wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Garyp, Easterein 29 (wijzigen bestemming van Maatschappelijk in wonen)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0737.03BPIWP09-vg01 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Garyp, Easterein 29 (wijziging bestemming)
2021
Inhoudsopgave
Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Garyp, Easterein 29 (wijziging bestemming)
2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving
2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Er is medewerking gevraagd aan een wijziging van het bestemmingsplan voor het perceel Easterein 29 te Garyp. Het voornoemde perceel heeft in het bestemmingsplan Garyp de bestemming "Maatschappeliljk - Zorg" met met de aanduiding "bedrijfswoning". Het verzoek is erop gericht om aan het perceel een reguliere woonbestemming toe te kennen.
1.2 Situatie
Een fragment van het bestemmingsplan Garyp is hieronder weergegeven.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is aandacht besteed aan het voor dit wijzigingsplan relevante beleid. In hoofdstuk 3 vindt een beoordeling van het project plaats. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht besteed aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridisch-bestuurlijke aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
Het bestemmingsplan Garyp 2013 ligt ten grondslag aan voorliggend wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan het relevante beleid.
2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving
2.2.1 Streekplan 2007
De provincie Fryslân heeft het Streekplan Fryslân 2007 ‘om de kwaliteit fan de romte’ vastgesteld. Met dit streekplan laat de provincie zien welke accenten zij in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Fryslân wil leggen. Zij wil veel ontwikkelmogelijkheden bieden voor wonen en werken, die tegelijkertijd bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van Fryslân. Gemeenten en anderen krijgen de ruimte om de gewenste kwaliteiten te leveren: er wordt ‘romte foar kwaliteit’ geboden door de provincie.
In het Streekplan Fryslân 2007 staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers ruim de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen, waarbij de kernkwaliteiten van Fryslân voor de toekomst in stand gehouden en versterkt worden. Daarbij stuurt de provincie op bovenlokale belangen, met als leidende gedachte: lokaal wat kan en provinciaal wat moet.
De provincie gaat uit van een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit: stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar.
Fryslân is ingedeeld in een aantal gebieden. Tytsjerksteradiel - en daarmee Eastermar-It Heechsân - behoort tot het gebied Midden-Fryslân. De provincie zet in op de handhaving
en versterking van de positie van Burgum als belangrijk regionaal centrum.
Wonen
Garyp is in het streekplan aangeduid als "overige kern". Dat betekent een kleine kern, waar woningbouw primair gericht is op de woningvraag uit het gebied zelf en de verdeling van de beschikbare woningbouwruimte een gemeentelijke verantwoordelijkheid is.
Op 13 december 2006 is het Streekplan Fryslân 2007 vastgesteld. Hierin blijft de functie die de dorpen in het Streekplan Friesland 1994 hadden, gehandhaafd.
2.2.2 Provinciale verordening
De Verordening Romte Fryslân (2014) stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in nieuwe bestemmingsplannen. Geldend provincaal beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Deze verordening is een integrale herziening van de vorige Verordening Romte uit 2011 op grond van nieuw provinciaal beleid inzake (intensieve) veehouderij, landschap en cultuur (Grutsk op 'e Romte) en weidevogels. Daarnaast heeft een tussentijdse evaluatie van het streekplan plaatsgevonden die van invloed is op de verordening. Ook op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was een aanpassing van de verordening vereist.
De verordening blijft wel binnen de denkrichting en concepten van het streekplan. Een integrale heroverweging van het ruimtelijk beleid, als onderdeel van het provinciaal omgevings beleid is later aan de orde en kan dan ook leiden tot een integrale heroverweging van de verordening. Het voorliggende wijzigingsplan past binnen de kaders van de verordening.
