direct naar inhoud van Regels

Bestemmingsplan Hurdegaryp, Fase III (herindeling)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.13BPIV-vg01
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting bestemmingsplan Hurdegayp, It Súd fase II (herindeling)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

13BPIV

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

 

1.1 Aanleiding

 

Op 19 december 2008 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Hurdegaryp It Súd 2 en 3 vastgesteld. Dit plan was opgesteld om het uitbreidingsplan It Súd te voltooien. In de tijd daarna kwam de economische crisis, waardoor de vraag naar woningen afnam. Op dit moment trekt de woningmarkt weer aan. De huidige markt vraagt om een andere invulling dan in het nu geldende bestemmingsplan geregeld. De in het geldende bestemmingsplan bestemde woongebouwen worden gewijzigd in rijenwoningen en twee onder één kap woningen. De woningen aan de zuid rand van het plan worden omgedraaid (met de voorgevelrooilijn naar de weg) Verder wordt het aantal woningen bij de rijenwoningen met één woning verhoogd.

 

 

1.2 Plangebied

 

Het plangebied betreft het bestemmingsplan Hurdegaryp, It Súd, fase II.

 

1.3 Planinhoud

 

Er is sprake van een herziening van het geldende bestemmingsplan. Gelet op de beperkte omvang en de aard van deze herziening kan voor de toelichting van deze herziening grotendeels worden verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Hurdegaryp - It Súd 2 en 3. Het gaat dan om de beschrijving van de huidige situatie, het beleid, de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en de omgevingaspecten.

Gelet op de geringe aanpassing waarop deze herziening betrekking heeft, is het niet noodzakelijk, dat de toetsen, onderzoeken (met uitzondering van het ecologisch onderzoek) die in het kader van het Bestemmingsplan Hurdegaryp - It Súd 2 en 3 zijn gedaan worden aangevuld, danwel worden herhaald.

 

Hierbij merken wij nog op dat de welstandsnota voor het betreffende gebied niet wordt gewijzigd en van toepassing is en blijft.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

Richtinggevend voor de inhoud van het bestemmingsplan is mede wat door hogere overheden als ruimtelijk beleid is afgesproken. Ook de gemeente zelf heeft beleid dat van invloed is op het bestemmingsplan, zowel ruimtelijk als sectoraal. Het beleidskader zoals dat is omschreven voor het bestemmingsplan Hurdegaryp It Súd 2 en 3 2013 is ook van toepassing op deze herziening.

 

2.1 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid verwoord in het streekplan Fryslân 2007 (dat diende als uitgangspunt van het bestemmingsplan It Súd 2 en 3) is in januari 2013 geëvalueerd. De evaluatie van het provinciaal beleid en de vertaling daarvan in de verordening Romte Fryslân 2014 zijn niet van invloed op de herziening van het bestemmingsplan It Súd 2 en 3.

Hieronder wordt aangegeven wat in de evaluatie van het provinciaal beleid ten aanzien van het wonen is opgenomen.

 

De provinciale rol in het woonbeleid ligt met name in het maken van afspraken op hoofdlijnen met regio’s en gemeenten over het woningbouwprogramma, naar aantal en kwaliteit. In het streekplan staan hiervoor het ruimtelijk kader en de streefdoelen. Deze rol is een autonome, maar ook onderdeel van de afspraken die tussen het rijk en de provincies (IPO) zijn gemaakt. Het rijk trekt zich terug van de programmering en laat de regionale regie over de woningbouw over aan de provincies.

 

De sturing op de woningbouwverdeling vindt plaats via richtgetallen (paragraaf 2.1.2. streekplan) en via afspraken op regionaal niveau. De afspraken over de woningbouwprogramma’s komen tot stand in een regionaal samenwerkingsproces. Daarin wordt maatwerk toegepast. De afspraken maken deel uit van de met de VFG afgesproken bestuurlijke samenwerkingsagenda. De afspraken worden periodiek herijkt. In 2012 zal op grond van een bredere evaluatie van de afspraken, ontwikkelingen en nieuwe prognoses een herijking plaatsvinden. De Verordening Romte regelt niet zelf de verdelingsprincipes uit het streekplan en bevat geen normen en programmacijfers, maar borgt de gemaakte bestuurlijke afspraken.

 

Regie op kwaliteit heeft vooral betrekking op zuinig ruimtegebruik (binnenstedelijk bouwen), duurzaamheid en herstructurering woningvoorraad en woonomgeving. De daadwerkelijke uitvoering daarvan ligt op lokaal niveau en is een verantwoordelijkheid van gemeenten, woningcorporaties en andere

bouwende partijen. De sturing op woningtypen en woonmilieus doen wij meer

terughoudend. Enerzijds omdat het planologisch instrumentarium daar minder in voorziet. Anderzijds omdat kennis van de lokale markt dichter bij gemeenten en corporaties ligt.

