is gelegd op het kerkgebouw aan De Zwette.

 

-- Recreatie –-

Een vakantiewoning ten zuiden van de Kukhernewei 28 is voorzien van deze bestemming.

 

-- Tuin –-

Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepaalde zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming “Tuin“ opgenomen. Dit dient zowel het ruimtelijk beeld als het belang van omwonenden. Het oprichten van bebouwing binnen deze bestemming is niet toegestaan. Dit sluit aan op de gegroeide praktijk. Ter wille van een zekere flexibliteit mag een woonhuis binnen deze bestemming wel met een erker uitgebouwd worden. Ook de erfafscheidingen zijn hier lager: maximaal 1,00 m hoog voor de voorbouwgrens en achter die grens maximaal 2,00 m hoog.

 

-- Verkeer – Ontsluitingswegen–-

De wegen met een belangrijke doorgaande en/ of lokaal ontsluitende verkeersfunctie zijn onder deze bestemming gebracht. Voor gebouwen zoals wachthuisjes (abri’s) e.d. is geen specifieke regeling opgenomen. Ingevolge het Besluit Omgevingsrecht is voor het bouwen hiervan geen omgevingsvergunning vereist.

 

-- Verkeer – Verblijf --

De voor “Verkeer – Verblijf” aangewezen gronden hebben met name betrekking op de openbare straten die in hoofdzaak een functie voor bestemmingsverkeer hebben. Ook vallen klein snippergroen (bermen), speelvoorzieningen, pleintjes en (kleinere) parkeervoorzieningen onder deze bestemming, evenals de bijbehorende bouwwerken. Openbare paden die deel uitmaken van de woonomgeving, en in feite alleen bedoeld zijn voor het gebruik van direct aanwonenden, zijn binnen de woonbestemming opgenomen. Het spreekt voor zich dat deze paden niet bebouwd mogen worden maar toegankelijk moeten blijven.

 

-- Water --

De bestemming “Water” heeft betrekking op de kleinere en structuurbepalende watergangen

zodat de waterstructuur gehandhaafd blijft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

-- Wonen --

Binnen de hoofdgroep 'Wonen' is aan de hand van types woningen en bouw- en goothoogtes een indeling gemaakt in de volgende categoriën:

 

Type woning Goothoogte Bouwhoogte

 

Vrijstaande woningen 1

(W-V1) 4 10

 

Vrijstaande woningen 2

(W-V2) 8 12

 

Vrijstaande woningen 3

(W-V3) 4 4

 

Twee onder één kap 1

(W-T1) 4 10

 

Twee onder één kap 2

(W-T2) 8 12

 

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten (zie bijlage 2 van de regels). Een vergelijkbare regeling geldt voor bedrijfswoningen.

 

-- wonen -- Vrijstaande woningen boerderijtypen --

Deze bestemming geldt voor de voormalige boerderijen die inmiddels niet meer als agrarisch bedrijf in gebruik zijn. De gebouwen worden hoofdzakelijk gebruikt voor bewoning. Omdat dergelijke panden andere bouwvolumes en oppervlaktes kennen dan de reguliere woonbebouwing is deze bestemming hierop van toepassing. De bouw/goothoogtes en dakhellingen zijn per type voormalige boerderij vastgelegd. Aangezien de meeste voormalige boerderijen over een groot bouwoppervlak beschikken biedt de bestemming en wijzigingsbevoegdheid voor functieverbreding. Dit betekent dat het, na afweging en onder voorwaarden, mogelijk kan worden gemaakt om bedrijfsmatige en detailhandelsfuncties toe te staan. Omdat dit nog wel passend moet blijven binnen de woonbestemming geldt hiervoor de beperking dat slechts 40% van het bouwvlak van de woning mag worden gebruikt voor deze functies

 

5.2.2 Dubbelbestemming

 

-- Waarde - Woudenlandschap --

 

Voor een aantal onderdelen van het plangebied geldt deze dubbelbestemming die bedoeld is voor de bescherming van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap, en meer specifiek, het singellandschap. Met name het in stand houden van kenmerkende houtsingels is een belangrijk uitgangspunt.

