Wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Buitengebied 2013, Heerenweg 1 Sumar (wijziging bestemming van Horeca naar Wonen)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0737.00BPVIWP58-vg01 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Buitengebied 2013, Heerenweg 1, Sumar (wijziging bestemming Horeca naar Wonen)
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel Heerenweg 1 te Sumar was tot voor kort een café met bijbehorende inpandige bedrijfswoning gevestigd. Het bedrijf is gestopt en er is medewerking gevraagd aan een bestemmingsplanwijziging naar een woonbestemming. Medewerking kan worden verleend via een wijziging ex. artikel 3.6 Wro van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt het planologische beleidskader geschetst op gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 3 vindt de beoordeling van het verzoek plaats. Hoofdstuk 4 behandelt de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 en 6 komen achtereenvolgens de juridische planopzet en de uitvoerbaarheid aan de orde.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Gemeentelijk beleid
Aan het betreffende perceel is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' de bestemmingen 'Horeca - 2' toegekend. Verder rust er een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro op deze bestemming. Door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming van het perceel worden gewijzigd in 'Wonen - A1' en 'Tuin', mits:
ter plaatse geen horecabedrijf meer wordt uitgeoefend;
de woonfunctie wordt gerealiseerd binnen de bestaande oppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing
ten hoogste 1 woning is toegestaan
het bouwvlak van de onder 3. bedoelde woning wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het horecabedrijf;
de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
Hoofdstuk 3 Beoordeling
3.1 Bouwplan
Aan de functiewijziging is geen bouwplan verbonden. Wel zal bij verbouw van het pand - ook wanneer dit vergunningvrij zou kunnen - rekening moeten worden gehouden met de eisen uit het Bouwbesluit.
3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid
Het in het pand gevestigde, café is gestopt en de horeca exploitatievergunning is van rechtswege komen te vervallen omdat er langer dan een half jaar geen gebruik van is gemaakt.
Door de functiewijziging krijgt de bedrijfswoning met bijbehorend perceel de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - A1'. Op grond van deze bestemming mag er maximaal één woonhuis op het perceel worden gevestigd. Omdat er reeds een (bedrijfs)woning op het perceel aanwezig is, is er geen sprake van een toename van het aantal woningen in het buitengebied. De wijziging past daarmee binnen het provinciaal en gemeentelijk woningbouwbeleid.
De op de geldende verbeelding aangegeven aanduiding "bedrijfswoning" wordt in het voorliggende wijzigingsplan overgenomen als bouwvlak ten behoeve van de bestemming Wonen-A1.
Er is akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van het pand in het kader van het wegverkeerslawaai (zie bijlage 1). Hieruit komt naar voren dat het verkeersgeluid op de gevel gering hoger is dan de voorkeurswaarde. De positie van de woning wijzigt echter niet en het bestemmingsplan brengt ook geen verandering aan in de verkeerssituatie. Op grond van artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder hoeft geen hogere geluidswaarde te worden vastgesteld wanneer op het tijdstip van vaststellen van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig is of in de zone van de betreffende weg een woning reeds aanwezig is. Dat betekent dat ten aanzien van de Wet geluidhinder het vaststellen van een hogere waarde niet hoeft plaats te vinden.
Wanneer er een verbouw van de woning plaatsvindt, moet wel rekening worden gehouden met de vereisten uit het Bouwbesluit. Om zorg te dragen voor een goed woonklimaat moet in eerste instantie worden uitgegaan van een binnenniveau van 33 dB (nieuwbouweis = bovengrens) doch maximaal 38 dB (saneringsnorm = ondergrens bestaande bouw). Wanneer de ondergrens wordt toegepast dient gemotiveerd te worden waarom de bovengrens niet kan worden gehaald. Met een gecalculeerde gevelbelasting en een voorgeschreven binnenniveau kan - wanneer de woning is of wordt voorzien van dubbele beglazing, goede kierdichting, suskasten of mechanische gebalanceerde ventilatie en de isolatie van het dak met een minerale wol aan het Bouwbesluit worden voldaan. Deze gegevens kunnen bij een vergunningplichtige verbouw in het kader van de omgevingsvergunning bij de gemeente worden aangeleverd. Is de verbouw niet vergunningplichtig, dan zal bij verbouw nog steeds aan de vereisten van het Bouwbesluit moeten worden voldaan en is de eigenaar hiervoor verantwoordelijk.