 

De vertaling van het woningbouwprogramma naar kernen en locaties vindt door gemeenten plaats: via woonplannen en/of structuurvisies, binnen het ruimtelijk kader van het streekplan en de Verordening Romte.

 

2.2 Gemeentelijk beleid

 

Na vaststelling van het bestemmingsplan Hurdegaryp - It Súd 2 en 3 is de structuurvisie en woonvisie Finster op Romte en Wenjen 2010 - 2020 opgesteld.

 

In de gemeentelijke structuurvisie is het volgende ten aanzien van het wonen opgenomen.

 

Structuurvisie en woonvisie Finster op Romte en Wenjen 2010 - 2020

Doordat de samenstelling van de bevolking waarschijnlijk verandert, wil de gemeente het beleid daarbij aanpassen. Tegelijkertijd blijft de leefbaarheid in de verschillende dorpen een punt dat altijd aandacht moet krijgen. Voor het thema wonen is er al een vertaling van de hoofdlijnen van de structuurvisie gemaakt naar concrete plannen voor de komende jaren. Dit wordt de woonvisie genoemd.

 

Verschillende ontwikkelingen zullen invloed hebben op de bouwplannen. Over bouwplannen moeten dan ook afspraken worden gemaakt met de provincie en in de regio. Burgum krijgt als hoofdplaats van de gemeente mogelijkheden om te groeien. Ook in de andere kernen mag gebouwd worden. In alle dorpen en vooral in de kleinere kernen zal vooral gebouwd worden binnen de bestaande dorpsbebouwing (inbreiding). Waar altijd werd uitgegaan van meer bouwen, zal kwaliteit en maatwerk nu belangrijker worden.

 

In de dorpen Hurdegaryp en Gytsjerk/Oentsjerk is er de komende jaren nog een behoorlijke uitbreiding mogelijk. Op die manier kunnen voorzieningen bij elkaar gebracht worden (centralisatie). Ook blijven de bestaande voorzieningen dan hopelijk beschikbaar.

 

In veel andere dorpen kan na 2015 nog uitgebreid worden (bestaande plancapaciteit), zoals It Súd te Hurdegaryp; Kaetsjemuoi-wei te Oentsjerk en in de uitbreidingsplannen in Sumar, Eastermar, Ryptsjerk en Tytsjerk.

 

Woonplan

In de toelichting van het bestemmingsplan Hurdegaryp It Súd 2 en 3 staat het volgende over het woonplan.

 

Het gemeentelijk woonplan 2003 - 2009 biedt het dorp Hurdegaryp de ruimte voor de bouw van 210 woningen, waarvan 17 in It Súd ( dit aantal komt vrijwel overeen met de bij recht opgenomen capaciteit in het bestemmingsplan It Súd fase 1). Deze capaciteit zal echter - vanwege de ontstane vertraging in de bestemmingsplan voorbereiding - niet volledig binnen de Woonplanperiode (tot 2010) kunnen worden gerealiseerd.

 

Een deel ervan zal daarom worden opgenomen in de planning 2010 - 2016 en daarmee onderdeel zijn van de woningbouwafspraken binnen de stadsregio Leeuwarden en met de provincie Fryslân. Deze afpraken zullen bovendien worden opgenomen in de nieuwe gemeentelijke woonvisie voor de periode 2010 - 2020.

 

Aangezien met de herindeling van het geldende bestemmingsplan geen toename van het aantal woningen zal worden gerealiseerd kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de uitgangspunten van het woonplan.

 

 

 

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

 

3.1 Ecologie

In juni 2004 heeft het ecologisch onderzoeksbureau Altenburg & Wijmenga een Flora- en faunaonderzoek uitgevoerd op de locatie van het uitbreidingsplan Hurdegaryp, It Súd, fase 2 en 3 (zie bijlage 1A).

 

In het bestemmingsplan Hurdegaryp It Súd fase 2 en 3 is het volgende ten aanzien van de ecologie opgenomen.

'Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van één van de speciale beschermingszones die zijn aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het plangebied maakt tevens geen deel uit van de Provinciale Ecologische hoofdstructuur dan wel 'overig' natuurgebied beschermd via de Nb-wet of in het bestemmingsplan Buitengebied.

 

Tijdens het onderzoek is in het plangebied een aantal broedvogelsoorten aangetroffen: kievit, scholekster en tureluur. In de overwegend smalle en ondiepe sloten zijn de tiendoornige stekelbaars en de geelgerande waterkever aangetroffen. Daarnaast is op enkele plaatsen kikkerdril van de bruine kikker gevonden. Tevens is langs één van de slootjes naaldwaterbies aangetroffen, een minder algemene plantensoort die veel als pionierssoort langs kale zandige oevers wordt aangetroffen. Beschermde soorten waarvoor geen vijstelling geldt, zijn in het plangebied niet aangetroffen. Op grond van de verzamelde ecologische gegevens zijn geen conflicten met de Flora- en faunawet te verwachten.'