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)
In januari 2010 is de Structuurvisie ‘Finster op Romte’ door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewald bestaat de gemeente uit kleine kernen. Hiertoe behoort Garyp. Voor ontwikkelingen is het uitgangspunt dat deze moeten passen in aard en schaal van het landschap en het dorp. Ontwikkelingsruimte in de kleine kernen is meer beperkt en richt zich vooral op inbreiding en kwaliteitsimpuls. In beginsel wordt alleen gebouwd voor de eigen behoefte (natuurlijke groei). De dorpen gaan echter nadrukkelijk niet ‘op slot’. Ontwikkelingen in kleine kernen vragen om een zorgvuldige inpassing en maatwerk. Wat betreft woningbouw zullen er buiten Burgum geen nieuwe planmatige dorpsuitbreidingen tot stand komen na 2015. Het accent komt dan te liggen op dorpsinbreidingen en herstructurering. Incidenteel zal een kleine uitbreiding aan de dorpsranden kunnen plaatsvinden. Dat zal alleen worden toegestaan indien er een concrete vraag daartoe aanwezig is en woningbouw binnen het dorp geen soelaas meer biedt. In een aantal dorpen kan na 2015 nog bestaande plancapaciteit in uitbreidingsplannen worden gerealiseerd. Daartoe behoort ook Garyp.
Hoofdstuk 3 Beoordeling
3.1 Project
Het wijzigingsplan heeft betrekking op een wijziging van de bestemming voor het perceel Easterein 29 in Garyp.
3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid
Het wijzigingsplan is erop gericht om de bestemming voor het perceel Easterein 29 te Garyp te wijzigen van de bestemming "Maatschappelijk - zorg" met de aanduiding "bedrijfswoning" in de bestemming 'Wonen - A2'.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Garyp' beschikt over onder andere de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Tuin' en 'Wonen - A2', mits:
1. de te bouwen woningen in overeenstemming zijn met het, op moment van wijziging, vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid met in achtneming van de aanwezige, juridisch geregelde woningbouwcapaciteit;
2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
3. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
Uit een toetsing aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan komt het volgende naar voren.
Gelet op het feit dat er reeds een bedrijfswoning op het perceel aanwezig is en er dus geen extra woning op het perceel wordt gerealiseerd kan worden geconcludeerd dat een wijziging naar een woonbestemming past binnen het woningbouwbeleid.
Uit het geluidsonderzoek behorend bij het bestemmingsplan Garyp blijkt dat de 48dB
lijn op 36 meter uit het hart van de Easterein ligt. Deze ligt daarmee over de betreffende (bedrijfs)woning heen. Eén van de criteria voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. Omdat het hier om een bestaande (bedrijfs) woning gaat kan worden geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig is omdat hier reeds een (bedrijfs) woning is en er dus verondersteld mag worden dat een hogere grenswaarde is vastgesteld.
Een functionele bestemmingsplanwijziging voor dit rijksmonument zal geen verandering in het straatbeeld met zich meebrengen. Het blijft daarmee passend binnen de bestaande structuur en het karakter van de omgeving.
Wij kunnen, gelet op het voorgaande, constateren dat het wijzigingsplan voldoet aan de in de wijzigingsbevoegdheid gestelde criteria.
3.3 Functionele inpasbaarheid
Het wijzigingsplan heeft betrekking op een functie wijziging van een reeds bestaand en juridisch/planologisch toegestane (bedrijfs)woning. Met toepassing van de wijzigings krijgt het perceel nu weer reguliere woonbestemming.
3.4 Conclusie
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het verzoek past ruimtelijk inpasbaar is.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid dient er ook rekening te worden gehouden met de volgende omgevingsaspecten: ecologie, archeologie, water, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit. Deze aspecten komen in dit hoofdstuk aan bod.
4.2 Archeologie
Op grond van de Wet op Archeologische Monumentenzorg moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten hebben sinds de inwerkingtreding van deze wet de verantwoordelijkheid om waardevolle archeologische locaties niet te (laten) verstoren. Belangrijk instrument is het op een juiste wijze opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en de vergunningverlening. In de Verordening Romte is de verplichting opgenomen om archeologische waarden af te wegen in ruimtelijke plannen (art. 2.2.1).