3.3 Functionele inpasbaarheid
Het perceel ligt in een gebied met her en der verspreid woningen en (agrarische) bedrijven. Door de bestemmingsplanwijziging wordt een, voor de omgeving, belastende functie ingeruild voor een niet belastende functie. De woonfunctie is -vanwege de al aanwezige bedrijfswoonfunctie- in het vorige bestemmingsplan al afgewogen en toelaatbaar geacht.
3.4 Conclusie
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het verzoek past binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Ecologie
De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In deze wet zijn de voormalige Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet opgenomen. De Wet Natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvoudige regels ter bescherming van waardevolle natuur en in minder administratieve lasten.
Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het insrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevinsgwet.
Het verzoek heeft betrekking op een functiewijziging van een bestaand pand. Er wordt niets nieuws gebouwd of gesloopt en er verandert niets aan de landschappelijke elementen. Ook het gewijzigde gebruik heeft geen effect op de natuur. Met het oog hierop is nader ecologisch onderzoek niet nodig.
4.2 Archeologie
Een van de doelstellingen van het Verdrag van Malta is de afstemming van het archeologisch belang met de ruimtelijke ordening. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen om de bescherming van het archeologisch erfgoed in te bedden in de ruimtelijke ordening. Op grond van de Erfgoedwet dient de gemeente bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen rekening te houden met archeologische waarden en verwachtingen.
Het wijzigingsplan heeft geen betrekking op een uitbreiding van de bouwmogelijkheden. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde. Voor de volledigheid hebben wij de FAMKE kaart geraadpleegd.
De FAMKE kaart geeft de volgende adviezen. Voor de periode IJzertijd - Middeleeuwen beveelt de provincie aan om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten. Voor de periode Steentijd - Bronstijd is nader onderzoek nodig bij grote ingrepen van meer dan 2,5 hectare.
Gelet op de FAMKE kaart kan nader archeologisch onderzoek achterwege blijven.
4.3 Water
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: “het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten”.
Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Voor het plan Heerenweg 1 Sumar is een watertoets aangevraagd op www.dewatertoets.nl. Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Er verandert niets aan de huidige situatie. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat er verder geen contact hoeft op te nemen met Wetterskip Fryslân. Deze uitkomst wordt hieronder opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing van dit bestemmingsplan.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op De Friese klimaatatlas : www.frieseklimaatatlas.nl
4.4 Geluid
Zoals bij de ruimtelijke inpasbaarheid al is aangegeven hoeft geen procedure hogere waarde gevolgd te worden omdat het een bestaande woning betreft en de verkeerssituatie niet wordt aangepast waardoor kan worden voldaan aan de voorschriften uit de Wet Geluidhinder.
4.5 Externe veiligheid
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Nieuw aan het veiligheidsbeleid is dat
de afwegingen ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
De provincie Fryslân heeft hiertoe een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken of produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. De op de risicokaart getoonde kwetsbare objecten zijn woningen, gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).
Kwetsbare objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Daarnaast bestaat er een potentieel risico bij brand of instorting.
Vanuit het aspect externe veiligheid verwachten wij geen belemmeringen. In het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Het perceel ligt op ruim 250 meter vanuit een gasleiding. Het groepsrisico wordt met het voorliggende wijzigingsplan verkleind. Het is immers aannemelijk dat er minder personen in een woning verblijven dan in een horeca gelegendheid. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
4.6 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
(NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor Luchtkwaliteit. Het NSL is in werking getreden op 1 augustus 2009. Voor Fryslân is geen regionaal samenwerkingsprogramma afgesproken. Grote projecten moeten dus wel getoetst worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de Regeling NIBM.
De regeling houdt in dat als er een verslechtering van de luchtkwaliteit van ten hoogste 3% of minder van de grenswaarde optreedt, het project niet in betekenende mate (nibm) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Voor de komende jaren wordt door Milieu en Natuur Planbureau een daling van de relevante achtergrondconcentraties van zowel PM10 als NO2 met circa 0,4 - 0,6 µg/m³ per jaar verwacht als gevolg van (internationaal) bronbeleid.
Indien de toename van het verkeer op de weg groter zou zijn dan ongeveer 700 mvt/etmaal kan de grens van 3% (een toename van 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) worden overschreden. Met het voorliggende plan is geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee wordt dus aan de 3%-norm voldaan. Het plan kan dan ook worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan, gelet op het voorgaande, achterwege blijven.