 

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Het uitgangspunt van de Wet natuurbescherming is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten.

 

Tussen het moment van het onderzoek en nu heeft er geen wijziging van het gebruik plaatsgevonden. Toch is er een mogelijkheid dat de ecologische situatie in het gebied veranderd is. Er is dan ook (in het kader van de nieuwe Wet natuurbescherming) onderzoek naar de ecologische aspecten in het gebied gedaan (zie bijlage 1B). De conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek zijn als volgt.

 

Conclusies

In het plangebied bevinden zich geen strikt beschermde dier- of plantensoorten die door de voorgenomen werkzaamheden wezenlijk kunnen worden beïnvloed. In het kader van de te doorlopen planologische procedure zijn er vanuit de Wet Natuurbescherming geen belemmeringen.

In het plangebied komen mogelijk wel enkele algemene kleine zoogdieren en amfibieënsoorten voor, die weliswaar beschermd zijn, maar zo algemeen, dat hun voortbestaan niet wordt bedreigd. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor het overtreden van verbodsbepalingen.

Door de voorgenomen werkzaamheden zullen voor vleermuizen geen verblijfplaatsen, vliegroutes en geen significant oppervlak aan foerageergebied worden aangetast.

Er treden geen negatieve effecten op; derhalve hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd, zie ook aanbevelingen met betrekking tot het aanbrengen van lichtmasten.

In het plangebied zijn geen (broed)vogels en jaarronde vaste rust- of verblijfplaatsen aangetroffen; hier zijn geen effecten te verwachten.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Wet Natuurbescherming. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van Natuurnetwerk Nederland.

 

Aanbevelingen

 

Zorgplicht

Voor alle in het wild levende dieren geldt de bepaling van de zorgplicht. Deze houdt in dat u bij de uitvoering van werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor planten en dieren, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan planten en dieren te voorkomen. Door een zorgvuldige planning van de werkzaamheden kan de zorgplicht goed worden ingepast in het werk.

 

 

3.2 Archeologie en cultuurhistorie

 

3.2.1 Archeologie

Voor het bestemmingsplan Hurdegaryp, It Súd, fase 2 en 3 is een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek (zie bijlage 2) uitgevoerd. In de toelichting van het voornoemde bestemmingsplan staat hierover het volgende. Volgens de bodemkaart (Stiboka 9181) bestaat de bodem van het plangebied uit moerige podzolgronden met een moerige bovengrond op zand met een duidelijke humuspodzol-B en keileem beginnend tussen 40 en 120 cm beneden maaiveld en tenminste 20 cm dik. De bodem wordt aangeduid met code vWpx. Volgens de provinciale archeologische kaart FAMKE kent het plangebied een middelmatige tot hoge verwachting voor vindplaatsen uit de steentijd t/m Vroege Bronstijd. Voor het noordelijke gedeelte is de verwachting ook hoog voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen. De Rijksstraatweg is een oude ontginningsas waarlangs middeleeuwse bewoningsresten kunnen voorkomen. Tijdens een tweetal verkennende booronderzoeken zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Het plangebied kent geen ARCHIS-waarnemingen. In de directe omgeving bevindt zich wel een opgraving van acheologische resten uit de Late Middeleeuwen (ARCHIS-waarnemingsnummer 128808). Daarnaast ligt direct ten westen van het plangebied een pingoruine. Na raadpleging van de provinciaal archeoloog is besloten dat de betreffende Pingouine geen belemmering vorm voor het uitbreidingsplan 'It Súd'.

 

Aangezien er tussen het moment van het onderzoek en nu geen wijziging van het gebruik heeft plaatsgevonden is de conclusie uit het onderzoek nog voldoende actueel.

 

3.2.2 Cultuurhistorie

De aanpassingen op de planverbeelding raken geen cultuurhistorische waarden.

 

3.3 Bodem

Ten behoeve van het bestemmingsplan Hurdegaryp, I Súd, fase 2 en 3 is een een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Verhoeve Milieu Noord BV (2003) en Oranjewoud BV (1995) (Bijlage 3). Er wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren verwacht ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging en het toekomstige gebruik van het perceel (woonbestemming). De verhoogde concentraties aangetroffen zware metalen in het grondwater hebben naar alle waarschijnlijkheid een natuurlijke oorsprong.

Aangezien er tussentijds geen wijziging van het gebruik heeft plaatsgevonden is, zijn de conclusies uit beide rapporten nog voldoende actueel.

 

3.4 Water

Ingenieursbureau Tauw heeft een waterhuishoudingsplan (1999) gemaakt voor het plangebied (bijlage 4A). Het plan is eind 2006 geactualiseerd aan de hand van de gemaakte opmerkingen door het Waterschap in het kader van de watertoets.