Op grond van de Monumentenwet 1988 moeten gemeenten bij de vaststelling van een wijzigingsplan rekening houden met archeologische waarden en verwachtingen (art. 38a). In verband hiermee is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het plangebied is in verband met het voornemen van de bouw van een melkveestal door middel van bureauonderzoek onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden die door de voorgenomen bodemingrepen mogelijk worden bedreigd.
De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provincie dekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.
De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen.
Advies periode steentijd - bronstijd: onderzoek bij grote ingrepen
Van deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Diepere sporen en vondsten kunnen evenwel nog intact zijn. Een uitzondering maken wij daarom voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare. Voor dergelijke grote ingrepen adviseert de provincie een karterend proefsleuvenonderzoek. Aanbevolen wordt om hiervoor contact op te nemen met de provinciaal archeoloog.
IJzertijd - Middeleeuwen: Karterend onderzoek 3
In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.
Conclusie
Het bouwperceel heeft een oppervlakte van ongeveer 4000m². Gelet op het voorgaande is nader archeologisch onderzoek dan ook niet nodig.
4.3 Natuur
Vanaf 1 januari 2017 is de nieuw Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescherming van waardevolle natuur en in minder administratieve lasten.
Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.
Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het werk zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooraf niets geregeld te worden.
Met het voorliggende wijzigingsplan wordt het gebruik van het perceel minder intensief gebruikt. Op het perceel blijft alleen een woonbestemming behouden. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat met het voorliggende wijzigingsplan schade aan beschermde dieren of planten wordt aangericht.
4.4 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en bescherming van de woon- en leefkwaliteit is het van belang om inzicht te krijgen in relevante milieuhinderaspecten. Milieuzonering is hiervoor een geschikt instrument. Het instrument bestaat uit het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende (bijvoorbeeld een agrarisch bedrijf) en milieugevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen). Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld scholen).
Met het voorliggende wijzigingsplan wordt de planologische situatie van het voorgaande bestemmingsplan aangehouden. Gelet op het gegeven dat de betreffende (bedrijfs)woning in het voorgaande bestemmingsplan Earnewâld een reguliere woonbestemming had en de (bedrijfs)activiteiten in de directe omgeving van het perceel niet zijn gewijzigd ligt het voor de hand dat een reguliere woonbestemming nu ook past binnen de gestelde milieu regelgeving.
Het deel dat thans als bedrijfswoning is bestemd is zeer klein en bewust opgenomen op de
plankaart. Dit vanwege het feit dat bij een grotere omvang het naastgelegen bedrijf
waarschijnlijk in zijn ontwikkelingen zal worden belemmerd. Omzetten tot wonen is in
zoverre alleen mogelijk wanneer het deel dat voor wonen is bestemd niet wordt
vergroot.
Indien het wenselijk is de woonbestemming te vergroten dan is het nodig dat initiatiefnemer middels akoestisch onderzoek aan toont dat het naastgelegen agrarische bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering/ ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt. Wanneer er sprake blijkt van een belemmering dan zou besloten kunnen worden in overleg met het agrarisch bedrijf te komen tot het opnemen van een hogere waarde. Er wordt dan aan het bedrijf een vergunning verleend waarbij op deze woning een hogere waarde wordt bepaald, inhoudende dat het bedrijf meer lawaai op de gevel mag veroorzaken dan vanuit de reguliere geluidsvoorschriften het geval is.
4.5 Geluid
Uit het geluidsonderzoek behorend bij het bestemmingsplan Garyp blijkt dat de 48dB
lijn op 36 meter uit het hart van de Easterein ligt. Deze ligt daarmee over de betreffende (bedrijfs)woning heen. Eén van de criteria voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. Omdat het hier om een bestaande (bedrijfs) woning gaat kan worden geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig is omdat hier reeds een (bedrijfs) woning is en er dus verondersteld mag worden dat een hogere grenswaarde is vastgesteld.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet luchtkwaliteit (2007) zijn normen opgenomen voor de kwaliteit van de buitenlucht. Deze normen hebben betrekking op de concentraties in de buitenlucht van een aantal luchtverontreinigende stoffen. Het betreft de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxide, fijn stof (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Deze wetgeving vloeit voort uit normen voor luchtkwaliteit die door de Europese Unie zijn gesteld.