4.7 Conclusie
De omgevingsaspecten staan de gewenste ontwikkeling niet in de weg.
Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch is vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen, zoals die in dit wijzigingsplan van toepassing zijn. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de planregels en op een digitale verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen één geheel en zijn niet afzonderlijk leesbaar.
De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Per bestemming wordt uitgewerkt voor welke doelen of functies de gronden mogen worden benut. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouw- en gebruiksregels en regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, situering, aantal bouwlagen enzovoorts van gebouwen en bouwwerken. De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).
Tenslotte bevatten de meeste bestemmingen regels om het bestemmingsplan te wijzigen. Die wijzigingen kunnen betrekking hebben op een functiewijziging en/of op het veranderen van bouw- en/of gebruiksregels.
- Tuin -
Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepaalde zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming ‘Tuin’ opgenomen.
Dit dient zowel het ruimtelijk beeld als het belang van omwonenden. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan. Dat sluit aan op de gegroeide praktijk. Ter wille van een zekere flexibiliteit mag een woonhuis binnen de bestemming overigens wel met een erker uitgebouwd worden. Bij grote, diepe voortuinen kan afgeweken worden van het bouwverbod.
Onder voorwaarden kan worden toegestaan dat een tuinprieel o.i.d. van geringe omvang wordt gebouwd. Ook de erfafscheidingen zijn binnen de tuinbestemming lager: maximaal 1,00 m voor de voorbouwgrens, en achter die grens maximaal 2,00 m.
- Wonen -
Bij de bestemmingen W – A1 tot en met W – A5 gaat het om vrijstaande woningen, waarbij het onderscheid wordt gemaakt in de afmetingen van de woningtypen. W - A7 heeft specifiek betrekking op boerderijtypen.
De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten.
De oppervlakte van de beroeps- of bedrijfsruimte mag 30 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel bedragen, met een maximum van 50 m².
Binnen de bestemmingen is een bepaalde mate van flexibiliteit mogelijk. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan het bevoegd gezag besluiten de bestemming te wijzigingen in een andere woonbestemming. Tevens kunnen onder bepaalde voorwaarden wijzigingen worden uitgevoerd die betrekking hebben op de ligging van een bouwvlak.
De maximale oppervlakte aan bebouwing per woning in het buitengebied is door de Provinsje in de Verordening Romte vastgesteld op 300 m². Bestaande bebouwing, die boven dit maximum uitgaat, mag worden gehandhaafd. In de planregels is hierop ingespeeld.
- Waarde – Landschap (woudenlandschap)
Deze dubbelbestemming wordt gelegd op het coulisselandschap in het oostelijke en centrale deel van de gemeente en in de Trynwâlden. De begrenzing valt grotendeels samen met die van het Nationaal Landschap ‘Noardlike Fryske Wâlden’. Ook het coulisselandschap bij Sumar is voorzien van deze dubbelbestemming.
De kenmerkende waarden van het woudenlandschap zoals houtsingels, dykswâlen en verkavelingstructuren worden door middel van een vergunningenstelsel beschermd. Op basis van een inventarisatie van o.a. singels en dykswâlen is een zgn. houtsingelkaart gemaakt. Hierop wordt aangegeven welke singels en dykswâlen in stand moeten blijven en welke eventueel kunnen worden verwijderd (mits gecompenseerd). De houtsingelkaart is als bijlage bij de planregels gevoegd. De in stand te houden dykswâlen en houtsingels zijn hierop weergeven door middel van een aanduiding. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een dergelijke aanduiding te verwijderen of aan te brengen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
6.1 Economisch
De wijziging wordt op verzoek van een private partij doorgevoerd. Realisatie vindt plaats binnen de randvoorwaarden die de gemeente onder meer met dit wijzigingsplan aangeeft.
Tussen de aanvrager en gemeente zal, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst worden gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.
Hierbij merken wij nog op dat de kosten voor het voeren van een wijzigingsplanpocedure worden gedekt door de leges die voor een wijzigingsplanprocedure door de initiatiefnemer moet worden betaald.
6.2 Maatschappelijk
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is Afdeling 3.4 Awb van toepassing. Het wijzigingsplan is overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het besluit tot vaststelling zal gepubliceerd worden met de mogelijkheid om hiertegen in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.