Uit berekeningen blijkt dat de ontwatering in het gebied op basis van een gemiddeld toekomstig maaiveld van NAP 0,50 m voldoende is: circa 0,8 m-mv. Vanwege de modelmatige vereenvoudigingen zijn ook kleinere ontwateringsdiepten mogelijk. Aanbevolen wordt om gebieden met een lager maaiveld op te hogen. In het huidige plan is circa 15% aan oppervlaktewater opgenomen. Dit is fors en draagt bij aan de berging in het gebied. Het waterpeil stijgt bij een stuwpeil van NAP 1,70 m in alle doorgerekende neerslaggebeurtenissen niet boven de NAP 1,50 m. Dit is het maximum peil, waarbij geen overlast ontstaat in het gebied. De maximaal berekende peilstijging bedraagt circa 16 cm bij een bui die eens in de 100 jaar voorkomt (T=100). De drooglegging bedraagt dan bij een gemiddeld maaiveldhoogte van NAP 0,50 m nog 1m. Bij een bui T=100 mag volgens de landelijke NBW-nromen het waterpeil stijgen tot net onder het maaiveld. Aan deze norm wordt ruim voldaan. De verwachting is dat het oppervlaktewaterpeil te handhaven valt zonder gebiedsvreemd water te hoeven inlaten. Dit komt de waterkwaliteit ten goede.

 

Voor het voorliggende plan is een watertoets gedaan. Na overleg met Wetterskip Fryslân is het volgende advies afgegeven.

 

Op 26 april 2017 is een watertoets doorlopen voor een herindeling van het bestaande woningbouwplan in fase 2 binnen het bestemmingsplan Hurdegaryp It Súd fase 2 en 3. Voor de uitbreiding Hurdegaryp It Súd is in 1996 een waterplan opgesteld “Waterhuishouding Hurdegaryp Oost, 24 april 1996” (zie bijlage 4A). Dit waterplan blijft als basis gelden voor de verdere ontwikkeling van fase 2 en 3. Het waterplan voorziet in voldoende waterberging omdat het verhard oppervlak door de wijzigingen, die u nu doorvoert, niet toeneemt. Daarom kan u volstaan met de korte procedure.

 

Het wateradvies van 13 juni 2005 (ons kenmerk WF.2005/8762) voor het bestemmingsplan van 2005 volstaat, maar toch willen wij graag aanvullende informatie opnemen in het bestemmingsplan zodat we kunnen inspelen op wijzigingen in het klimaat.

 

Dit advies vormt daarvoor het bijbehorende standaard wateradvies.

 

In dit advies staan de maatregelen die Wetterskip Fryslân adviseert om wateroverlast te voorkomen en het water in de sloten schoon te houden. Het is een standaard advies dat voor alle kleine plannen wordt gegeven. Hierdoor kan het voorkomen dat niet alle punten gelden voor het voorliggende plan.

 

Meerlaagse veiligheid

Het klimaat verandert en wordt steeds grilliger. Langere perioden van droogte, afgewisseld met korte periodes met intensieve buien, zeespiegelstijging en zwaardere stormen. Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen.   

  

De maaiveldhoogte in het plangebied varieert en ligt naar schatting tussen de -0,80 m NAP en de +0,00 m NAP. Naast de drooglegging is ook de meerlaagse veiligheid van belang.

  

Het maatgevend boezempeil ter plaatse van het plangebied is op dit moment bepaald op +0,02 m NAP. De regionale waterkering is ontworpen op basis van deze waterstand. Er bestaat een kans dat de regionale waterkering doorbreekt. Het is in geval van een doorbraak van de regionale waterkering belangrijk de negatieve gevolgen zo klein mogelijk en de gevolgschade zo laag mogelijk te houden.  Wij adviseren u de bebouwing dusdanig hoog aan te leggen dat er ook bij deze maatgevende waterstand geen wateroverlast optreedt.

  

Het plangebied ligt in een gebied met een overstromingskans van 1:100. Dit betekent dat de regionale waterkering is ontworpen op basis van een maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/100e per jaar.

 

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

 

Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

 

Watertoetsproces en wateradvies

Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets. Hierin staan voor alle wateraspecten uitgangspunten omschreven waarmee rekening gehouden moet worden. Aan de hand van de Leidraad Watertoets adviseert het waterschap de gemeenten en de initiatiefnemer over de wijze waarop zij waterbelangen kunnen meenemen in een plan. De provincie Fryslân ziet toe op de uitwerking van het wateradvies, in het kader van haar verantwoordelijkheid voor de Ruimtelijke Ordening. De Leidraad Watertoets is te raadplegen op onze website: https://www.wetterskipfryslan.nl/documenten/vergunningen-wetten-en-regels/leidraad-watertoets_2013.pdf

 

Probeer regenwater langzaam weg te laten lopen

Regenwater dat op een verhard oppervlak valt, gaat sneller naar het riool of een sloot dan regenwater dat op onverhard oppervlak valt (zoals gras of een groenstrook). Wanneer opeens veel water in de riolen en sloten komt kan dit wateroverlast geven. Het is daarom belangrijk dat het regenwater langzaam wegloopt. Dit kan op verschillende manieren. Vang het regenwater eerst in een regenton op, gebruik grasstenen ('open bestrating') voor de bestrating en bestraat niet het hele perceel maar laat wat stukken open met gras of andere beplanting.

