direct naar inhoud van Regels

wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Buitengebied 2013, Heerenweg 24 , Sumar (wijzigen bestemming Agrarisch - bedrijf grondgebonden in Wonen - A7 en Tuin)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.00BPVIWP52-vg01
Plantype: wijzigingsplan

Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, Heerenweg 24, Sumar wijziging bestemming van agrarisch - bedrijf grondgebonden naar wonen - A7)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2020

 

NL.IMRO.0737.00BPVIWP52

 

 

 
Inhoudsopgave

 

Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, Heerenweg 24, Sumar wijziging bestemming van agrarisch - bedrijf grondgebonden naar wonen - A7)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Situatie

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving

2.2.1 Streekplan en verordening Romte

2.2.2 Grutsk op 'e Romte

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)

Hoofdstuk 3 Beoordeling

3.1 Project

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

3.3 Functionele inpasbaarheid

3.4 Conclusie

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Landschap en Cultuurhistorie

4.3 Bodem

4.4 Archeologie

4.5 Natuur

4.6 Milieuzonering

4.7 Geluid

4.8 Luchtkwaliteit

4.9 Externe veiligheid

4.10 Water

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

5.2 Verbeelding

5.3 Regels

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economisch

6.2 Maatschappelijk

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Er is medewerking gevraagd aan het wijzigen van de bestemming van agrarisch naar wonen voor het perceel Heerenweg 24 te Sumar.

 

1.2 Situatie

 

De huidige planologische situatie is hieronder weergegeven.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is aandacht besteed aan het voor dit wijzigingsplan relevante beleid. In hoofdstuk 3 vindt een beoordeling van het project plaats. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht besteed aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridisch-bestuurlijke aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 ligt ten grondslag aan voorliggend wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan het relevante beleid.

 

2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving

 

2.2.1 Streekplan en verordening Romte

Op 13 december 2006 hebben Provinciale Staten van Fryslân het Streekplan 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Hierin staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte (geconsolideerde versie 4 maart 2015). Hierin geeft de provincie aan welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen.

 

Ruimtelijke kwaliteit

Volgens het Streekplan wordt in de plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor landelijk gebied, een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen. In Verordening Romte artikel 3.1.1, lid 1 is deze procesvereiste opgenomen. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf geeft een verantwoording over de wijze waarop het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de ruimtelijke kwaliteit. Specifiek wordt hier verwezen naar de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte (zie paragraaf 2.3.2).

Een belangrijk inhoudelijk uitgangspunt van het Streekplan is dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen in Fryslân herkenbaar blijven. Daarom bepaalt lid 2 van artikel 3.1.1 Verordening Romte dat in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied, zonodig regels worden opgenomen die ertoe strekken dat de kernkwaliteiten per landschapstype herkenbaar blijven. Het Streekplan hecht tevens specifiek belang aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing van uitbreidingslocaties en agrarische bedrijven. Deze inhoudelijke voorwaarde regelt het derde lid van artikel 3.1.1 Verordening Romte. Het ruimtelijk plan dient een zorgvuldige inpassing binnen de landschappelijke kernkwaliteiten te borgen. In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd dat aan deze bepalingen kan worden voldaan.

 

Archeologie

In artikel 3.1.2 van de Verordening Romte is opgenomen dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.

In paragraaf 4.4 wordt gemotiveerd dat aan deze bepaling kan worden voldaan.

 

 

2.2.2 Grutsk op 'e Romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 de structuurvisie “Grutsk op ‘e Romte” vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid bijgedragen wordt.

 

 

2.3 Gemeentelijk beleid

 

2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)

In januari 2010 is de Structuurvisie 'Finster op Romte' door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewald bestaat de gemeente uit kleine kernen.

 

Landschap

Het landschap is de toetssteen voor alle ontwikkelingen. Ontwikkelingen zijn vaak nodig en essentieel, maar het landschap dient hieronder niet te lijden. Dit betekent dat bij ruimtelijke ingrepen zorgvuldig wordt omgegaan met de schaal en maat van de te realiseren ontwikkeling in het gebied. Om de mogelijkheden in het landschap aan te geven is de gemeente Tytsjerksteradiel verdeeld:

Deze tweedeling is de basis voor de zonering in dynamiek. Daarbinnen wordt overigens nog wel gedifferentieerd. De stelregel bij beide regimes is gelijk: ontwikkelingen in het landschap kunnen, maar alleen wanneer zij zich voegen naar en passen in maat en schaal van het landschap.

 

In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid bijgedragen wordt.