Om aan deze Europese normen te voldoen zijn in Nederland extra maatregelen nodig, met name voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De Nederlandse overheid heeft hiervoor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Projecten die van dit NSL deel uit maken hoeven niet afzonderlijk aan de wettelijke normen te worden getoetst. De bouw van een nieuwe woning vormt geen NSL-project, zodat een afzonderlijke toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beginsel vereist is.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet worden aangetoond dat bij de uitvoering van dat plan:
de wettelijke grenswaarden voor de genoemde stoffen niet worden overschreden, dan wel
bij een beperkte toename van de concentratie van één of meer van de genoemde stoffen door een met het project samenhangende maatregel/effect de luchtkwaliteit per saldo verbetert, dan wel
het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen.
Het betreft in deze gevallen projecten die geen deel uitmaken van het Nationaal Samenwerkingsprogramma ter bevordering van de luchtkwaliteit in Nederland. Aangetoond zal moeten worden dat de oprichting van de derde stal geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit in en rondom het projectgebied en of als gevolg daarvan een overschrijding van de in de wet opgenomen grenswaarden plaatsvindt. Gezien de actuele situatie in Nederland, is met name de beoordeling van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) van belang. De overige in de wet genoemde stoffen zijn in verband met aard van de activiteiten niet relevant.
Het betreft hier een functiewijziging naar wonen. De verkeersbewegingen die deze woning met zich meebrengt zijn zodanig beperkt dat deze de luchtkwaliteit ter plaatse nagenoeg niet beïnvloeden. Bovendien is de achtergrondsituatie van de luchtkwaliteit in Hurdegaryp en omgeving dusdanig dat deze ver beneden de wettelijke grenswaarden blijft.
4.7 Externe veiligheid
Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (thans de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en binnenkort het Besluit externe veiligheid trans-portroutes met bijbehorend Basisnet) en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen). De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriëntatiewaarde, waar aan moet worden getoetst bij ontwikkelingen in het invloedsgebied).
Er zijn in de directe omgeving geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig of transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Externe veiligheid speelt daarmee, voor het onderhavige plan, geen rol.
4.8 Water
Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".
De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.
Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.
Voor het plan Easterein 29 Garyp is een watertoets aangevraagd op www.dewatertoets.nl. Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat er verder geen contact hoeft te worden opgenomen met Wetterskip Fryslân.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
Ruimtelijke adaptatie Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op De Friese klimaatatlas : www.frieseklimaatatlas.nl
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.1 Algemeen
Op de locatie waar het nieuwe bouwvlak wordt gesitueerd is het bestemmingsplan Garyp 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel van kracht (vastgesteld 21 maart 2013). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen:
Tuin;
Wonen - A2;
5.2 Verbeelding
Dit wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Deze verbeelding vervangt de in het vigerend bestemmingsplan Garyp 2013 opgenomen verbeelding. Op de verbeelding is het nieuwe bouwperceel aangegeven. Voor de ondergrond van de plankaart is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart. Na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Garyp .
5.3 Regels
Op het wijzigingsplan zijn de regels van het moederplan van toepassing. De bestemmingen die op dit wijzigingsplan van toepassing zijn, zijn in de regels opgenomen. Deze bevatten dezelfde bepalingen als de regels van het bestemmingsplan Garyp.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
6.1 Economisch
De benodigde grond is in eigendom van de aanvrager. Tussen de aanvrager en gemeente zal, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst worden gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.
6.2 Maatschappelijk
Het wijzigingsplan wordt, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Er is geen zienswijze ingediend.