 

Gebruik schone bouwmaterialen, gebruik geen chemische onkruidbestrijding

Regenwater dat op het perceel valt, komt uiteindelijk altijd in het grondwater of in het oppervlaktewater. Watervervuiling kan worden voorkomen. It Wetterskip adviseerdom geen uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood te gebruiken. Deze materialen zijn een belangrijke bron voor de vervuiling van het water. It Wetterskip geeft graag informatie over goede alternatieven. Ook adviseerd It Wetterskip om geen chemische middelen voor onkruidbestrijding te gebruiken.

 

Vergunningen die u bij het waterschap moet aanvragen

Voor sommige werkzaamheden of activiteiten is een watervergunning van het waterschap nodig of moet een melding worden gedaan. Informatie hierover is te vinden op de website (www.wetterskipfryslan.nl/waterwet).

 

3.5 Geluid

Door het Servicebureau "De Friese Wouden" is in februari 2007 akoestisch onderzoek verricht naar de toekomstige situatie (zie bijlage 5A). In dit onderzoek is de voorkeursgrenswaardecontour (48(+5dB) aangegeven. De 48 (+5)dB-contour ligt voor de Rijksstraatweg ter hoogte van de aansluiting met de Easter Omwei op een afstand van circa 10 - 120 m uit het hart van de weg. Het betreft hier de zogenaamde 'poldercontour' op een waarneemhoogte van 4,5 m. In het noorden van het plangebied is een aantal woningen binnen de 48 (+5)dB-contour gepland. Dit geldt tevens voor de woningen direct ten westen van de Easter Omwei. Hiervoor is een hogere waarde vastgesteld. In het uitgevoerde onderzoek is geen rekening gehouden met de aanleg van de noordleijke rondweg om Hurdegaryp.

 

De noordelijke rondweg om Hurdegaryp inmiddels in gebruik is genomen. Hierdoor is, als gevolg van een afname van het verkeer op de Rijksstraatweg, de geluidsbelasting afgenomen. Geconcludeerd kan worden dat, na een afname van de geluidsbelasting nog steeds kan worden voldaan aan de gestelde normen in het kader van het wegverkeerslawaai.

 

In het kader van de herinrichting (kansen in kernen) van de Rijksstraatweg in Hudegaryp is door de Fumo een geluidsrapport opgesteld. Dit bevestigd voornoemde conclusie (zie bijlage 5B).

 

3.6 Externe veiligheid

In het bestemmingsplan Hurdegaryp, It Súd fase 2 en 3 staat het volgende genoemd over externe veiligeheid.

 

'Binnen het plangebied bevinden zich geen objecten die in het kader van de externe veiligheid als risicoveroorzaker moeten worden aangemerkt. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen objecten die een risico vormen voor gevoelige functies in het plangebied.

 

Wel van belang is het feit dat de Rijksstraatweg door de provincie Fryslân is aangemerkt als transportroute voor het vervoer van gevaarklijke stoffen. Uit de meest recente beschikbare gegevens (Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen) valt op te maken dat brandbare vloeistoffen zoals diesel (LF1) en benzine (LF2) over de N355 worden getransporteerd. Aangezien het hier om slechts lage vervoersintensiteiten gaat (<500/jaar) veroorzaakt dit geen noemenswaardige risico's (zowel de PR 10-6 contour als e 10-7 contour liggen op het hart van de weg). Daarnaast neemt ook het groepsrisico niet noemenswaardig toe. Onderhavig bestemmingsplan maakt het weliswaar mogelijk dat nieuwe verblijfsfuncties zoals wonen en werken (kantoren) in de nabijheid van de Rijksstraatweg worden opgericht, maar door het geringe aantal woningen (<50) en bedrijven (6 á 7) binnen 200 meter vanuit de as van de weg, de aanleg van de noordelijke rondweg om Hurdegaryp, de aanwezigheid van voldoende alternatieve vluchtroutes en voldoende open water(secundaire blusvoorziening) wordt dit acceptabel geacht.'

 

De hiervoor genoemde uitgangspunten zijn niet veranderd. Wij achten nader onderzoek naar externe veiligheid dan ook niet nodig.

 

3.7 Luchtkwaliteit

Besluit nibm

Of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen)'. Deze nibm'-projecten' mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en zonder luchtkwaliteits onderzoek uitgevoerd worden. Projecten zijn nibm als daarmee de 3 procent grens niet wordt overschreden. Dit is gedefinieerd als 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties van fijnstof (PM10) of stikstof dioxide (NO2).