 

 

 

Hoofdstuk 3 Beoordeling

 

 

3.1 Project

Het wijzigingsplan heeft betrekking op een wijziging van de bestemming voor het perceel Heerenweg 24 te Sumar.

 

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

Het verzoek is gericht op een functiewijziging van het perceel Heerenweg 24 te Sumar. Door de functiewijziging , op basis van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 krijgt het betreffende perceel de bestemming 'Wonen - A7'.

 

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' beschikt over een wijzigingsbevoegdheden om de functiewijziging mogelijk te maken.

 

Met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.6.1. onder a. kan de bestemming "Agrarisch - bedrijf grondgebonden" worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen - A7' en 'Tuin', mits:

1.      ter plaatse geen agrarische bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend;

2.      de woonfunctie wordt gerealiseerd binnen de bestaande oppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing en, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de karakteristieke hoofdvorm van (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing behouden blijft;

3.      ten hoogste 1 woning is toegestaan, indien de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing niet voorzien is van de aanduiding "karakteristiek";

4.      het bouwvlak van de onder 3. bedoelde woning wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch bedrijf;

5.      ten hoogste 2 woningen zijn toegestaan, indien en voor zover de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing is voorzien van de aanduiding "karakteristiek";

6.      de realisering van de onder 5. bedoelde woningen in overeenstemming is met het, door de provincie geaccordeerde, gemeentelijk woonplan;

7.      het bouwvlak van de onder 5. bedoelde woningen wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch bedrijf en ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;

8.      erfbebouwing in de vorm van silo’s, mestopslag, kassen, en dergelijke is gesloopt;

9.      een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

 

Uit een toetsing van het verzoek aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan komt het volgende naar voren.

 

Het verzoek heeft betrekking op een wijziging van de agrarische bestemming in een woonbestemming voor het perceel Heerenweg 24 te Sumar. Binnen de bestemming "Wonen - A7" is maximaal 1 woonhuis toegestaan. Daarnaast wordt rekening gehouden met een maximale oppervlakte van het bouwperceel van 5000m². Het perceel ligt in een gebied met de aanduiding "waarde Landschap - Woudenlandschap". Aangezien het alleen om een functiewijziging gaat is het in dit geval niet nodig om een landschappelijk inpassingsplan met (meer) beplanting voor de betreffende locatie op te stellen. Verder krijgt het bouwvlak een oppervlakte van 150m².

 

3.3 Functionele inpasbaarheid

Het wijzigingsplan heeft betrekking op een functie wijziging van agrarisch met een een reeds bestaand en juridisch/planologisch toegestane (bedrijfs)woning naar een woonbestemming.

 

 

3.4 Conclusie

Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het verzoek past ruimtelijk inpasbaar is.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

 

4.1 Inleiding

De toetsingscriteria uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013 schrijven voor dat een wijzigingsplan onderbouwd dient te worden ten aanzien van de omgevingsaspecten. Er dient aangetoond te worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, bodem, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de milieuaspecten en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de geluidsaspecten, de luchtkwaliteit en de externe veiligheid. Daarnaast is het een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren.

 

 

4.2 Landschap en Cultuurhistorie

Sinds 2012 is het wettelijk verplicht om cultuurhistorische (cultuurlandschappelijke en bouwhistorische) waarden mee te nemen en af te wegen in ruimtelijke plannen (Bro art. 3.1.6). Daarnaast is in de Verordening Romte (art. 2.1.1) de verplichting opgenomen om aan te geven op welke wijze het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Deze zijn specifiek beschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte, het bestemmingsplan Buitengebied 2013, Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten Grutsk op 'e Romte

In Grutsk op 'e Romte worden twee schaalniveaus gehanteerd:

  1. het provinciale schaalniveau, met structuren die belangrijk zijn voor de provincie als geheel; dit zijn grote, regio overschrijdende eenheden die niet binnen bepaalde regionale en/of gemeentelijke grenzen onder te brengen zijn. De voorgenomen activiteit doet geen afbreuk aan deze gebiedsoverschrijdende landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang.

  2. het deelgebied schaalniveau, met structuren die met name binnen een bepaald deelgebied representatief en van belang zijn; dit zijn structuren op regionale schaal, die gekoppeld zijn aan specifieke deelgebieden binnen de provincie. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Noordelijke Wouden. Ter plaatse van het plangebied zijn geen provinciale belangen aangeduid.

 

Landschap en ruimtelijke kwaliteit Bestemmingsplan Buitengebied 2013

In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is op hoofdlijnen in beeld gebracht welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn in het buitengebied. Het gaat daarbij vooral om ontginningspatronen, landschapselementen en bebouwingselementen. Voor het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische elementen of patronen aangegeven.