 

Er is een landschaps- en natuurwaardenkaart opgesteld en als bijlage aan de planregels gekoppeld. Onderstaande tekst hoort bij deze kaart.

 

 

 

 

 

 

 

De houtsingels met een landschappelijke waarde (rood aangegeven op de landschaps- en natuurwaardenkaart) zijn op de planverbeelding voorzien van een aanduiding waarbinnen het niet toegestaan is om de verkavelingsstructuur te wijzigen. Onder wijziging van de verkavelingsstructuur moet worden verstaan het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels en het al dan niet in samenhang daarmee dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen langs houtsingels. Dit mag niet vanwege de landschappelijke waarden die zijn gelegen in de verkavelingsstructuur. Slechts na verwijdering van de aanduiding door wijziging van het bestemmingsplan kunnen er houtsingels gerooid worden c.q. sloten gedempt worden.

 

Voor houtsingels die met groen zijn aangegeven op de landschaps- en natuurwaardenkaart geldt een iets lichter beschermingsregime. Deze singels zijn niet voorzien van een specifieke aanduiding. Het is daarom mogelijk om hier de verkavelingsstructuur te wijzigen indien het college van burgemeester en wethouders hiervoor een omgevingsvergunning voor het uitwerken van een werk of werkzaamheden verleent.

 

Indien er sprake is van een houtsingel die niet is opgenomen op de landschaps- en natuurwaardenkaart, dan is op basis van het bestemmingsplan geen toestemming nodig voor het rooien van houtsingels. Wel kan het zijn dat de kapvergunningop basis van de Algemene Plaatselijke Verordening dan nog nodig is.

 

Overigens is het binnen de dubbelbestemming, zonder nadere vergunningverlening, voor alle houtsingelscategoriën bij recht toegestaan om ontsluiting van bouwpercelen te creëren.

 

 

5.3 Algemene regelingen en bepalingen

 

-- Erfbebouwingsregeling –

Per bestemming wordt middels een bouwvlak aangegeven waar het hoofdgebouw is gepositioneerd. De bouwvlakken zijn dus hoofdzakelijk afgestemd op de aanwezige situatie maar geven ook enige ontwikkelingsmogelijkheid. Iedere woning wordt beschouwd als hoofdgebouw, dus ook de woningen binnen de twee onder één kap- en de rijenbouw-bestemming.

 

Voor het bepalen van de geldende bouwregels is het bouwvlak leidend. Het bestemmingsplan geeft regels voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak en het bouwen van van bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak.

 

Voor het bepalen van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gekozen voor een berekeningsmethodiek die aansluit bij het Bor. Dit betekent dat hoe groter het erf is, hoe meer bebouwingsmogelijkheden er zijn. In de regels is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak ten hoogste 30% van het 'hiem' mag zijn. Binnen de woonbestemming geldt het 'hiem' als de oppervlakte woonbestemming + de oppervlakte tuinbestemming - het bouwvlak. Als maximum geldt dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer dan 150 m2 mag bedragen. Indien sprake is van bestaande bijbehorende bouwwerken met afwijkende bouwhoogtes c.q. oppervlaktes dan geldt een apart regime waarbij het uitgangspunt is dat het bestaande mag worden hersteld, verbouwd of vervangen.

 

Om enige flexibiliteit te creëren zijn een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Na zorgvuldige afweging kan dan:

 

 

 

 

 

Daarnaast geldt voor de vrijstaande en de twee onder één kap-woningen nog de mogelijkheid een afwijkingsvergunning te verlenen om het hoofdgebouw voor 20% buiten het bouwvlak te bouwen. Over het algemeen zal deze afwijkingsbevoegdheid toegepast moeten worden in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid binnen de tuin-bestemming. het geeft de mogelijkheid om te schuiven met het hoofdgebouw, het is niet bedoeld om extra bouwoppervlakte te creëren. Als gebruik wordt gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid gelden vervolgens de bouwregels voor het bouwen binnen het bouwvlak.

 

-- Regeling karakteristieke bebouwing --

Een aantal panden in het plangebied is als karakteristiek aangemerkt. Op de plankaart hebben deze panden een aanduiding gekregen. Monumenten zijn niet onder deze aanduiding gebracht; deze worden reeds afdoende op grond van de Monumentenwet beschermd.