 

Regeling nibm

Het Besluit nibm bevat tevens de grondslag voor een ministriële regeling waarin categorieën van gevallen worden aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. In die gevallen behoeft geen verdere toets aan de 3 procent grens plaats te vinden. Tot deze categorieën behoren bepaalde landbouwinrichtingen en kantoor- en woningbouwlocaties. Zo worden woningbouwlocaties kleiner dan 1500 nieuwe woningen in geval van één ontsluitingsweg, of bouwlocaties tot 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, met name genoemd.

 

Gelet op de beoogde ontwikkeling, de realisatie van in totaal ongeveer 270 woningen (inclusief fase 3) en enkele kantoren is hier sprake van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Derhalve is een nadere verantwoording van het aspect luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

 

 

Hoofdstuk 4 Toelichting op de regels

 

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende bestemmingen die van toepassing zijn op het plangebied. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de planregels en op een digitale en analoge verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen één geheel en zijn niet afzonderlijk leesbaar.

 

De wijze waarop deze regeling juridisch is vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De uitwerking daarvan ligt vast in de de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De SVBP bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven en vormt daarmee een belangrijke basis voor de inrichting van dit bestemmingsplan.

 

Daarnaast zijn de bestemmingsplanregels zoveel mogelijk afgestemd op het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor wat betreft de bouw- en afwijkingsregels. Zo zijn bijvoorbeeld de begrippen hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk daar waar mogelijk overgenomen in de bestemmingsplanregels.

 

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger online informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het vaststellen van een digitale versie van een bestemmingsplan is verplicht. De digitale versie van het plan is leidend in geval van verschil tussen de digitale - en analoge versie.

 

4.1 Uitgangspunten

 

De SVBP 2012 schrijft voor dat de planregels in vier vaste hoofdstukken worden geplaatst, nl. de hoofstukken 'Inleidende regels', 'Bestemmingsregels', 'Algemene regels' en 'Overgangs- en slotregels'. Hieronder wordt per hoofdstuk ingegaan op de verschillende regels die daarin (kunnen) voorkomen.

 

4.2 Inleidende regels

 

In dit hoofdstuk worden allereerst de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die een nadere beschrijving nodig hebben. Enkele veel voorkomende standaardbegrippen liggen vast in de SVBP 2012 en moeten worden overgenomen. De overige begrippen zijn lokaal toegevoegd en beschreven.

 

Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen. Enkele veel voorkomende standaardmeetbepalingen zijn op grond van de SVBP 2012 voorgeschreven en moeten worden overgenomen. De overige meetbepalingen zijn lokaal toegevoegd en beschreven.

 

4.3 Bestemmingsregels

 

4.3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de verschillende bestemmingen vastgelegd. In de bestemmingsregel wordt omschreven waarvoor en, zo nodig, hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Bij de bestemmingen moet in de bestemmingsomschrijving aangegeven zijn welke functies toelaatbaar zijn. De bestemmingen kunnen worden onderverdeeld in enkel- en dubbelbestemmingen. De enkelbestemming regelt primair welke functies zijn toegestaan. Een dubbelbestemming kan alleen van toepassing zijn boven op één of meerdere enkelbestemmingen en kan extra functies toestaan danwel uitsluiten.

 

Voor de bestemmingsregels geldt op grond van de SVBP 2012 een vaste indeling. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouw- en gebruiksregels en regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, situering en aantal bouwlagen etc. van (hoofd)gebouwen en (bijbehorende) bouwwerken.

Bij een aantal bestemmingen is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van bepaalde regels.

De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).

Tenslotte bevatten de meeste bestemmingen regels om het bestemmingsplan te wijzigen. De wijzigingen kunnen betrekking hebben op een functiewijziging en/of op het veranderen van bouw- en/of gebruiksregels.

 

Voor de indeling van de enkel- en dubbelbestemmingen gelden de bindende hoofdgroepen uit de SVBP 2012. In de paragraaf hierna wordt per bestemming een toelichting gegeven.

 

4.3.2 Bestemmingen

- Gemengd -

 

Deze bestemming ligt op de percelen waar of diverse functies verzameld zijn, of waar functiewisseling bij recht mogelijk moet zijn. Binnen deze functies is

dan ook een variatie aan functies toegestaan.

 

- Groen - Groenvoorziening -

 

Deze bestemming is gelegd op de grotere en / of structuurbepalende groeneenheden binnen het plangebied.

De bermen en groenstroken langs wegen en sloten die een ondergeschikte functie hebben, zijn veelal onder de bestemmingshoofdgroep 'Verkeer' onder gebracht.