 

De dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap (open landschap) is in het bestemmingsplan Buitengebied 2013gelegd op de relatief open veenweidegebieden en de kleigebieden in het westelijk deel van de gemeente. Verder is deze bestemming gelegd op het merengebied (Burgumermar en aansluitende gebieden), alsmede enkele open ‘enclaves’ in het woudenlandschap. Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van het open karakter van deze gebieden en van de kenmerkende verkavelingstructuur. Die bescherming vindt plaats door middel van een vergunningstelsel voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, zoals het veranderen van de verkavelingstructuur en het aanbrengen van grotere oppervlakten met opgaande beplanting.

 

Gelet op het landschap is het in dit geval niet nodig om een landschappelijk inpassingsplan met (meer) beplanting voor de betreffende locatie op te stellen. De dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)' blijft in dit wijzigingsplan gehandhaafd.

 

4.3 Bodem

Het perceel waar de woning is gesitueerd is altijd in gebruik geweest als woning met bijbehoende landbouwgrond/tuin/erf. Met het oog hierop achten wij nader onderzoek niet nodig.

 

 

4.4 Archeologie

Op grond van de Wet op Archeologische Monumentenzorg moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten hebben sinds de inwerkingtreding van deze wet de verantwoordelijkheid om waardevolle archeologische locaties niet te (laten) verstoren. Belangrijk instrument is het op een juiste wijze opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en de vergunningverlening. In de Verordening Romte is de verplichting opgenomen om archeologische waarden af te wegen in ruimtelijke plannen (art. 2.2.1).

 

Op grond van de Monumentenwet 1988 moeten gemeenten bij de vaststelling van een wijzigingsplan rekening houden met archeologische waarden en verwachtingen (art. 38a). In verband hiermee is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.  Het plangebied is in verband met het voornemen van de bouw van een melkveestal door middel van bureauonderzoek onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden die door de voorgenomen bodemingrepen mogelijk worden bedreigd.

 

De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provincie dekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.

 

De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen.

 

Advies periode steentijd - bronstijd: Onderzoek bij grote ingrepen

Van deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Diepere sporen en vondsten kunnen evenwel nog intact zijn. Een uitzondering maken wij daarom voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare. Voor dergelijke grote ingrepen adviseert de provincie een karterend proefsleuvenonderzoek. Aanbevolen wordt om hiervoor contact op te nemen met de provinciaal archeoloog.

 

IJzertijd - Middeleeuwen: Karterend onderzoek 3

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

 

Conclusie

Het bouwperceel wordt 5000m². Gelet op het voorgaande is nader archeologisch onderzoek dan ook niet nodig.

 

 

4.5 Natuur

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuw Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescherming van waardevolle natuur en in minder administratieve lasten.

 

Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.

 

Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het werk zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooraf niets geregeld te worden.

 

De op het perceel aanwezige bebouwing (woning met bijgebouwen) is inmiddels gesloopt. Het perceel is nu een met gras begroeit stuk grond met enige beplanting. De beplanting wordt op het perceel behouden. Gelet op het voorgaande ishet niet aannemelijk dat door de bouw van een woning op de betreffende locatie schade aan beschermde dieren of planten wordt gedaan, mede omdat er genoeg ruimte in de directe omgeving is voor dieren om te vluchten.

 

Stikstofdepositie

Met dit wijzigingsplan is sprake van een functiewijziging van een (milieu)belastende (agrarisch) naar een minder (milieu)belastende functie (wonen). Daarnaast vinden er geen bouwactiviteiten plaats.

 

Met het berekeningsprogramma Aerius, versie 16-09-2019, hebben wij een aantal berekeningen gemaakt. Deze berekeningen tonen aan dat het realiseren van 10 woningen op > 2 kilometer afstand er geen sprake is van meetbare effecten. Deze projecten kunnen dan ook worden voorgezet. Er is gerekend met 10 vrijstaande woningen, waarbij zowel de realisatie (plan) als gebruiksfase is meegenomen. Aangezien appartementen, rijwoningen of twee onder een kap een lager depositie veroorzaken is ook voor deze projecten duidelijk dat deze in ieder geval bij eenzelfde aantal (10) en afstand voortgezet kunnen worden. Nu het in dit geval niet gaat om de bouw van een extra woning op een afstand van ruim 4 kilometer van een natura 2000 gebied is duidelijk dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

 

 

4.6 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en bescherming van de woon- en leefkwaliteit is het van belang om inzicht te krijgen in relevante milieuhinderaspecten. Milieuzonering is hiervoor een geschikt instrument. Het instrument bestaat uit het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende (bijvoorbeeld een agrarisch bedrijf) en milieugevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen). Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld scholen).