 

Uitgangspunt is dat de ruimtelijke waarden van de karakteristieke panden zoveel mogelijk in stand worden gehouden. In de planologische regeling betekent dit dat het slopen van deze panden niet is toegestaan, tenzij na vergunning van de gemeente.

 

De aanduiding ‘Karakteristiek’ betekent niet dat het pand precies in de huidige staat moet worden bewaard, wél dat bij de beoordeling van bouwplannen erop zal worden gelet dat de kenmerken die de ruimtelijke waarde bepalen, zoveel mogelijk intact blijven.

 

In verband met de flexibiliteit in regelgeving, is voor panden waarvan de karakteristieke waarden niet meer zijn te handhaven, een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan het mogelijk is de aanduiding ‘Karakteristiek’ te verwijderen. Ook een omgekeerde wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, met name voor die situaties waarbij oorspronkelijke waarden worden teruggebracht, bijvoorbeeld door de uitvoering van verbeteringsplannen.

In de toekomst zullen de karakteristieke panden in de “erfgoedverordening” worden opgenomen en uit de bestemmingsplannen worden gehaald.

 

-- Anti-dubbeltelregel –-

Deze standaardbepaling heeft het doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

 

-- Algemene bouwregels –-

Hierin wordt geregeld dat via welstand nadere eisen aan de situering en maatvoering van bouwwerken kan worden gesteld. Tevens is hierin het bouwverbod opgenomen van windturbines.

 

-- Algemene gebruiksregels –-

Dit artikel bepaalt welke activiteiten in ieder geval in strijd zijn met de diverse bestemmingen. Deze algemene gebruiksverboden laten onverlet dat er ook nog specifieke gebruiksverboden in de bestemmingen zijn opgenomen.

 

 

-- Algemene afwijkingsregels --

In dit artikel wordt geregeld dat onder voorwaarden bij afwijking een lichte horecafunctie bij een bedrijf of woning kan worden toegestaan, bijv. een theetuin.

 

-- Algemene wijzigingsregels –-

In dit artikel wordt het aanbrengen van diverse dubbelbestemmingen mogelijk gemaakt.

 

-- Overige regels --

In de specifieke bestemmingsregels zijn verschillende wijzigingsbevoegdheden opgenomen naar een andere bestemming. Die andere bestemmingen zijn niet altijd geregeld in dit bestemmingsplan. Daarom is aan het bestemmingsplan een bijlage gevoegd met een compleet set standaardregels. De verwijzingsregel verklaart dat set van toepassing, wanneer een wijzigingsbevoegdheid wordt gebezigd, die leidt tot een andere bestemming.

 

-- Overgangs- en slotregels --

In het bestemmingsplan is het overgangsrecht opgenomen ten aanzien van bouwwerken en gebruik. De formulering is overgenomen uit de standaardbepaling van het Besluit ruimtelijke ordening. Tevens is een slotregel opgenomen welke conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 is geformuleerd.

 

 

 

6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de economische uitvoerbaarheid is de regeling ten aanzien van de grondexploitatie van belang.

 

6.1 Economisch

 

Dit bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die investeringen van overheidswege vergen. De eventuele ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt zullen worden gefinancierd door de (particuliere) initiatiefnemers. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het plan biedt evenmin aanleiding tot het vaststellen van een exploitatieplan.

 

 

6.2 Maatschappelijk

 

Het plangebied heeft betrekking op een regeling voor bestaande woon- en leefgebieden. Er is een conserverende regeling opgenomen, afgestemd op bestaand gebruik. Wel is de regeling vernieuwd. Beoogd wordt om daarmee de praktische toepasbaarheid te vergroten.

 

Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is overleg met de bevolking gevoerd in de vorm van inspraak. Ook is overleg gespleegd met provincie en waterschap. De resultaten zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van deze toelichting.

 

Het ontwerp bestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid voor iedereen om zienswijzen in te dienen.

 

7 Inspraak en overleg

 

Van alle inspraak en overlegreacties is een notitie opgesteld. Deze is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.