 

- Tuin -

 

Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepaalde zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit dient zowel het ruimtelijk beeld als het belang van omwonenden. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan. Dat sluit aan de op de gegroeide praktijk. Terwille van een zeker flexibiliteit mag een woning binnen deze bestemming wel uitbreiden met een erker of voorportaal. Bij grote, diepe voortuinen kan afgeweken worden van het bouwverbod. Onder voorwaarden kan worden toegestaan dat een tuinprieel of iets dergelijks van geringe omvang wordt gebouwd. Daarnaast is het via afwijking mogelijk om een deel van de woning in de Tuinbestemming te bouwen. Deze afwijkingsbevoegdheid zal dan altijd toegepast moeten worden in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid binnen de diverse woonbestemmingen om bouwen van de woning buiten het bouwvlak toe te staan.

 

- Verkeer - Ontsluitingswegen -

 

Binnen deze besetmming staat de ontsluitings- c.q. stroomfunctie voorop. Wegen en kruisprunten met een belangrijke doorgaande en/of lokaal ontlsuitende verkeersfunctie, zijn onder deze bestemming gebracht. Er is geen regeling voor het bouwen van infrastructurele of openbare voorzieningen opngeomen omdat dit reeds via het Besluit omgevingsrecht vergunningsvrij kan worden geregeld.

 

- Verkeer - Verblijf -

 

De gronden die deze bestemming hebben zijn met name de openbare straten met in hoofdzaak een functie voor bestemmingsverkeer. Groenvoorzieningen (bermen, overhoeken) en parkeervoorzieningen vallen onder deze bestemming, evenals de bijbehorend bouwwerken. Voor een aantal complexen van garageboxen geldt een specifieke aanduiding.

 

- Water -

 

Deze bestemming is gelegd op de waterpartijen van enige omvang die binnen het plangebied vallen, zoals de waterpartij ten zuid-westen van It Doekewiid. Daarnaast biedt de bestemming de mogelijkheid tot de bouw van kunstwerken voor de geleiding van verkeer.

 

- Wonen - Vrijstaand, Twee-onderéén-kap, Rijenbouw -

 

Binnen de hoofdgroep 'Wonen' is aan de hand van types woningen en bouw- en goothoogtes een indeling gemaakt in de volgende categoriën:

 

Type woning

Goothoogte

Bouwhoogte

Vrijstaande woningen 1 (W-V1)

4

10

Vrijstaande woningen 2 (W-V2)

8

12

Vrijstaande woningen 3 (W-V3)

4

4

Twee onder één kap 1(W-T1)

4

10

Twee onder één kap 2 (W-T2)

8

12

Rijenbouw 1 (W-R1)

4

10

Rijenbouw 2 (W-R2)

8

12

 

Voor de verschillende categoriën van woningtypes geldt dat de goothoogte in de eerste 3 meter gerekend vanuit de voorgevelrooilijn 4 of 8 meter hoog kan zijn. De bouwhoogtes variëren vervolgens van 4, tot 10 en 12 meter. Mocht sprake zijn van een afwijkende hoogte dan wordt dit met een aanduiding op de verbeelding geregeld.

 

De categorie Rijenbouw wordt gebruikt voor de situaties waarbij er meer dan twee woningen aan elkaar zijn gebouwd.

 

Per bestemming wordt middels een bouwvlak aangegeven waar het hoofdgebouw is gepositioneerd. Iedere woning wordt beschouwd als hoofdgebouw, dus ook de woningen binnen de twee onder één kap- en de rijenbouw-bestemming.

 

Voor het bepalen van de geldende bouwregels is het bouwvlak leidend. Het bestemmingsplan geeft regels voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak en het bouwen van van bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak.

 

Voor het bepalen van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gekozen voor een berekeningsmethodiek die aansluit bij het Bor. Dit betekent dat hoe groter het erf is, hoe meer bebouwingsmogelijkheden er zijn. In de regels is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak ten hoogste 30% van het 'hiem' mag zijn. Binnen de woonbestemming geldt het 'hiem' als de oppervlakte woonbestemming + de oppervlakte tuinbestemming - het bouwvlak. Als maximum geldt dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer dan 150 m² mag bedragen.

Indien sprake is van bestaande bijbehorende bouwwerken met afwijkende bouwhoogtes c.q. oppervlaktes dan geldt een apart regime waarbij het uitgangspunt is dat het bestaande mag worden hersteld, verbouwd of vervangen.

 

Om enige flexibiliteit te creëren is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Na zorgvuldige afweging kan dan:

- vergunning worden verleend voor het verhogen van de goothoogte met maximaal 2 meter; - vergunning worden verleend voor een groter oppervlakte dan 150 m² aan bijbehorende bouwwerken voor woningen met een 'hiem' groter dan 500 m² (met een maximum van 250 m²).

Daarnaast geldt voor de vrijstaande en de twee onder één kap-woningen nog de mogelijkheid een afwijkingsvergunning te verlenen om het hoofdgebouw voor 20% buiten het bouwvlak te bouwen. Over het algemeen zal deze afwijkingsbevoegdheid toegepast moeten worden in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid binnen de tuin-bestemming. het geeft de mogelijkheid om te schuiven met het hoofdgebouw, het is niet bedoeld om extra bouwoppervlakte te creeeren. Als gebruik wordt gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid gelden vervolgens de bouwregels voor het bouwen binnen het bouwvlak.