 

In de directe omgeving komen geen (agrarische)bedrijven voor. De wijziging die met het voorliggende wijzigingsplan wordt doorgevoerd heeft dan ook geen invloed op de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden.

 

4.7 Geluid

Het betreft hier een functiewijziging waarmee de agrarische bedrijfswoning een woonbestemming krijgt. Uit onderstaand fragment Uit het (akoestisch onderzoek ligging geluidscontouren wegverkeerslawaai t.b.v. actualisatie bestemmingsplan “Buitengebied” gemeente Tytsjerksteradiel) blijkt dat het pand Heerenweg 24 te Sumar buiten de 53 dB en de 48 dB contour valt.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit (2007) zijn normen opgenomen voor de kwaliteit van de buitenlucht. Deze normen hebben betrekking op de concentraties in de buitenlucht van een aantal luchtverontreinigende stoffen. Het betreft de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxide, fijn stof (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Deze wetgeving vloeit voort uit normen voor luchtkwaliteit die door de Europese Unie zijn gesteld.

 

Om aan deze Europese normen te voldoen zijn in Nederland extra maatregelen nodig, met name voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De Nederlandse overheid heeft hiervoor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Projecten die van dit NSL deel uit maken hoeven niet afzonderlijk aan de wettelijke normen te worden getoetst. De bouw van een nieuwe woning vormt geen NSL-project, zodat een afzonderlijke toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beginsel vereist is.

 

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet worden aangetoond dat bij de uitvoering van dat plan:

 

 

Het betreft in deze gevallen projecten die geen deel uitmaken van het Nationaal Samenwerkingsprogramma ter bevordering van de luchtkwaliteit in Nederland. Aangetoond zal moeten worden dat de oprichting van de derde stal geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit in en rondom het projectgebied en of als gevolg daarvan een overschrijding van de in de wet opgenomen grenswaarden plaatsvindt. Gezien de actuele situatie in Nederland, is met name de beoordeling van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) van belang. De overige in de wet genoemde stoffen zijn in verband met aard van de activiteiten niet relevant.

 

Het betreft hier een functiewijziging naar wonen. De verkeersbewegingen die deze woning met zich meebrengt zijn zodanig beperkt dat deze de luchtkwaliteit ter plaatse nagenoeg niet beïnvloeden. Bovendien is de achtergrondsituatie van de luchtkwaliteit in Hurdegaryp en omgeving dusdanig dat deze ver beneden de wettelijke grenswaarden blijft.

 

 

4.9 Externe veiligheid

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (thans de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en binnenkort het Besluit externe veiligheid trans-portroutes met bijbehorend Basisnet) en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen). De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriëntatiewaarde, waar aan moet worden getoetst bij ontwikkelingen in het invloedsgebied).

 

Er zijn in de directe omgeving geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig of transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Externe veiligheid speelt daarmee, voor het onderhavige plan, geen rol.

 

 

4.10 Water

Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".

De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.

Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.

 

Voor het plan Heerenweg 24 te Sumar is een watertoets aangevraagd op www.dewatertoets.nl. Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat er verder geen contact hoeft te worden opgenomen met Wetterskip Fryslân.

 

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

 

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd. [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ruimtelijke adaptatie Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op De Friese klimaatatlas : www.frieseklimaatatlas.nl

 

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

 

 

5.1 Algemeen

Op de betreffende locatie is het bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel van kracht (vastgesteld 27 juni 2013). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen:

De dubbelbestemming Waarde - Landschap (Woudenlandschap) blijft gehandhaafd in dit wijzigingsplan. Het voorliggende wijzigingsplan maakt na het onherroepelijk worden deel uit van het moederplan.

 

 

5.2 Verbeelding

Dit wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Deze verbeelding vervangt de in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2013 opgenomen verbeelding. Op de verbeelding heeft het perceel de bestemming 'Wonen - A7" gekregen. Voor de ondergrond van de plankaart is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart. Na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

 

 

5.3 Regels

Op het wijzigingsplan zijn de regels van het moederplan van toepassing. De bestemmingen die op dit wijzigingsplan van toepassing zijn, zijn in de regels opgenomen. Deze bevatten dezelfde bepalingen als de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

 

 

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

 

 

6.1 Economisch

 

De benodigde grond is in eigendom van de aanvrager. Tussen de aanvrager en gemeente zal, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst worden gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

 

 

6.2 Maatschappelijk

 

Het wijzigingsplan wordt, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Er is geen zienswijze ingediend.