 

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten (zie bijlage 2 van de bestemmingsplanregels). Een vergelijkbare regeling geldt voor bedrijfswoningen.

 

Binnen de woonbestemmingen zijn enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maakt het bouwvlak te vergroten of te verschuiven. De ruimte voor de vergroting van het bouwvlak hangt af van de type woning en de omvang van het 'hiem'.

 

- Wonen - Vrijstaande woningen boerderijtypen -

 

Deze bestemming geldt voor de voormalige boerderijen die inmiddels niet meer als agrarisch bedrijf in gebruik zijn. De gebouwen wordt hoofdzakelijk gebruikt voor bewoning. Omdat dergelijke panden andere bouwvolumes en oppervlaktes kennen dan de reguliere woonbebouwing is deze bestemming hierop van toepassing. De bouw/goot-hoogtes en dakhellingen zijn per type voormalige boerderij vastgelegd. Aangezien de meeste voormalige boerderijen over een grote bouwoppervlak beschikken biedt de bestemming een wijzigingsbevoegdheid voor functieverbreding. DIt betekent dat het, na afweging en onder voorwaarden, mogelijk kan worden gemaakt om bedrijfsmatige en detailhandelsfuncties toe te staan. Omdat dit nog wel passend moet blijven binnen de woonbestemming geldt hiervoor de beperking dat slechts 40% van het bouwvlak van de woning mag worden gebruikt voor deze functies.

 

4.3.3 Dubbelbestemming

- Leiding – Water –

 

Door het buitengebied lopen meerdere hoofdtransportleidingen voor drinkwater en zgn. ruwwater. De leidingen hebben een belemmeringenstrook van enkele meters ter weerszijden van het hart van de leiding. In de belemmeringenstrook zijn bouwactiviteiten en bepaalde grondbewerkingen niet toegestaan, tenzij door het bevoegd gezag –gehoord de leidingbeheerder- vergunning heeft verleend.

 

4.4 Algemene regels

 

-Anti-dubbeltelregel -

Deze regel vloeit voort uit het Besluit ruimtelijke ordening en moet verplicht worden opgenomen in de bestemmingsplanregels. Het regelt dat grond niet twee keer mag worden meegerekend voor het toetsen van bouwplannen.

 

- Algemene bouwregels -

Hierin wordt geregeld dat via welstand nadere eisen aan de situering en maatvoering van bouwwerken kan worden gesteld. Tevens is hierin het bouwverbod opgenomen van windturbines.

 

- Algemene gebruiksregels -

Dit artikel bepaalt welke activiteiten in ieder geval in strijd met de diverse bestemmingen zijn. Deze algemene gebruiksverboden laten onverlet dat er ook nog specifieke gebruiksverboden in de bestemmingen zijn opgenomen.

 

-Overige regels -

In dit artikel is de verwijzingsregeling opgenomen. Indien gewijzigd wordt naar een bestemming die niet direct in de bestemmingsplanregels is opgenomen dan gelden de regels zoals in de bijlage bij de planregels is opgenomen.

 

4.5 Overgangs- en slotregels

 

- Overgangsrecht -

Het Bro stelt de verplichting om het overgangsrecht uit het Bro op te nemen in het bestemmingsplan. Het overgangsrecht bestaat uit een specifieke regeling voor zowel het bouwen als het gebruiken.

 

- Slotregel -

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

 

 

5.1 Maatschappelijk

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is Afdeling 3.4 Awb van toepassing. Vanaf 00-00-2017 heeft het ontwerp plan voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn wel/geen zienswijzen ingediend.

 

5.2 Economisch

In hoofdstuk 6 van de WRO zijn regels ten behoeve van de grondexploitatie opgenomen. Met de regels voor grondexploitatie heeft de gemeenteraad de regierol op het gebied van grondexploitatie en de mogelijkheden tot maximaal kostenverhaal.

 

Uitgangspunt is dat de gemeenteraad, voor gebieden waarin zich ontwikkelingen gaan voordoen, gehouden is om een exploitatieplan vast te stellen. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vastte stellen als het kostenverhaal voor de gemeente op een andere wijze is verzekerd. Bijvoorbeeld als er tussen de gemeenten en marktpartijen een overeenkomstcontract wordt gesloten of als de gemeente de betreffende gronden in eigendom heeft, zoals bij het onderhavige ontwikkelingsplan het geval is. Daarnaast is het ten behoeve van onderhavig ontwikkelingsplan niet noodzakelijk de uitvoering door middel van een exploitatieplan te faseren dan wel om locatie eisen te stellen. De gemeenteraad zal dan ook gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen.

 

 

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

 

 

6.1 Inspraak

PM

 

6.2 Overleg

PM